16
De mogelijkheid dat er een getuige zou kunnen zijn van Querashi's dood blies het onderzoek nieuw leven in en gaf er een nieuwe richting aan. Inspecteur Barlow begon haar mensen te bellen via hun draagbare telefoons met de opdracht: 'Van nu af is iedereen die in contact is geweest met Querashi een mogelijke getuige van zijn dood. Ik wil van iedereen een alibi en dat wil ik bevestigd hebben. Iedereen die vrijdagavond op de Nez is geweest, moet worden opgespoord.'
Barbara leverde haar aandeel door te bellen met de afdeling vingerafdrukken in Londen, om te proberen het beetje invloed dat ze had te gebruiken om So4 ertoe te bewegen op te schieten met de vingerafdrukken die op de Nissan waren gevonden. Ze wist dat het lang niet zeker was dat er een stel gelijke afdrukken zou bestaan. Ze zouden er alleen een naam bij kunnen vinden als de afdrukken op de Nissan waren achtergelaten door iemand die al eens eerder was gearresteerd en wiens gegevens ergens in een politiedossier waren genoteerd. Als dat zo was, zou dat echter een doorbraak betekenen: een identiteit, iets concreets dat méér was dan een speculatie.
Barbara voerde het gesprek. Zoals bij de meeste ondersteunende diensten waren de mensen bij de afdeling vingerafdrukken niet enthousiast wanneer een andere tak van de politiefamilie zich met hun werk bemoeide, dus ze gebruikte de rassenrellen in de stad om voor haar zaak te pleiten. Ze besloot met: 'We zitten hier op een kruitvat en we hebben jullie hulp nodig om te voorkomen dat het ontploft.'
So4 begreep het. Iedereen wilde dat er een naam bij de door hem opgestuurde vingerafdrukken werd gevonden vóór de zon onderging op de eerste dag van het onderzoek. Maar de brigadier moest begrijpen dat van een zeer gespecialiseerde afdeling als S04 slechts kon worden verwacht dat ze per dag een beperkte hoeveelheid bewijsmateriaal behandelden. 'We kunnen ons niet veroorloven een fout te maken,' werd haar nadrukkelijk gezegd, 'niet wanneer een kwestie van schuldig of niet schuldig kan afhangen van een conclusie die door deze organisatie is getrokken.'
Ja, ja, ja, dacht Barbara. Ze vroeg de man of hij zijn best wilde doen en vervolgens wendde ze zich weer tot Emily.
'Ik heb niet zoveel in de melk te brokkelen als ik zou willen,' zei Barbara openhartig. 'Ze zullen doen wat ze kunnen. Wat hebben we verder?' Emily was bezig een map door te nemen. Ze zei: 'De foto van Querashi,' en ze haalde die eruit. Barbara zag dat het dezelfde foto van de vermoorde man was als die op de voorpagina van de Tendring Standard had gestaan, die waarop Querashi er tegelijkertijd ernstig en onschadelijk uitzag. 'Als Trevor Ruddock de waarheid spreekt over Querashi en zijn contacten met mannen, dan bestaat de kans dat iemand anders hem op het marktplein van Clacton heeft gezien. En als iemand anders hem heeft opgemerkt, heeft die persoon misschien ook onze mogelijke getuige met hem samen gezien. Ik heb die getuige nodig, Barb. Als Ruddock de waarheid spreekt.'
Als,' zei Barbara. 'Hij heeft zelf een levensgroot motief om Querashi te vermoorden en ik heb zijn alibi nog niet gecontroleerd. Ik wil zijn kloktijden van de afgelopen week bekijken. En ik wil ook met Rachel praten. Er schijnen veel wegen naar haar te leiden. Dat is eigenaardig, als je het mij vraagt.' Emily keurde het plan goed. Zelf zou ze werken aan de homoseksuele kant van de zaak. Nu het spoor naar het marktplein moest worden nagetrokken en Fahd Kumhar moest worden opgespoord, leken er andere wegen naar Clacton te leiden. Die wilde ze niet verwaarlozen. 'Als hij bestaat, is die getuige onze sleutelfiguur,' zei ze.
Ze namen afscheid van elkaar op de strook asfalt die werd gebruikt als parkeerterrein voor het oude politiebureau. Een met ijzeren golfplaten bedekte keet deed dienst als onderkomen voor de rechercheur die was belast met het bewijsmateriaal. Hij zat op een krukje, in hemdsmouwen en met een blauwe zakdoek om zijn hoofd gebonden om de transpiratie op te vangen. Hij was bezig zakken met bewijsmateriaal te vergelijken met de gegevens in een logboek. De temperatuur begon een hoogte te bereiken die geschikt leek om spek te bakken. Die arme kerel had het slechtste baantje van hen allemaal, dacht Barbara.
Ze kwam tot de ontdekking dat de Mini, hoewel de raampjes wijdopen waren gedraaid, in de tijd dat ze in het bureau was zoveel hitte had geabsorbeerd dat ze, nadat ze was ingestapt, moeite had met ademhalen. Het stuur was gloeiend heet en de stoelzitting schroeide haar huid door de dunne stof van haar broek. Ze keek op haar horloge en verbaasde zich erover dat het nog niet eens het middaguur aangaf. Ongetwijfeld zou ze zich tegen twee uur voelen als een te lang gebraden stuk rosbief.
Racon, Originele en Artistieke Sieraden, was open toen ze er aankwam. Achter de openstaande deur waren Connie Winfield en haar dochter aan het werk. Ze waren blijkbaar bezig een nieuwe zending kettingen en oorbellen uit te pakken. Uit een kartonnen doos haalden ze sieraden, die ze met spelden vastprikten op een antiek kamerscherm met panelen van crèmekleurig fluweel. Barbara bleef een moment naar het tweetal kijken zonder te laten merken dat ze er was. Onbewust nam ze twee bijzonderheden in zich op. Moeder en dochter verstonden de kunst om de sieraden verleidelijk en aantrekkelijk uit te stallen. En ze werkten in wat een vijandige stilte leek. De moeder wierp onheilspellende blikken op de dochter. De dochter beantwoordde die met een hautaine uitdrukking die aangaf dat ze zich niets aantrok van haar moeders ongenoegen.
Beide vrouwen schrokken op toen Barbara hen goedemorgen wenste. Connie was de eerste die iets zei.
'Ik betwijfel of u hierheen bent gekomen om iets te kopen.' Ze hield op met haar bezigheden en liep naar de toonbank, waar een brandende sigaret op een halvemaanvormige asbak lag. Ze tikte de as eraf en bracht de sigaret naar haar mond. Daarboven keek ze vijandig naar Barbara. 'Ik zou graag even met Rachel praten,' zei Barbara.
'Ga uw gang. En veel succes. Ik zou zelf wel een woordje met die slet willen wisselen, maar ik krijg niets uit haar. U kunt het proberen. Ik kan bijna niet wachten totdat ik hoor wat ze te vertellen heeft.'
Barbara was echter niet van plan om de moeder bij het gesprek te laten blijven. Ze zei: 'Rachel, ga je even mee naar buiten? Kunnen we een eindje lopen?' 'Wat moet dat?' vroeg Connie. 'Ik heb niet gezegd dat ze ergens heen kon gaan. We zijn aan het werk. Wat u haar te zeggen hebt, kunt u hier zeggen, terwijl we uitpakken.'
Rachel drapeerde de ketting die ze in haar handen hield over een van de zes panelen van het scherm. Connie scheen te begrijpen wat dat betekende. Ze ging verder met: 'Rachel Lynn, waag het niet om te denken...'
'We kunnen naar het park wandelen,' zei Rachel tegen Barbara. 'Het is niet ver en ik wil er wel even tussenuit.'
'Rachel Lynn!'
Rachel negeerde haar moeder nadrukkelijk. Ze liep voor Barbara de winkel uit en het trottoir op. Barbara hoorde Connie nog één keer de naam van haar dochter snauwen en die vervolgens op klaaglijke toon roepen, terwijl ze in de richting van Balford Road liepen.
Het bedoelde park was een vierkant, zonovergoten grasveld, vlak achter de Johanneskerk. Een pasgeschilderd, zwart, smeedijzeren hek was eromheen geplaatst, maar de poort stond open. Een bordje op het hek heette iedereen welkom en vermeldde de naam: Falak Dedar-park. Een moslimnaam, merkte Barbara op. Ze vroeg zich af of het een teken was dat de Aziatische gemeenschap doordrong in Balford-le-Nez.
Via het sintelpad dat om het grasveld liep, kwamen ze bij een bank, die deels werd overschaduwd door een goudenregen, zwaar van afhangende bloemtrossen. Een fontein klaterde in het midden van het park: de fontein stelde een gesluierd meisje voor, uitgevoerd in donkergrijs marmer, dat water uit een schuin gehouden vaas in een ondiepe, schelpvormige vijver aan haar voeten goot. Nadat ze haar dunne rok om zich heen had geschikt, schonk Rachel haar aandacht aan deze fontein, niet aan Barbara.
Barbara vertelde Rachel het doel van haar komst: ze wilde weten wat ze afgelopen vrijdagavond had gedaan. 'Drie avonden geleden,' hielp ze Rachel herinneren, voor het geval het meisje zou doen alsof ze het niet meer wist. Drie avonden was nauwelijks te lang geleden om iemands herinnering te doen vervagen, wilde ze ermee zeggen.
Rachel was blijkbaar handig in het maken van gevolgtrekkingen. Ze zei: 'U wilt weten waar ik was toen Haytham Querashi stierf.'
Barbara gaf toe dat dat haar bedoeling was. Ze voegde eraan toe: 'Je naam is meer dan eens ter sprake gekomen met betrekking tot deze zaak, Rachel. Ik wilde het niet zeggen waar je moeder bij was...' 'Dank u,' zei Rachel.
'... maar het ziet er nooit best uit wanneer iemands naam op de een of andere manier opduikt tijdens het onderzoek naar een moord. Wil je een sigaret?' Rachel schudde haar hoofd en keek weer naar de fontein. Ze zei: 'Ik was uit met een jongen. Trevor Ruddock. Het is een knul die op de pier werkt. Maar ik neem aan dat u dat al weet. Hij heeft me gisteravond verteld dat u met hem hebt gepraat.' Ze liet haar hand langs het patroon van haar rok glijden, een pauwenkop die kunstig was verwerkt in de bonte figuren op de stof. Barbara ging verzitten, zodat ze haar aantekenboekje uit haar schoudertas kon pakken. Ze bladerde het door om de aantekeningen op te zoeken van het gesprek dat ze de vorige dag met Trevor Ruddock had gevoerd. Terwijl ze ermee bezig was, zag ze dat Rachel van opzij haar beweging had gezien. De hand van het meisje bleef stil op haar rok liggen, alsof het opeens tot haar doordrong dat elke beweging haar zou kunnen verraden. Barbara friste haar geheugen op omtrent het onderwerp van Trevors avond met Rachel. Daarna wendde ze zich tot het meisje. 'Trevor Ruddock beweert dat je bij hem was. Maar hij is een beetje vaag over de details. En het zijn juist de details waar ik achter probeer te komen. Dus misschien kun jij de lege plekken voor me invullen.' 'Ik zou niet weten hoe.'
'Het is heel gemakkelijk.' Afwachtend hield Barbara haar potlood gereed. Ze vroeg: 'Wat hebben jullie gedaan?'
'Gedaan?'
'Vrijdagavond. Waar zijn jullie naartoe gegaan? Ergens eten? Koffie drinken? Naar een film? Misschien zijn jullie naar een café geweest?' Rachel kneep met twee vingers in de gekroonde pauwenkop. 'U maakt zeker een grapje?' Haar toon was bitter. 'Ik denk dat Trev u wel heeft gezegd waar we zijn geweest.'
'Misschien heeft hij dat gedaan,' gaf Barbara toe. 'Maar ik wil graag jouw versie horen, als je er niets op tegen hebt.' 'En als ik het wel heb?'
'Dat is dan jouw zaak. Maar terughoudendheid is niet zo'n goed idee wanneer er iemand is vermoord. Dan is het het beste om de waarheid te spreken. Omdat de politie, als je liegt, altijd wil weten waarom. En meestal blijven ze net zo lang volhouden tot ze het weten.'
De vingers van het meisje knepen nog harder in haar rok. Als de verborgen pauw echt was geweest, dacht Barbara, zou hij nu de laatste adem uitblazen. 'Rachel?' drong Barbara aan. 'Hebben we een probleem? Ik kan je altijd naar de winkel terug laten gaan als je tijd nodig hebt om na te denken vóór we praten. Je kunt je moeder vragen wat je moet doen. Je moeder leek gisteren echt bezorgd over je en ik weet zeker dat ze, als ze hoort dat de politie je heeft gevraagd waar je was op de avond van de moord, alle raad zal geven die je nodig hebt. Heeft je moeder niet gisteren nog tegen me gezegd dat je...' 'Goed dan.' Rachel had er kennelijk geen behoefte aan dat Barbara uitweidde over haar moeder. 'Wat hij zei is waar. Wat hij u heeft verteld is waar. Zo goed? Wilt u dat horen?'
'Wat ik wil horen zijn de feiten, Rachel. Waar waren jij en Trevor vrijdagavond?'
'Waar hij zei dat we waren. In een van de strandhuisjes. Daar zijn we meestal op vrijdagavond. Omdat daar in het donker niemand is, niemand die kan zien door wie Trevor Ruddock zich laat pijpen. Zo. Wilde u dat weten?' Het meisje draaide haar hoofd om. Ze was rood tot aan haar haarwortels. En het schelle, onbarmhartige daglicht benadrukte de misvormdheid van haar gezicht met een wrede precisie. Nu ze haar in het volle licht zag, niet verborgen in de schaduw en niet alleen van opzij, moest Barbara ongewild denken aan een documentaire die ze eens op de bbc had gezien, een onderzoek naar wat het menselijk oog als schoonheid beschouwt. Symmetrie, had de film geconcludeerd. De homo sapiens is genetisch geprogrammeerd om symmetrie te bewonderen. Als dat waar was, dacht Barbara, had dit meisje geen schijn van kans.
Barbara zuchtte. Ze zou het meisje graag willen zeggen dat het leven niet geleefd hoefde te worden op de manier zoals zij dat deed. Maar het enige alternatief dat Barbara zelf had te bieden, was het leven dat zij leefde en dat deed ze in haar eentje.
'Feitelijk,' zei ze, 'interesseert het me niet zoveel wat jij en Trevor deden, Rachel. Het is aan jou met wie je wat wil doen en waarom. Als je je prettig voelt na een avond met hem, dan is dat fijn voor je. Als het niet zo is, moet je iets anders zoeken.'
'Ik voel me prettig,' zei Rachel uitdagend. 'Ik voel me er heel prettig bij.' 'Goed,' zei Barbara. 'Hoe laat was het dan, toen je je zo prettig voelde dat je naar huis ging? Trevor heeft me gezegd dat het half twaalf was. Wat zeg jij?'
Rachel staarde haar aan. Barbara merkte op dat er een kuiltje verscheen, net onder haar onderlip, wat betekende dat ze op haar lippen beet. 'Wat zal het zijn?' vroeg Barbara. 'Of je was bij hem tot half twaalf, óf het was niet zo.' Ze voegde de rest er niet aan toe omdat ze wist dat het meisje het begreep. Als Trevor Ruddock met haar had gesproken, zou hij haar duidelijk hebben gemaakt dat hij, als ze zijn verhaal niet tot in alle details bevestigde, onder zware verdenking kwam te staan.
Rachel keek weer naar de fontein. Het meisje dat het water uitschonk, was lenig en gracieus, met volmaakte gelaatstrekken en neergeslagen ogen. Haar handen waren klein en haar voeten, juist zichtbaar onder het gewaad dat haar lichaam bedekte, waren goedgevormd en teer, evenals de rest van haar figuur.
Terwijl ze naar het beeld keek, leek Rachel Winfield een besluit te nemen. Ze zei: 'Tien uur,' met haar ogen strak op de fontein gericht. 'Ik ben tegen tien uur thuisgekomen.'
'Weet je het zeker? Heb je op een klok gekeken? Je kunt je niet op de een of andere manier in de tijd hebben vergist?'
Rachel uitte een vermoeid, kort lachje. 'Weet u hoelang het duurt om een vent te pijpen? Wanneer het alles is wat hij wil en het alles is wat je ooit zult krijgen? Van hem, of van een ander? Laat ik u dan dit zeggen: het duurt niet lang.' Barbara voelde de diepe ellende van de pijnlijke vragen die het meisje stelde. Ze klapte haar boekje dicht en ze vroeg zich af wat ze het best kon antwoorden. Een deel van haar zei dat het niet haar taak was om advies te geven, om psychische wonden te helen of om olie op de stormachtige wateren van de ziel te gooien. Een ander deel voelde een soort verwantschap met het meisje. Voor Barbara was een van de moeilijkste, bitterste levenslessen geweest dat ze er langzaam achter moest komen waaruit liefde bestond: dat je die beurtelings moest geven en ontvangen. Ze had de les nog steeds niet helemaal geleerd. En bij haar werk gebeurde het vaak dat ze zich afvroeg of ze het wel ooit zou leren.
'Je moet jezelf niet zo goedkoop neerzetten,' besloot ze uiteindelijk tegen het meisje te zeggen. Onder het spreken gooide ze haar sigaret op de grond en ze drukte die uit met de punt van haar hoge sportschoen. Haar keel was droog van de hitte, de rook en de gespannen spieren die vochten om datgene terug te dringen wat ze nu niet wilde voelen en wat ze zich nu zeker niet wilde herinneren over haar eigen goedkope ervaringen en wanneer ze die had ondergaan. 'Iemand zal die prijs betalen, zeker, omdat het een koopje is. Maar de prijs die jij betaalt, is verdomd veel hoger.'
Ze stond op, zonder het meisje de kans te geven om te antwoorden. Ze knikte om Rachel voor haar medewerking te bedanken en ze begon het parkje uit te lopen. Terwijl ze het pad naar het hek volgde, zag ze dat een jonge, Aziatische man op een van de smeedijzeren spijlen een geel papier plakte. Toen ze vlak bij hem was, liep hij door. Ze zag hem, verderop in de straat, weer een biljet aanplakken, ditmaal op een telefoonpaal.
Nieuwsgierig las ze wat hij had opgehangen. De grote, zwarte letters tegen een gele achtergrond waren niet over het hoofd te zien. Ze spelden over de volle breedte de naam van een man: fahd kumhar. Daaronder luidde een in niet mis te verstane bewoordingen gestelde boodschap: 'De recherche van Balford wil je ondervragen. Spreek niet met ze zonder dat er een advocaat bij is. De Jum'a zal daarvoor zorgen. Bel op, svp.' Deze vier zinnen werden gevolgd door een plaatselijk telefoonnummer, dat onder aan de pagina een aantal malen verticaal werd herhaald zodat het door een voorbijganger kon worden afgescheurd.
Nu wisten ze tenminste wat Muhannad Maliks volgende zet was, dacht Barbara. Ze voelde zowel voldoening als opluchting bij het lezen van wat de gele poster haar onopzettelijk onthulde. Azhar had niet aan zijn neef doorverteld wat ze zich de vorige avond per ongeluk had laten ontvallen. Als hij dat had gedaan, zou de enige stad waar de posters werden opgehangen, Clacton zijn, en daar zouden ze geconcentreerd zijn rond het marktplein. Ze was hem nu iets verschuldigd. En terwijl ze in de richting van High Street wandelde, vroeg Barbara zich tegen wil en dank af wanneer en hoe Taymullah Azhar die schuld ingelost zou willen zien.
Cliff Hegarty kon zich niet concentreren. Niet dat er veel
concentratie nodig was om de parende mannen uit te zagen, zodat die
de nieuwste puzzel zouden vormen die door Hegarty's Ontspanning
voor Volwassenen werd aangeboden. De machine was zo geprogrammeerd
dat hij vanzelf liep. Cliff hoefde niets anders te doen dan de
toekomstige puzzel in de juiste positie te plaatsen, te kiezen in
welke van de ruim vijftig vormen de zaag moest werken, een knop om
te draaien, een schakelaar om te zetten en te wachten tot de puzzel
klaar was. Het maakte allemaal deel uit van zijn dagelijks werk
wanneer hij geen telefonische bestellingen opnam, zijn volgende
catalogus gereedmaakte voor de drukkerij, of een of ander neutraal
verpakt voorwerp verzond naar een geile vent in de Hebriden met een
voorkeur voor bijzondere spelletjes, waarvan hij liever niet had
dat de postbode er iets van afwist. Maar vandaag verliep het anders
en om meer dan één reden. Hij had de politie gezien. Hij had zelfs
met ze gepraat. Twee rechercheurs in burger, die een
cassetterecorder, klemborden en aantekenboekjes bij zich hadden,
waren meteen na openingstijd de mosterdfabriek binnengegaan. Twee
anderen waren eenentwintig minuten later gearriveerd, eveneens in
burger. Deze twee hadden de andere bedrijven op het
industrieterrein bezocht. Dus Cliff had geweten dat het slechts een
kwestie van tijd was — en niet zo heel veel tijd - voor ze bij hem
kwamen.
Hij had kunnen weggaan, maar dat zou niet alleen uitstel van het onvermijdelijke hebben betekend, het zou de politie ook hebben aangemoedigd om een ritje naar het zuiden te maken, naar Jaywick Sands, om hem thuis op te zoeken. En dat wilde hij niet. Goeie god, dat kon hij niet hebben en hij was bereid om zowat alles te doen om dat te voorkomen.
Dus toen ze zijn kant op kwamen, na bij de zeilmakerij en de matrassenfabriek te zijn geweest, bereidde Cliff zich voor op het komende gesprek door zijn sieraden af te doen en de mouwen van zijn t-shirt naar beneden te rollen zodat de tatoeage op zijn bovenarm niet te zien was. De politie was erom berucht dat ze een hekel had aan homo's. Zoals Cliff het bekeek, had het geen zin om de indruk te wekken van een flikker wanneer de kans bestond dat het ze niet zou opvallen.
Ze hadden hun legitimatie laten zien en zich voorgesteld als de rechercheurs Grey en Waters. Grey had het woord gedaan terwijl Waters aantekeningen maakte. En beiden hadden ze een blik geworpen op een vitrine met tweekoppige dildo's, leren maskers en penisringen van ivoor en roestvrij staal.
Het is ook een manier om je brood te verdienen, jongens, had hij willen zeggen. Maar hij had wijselijk zijn mond gehouden.
Hij was blij met de airconditioning. Had die niet loeihard aangestaan dan zou hij hebben gezweet. En hoewel zweten grotendeels kon worden toegeschreven aan het werken in een gebouw dat was opgetrokken uit golfplaat, zou het in mindere mate ook kunnen worden veroorzaakt door zenuwen. En hoe minder angstsymptomen hij toonde aan de smerissen, des te beter was het voor hem.
Ze hadden een foto tevoorschijn gehaald en hem gevraagd of hij de man die erop stond, kende. Jazeker, had hij gezegd, dat was die man die dood op de Nez was gevonden, Haytham Querashi. Hij werkte bij de mosterdfabriek. Hoe goed kende hij Querashi? vroegen ze vervolgens.
Hij wist wie Querashi was, als ze dat bedoelden. Hij kende hem goed genoeg om tegen hem te knikken en te zeggen: goedemorgen, of: wat is het vandaag weer verdomd heet, man.
Cliff zorgde ervoor om zo nonchalant mogelijk over te komen. Hij kwam achter de toonbank vandaan om hun vragen te beantwoorden en hij bleef met de armen onder de borst gekruist staan, terwijl zijn gewicht grotendeels op één been rustte. Deze houding legde de nadruk op zijn armspieren, wat hem een goed idee leek. In de ogen van de meeste hetero's was een gespierd lichaam een teken van mannelijkheid, wat ook wees op heteroseksualiteit, zeker wanneer iemand er niet veel vanaf wist. En Cliff had ervaren dat de meeste politieagenten zo stom waren als een rund.
Kende hij Querashi ook van buiten het industriegebied? was hun volgende vraag.
Cliff vroeg wat ze bedoelden. Zeker, zei hij, hij kende Querashi ook buiten het industrieterrein. Als hij hem hier kende, kende hij hem overal. Na werktijd zou zijn geheugen hem toch niet opeens in de steek laten? Ze konden niet om zijn opmerking lachen. Ze vroegen of hij kon uitleggen hoe hij Querashi had leren kennen.
Hij vertelde dat hij Querashi buiten het werk kende op dezelfde manier als tijdens het werk. Als hij hem in Balford of ergens anders tegenkwam en hij zei: hallo, of: wat een warme dag, dan kreeg hij een knikje als antwoord. Daar kwam het op neer.
Waar had hij Querashi gezien buiten werktijd? vroegen ze.
Cliff zag voor de zoveelste maal hoe de politie alles verdraaide als het hun zo uitkwam. Op dat moment kreeg hij een gruwelijke hekel aan die kerels. Als hij niet op al zijn lettergrepen lette, zouden ze hem met Querashi in dezelfde onderbroek laten rondwandelen voor ze hier klaar waren.
Hij onderdrukte zijn driftbui en vertelde de rechercheurs dat hij Querashi nooit had ontmoet buiten het industrieterrein. Hij had alleen maar gezegd dat hij, als hij hem had gezien, zou hebben geweten wie hij was en dat hij hem zou hebben gegroet op dezelfde manier waarop hij iedereen groette die hij herkende. Zo'n vent was hij nu eenmaal.
Vriendelijk, merkte rechercheur Grey op. Hij liet zijn blikken naar de vitrine dwalen om duidelijk te maken wat hij bedoelde.
Cliff daagde hen niet uit met een strijdlustig: en wat mag dat wel betekenen? Hij wist dat agenten je graag ergerden omdat je dan niet meer zo op je hoede was. Hij had vaker dat spelletje met de smerissen gespeeld. Er was maar één nacht in de cel voor nodig geweest om hem te laten inzien dat het belangrijk was om kalm te blijven.
Ze veranderden van tactiek, door te vragen of hij ene Fahd Kumhar kende. Hij zei dat hij hem niet kende. Hij gaf toe dat hij Fahd Kumhar misschien van gezicht zou kennen, omdat hij de meeste Aziaten die in de mosterdfabriek werkten van gezicht kende. Maar hij kende hen niet bij naam. Die namen van hen waren niet meer dan een rijtje letters, die achter elkaar zijn gezet om lawaai te maken; ik kan ze me nooit herinneren, verklaarde hij. Waarom geven die lui hun kinderen geen normale namen? Wat mankeert er aan William, Charlie of Steve?
De rechercheurs konden er niet om lachen. In plaats daarvan kwamen ze weer terug op Querashi. Had hij Querashi ooit met iemand gezien? Met iemand zien praten, ergens op het industrieterrein?
Cliff kon het zich niet herinneren, zei hij. Misschien had hij het wel gezien, maar dan was het niet tot hem doorgedrongen. Er waren aldoor mensen op het terrein, er was veel komen en gaan, er kwamen vrachtauto's, er werden spullen afgeleverd, er werden goederen afgevoerd.
Het zou een man hebben kunnen zijn met wie Querashi mogelijk had gesproken, zei Waters tegen hem. En met een knikje naar de vitrine, vroeg hij Cliff of hij en Querashi ooit zaken hadden gedaan.
Querashi was homo, voegde Grey eraan toe. Wist Cliff dat?
Die vraag kwam een beetje te dichtbij, zoals het scherp van een mes bijna in iemands huid kan snijden. Cliff verdrong de herinnering uit zijn gedachten aan het gesprek dat hij de vorige ochtend in de keuken met Gerry had gevoerd. Hij sloot inwendig zijn oren af voor hun woorden: beschuldigingen van één kant en boze ontkenningen en verdediging van de andere.
Hoe zit het dan met trouw? Waar is die gebleven?
Hoezo, trouw? Alles wat ik ervan weet, is wat jij erover zegt. En er is een verdomd groot verschil tussen wat mannen voelen en wat ze zeggen. Was het het marktplein? Is het daar gebeurd? Heb je hem daar ontmoet? Ja hoor, prima. Je denkt maar wat je wilt.
En de klap waarmee de deur werd dichtgeslagen, zette een punt achter wat voor een gesprek doorging.
Maar daarvan mocht hij niets aan de politie laten merken. Hij kon die jongens niet in Gerry's buurt laten komen.
Nee, zei hij kalm. Hij had nooit zaken gedaan met Haytham Querashi en het was een nieuwtje voor hem dat de man homo was. Hij dacht dat Querashi met de dochter van Akram Malik zou gaan trouwen. Waren de rechercheurs wel zeker van hun feiten?
Niets is ooit zeker tijdens een onderzoek tot we een verdachte in de cel hebben, zei Grey tegen hem.
En Waters voegde eraan toe dat als hij zich iets herinnerde waarvan hij dacht dat de politie het zou moeten weten...
Cliff verzekerde hen dat hij er goed over zou nadenken. Hij zou bellen als hem iets te binnen schoot.
Doe dat, zei Grey tegen hem. Hij keek nog een laatste maal de zaak rond. Toen hij en Waters naar buiten liepen, zei hij: 'Wat een smerige rotzooi verkoopt die vent,' net hard genoeg om er zeker van te zijn dat Cliff het kon horen.
Cliff keek de rechercheurs na. Pas toen ze aan de andere kant van de weg vol kuilen het lasbedrijf binnengingen, kwam hij in beweging. Hij liep achter de toonbank langs tot aan zijn bureau met de bestellijsten, waar hij zich zwaar op de houten stoel liet neerploffen.
Zijn hart bonsde hevig, maar hij had het niet gemerkt toen de politie bij hem was. Toen ze goed en wel weg waren, voelde hij echter dat het zo hard en zo snel klopte dat het leek alsof het dwars door zijn borstkas zou springen en kloppend op de blauwe, linoleum vloer terecht zou komen. Hij moest zich kalm houden, zei hij tegen zichzelf. Hij moest aan Gerry denken. Hij moest zijn gedachten bij Gerry houden.
Zijn vriend had de afgelopen nacht niet thuis geslapen. Cliff was 's morgens wakker geworden en had Gerry's kant van het bed onbeslapen aangetroffen. Hij had meteen geweten dat Gerry niet uit Balford was teruggekomen. Bij de gedachte eraan krompen zijn ingewanden op een misselijkmakende manier ineen. En ondanks de hitte, die al zo vroeg op de dag voelbaar was, waren zijn handen en voeten koud geworden als dode vis bij de gedachte aan wat Gerry's afwezigheid kon betekenen.
Eerst had hij geprobeerd om zichzelf wijs te maken dat Gerry gewoon had besloten om de hele nacht door te werken, tot de volgende dag. Hij probeerde tenslotte het restaurant aan het einde van de pier af te krijgen voor de volgende feestdag. En tegelijkertijd werkte hij 's avonds aan de verbouwing van dat huis in Balford. Dus Gerry had een goede reden om niet thuis te komen. Hij had meteen van het ene naar het andere karwei kunnen gaan, iets wat hij vrij vaak deed. Soms werkte hij wel tot drie uur 's nachts door als hij een bepaald deel van het werk aan het huis wilde afmaken. Maar hij had nog niet eerder de hele nacht doorgewerkt. En tot nu toe had hij, wanneer hij van plan was om tot laat te blijven doorgaan, altijd gebeld.
Deze keer had hij niet gebeld. Hij was niet thuisgekomen. En toen Cliff die ochtend op de rand van zijn bed zat, had hij gezocht naar aanwijzingen in zijn laatste gesprek met Gerry, naar details die hem zouden kunnen vertellen waar Gerry was en hoe zijn hart en zijn hoofd eraan toe waren. Hij had echter moeten toegeven dat het niet zozeer een gesprek was geweest als wel een ruzie, een van die woordenwisselingen waarin iemands doen en laten in het verleden plotseling een maatstaf worden voor twijfels van het heden. Alles over hun gedeelde en hun afzonderlijke verleden was erbij gesleept, hardop uitgesproken en neergelegd om langdurig en diepgaand te worden bekeken. Het marktplein van Clacton. Het herentoilet. Leather and Lace in The Castle. Gerry's eindeloze werk aan dat piekfijne huis in Balford. Cliffs wandelingen en ritjes om razend van te worden en zijn glazen Fosterbier in de Never Say Die. Wie de motorfiets gebruikte was ter sprake gekomen, evenals wie de boot gebruikte en wanneer en waarom. En toen ze geen beschuldigingen meer hadden om elkaar naar het hoofd te gooien, begonnen ze te schreeuwen over wiens familie accepteerde dat een van hun zonen een flikker was en wiens vader zijn zoon in elkaar zou slaan als hij de waarheid wist. Gerry wilde gewoonlijk geen ruzie maken, maar deze keer was hij er niet voor teruggedeinsd. En Cliff bleef zitten met de vraag wat het betekende dat zijn minnaar — die gewoonlijk zo zachtaardig en zo ernstig was — was veranderd in een woesteling die bereid was om met hem op de vuist te gaan als dat nodig mocht blijken.
De dag was dus slecht begonnen en het was alleen maar erger geworden: eerst wakker worden om tot de ontdekking te komen dat Gerry niet thuis was geweest en daarna uit het raam kijken en zien dat de politie iedereen in de buurt te grazen nam.
Cliff stond bij de legpuzzel en probeerde zijn hoofd bij zijn werk te houden. Er moesten bestellingen worden ingepakt en puzzels worden uitgezaagd, er moesten pikante foto's worden uitgezocht om later puzzels van te maken en er moest een beslissing worden genomen over het bestellen van een hoeveelheid fantasiecondooms uit Amsterdam. Hij moest nog minstens zestien video's bekijken en er een recensie over schrijven voor Crossdressers' Quarterly. Maar hij merkte dat hij aan niets anders kon denken dan aan de vragen waarop de rechercheurs antwoorden hadden willen hebben en of hij erin geslaagd was om zo overtuigend over te komen dat ze zich niet in Jaywick Sands zouden laten zien om Gerry DeVitt te vragen hen te helpen bij hun onderzoek.
Het uiterlijk van Theo Shaw was niet dat van een man die de slaap
der rechtvaardigen had geslapen, dacht Barbara. Shaw had grote
wallen onder zijn ogen en de ogen zelf waren zo bloeddoorlopen dat
hij eruitzag als een albinokonijn. Toen Dominique Steentjestong had
aangekondigd dat Barbara bij de kantoren van de pier was aangekomen
voor een tweede bezoek, was Theo begonnen met kortaf te zeggen:
'Beslist niet. Zeg haar...' maar hij had ingeslikt wat hij verder
nog had willen overbrengen toen hij Barbara vlak achter het meisje
zag staan.
Dominique zei: 'Ze vraagt of ze de prikkaarten mag zien, meneer Shaw. Die van de vorige week. Zal ik ze halen of niet? Ik wilde niets doen voordat ik met u had gesproken.'
'Ik zal dit wel afhandelen,' zei Theo. Hij gaf geen verder commentaar tot Dominique, wiebelend op haar oranje schoenen met plateauzolen, was teruggelopen naar de receptie. Toen keek hij naar Barbara, die zonder daartoe uitgenodigd te zijn zijn kantoor was binnengekomen waar ze zich had geïnstalleerd in een van de twee rotanstoelen die voor zijn bureau stonden. 'Prikkaarten?'
'Enkelvoud,' zei Barbara. 'Die van Trevor Ruddock van de afgelopen week, om precies te zijn. Hebt u die voor me?'
Die had hij. De kaart lag bij de boekhouding, waar de salarissen werden berekend. Als de brigadier het niet erg vond om een ogenblikje te wachten... Barbara vond het niet erg. Een nieuwe gelegenheid om Theo Shaws kantoor aan een nadere inspectie te onderwerpen, kwam haar goed uit. Maar hij leek haar bedoeling te doorzien, want in plaats van de gevraagde kaart zelf te gaan halen, pakte hij de telefoon, toetste drie cijfers in en vroeg om hem de kaart te brengen. 'Ik hoop dat Trevor geen problemen heeft,' zei hij.
Dat zal wel, dacht Barbara. Ze zei: 'Ik wil alleen een paar details bevestigen.' Ze wees naar het raam. 'Het lijkt vandaag wel drukker op de pier. De zaken gaan zeker goed.' >.'
'Dat komt dan zeker goed uit voor de plannen?' 'Welke plannen?'
'Die van de stadsvernieuwing. Doen de Aziaten ook mee? Aan die stadsvernieuwing, bedoel ik.'
'Dat is een eigenaardige vraag. Waarom wilt u dat weten?' 'Ik was in een park. Het Falak Dedar-park. Het ziet er nieuw uit. Er staat een fontein in het midden: een beeld van een meisje in Arabische kleding, dat water uitgiet. En de naam klinkt Aziatisch. Daarom vroeg ik me af of de Aziaten betrokken zijn bij uw ontwikkelingsplannen. Of hebben ze hun eigen ideeën?'
'Het staat iedereen vrij om eraan mee te werken,' zei Theo. 'De stad heeft investeerders nodig. We zijn niet van plan iemand te weerhouden als hij van plan is om deel uit te maken van het project.'
'En als iemand zijn eigen gang wil gaan? Zijn eigen project wil uitvoeren? Met andere opvattingen over de stadsvernieuwing dan die van u? Wat gebeurt er dan?'
'Het lijkt me zinvoller voor Balford om één plan aan te houden waarin alles is opgenomen,' antwoordde Theo. 'Anders draait het uit op een architectonische hutspot, zoals de zuidelijke oever van de Theems. Ik heb hier het grootste deel van mijn leven gewoond en eerlijk gezegd zou ik graag voorkomen dat zoiets gebeurt.'
Barbara knikte. Er zat iets in zijn redenering. Maar het wees tevens op weer een ander terrein waarop de Aziatische gemeenschap in conflict kon raken met de oorspronkelijke bewoners van Balford-le-Nez. Ze stond op om naar de plannen voor de stadsvernieuwing te lopen, die ze de vorige dag aan de wand had zien hangen. Ze wilde zien welke invloed de plannen hadden op bijvoorbeeld het industrieterrein waar Akram Malik kennelijk zoveel geld had geïnvesteerd in zijn mosterdfabriek. Haar aandacht werd echter getrokken door een plattegrond van de stad die aan de muur hing, naast de blauwdrukken en de artist's impressions van het Balford-van-de-toekomst. Op deze plattegrond stond aangegeven in welke stadsdelen het meeste geld zou worden geïnvesteerd. Maar dat interesseerde Barbara niet. Ze lette meer op de locatie van de jachthaven van Balford. Die lag ten westen van de Nez aan de voet van het schiereiland. Bij gunstig tij zou iemand die uit de jachthaven het Kanaal van Balford invoer tot aan Pennyhole Bay, gemakkelijk de oostkant van de Nez kunnen bereiken, waar Haytham Querashi de dood had gevonden. Ze zei: 'U hebt een boot, nietwaar, meneer Shaw? Ligt die in de jachthaven?' Hij leek op zijn hoede. 'Die is van de familie, niet van mij.' 'Een motorkruiser, toch? Vaart u er 's avonds wel eens mee?' 'Dat heb ik wel gedaan.' Hij zag waar ze heen wilde. 'Maar niet vrijdagavond.'
Dat zullen we nog wel eens zien, dacht Barbara.
Trevors prikkaart werd gebracht door een oudere heer die eruitzag of hij bij de pier had gewerkt vanaf het moment dat die was aangelegd. Hij strompelde de kamer binnen, ondanks de hitte gekleed in een linnen pak, een gesteven overhemd en een stropdas en hij overhandigde de kaart met een eerbiedig: 'Meneer Shaw, alstublieft. Is het geen prachtige dag? Een geschenk uit de hemel.'
Theo bedankte hem, vroeg hoe het met zijn hond, zijn vrouw en zijn kleinkinderen ging, in die volgorde, en stuurde hem vervolgens weg. Daarna gaf hij de prikkaart aan Barbara.
Ze zag erop wat ze verwachtte te zien. Trevor Ruddock had tijdens hun gesprek voor de helft gelogen en voor de helft de waarheid gesproken: zijn prikkaart gaf aan dat hij om elf uur zesendertig op het werk was verschenen. Maar als ze erop kon vertrouwen dat Rachel de waarheid sprak, dan was hij na tien uur die avond niet meer bij haar geweest en dan bleef er nog anderhalf uur over die hij moest verantwoorden. Hij had nu zowel een motief als de gelegenheid. Barbara vroeg zich af of de middelen tussen de rommel lagen op de tafel waarop hij zijn spinnen in elkaar zette.
Ze zei tegen Theo Shaw dat ze de tijdkaart wilde meenemen. Hij maakte geen bezwaar, hoewel hij eraan toevoegde: 'Trevor is een goede jongen, brigadier. Hij loopt erbij als een zwerver, maar dat is alleen maar de buitenkant. Hij is in staat tot het plegen van kruimeldiefstallen, maar hij zou nooit zover gaan om een moord te plegen.' 'Mensen kunnen je soms verbaasd doen staan,' zei Barbara. 'Net op het moment dat je denkt te weten met wie je te maken hebt, kunnen ze iets doen waardoor je je afvraagt of je ze feitelijk wel goed kent.'
Daarmee had ze iets getroffen: de juiste noot, het verkeerde akkoord, een blootliggende zenuw. Ze kon het in zijn ogen lezen. Ze wachtte tot hij een opmerking zou maken waarmee hij zich op de een op andere manier zou verraden, maar dat deed hij niet. Hij maakte slechts de toepasselijke opmerking dat hij blij was haar te kunnen helpen bij haar onderzoek. Toen liet hij haar uit.
Toen ze weer op de pier was aangekomen, liet Barbara de prikkaart in haar schoudertas glijden. Ze slaagde erin om Rosalie de Waarzegster voor de tweede keer te ontlopen en ze baande zich een weg door de groepjes kinderen die met hun ouders stonden te wachten tot ze aan de beurt waren voor de kinderattracties. Evenals gisteren weerkaatste het lawaai in dit overdekte gedeelte van de pier tegen de muren en het plafond. Rinkelende bellen, gierende fluiten, een toeterende zweefmolen en schreeuwende stemmen droegen allemaal bij tot het produceren van een herrie die Barbara het gevoel gaf dat ze in een enorme flipperkast heen en weer werd gesmeten. Ze rukte zich los uit de kakofonie door naar het open gedeelte van de pier te lopen. Links van haar draaide het reuzenrad. Aan haar rechterkant probeerden klantenlokkers de voorbijgangers te verleiden hun geluk te beproeven door munten te vissen, melkflessen omver te werpen en met luchtbuksen te schieten. Achter haar denderde een wagentje over de achtbaan naar beneden met een lading gillende passagiers. Een miniatuurstoomtreintje pufte naar het eind van de pier.
Barbara volgde de trein. Het nog niet voltooide restaurant rees hoog boven de zee op en de arbeiders op het dak herinnerden haar eraan dat ze iets wilde ophelderen met hun baas, Gerry DeVitt.
Evenals de vorige dag was DeVitt bezig met lassen. Maar vandaag keek hij toevallig op toen Barbara over een berg koperen leidingen stapte en om een stapel timmerhout heen liep. Hij doofde de vlam van zijn lasapparaat en schoof zijn gezichtsbeschermer boven op zijn met een zakdoek omwikkelde hoofd.
'Wat komt u nu weer doen?' Het klonk niet grof of ongeduldig, maar er zat wel een scherp kantje aan zijn woorden. Ze was niet welkom. Haar vragen waren dat ook niet, dacht Barbara. 'Kan het een beetje vlug? We moeten vandaag een hoop werk verzetten en we hebben niet veel tijd om met bezoekers te kletsen.'
'Kan ik u even spreken, meneer DeVitt?' 'Volgens mij bent u daar al mee bezig.'
'Goed. Loopt u dan wel even mee naar buiten, bij het lawaai vandaan?' Om zich verstaanbaar te maken, moest ze haar stem verheffen. Het gehamer, gebonk en gezaag was deze keer niet opgehouden toen ze binnenkwam.
DeVitt deed iets onduidelijks met de tanks die aan zijn uitrusting waren gekoppeld. Daarna ging hij haar voor naar de voorzijde van het restaurant, die uitzag op het einde van de pier. Hij schoof langs een opeengepakte hoeveelheid geprefabriceerde ramen die tegen de deurstijl stond en vervolgens stapte hij naar buiten. Bij het hek van de pier gekomen, stak hij een hand in de zak van zijn afgeknipte spijkerbroek en hij haalde er een rolletje Mentos uit. Hij stak er een in zijn mond, draaide zich om naar Barbara en zei: 'En?' 'Waarom hebt u gisteren niet gezegd dat u Haytham Querashi kende?' zei ze. Hij kneep zijn ogen half dicht tegen het felle zonlicht. Hij deed niet alsof hij haar verkeerd begreep, maar hij zei: 'Naar wat ik me herinner hebt u het niet gevraagd. U wilde weten of we een Arabisch meisje op de pier hadden gezien. Dat hadden we niet. Einde verhaal.'
'U hebt anders ook gezegd dat u zich niet met Aziaten bemoeide,' zei Barbara. 'U zei zoiets als: Aziaten hebben hun manier van leven en Engelsen hebben hun eigen manier. "Als je die twee bij elkaar brengt, krijg je problemen", was uw mening.' 'Dat is nog steeds mijn mening.'
'Maar u kende Querashi wel. Hij had telefoontjes van u ontvangen in hotel Burnt House. Dat geeft toch de indruk dat u met hem omging.' DeVitt veranderde van houding en leunde nu tegen het hek van de pier, waarbij zijn ellebogen het grootste deel van zijn gewicht droegen. Hij stond met zijn gezicht naar haar toe gekeerd en niet naar de Noordzee, maar hij keek naar de stad. Misschien om na te denken, misschien in de hoop haar ogen te ontwijken. 'Ik ging niet met hem om. Ik deed wat werk voor hem in een huis aan First Avenue. Daar zou hij gaan wonen wanneer hij getrouwd was.'
'Dus u kende hem.'
'Ik heb hem een keer of tien gesproken, misschien nog vaker. Maar dat is dan ook alles. Als u vindt dat dat betekent dat ik hem kende, dan kende ik hem.' 'Waar hebt u hem voor het eerst ontmoet?' 'Daar. In het huis.'
'Het huis aan First Avenue? Weet u dat zeker?'
Hij wierp haar een snelle blik toe. 'Ja. Heel zeker.'
'Hoe wist hij dat hij contact met u moest opnemen voor dat werk?'
'Hij heeft geen contact met me opgenomen,' zei DeVitt. 'Dat heeft Akram Malik gedaan. Ongeveer twee maanden geleden zei hij dat hij een spoedklus had, een verbouwing, en hij vroeg of ik dat kon doen. Ik ben er gaan kijken en dacht dat ik het wel aankon. Ik kon het geld in elk geval goed gebruiken.
Ik heb Querashi daar ontmoet, in het huis, nadat ik al met het werk was begonnen.'
'Maar u hebt toch een volledige baan hier, op de pier? Wanneer werkt u dan op First Avenue? In het weekend?' 'En 's avonds.'
"s Avonds?' Instinctief verhief Barbara haar stem.
Hij keek haar weer aan, nu meer op zijn hoede dan daarnet. 'Dat zei ik, ja.' Ze nam DeVitt eens goed op. Het was lang geleden sinds ze voor het eerst tot de conclusie was gekomen dat een van de domste fouten die je tijdens een onderzoek kon maken, was af te gaan op iemands uiterlijk. Met zijn forse lichaamsbouw en het soort werk dat hij deed, zag DeVitt eruit als iemand die aan het eind van zijn werkdag na het geploeter met het lasapparaat een biertje dronk, om vervolgens naar bed te gaan met zijn vrouw of met zijn vriendin. Toegegeven, hij droeg een ringetje in zijn oor - hetzelfde gouden ringetje van gisteren - maar Barbara wist dat ringen door oren, tenen, navels en tepels tegenwoordig weinig zeiden over de drager ervan.
'We geloven dat meneer Querashi homoseksueel was,' zei Barbara tegen Gerry. 'We denken dat hij van plan kan zijn geweest om zijn vriend te ontmoeten op de Nez, de avond dat hij werd vermoord. Hij zou over enkele dagen gaan trouwen, dus we hebben het idee dat hij misschien naar de Nez is gegaan om eens en voor al een eind aan die relatie te maken. Als hij probeerde een dubbelleven te leiden terwijl hij met Sahlah Malik getrouwd was, zou iemand er uiteindelijk toch wel achter komen en er stond veel voor hem op het spel.' DeVitt bracht zijn hand naar zijn mond. Het was een opzettelijk langzame, rustige beweging alsof hij wilde demonstreren dat hij zijn zenuwen de baas bleef bij het horen van deze nieuwe informatie. Hij spuugde het snoepje uit in zijn hand, om het vervolgens in zee te gooien. 'Ik weet er niets van hoe de man aan zijn gerief kwam,' zei DeVitt. 'Of hij het met mannen, met vrouwen of met dieren deed. We hebben het er niet over gehad.'
'Hij verliet het hotel verscheidene avonden per week, op dezelfde tijd. En we zijn er vrij zeker van dat hij dan iemand ontmoette. Hij had drie condooms bij zich toen hij werd gevonden, dus ik denk dat we veilig mogen aannemen dat de ontmoeting meer inhield dan een cognacje na het eten in een van de cafés. Vertelt u me eens, meneer DeVitt, hoe vaak is Querashi naar First Avenue gekomen om te zien of u al opschoot met het werk daar?' Ditmaal zag ze de reactie: een snelle spiertrekking in zijn kaak. Hij gaf geen antwoord.
'Werkte u daar alleen, of had u een van deze mannen bij u om u te helpen?' Ze draaide haar hoofd in de richting van het restaurant. Binnen had iemand een draagbare radio aangezet. Boven het rumoer van de bouwwerkzaamheden uit begon een stem te zingen over het moeten leven van een leven en het moeten geven van liefde terwijl de begeleidende muziek aanzwol. 'Meneer DeVitt?' drong Barbara aan. 'Alleen,' zei hij. 'Aha,' antwoordde ze. 'Wat mag dat betekenen?'
'Is Querashi vaak langs geweest om uw werk te controleren?'
'Een of twee keer. Maar Akram deed dat ook. En zijn vrouw, mevrouw Malik.' Hij keek haar kant uit. Zijn gezicht was vochtig, maar dat kon heel goed van de warmte komen. De zon stond hoog aan de hemel en straalde zoveel hitte af dat het vocht uit hun poriën werd gezogen. Barbara wist dat haar eigen gezicht ook vochtig zou zijn geweest, als ze het tijdens fase twee van haar gezichtsvernieuwingsproject niet grondig had bewerkt met de poederkwast. 'Ik wist nooit wanneer een van hen zou langskomen,' voegde hij eraan toe. 'Ik deed mijn werk en als ze besloten om te komen kijken, vond ik het best.' Hij veegde zijn gezicht af met de mouw van zijn t-shirt en besloot met: 'Dus als dat alles is wat u van me weten wilt dan zou ik nu graag weer aan het werk gaan.'
Barbara knikte instemmend, maar toen hij naar de deur van het restaurant liep, zei ze nog iets. 'Jaywick Sands, meneer DeVitt. Woont u daar? Daar kwamen uw gesprekken met Querashi vandaan.' 'Ik woon daar, ja.'
'Ik ben er in geen jaren geweest, maar als ik het me goed herinner, ligt het niet ver van Clacton. Feitelijk maar een paar minuten met de auto. Zo is het toch?'
Zijn ogen versmalden zich tot spleetjes. Maar ook dat kon door de zon komen. 'Waar wilt u precies heen, brigadier?'
Barbara glimlachte grimmig. 'Ik probeer mijn aardrijkskunde bij te houden. Er zijn in een zaak als deze wel duizend details. En je weet nooit welk daarvan je uiteindelijk naar een moordenaar zal leiden.'