59

Tijdens het voorlezen had opa een paar keer moeten stoppen. Dan zaten Jessica en hij een tijdje naast elkaar op de bank te zwijgen, totdat zij had gefluisterd: ‘Wilt u weer doorgaan?’ Soms schudde hij zijn hoofd zachtjes heen en weer. Alsof hij daardoor zijn herinneringen kon kwijtraken. Jessica had het schrift van zijn knieën gepakt en de woorden aangewezen. Hij was doorgegaan met zijn verhaal.

Maarten was wakker geworden door de klanken van namen die hij kende. Het waren harde klanken. Hij had ze gehoord, van zijn moeder, en van de meester, van de mannen die er zelf geweest waren en daarover op scholen vertelden. Maar nooit eerder had hij zijn opa al die namen horen noemen. Namen van plaatsen waar de mannen van de razzia stierven. Neuengamme, Husum, Ladelund, Wedel, Sandbostel, Engerhafe, Meppen-Versen, Beendorf, Wöbbelin, Malchow, Bergen-Belsen, Mauthausen, Ludwigslust, Ravensbrück, Neustadt, Lübeck, Neuenkirche, Buchenwald, Rotenburg, Hamburg. En ‘onbekend’. ‘Onbekend’ was ook een plek, om voor altijd te blijven. Het ergste moest toen nog komen. Het doodsbericht van opa’s vader. Nadat hij Jessica dàt had voorgelezen, keek hij haar over zijn leesbril heen aan.

‘Johan was kort na Kerstmis al overleden. Mijn vader een paar weken later. De dood was een verlossing, denk ik,’ zei hij. ‘Ze hadden natuurlijk geen moed meer, en geen ...’

Zijn lip trilde. ‘Kracht,’ zei hij.

Zijn ogen werden vochtig en langzaam gleden tranen over zijn wangen. Jessica haalde een zakdoekje uit haar broekzak. Ze voelde het propje. Aarzelend hield ze het hem voor.

‘Eh, ’t is geen schone. Er zit een...’ Maar opa pakte de zakdoek aan.

‘... een kauwgompie in,’ zei ze vlug. Hij glimlachte naar haar, veegde over zijn gezicht. Daarna kneep hij de zakdoek tot een bolletje en hield dat in zijn vuist.

Maarten wilde liever zijn vingers in zijn oren stoppen of zijn hoofd onder het kussen verbergen. Waar was opa mee bezig? Hij opende zijn ogen een klein beetje zodat hij door zijn wimpers heen naar de achterkamer kon kijken. Eerst zag hij zijn opa, met een schrift in zijn hand. Naast hem zat Jessica. Moest zíj ook alles weten? Ze was toch helemaal niet van hier. Gauw deed hij zijn ogen weer dicht. Als hij sliep, hoefde hij zich nergens mee te bemoeien. Dat was gemakkelijk. Hij lag hier trouwens toch om ziek te zijn. Nou ja, ziek, hij voelde zich een stuk beter. Dus lag hij hier eigenlijk om te... Luisteren was het enige dat overbleef. Opa’s stem werd zachter, en hij zweeg. Een tijdje bleef het zo stil. Alleen maar dat geluid van de klok. Totdat Jessica vroeg: ‘Wilt u doorgaan?’

Hoelang zat Jessica daar al? Maarten keek hoe laat het was. Vier uur. Opa kon misschien nog uren doorvertellen.

Maarten moest iets doen. Hij kon Jessica niet langer alleen naast zijn opa op de bank laten zitten. Zachtjes liep hij naar hen toe. Heel even maar keken ze naar hem op. Hij ging aan de andere kant van zijn opa zitten. En ook hij luisterde. Bladzijde na bladzijde. De klok tikte door naar de laatste regels, de laatste woorden van opa’s verhaal.

‘Vanhier zijn zij vertrokken,’ las opa voor, ‘maar het geluid van hun vertrek blééf klinken.’

Maarten kroop tegen de schouder van zijn opa aan. Opa deed het schrift dicht.

‘Er waren zoveel jonge jongens bij. Nog jonger dan mijn broer. In de dodenlijst heb ik het geteld. Zeventien jongens van zeventien jaar zijn in de kampen gestorven.’

Voorzichtig pakte Jessica het schrift. Alsof het iets kostbaars was. Ze streek met haar vinger over het etiket.

‘Het is niet te geloven,’ zei Jessica. ‘Dat dit hier echt gebeurd is.’

‘Er staat nog geen titel op, opa,’ zei Maarten.

‘Nee. Hoe zou ik het moeten noemen?’ vroeg hij. ‘Bedenken jullie dat maar. Dan pak ik even een pen.’

Maarten keek Jessica aan

‘Echt gebeurd,’ zei hij. Ze schudde haar hoofd.

‘Het was bijna vrede,’ zei ze. ‘Daar dacht iedereen steeds aan.’ Dat vond Maarten weer niet goed.

‘Het gaat erom dat we het niet vergeten,’ zei hij. ‘Niet vergeten. Dàt kunnen we erop zetten.’

‘Niet vergeten,’ zei Jessica, ‘wat er op een dag in oktober gebeurde.’

‘Dat is veel te lang,’ zei Maarten.

Opa gaf haar de pen aan.

‘Op een dag in oktober,’ zei hij. ‘Schrijf dat maar op het etiket.’

Ze legde het schrift op het lage tafeltje. Op haar knieën ging ze ervoor zitten. Met mooie letters schreef ze de titel. Toen dat klaar was, gingen ze weer op de bank zitten. Alsof ze nog eens diep moesten nadenken.

Eigenlijk schrokken ze toen de keukendeur openging en Maartens moeder binnenstapte.

‘Hé, wat zitten jullie daar stil te zitten. Doen jullie een spelletje of zo?’ vroeg ze vrolijk.

‘En, hoe gaat het met de zieke?’

‘Ik denk dat ik bijna beter ben,’ antwoordde Maarten.

Hanneke keek hen één voor één aan.

‘Wat kijken jullie ernstig? Vàngen, Maarten!’ Ze gooide een pakketje door de lucht. Maarten had het maar nèt op tijd te pakken. Hij zag de Duitse postzegels.

‘Van je vader,’ zei zijn moeder. Dat was dat petje. Het kwam op een slecht moment. Opa had het wel over ‘verzoening’ gehad, maar hij kon hier toch niet met een Duits petje op zijn hoofd rondlopen. Vandaag niet. Maarten liep gauw met het pakje naar de voorkamer.

‘Maak je het niet open?’ vroeg zijn moeder verbaasd.

‘Dat doe ik later.’ Hij moest het verstoppen. Onderin zijn sporttas zat een plastic zak. Daar deed hij het in. Een T-shirt duwde hij op het pakketje. Maarten keek achterom. Zijn opa had niets gemerkt. Nu zag Hanneke het schrift op de tafel.

‘Op een dag in oktober,’ las ze hardop.

‘Uw vader heeft alles opgeschreven,’ legde Jessica uit.

‘Over de oorlog?’ vroeg ze. Alledrie knikten ze, tegelijk.

‘Papa toch...’ Hanneke liep naar haar vader. ‘Het werd tijd.’ Ze gaf hem een zoen op zijn voorhoofd. Hanneke draaide zich naar Jessica.

‘Mijn vader wilde er vroeger niet over praten,’ zei ze langzaam. ‘Eigenlijk heb ik alles van andere mensen gehoord. En van mijn moeder.’

Ze legde een hand op haar vaders schouder.

‘Natuurlijk wist ik wel waarom u vaak zo stil was. Dan deden moeder en ik vrolijk. Vrolijk doen, tja, dat is wat anders dan vrolijk zijn.’

Opa glimlachte.

‘Het hielp. Afleiding,’ zei hij. ‘Heus, je hebt het niet voor niets gedaan.’

Ze pakte het schrift op, bladerde erdoor.

‘Waarom hebt u het mij niet verteld? Misschien had ik u kunnen helpen.’

‘Nee,’ antwoordde hij. ‘Dit moest ik alleen doen.’

Hij nam het schrift uit haar handen en legde het in de kast.

‘Ik zeg wel ‘alleen’. Maar dat is niet waar. Ik kreeg steeds bezoek.’

Ze keken hem vragend aan.

‘Van de eend! En die zit nu op ons te wachten!’

60

Met brood en schoon water gingen ze de tuin in. Jessica was de eerste die het zag. Er bewoog iets onder de veren van de eend.

‘De eendjes! Ze komen eruit!’ riepen Maarten en Jessica. Ze verdrongen elkaar bij het nest. De eend probeerde haar lijf breder te maken door haar veren uit te zetten. Ze schudde haar achterlijf heen en weer zodat ze de jonge eendjes bedekte.

‘Hoeveel zag jij er?’ vroeg Maarten.

‘Ik denk drie,’ zei Jessica. Ze ging op haar hurken voor het nest zitten. ‘Ik wil erbij blijven. Tot alle eendjes er zijn!’

‘Ga dan je slaapzak maar halen,’ lachte opa. ‘Want dat duurt nog wel even.’

Opa liep naar de kleine vijver achterin de tuin. Hij vroeg Maarten om het knopje om te schakelen, waarna het fonteintje begon te sproeien.

‘Zo,’ mompelde hij. ‘Even zorgen dat het water zuurstofrijk is.’

‘Wat zegt u, opa?’

‘Oom Drees en ik hebben dat vijvertje niet voor niets gemaakt. Ze kunnen nu zelfs in de tuin zwemmen. Ik hoop dat de eend hier blijft. Anders zal ze haar kleintjes gauw kwijtraken. Al die kraaien, eksters en reigers. En katten natuurlijk. Hier is het veilig.’

Hanneke zette een dienblad met limonade en koekjes op de tuintafel neer.

‘Ach, hier kunnen ook katten komen. En vader, wat moeten ze dan eten?’

‘Ik heb wel dorst,’ zei Jessica. ‘Hm, koekjes.’

Opa schudde zijn hoofd.

‘Nee, koekjes lusten ze niet. Stel je voor, zeg. Jij bent toch een echt stadsmeisje, hoor.’

Jessica nam een hap. ‘Lekker,’ zei ze.

‘Kuikenkorrels, dat is beter,’ wist opa opeens. ‘Dat mengen we met wat water. Dan wordt het een papje.’

‘Ik hou niet van pap.’ Jessica trok een vies gezicht.

‘En dan moeten we torren vangen. In de vijver. Van die dikke vette torren.’ Opa zei het op een toon alsof hij ze zèlf lekker vond.

Maarten zocht alvast een schepnetje in de schuur. Nu moesten ze afwachten. Met hun ogen strak op het nest gericht. De eend staarde hen aan. Als zij haar ogen sloot, leek het of ze langzaam een knipoog gaf. Af en toe ging ze verzitten. Dan liet ze iedereen even zien wat er onder haar lijf gebeurde. Donzen bolletjes met kleine lichtbruine snavels kropen half onder haar uit. Eén van de kleintjes ging de omgeving van het nest bekijken. Zodra het iets te ver weg was, maakte de moeder kwekgeluiden. Ze boog haar kop naar het diertje toe en stuurde het daarmee terug naar het nest. Het struikelde over zijn kleine pootjes, zodat het met de snavel plat op de grond viel.

‘Ooooh!’ riepen ze op de tuinbank. Het eendje kroop terug onder zijn moeder maar al snel stak zijn kopje weer ver onder het lijf uit. Er was veel te zien op een lentedag, in de achtertuin van een opa in Putten.

Aan het eind van de middag haalde Jessica haar fiets uit de schuur.

‘Wat heb jij een mooie fiets,’ zei Hanneke.

Maarten deed zijn moeders stem na: ‘Daar ben je zeker erg zuinig op.’

‘Heel zuinig, mevrouw,’ zei Jessica tegen Maarten. Opa hield het hek voor haar open.

‘Nog bedankt,’ zei hij. Ze keek hem verbaasd aan.

‘Voor het luisteren,’ legde hij uit. ‘Het was een lang verhaal. En jij wilde álles horen. Dankjewel.’

Ze dacht even na, want ze wilde hem iets vragen.

‘Omdat ik zelf...’ begon ze. ‘Omdat ik zelf geen opa meer heb...’

Opa knikte.

‘Ja,’ zei hij vlug. ‘Dat is goed, hoor. Zeg maar gerust opa tegen mij.’

Jessica lachte naar hem. ‘Dat bedoelde ik!’

Ze gaf hem een zoen op zijn wang en zwaaiend fietste ze weg.

‘Als je vader de eendjes wil zien, dan is hij welkom, hoor!’ riep hij nog. Maarten besloot deze nacht bij zijn opa te blijven slapen. Hij gaf de plastic zak aan zijn moeder mee.

‘Schoolspullen, mam. Die heb ik hier niet nodig,’ zei hij. ‘Leg ze maar op mijn kamer.’

Maartens moeder pakte de zak aan, keek er gelukkig niet in want ze was haar autosleutels aan het zoeken.

‘Dag, Johanna,’ zei opa tegen haar.

‘Johanna!’ Ze herhaalde haar naam. ‘Wat klinkt dat plechtig. Het is lang geleden dat u me zo noemde.’

Hij knikte. ‘Lang geleden, maar soms lijkt het net of het gisteren was.’ Ze gaf hem een klopje op zijn schouder.

‘Zorg maar voor de eend,’ zei ze. ‘En voor Maarten.’

Terwijl ze wegreed, riep ze uit het raampje dat Anna ’s avonds een pyjama zou komen brengen.

En het werd een drukke avond. Jessica kwam samen met haar ouders op bezoek. Haar moeder, Annelies, vond dat het een ‘kraambezoek’ was. Ze had een rol beschuit en een doosje muisjes meegenomen.

‘Ik heet Bob en ik heb mijn fototoestel bij me,’ zei Jessica’s vader. ‘Ik hou net als u veel van vogels.’

Opa gaf hem een hand en hij zei: ‘En ik hou ook veel van fotograferen.’

Ze zaten op de grond voor het nest toen Anna het tuinhek openklapte.

‘Hier is de tandenborstel van mijn kleine broertje!’ zei ze luid. Met de komst van Anna leek de tuin meteen helemaal vol.

‘Ssst!’ riep iedereen. ‘Stil toch. De eendjes.’

‘Ooh, de eendjes! Neem me vooral niet kwalijk. Jullie met je eendenpraatjes,’ zei ze.

‘Overdrijven is ook een vak, hoor. Ze lopen heus niet weg omdat ik... O, u ken ik nog niet.’ Ze begon handen te schudden, liet zich daarna naast opa op de bank neerploffen.

‘Hèhè, ik ben er nog moe van. Ik moest vanmiddag het schoolplein aanvegen. Was ik toch laat thuis, zeg.’

‘Voor straf?’ vroeg Maarten.

‘Nee, voor de lol. Nou goed, zeg.’

Nu pas keek ze naar het nest. En ze werd stil. Vier kopjes staken onder de moeder uit.

‘Wat een mooie bolletjes,’ fluisterde ze. ‘Hoeveel zijn het er al?’

Toen de moeder even opstond om te drinken, konden ze opnieuw tellen.

‘Zeven.’ De moedereend ging weer zitten. Het nieuwsgierige eendje liep nog een keer weg, totdat het gekwek van de moeder hem terugriep. Het struikelde over zijn platvoetjes, maakte weer een noodlanding op de onderkant van zijn snavel en kroop terug onder zijn moeder.

‘De eendjes moeten gewoon hier in de tuin blijven,’ zei Bob. Ze maakten plannen om de tuin met een groot net af te dekken zodat poezen en kraaien geen kans zouden krijgen de eendjes te pakken.

‘Misschien heeft oom Drees een konijnenhok over,’ bedacht Anna.

‘Een konijnenhok! Wat een stom idee,’ zei Maarten. ‘Eendjes in een konijnenhok. En hoe moeten ze dan zwemmen?’

‘Nou, makkie toch. Maak je er een duikplank aan vast en zet je het naast het vijvertje.’

Ze lachten haar uit. Behalve Bob, want hij vond het een goede oplossing en opa gaf haar een beschuit met muisjes als beloning.

De eend bewoog onrustig. En toen gebeurde het. De eend stond op en liep naar het vijvertje. Ze stak haar snavel in het water, schudde haar kop heen en weer en dronk. Daarna zakte ze door haar poten en gleed het water in. Ze ging koppie-onder. Alleen haar achterlijf stak boven water uit. Een paar keer floepte ze zo heen en weer.

‘Dat gaat goed,’ zei opa. ‘Nu weet ze dat ze hier kan blijven.’

Jessica’s moeder sloop naar het nest.

‘Het zijn er nog zeven,’ telde Annelies.

Toen Maarten en opa dicht bij het nest naar de eendjes keken, maakte Bob snel een foto. De eendjes misten de warmte van hun moeder, want ze lagen dicht tegen elkaar aan te bibberen. Behalve het nieuwsgierige eendje. Dat kwam plotseling achter het nest vandaan.

‘Acht,’ zei Jessica. ‘Het zijn er acht!’

Het eendje tikte met zijn snavel tegen de schoen van Annelies, kroop erover heen en gleed eraf. Ze lachten allemaal. De eend keek achterom, klauterde over de rand van het vijvertje. Even schudde ze met haar veren. Ze hield Annelies goed in de gaten terwijl ze terugstapte naar het nest. Luid kwekkend riep ze het eendje terug. Het schemerde al toen iedereen naar huis ging. Maarten trok zijn pyjama aan.

‘Een dag om nooit te vergeten,’ hoorde hij zijn opa mompelen. Hij luisterde naar de voetstap in de gang en de badkamer, het sluiten van de slaapkamerdeur. Maarten kon niet in slaap komen. Iedere keer als hij zijn ogen dichtdeed, hoorde hij opa’s voorleesstem. Hij zag zijn opa rennen, als een jongen van twaalf. In een korte broek. Hij rende door de Dorpsstraat, stak de straatweg over, holde de Stationsstraat in. Harder, harder, hij moest op tijd komen. Om afscheid te nemen. Er was gevaar, overal gevaar en angst. In de buurt van het station lagen de mannen plat op de grond. Zeshonderdeenenzestig mannen. Maarten deed zijn ogen open. Maar dat hielp niet. Het donker van de kamer werd een filmdoek. Daar was de trein, opa’s vader, zijn broer, vrouwen met huilende kinderen. De trein reed weg. Maarten luisterde of hij in de verte een trein hoorde. De trein van nu? Van Putten naar Amersfoort...

‘Arme opa,’ fluisterde Maarten tegen het donker. Hij legde zijn hand op zijn borstbeen. Het leek wel of hij zèlf zo hard had gelopen, zo’n schrijnende pijn, alsof hij buiten adem was.

‘Niet aanstellen, Maarten,’ zei hij tegen zichzelf. ‘Flink zijn.’

Dat had zijn overgrootvader op die zondag in oktober tegen zijn zoon gezegd. ‘Hou je flink, Gerrit.’ Het was stil in huis. Op dat

ene regelmatige geluid na. Gelukkig, opa sliep. Dan wist hij niets. Maarten luisterde naar het snurken. Hij volgde het ritme van die rustige ademhaling.

61

Maarten werd vroeg wakker. Het was nog stil in de straten. Geen stemmen van kinderen die op de fiets naar school reden. Opa kwam met zijn jack de kamer binnen. Zelf droeg hij een ochtendjas over zijn pyjama.

‘Trek gauw aan,’ zei hij. ‘Dan gaan we naar ze toe.’

Ze wisten niet hoe snel ze de keukendeur van het nachtslot moesten halen. De eend keek naar hen op. Maarten deed schoon water in de drinkbak en opa gooide brood. Ze ving het uit de lucht op, nam een slokje en slikte het door. Rond het nest strooiden ze kleine stukjes brood. Een paar eendjes duwden hun snavel ertegen aan, maar ze aten niets.

‘Hoeveel zie jij er?’

Maarten probeerde te tellen. Een kopje hier, een pootje daar. Of was dat weer hetzelfde kopje?

‘Elf,’ antwoordde hij. ‘Of twaalf.’

Het was fris. Ze aten hun ontbijt aan de tafel voor de glazen schuifdeur. Zo konden ze het nest goed zien. Door de kou bleven de kleintjes dicht bij hun moeder. Maarten kroop ook nog even in bed. Opa deed of hij de krant las maar hij stond een paar keer op om de bewegingen van de eend te kunnen volgen. Daarna bladerde hij weer in de krant. Maarten hoorde hem mompelen.

‘Onbegrijpelijk.’ Opa stond op, schoof een la open en liep met een schaar in zijn hand terug. Hij schudde zijn hoofd terwijl hij iets uit de krant knipte. Maarten zag dat hij een sigarenkistje uit de boekenkast pakte. Daar deed hij het in. In de dagen dat hij hier logeerde, had Maarten hem dat al eerder zien doen.

‘Niet te geloven,’ zei hij.

‘Wat is er, opa?’ vroeg Maarten. Opa keek naar Maarten, maar het leek of het niet tot hem doordrong dat hij hem iets vroeg.

‘Zei je iets, jongen?’

‘Nee,’ antwoordde Maarten. ‘Ik dacht dat ú iets zei.’

‘Ik niet.’ Hij ging voor het raam staan. Van schrik sloeg hij zijn hand voor zijn mond.

‘Waar is ze nu toch?’ riep hij. ‘Kom vlug, ze is weg.’

Ze zochten overal in de tuin. De eend was nergens te vinden. In het nest krioelden twaalf eendjes door elkaar. De ene stapte op de ander en de andere buitelde weer over de volgende heen.

‘Opa, maak een foto!’

Met een dribbelpasje rende opa naar binnen om zijn fototoestel te halen.

‘Wat een kans,’ zei hij. Het fototoestel klikte en klikte. Ze schrokken van een geluid boven hen. Eigenlijk doken ze een beetje in elkaar. Het was het geluid van stevige eendenvleugels. Ze sprongen een paar meter naar achteren. De moedereend daalde neer. Haar poten stapten al voorwaarts vóórdat ze de grond raakten. Even verloor ze haar evenwicht. Wild waggelend rende ze naar het nest. Meteen volgde nog zo’n geluid. En nu landde een woerd achter in de tuin.

‘Dat is het mannetje waar ze bij de vijver altijd naast zit, zie je wel.’ Maarten knikte. Opa en Maarten durfden nauwelijks te bewegen. Ze stonden dicht naast elkaar tegen de muur van het huis aangeleund. De woerd liep naar zijn vrouwtje. Samen bekeken ze de eendjes in het nest. Daarna begon de eend haar veren met haar snavel schoon te poetsen. De veren werden opgewipt en gladgestreken. Zo’n schoonmaakbeurt was zeker nodig na dertig dagen stilzitten. Ze keek niet meer naar het mannetje om. Hij hield zijn snavel boven de kleine eendjes, draaide zich om en liep rustig naar het vijvertje. Daar nam hij een slokje, zakte door zijn poten, zette af en vloog schuin omhoog. De moedereend scheen er niets van te merken. Ze bleef doorgaan met het mooimaken van haar veren. Toen ze weer op het nest ging zitten, drukten de eendjes zich als rillende donsbolletjes tegen haar aan.

‘Dat het mannetje hier kwam kijken...’ zei opa. ‘Ik ben blij dat jij erbij was, Maarten. Als ik dit vertel, zullen de mensen denken: die ouwe opa ziet ze vliegen.’

‘We hebben ze allebei zien vliegen,’ lachte Maarten. De eend gaf weer zo’n trage knipoog.

‘Ik hoop maar dat Jessica op tijd komt,’ zei Maarten. ‘De eend heeft zich natuurlijk staan poetsen omdat ze er straks netjes uit wil zien als ze bij de vijver komt.’

Opa bladerde in het vogelboek. Daarin stond beschreven dat een moedereend meestal vierentwintig uur nadat het eerste ei is uitgebroed met de kuikens naar het water gaat.

‘Nog drie eieren,’ zei Maarten.

‘Misschien. We weten niet of alle eieren bevrucht zijn. Afwachten maar.’

Er was nog nooit een dag geweest waarop Maarten zo vaak op de klok had gekeken. Behalve dan als zijn vader thuiskwam van een reis. Zo’n dag duurde ook altijd lang. Gelukkig belde hij vandaag weer op, zodat Maarten hem alles over de eenden kon vertellen. In Italië was het al lekker warm.

‘Pufwarm,’ noemde zijn vader dat. Hij had zijn passagiers ’s morgens om acht uur bij de ingang van het beroemde Uffizi-museum in Florence uit de bus laten stappen. Ze sloten aan bij de rij van honderden toeristen.

‘Die moeten minstens twee uur wachten voordat ze bij een schilderij staan,’ vertelde hij.

‘Maar dan zien ze natuurlijk wel prachtige kunstwerken van...’

‘Ja, ja, ik weet het. Botticelli, Rafaël en natuurlijk de fantastische Leonardo da Vinci. Dat vertelt u iedere keer. Maar wìj hebben eendjes, bruine en gele!’

Zijn vader lachte. Daarna vroeg hij: ‘Heb je het petje al ontvangen?’

Maarten schrok. Het petje. Hij kon het nu niet uitleggen. Opa was in de buurt.

‘Nog niet gezien,’ antwoordde hij. Dat was geen liegen. Toch kreeg hij een hoofd zo rood als een boei.

‘Wat gek,’ vond zijn vader. ‘Die Duitsers zijn juist altijd zo snel. Pünktlich.’

‘Hier is opa,’ zei Maarten gauw en hij duwde opa de telefoon in zijn hand.

‘Hallo, Peter,’ hoorde hij zijn opa zeggen. Maarten liep naar de voorkamer. ‘Hoe is de temperatuur daar? Hè, wat zeg je? Sufwarm?’

Maarten wist zeker dat zijn vader nu moest glimlachen. Dat deed hij ook aan het eind van ieder telefoongesprek omdat opa hem op een bijzondere manier groette.

‘Behouden reis, Petrus.’

Rots, betekende die naam. En opa vond zijn schoonzoon een rots in de branding. Dat liet hij altijd merken.

‘Dag, Pap,’ riep Maarten nog, maar de verbinding was al verbroken.

‘Lang van huis,’ mompelde opa.

Om kwart over drie ging de school uit. Ze hadden al dertien eendjes geteld. Jessica moest opschieten... Om half vier klapte het tuinhek open.

‘Hoera, vakantie!’ riep Jessica. ‘Tien dagen vrij! Lekker vrij!’

Ze zette de fiets deze keer niet in de schuur maar op de standaard. De eendjes waren belangrijker dan een glimmende fiets. Ze rende naar het nest.

‘En hoeveel zijn het er?’

‘Kijk maar.’

Ze probeerde ze te tellen maar het lukte niet.

‘Het lijken er wel twintig!’ Jessica plofte op de bank neer. Met een glas cola en een zak chips tussen hen in zaten ze te wachten.

‘Stil eens, ssst,’ fluisterde Jessica. ‘Ik hoor een ei kraken.’

‘Puh,’ zei Maarten. ‘Hoe kom je erbij. Dat kan niet.’

Hij stopte een chipje in zijn mond en beet voorzichtig door.

‘Zie je wel,’ zei Jessica. ‘Nu hoor ik het weer. Krak – krak.’

‘Zei je iets?’ vroeg opa uit de keuken.

Maarten legde uit dat Jessica de eieren hoorde kraken en dat wilde opa ook wel eens beleven. Een poosje bleef hij bij het nest staan luisteren. Toen Maarten weer stiekem een chipje doorbeet, zei hij: ‘Ik geloof dat je gelijk hebt, Jessica. Ik hoor ook iets. Maar de eend is zo onrustig. Het zal dan wel het laatste ei zijn geweest.’

Op hetzelfde moment kwam de eend overeind. Ze ging voor het nest staan.

Opa pakte zijn fototoestel.

‘Het gaat gebeuren,’ fluisterde hij. ‘Ik voel het.’

Opeens draaide de eend haar nek naar achteren en ze kwekte. Het was een duidelijke boodschap want alle eendjes renden het nest uit. Zonder om te kijken, liep ze weg. De kleintjes volgden haar. Sommige eendjes zagen er erg klein uit. Hun dons was nog vochtig. Zij konden de moeder niet bijhouden. Al struikelend raakten ze achter.

‘Wat zielig,’ fluisterde Jessica, als er weer een eendje plat op zijn snavel viel. Een paar keer bleven de eendjes dicht naast elkaar staan wachten. Ze renden weer verder zodra de jongsten zich bij de groep aansloten.

‘Het komt wel goed,’ dacht opa. De eend deed precies wat hij had gehoopt. Ze liep naar het vijvertje. Nu vond opa het tijd voor een laatste goede raad.

‘In de tuin blijven,’ zei hij tegen de eend. Hij stak zijn vinger waarschuwend op, zoals een meester of juf voor de klas. ‘In de tuin blijven.’

‘Het is geen hondje, hoor opa,’ lachte Maarten.

De eend ging aan de rand van het vijvertje staan en de kleine eendjes deden haar na. Ze boog haar hals en dronk wat water. De kleintjes probeerden het ook. Hun snavels tikten tegen de zwarte plastic rand aan. Het water was iets te laag. Ze konden niet drinken.

‘Wat jammer,’ zuchtte opa. ‘Die snaveltjes zijn ook zo klein.’

De eend draaide zich om. Opa liet zijn fototoestel klikken.

‘Ik doe het hek niet open,’ mompelde hij. ‘Nee, ik doe niet open.’

De eend keek naar het hek.

‘Ze staat na te denken,’ zei Maarten.

Ze draaide haar kop naar hen toe. Niemand bewoog. Toen deed ze hetzelfde als ze de woerd ’s morgens hadden zien doen. Ze zakte door haar poten en zette af. In een mooi boogje vloog ze over het hekje heen. De kleintjes raakten in paniek. Ze warrelden uit elkaar, piepten, vonden elkaar weer terug. Aan de andere kant van het hek stak de moedereend haar kop door de spijlen. Ze kwekte. De eendjes begonnen tegelijk te rennen, kropen onder het hek en tussen de spijlen door. Maarten en Jessica keken naar opa.

‘Ze willen vrij zijn,’ zei hij. Er waren nog twee eendjes in de tuin.

‘Mag ik ze aaien?’ vroeg Jessica.

‘Ja, opa, mag het?’

Maar opa opende het hek al, zodat ook de laatste twee struikelende eendjes langs zijn voeten naar hun moeder liepen.

Luid kwekkend stapte de moeder over de stoep. Het leek of ze iedereen wilde vertellen dat zij hier voor het eerst met haar jongen wandelde.

‘Je kunt gewoon zien dat ze trots is,’ vond Jessica.

De eend kende de weg goed. Ze ging de bocht om, een stukje voetpad, en daarna moesten ze oversteken. Ze hield zelfs rekening met de verkeersregels door bij de stoeprand even stil te staan. De kleine eendjes botsten tegen elkaar op. Sommige vielen om en krabbelden weer overeind. De eend keek naar beide kanten van de weg. Maarten rende voor hen uit. Hij maakte foto’s van de stoet en van opa en Jessica, die er achteraan liepen.

‘Het zijn er veertien,’ had Jessica geteld.

62

De eend stak de straat over. De kleintjes moesten nu een reuzensprong maken om van de stoep af te komen. Op het midden van de weg bleef de eend luid kwekkend wachten. De kuikens durfden niet te springen.

‘Als er maar geen auto aankomt,’ zei Jessica.

‘Ik hou ze wel tegen,’ bedacht opa en hij ging staan als een politie-agent, die het verkeer op een druk kruispunt moet regelen. Maar er was geen auto te bekennen. Nu pas zagen ze dat buren en kinderen hen waren gevolgd.

Voor de eendjes was de stoeprand een metershoge afdaling. Ze lieten zich vallen, lagen even versuft in de goot, stonden wankelend op en renden naar hun moeder. Zodra de eerste eendjes bij haar waren, liep ze door. Nu moesten ze een stoep ópklimmen. Dat was nog moeilijker. Drie eendjes klauterden omhoog. De rest keek hen na.

‘We moeten ze een kontje geven,’ zei opa. Maarten en Jessica pakten de donzen bolletjes stuk voor stuk op. Heel even hielden ze een kopje tegen hun wang. Vliegensvlug glipten de diertjes uit hun vingers weg, over de stoep naar het grasveldje. Hun moeder stond te wachten bij de vijver. Ze plonsde in het water, draaide zich naar haar kuikens toe en kwekte luid. Zo ging dus de eerste zwemles.

‘Springen, jongens,’ riep Maarten. De eendjes bleven aan de waterkant staan.

‘Springen,’ riepen de andere kinderen.

‘Eentje moet de eerste zijn,’ zei opa. Hij hield zijn fototoestel alvast voor zijn oog. Het kwekken werd luider. De dapperste eendjes lieten zich van de kant vallen. Hun kleine zwemvliezen trappelden snel, totdat ze merkten dat ze bleven drijven. Ze piepten naar de eendjes die nog stonden te aarzelen. Om de paar tellen floepte een eendje de vijver in. Eén bleef er nog over. Hij liep heen en weer door het gras, bleef toen stilstaan. Zijn moeder had geen geduld meer. Ze zwom al weg en de eendjes volgden haar.

‘Geef hem maar een zetje, Gerrit.’ Dat was de stem van oom Drees. Opa ging op zijn hurken zitten en met een klein duwtje zorgde hij ervoor dat ook het laatste eendje in het water dook.

‘Het gaat precies zoals bij kinderen in het zwembad,’ zei oom Drees. ‘Sommigen durven en anderen niet. Maar tenslotte lukt het ze allemaal.’

Iedereen stond nu aan de rand van de vijver te kijken hoe de moedereend haar kleintjes aan de andere eenden toonde. Die zwommen nieuwsgierig om de groep heen. Ondertussen vertelde opa over al die dagen dat hij voor de eend had gezorgd. Hij sprak steeds over ‘mijn eend’ of ‘die eend van mij’. Jessica keek naar de mensen om opa heen.

‘Dat is dus Drees,’ fluisterde ze tegen Maarten. ‘Drees, van vroeger.’

Maarten knikte. ‘Zie je die vrouw met die blauwe jas? Dat is opa’s buurmeisje.’

Dat buurmeisje zei iets waardoor iedereen hard moest lachen.

‘Wat is er, tante Jansje?’ vroeg Maarten.

‘Och, jongen, ik zeg net tegen je opa: Gerrit, je bent zo trots alsof je die eieren zèlf hebt uitgebroed!’

De eend zwom nog steeds een ererondje door de vijver. Haar woerd hield alles vanaf een afstand in de gaten. Opa zuchtte.

‘Nou, ze kunnen het nu wel zonder ons. Dan gaan we maar naar huis.’ Zijn stem klonk toch teleurgesteld. Een paar keer keken ze achterom.

‘Je mag nog wel even naar haar zwaaien, Gerrit,’ giechelde opa’s vroegere buurmeisje. Ze liep naar haar woning bij de vijver. Oom Drees ging met haar mee om een kopje thee te drinken.

‘Zorg jij maar dat je hier de katten wegjaagt, Jansje!’

Dat beloofde ze. Jessica gaf opa een arm.

‘Haar vader was een vriend van mijn vader,’ vertelde opa. ‘Dat lijkt lang geleden. En de broer van Drees... Ach, hij heeft jarenlang thuis gelegen. Die Theo uit Arnhem is ook wel vijf jaar ziek geweest.’

Maarten schopte tegen een steen. Het raakte de lantaarnpaal met een harde tik. Zwijgend liepen ze door de straat. Toen vond opa dat hij Jessica moest waarschuwen.

‘Niet schrikken als je morgen bij de vijver komt. Dan zijn er misschien nog tien eendjes over. En de volgende dag nog acht, en daarna nog vijf en dan...’

‘Hè, opa, hou op,’ riep Maarten kwaad. ‘Daar wil ik vandaag niet aan denken. Misschien valt het dit jaar wel mee. Ik zie nu geen kraaien en eksters, hoor.’

Opa pakte Maarten bij zijn schouder, maar hij schudde zich los.

‘Zo zit het leven in elkaar, Maarten,’ zei hij zachtjes. ‘Als ze één kleintje overhoudt, mogen we blij zijn.’

Jessica trok Maarten aan zijn jas naar hen toe.

‘Kom op,’ zei ze. ‘Wij hebben ons best gedaan. Vandaag is het in ieder geval feest.’

Een half uurtje later stond oom Drees voor het raam. Hij lachte en zwaaide met een pakje.

‘Ik kom je een lekker borreltje brengen,’ riep hij al in de keuken. ‘Als troost omdat al je kinderen vandaag zijn uitgevlogen.’

‘Bedankt,’ lachte opa. ‘Ga zitten en neem er zelf ook één!’

‘Hoe gaat het eigenlijk met jouw fiets, Maarten?’ vroeg oom Drees plotseling. ‘Doet ie het goed?’

‘Mijn fiets?’ vroeg hij nogal verbaasd. Opa trok oom Drees aan zijn mouw. Maarten zag dat hij gekke bewegingen met zijn ogen maakte. Het leek wel of opa zenuwtrekjes had.

‘O, niks,’ zei oom Drees. ‘Je opa zei laatst dat... eh, er was iets kapot, geloof ik.’

‘Nou, die stomme ouwe fiets van mij maakt alweer rare geluiden,’ zei Maarten. ‘Maar nu ga ik dat nest opruimen.’

Hij liep de tuin in.

Jessica herinnerde zich dat zij was vergeten iets aan Maarten te vertellen.

‘O, goed dat u over die fiets begint. We gaan met de hele klas naar de Oldenallersebrug. Op 10 mei. De meester fietst daar ieder jaar met groep 8 naartoe. Dan vertelt hij over de aanslag en hij leest voor uit het Gedenkboek...’ Ze keek naar oom Drees. ‘Enzo,’ zei ze toen vlug. ‘Het is om te herdenken. Enne, als Maartens fiets dan nog zo’n rot geluid maakt...’

‘Nee, dát kan niet,’ vond oom Drees. ‘Jij moet beter je best doen als je fietsen maakt, Gerrit!’

‘Die is goed, zeg,’ lachte opa en oom Drees gaf hem een klap op zijn schouder.

Maarten deed de deur van het nachtslot. Hij stak zijn arm naar buiten om te voelen of het koud was. Hij rilde. Nu hoorde hij muziek. Het was Koninginnedag en muziekkorps Excelsior liep door de straten.

‘Ga je straks het dorp in?’ vroeg opa.

‘Nee opa, ik duik nog even mijn bed in. En dan ga ik vandaag maar weer eens naar huis. Ik ben wel bijna beter,’ antwoordde Maarten.

Opa ruimde de rommel in de woonkamer op. Hij verzamelde de kranten.

‘O, wacht,’ zei hij. ‘Deze heb ik nodig.’ Hij trok een krant uit de stapel en ging zitten lezen.

Opa pakte de schaar. Hij knipte weer iets uit. Na een tijdje trok hij zijn jas aan.

‘Ik ga even naar Drees om dit blad te brengen,’ zei hij. ‘Tot zo.’

Maarten keek hem na. Zorgvuldig deed hij het tuinhekje achter zich dicht. Opa was het niet meer gewend dat iemand hem uitzwaaide, dus hij zag niet dat Maarten zijn hand opstak. Hij liep naar de boekenkast. Het sigarenkistje lag naast een dik boek over de Tweede Wereldoorlog. Op dezelfde plank stonden meer boe-ken over de oorlog, en wel vier boeken met ‘Putten’ op de rug. Dat was Maarten nog niet eerder opgevallen. Er lag nog een stapeltje kleine boekjes. Die kende hij wel. Jaarverslag Stichting Oktober 44. Hadden ze thuis ook. Nog één keer keek Maarten naar de lege tuin. Nu wilde hij toch echt weten welke krantenstukjes opa in dat kistje stopte. Hij pakte het kistje en voor het eerst kon hij het goed bekijken. Het zag er oud uit. Nog even aarzelde hij. Toen deed hij het deksel langzaam open. Het artikel dat opa zojuist had uitgeknipt, lag bovenop.

Maarten las: ‘Hogere straf gevraagd voor plegen van zinloos geweld. Op zware mishandeling met de dood tot gevolg staat maximaal 15 jaar gevangenisstraf. Dat zou twintig jaar moeten worden.’

Maartens ogen vlogen over de tekst. Er werden voorbeelden beschreven. O ja, daar was het weer. Dat verschrikkelijke verhaal. Toen was hij nog klein. Op school had de meester er de volgende dag over gesproken. Iedereen, op straat, in de winkels, thuis, sprak over die man die op zijn vrijgezellenavond was doodgeschopt door een stelletje jongens. En waarom? Omdat hij hun vroeg te stoppen met het vernielen van een fiets.

‘De wetgever moet duidelijk de kant kiezen van degene die de moed heeft tussenbeide te komen.’ Maarten knikte. Hij begreep wel dat opa het daarmee eens was. Hij keek weer in het kistje. Opa had de knipsels met de achterkant naar boven dubbelgevouwen. Hij pakte het volgende knipsel, draaide het om. Maarten keek recht in de lachende ogen van Henk van den Berg. ‘Onze Henk, ónze journalist,’ had opa ernaast geschreven. ‘Ik kan het niet geloven.’

Maarten voelde zich misselijk worden. Hij zag weer de gezichten voor zich van de kinderen in de klas, van de mensen die in het dorp in groepjes bij elkaar stonden, de bladzijden in het Puttens Nieuwsblad, de andere kranten, de beelden op de televisie in Opsporing Verzocht. Hij slikte iets weg. Zijn keel maakte een vreemd geluidje. Maarten vouwde nog een paar knipsels open, las de koppen die erboven stonden. Als hij een artikel uitgelezen had, vouwde hij het dicht en legde hij het weer terug in het kistje. Maarten blééf lezen.

‘Wat erg,’ fluisterde hij. ‘Wat erg.’

Nu pakte hij een bundeltje knipsels dat bij elkaar gehouden werd door een grote paperclip, waaronder opa een briefje had geschoven. Joegoslavië, las Maarten. Tussen haakjes: Voormalig Joegoslavië. Bij ieder artikel was een foto. Soldaten met geweren, tanks, kapotte huizen, magere, slechtgeklede mannen achter een hoog hek. Hij las alleen de teksten onder de foto’s. Eigenlijk moest hij alles lezen, maar hij wilde het niet. Waarom bewaarde opa dit?

Maarten legde de knipsels op elkaar. Waar was die paperclip nu gebleven? Daar zat hij zeker op... Hij zocht om zich heen. Maarten hoorde het tuinhek niet opengaan. Opa stond plotseling bij de keukendeur. Van schrik ging Maarten staan. Het kistje vloog van zijn knieën. Er rolde iets door de kamer. Een knikker, die tegen de stoelpoot ketste, doorrolde en met een tik bleef liggen. De knipsels dwarrelden neer en verspreidden zich over de grond. Hij keek naar opa in de deuropening van de woonkamer. Opa bukte bij het kastje met de foto’s. Hij raapte de knikker op, hield hem eerst tussen duim en wijsvinger. Zijn linkerhand vormde een kommetje, waarin hij de knikker legde. Nu liep hij met die voor zich uitgestrekte hand naar Maarten toe.

‘Wat is dit?’ vroeg hij. Zijn stem klonk schor.

‘Een toverbal,’ fluisterde Maarten.

‘Ja,’ antwoordde opa. ‘Die had ik bewaard voor…’ Hij kuchte kort. ‘Johan zou me alle kleuren hebben laten zien. Rood, blauw, geel.’

Opa liet de toverbal een paar cirkels draaien in het kommetje van zijn hand.

‘Toveren. Dat deden we altijd. Vóór de oorlog. Welke kleur heb jij? vroegen we elkaar steeds. Todat er alleen nog een klein wit bolletje op je tong lag.’

Hij kneep de hand dicht.

‘Welke kleur heb jij?’ herhaalde hij nog eens.

Opa liep naar het kistje. Voorzichtig pakte hij het van de vloer.

‘Dat is nog van mijn vader geweest,’ zei hij. Zijn vingers streken erover. Hij legde de toverbal erin. Het leek alsof hij nu pas alle knipsels op de grond zag. Zijn hand greep vlug naar een krantenfoto van een begrafenisstoet.

‘Ik kan het ook niet geloven, opa,’ fluisterde Maarten. Opa keek hem aan.

‘Het is nog maar een paar maanden geleden, jongen. We zullen heel veel tijd nodig hebben voordat we beseffen dat het echt waar is. Moet je je zijn collega’s voorstellen. Die lazen een politiebericht over een onbekende man die uit het water was gehaald. Ze vonden het wel vreemd dat Henk die ochtend zo laat op de krant kwam. Waar bleef hij toch? Roofmoord, onze eigen journalist vermoord op strand Horst. Zo’n goed mens.’

Opa raapte nu de foto met het lachende gezicht op.

‘Onrecht, Henk,’ zei hij tegen het gezicht. ‘Groot onrecht.’ Hij legde het portret op het kastje met de fotolijstjes, naast de foto met de bus in Neuengamme.

‘Kom Maarten, laten we alles even samen oprapen.’

Zwijgend kropen ze over het tapijt. Ze verzamelden de stukjes papier. Opa legde ze heel precies boven op elkaar. Maarten deed hem na.

‘Waarom, opa?’ vroeg hij.

‘Ieder artikel is een verhaal. Vroeger, toen ik kind was,’ zei hij zacht. ‘Toen dacht ik dat alleen bij ons zoiets ergs was gebeurd. Waarom wij? Dat vroeg ik me steeds af. Waarom wij? Later ontdekte ik dat veel mensen in hun leven iets moeten verdragen dat onbegrijpelijk is.’

Opa stopte de losse knipsels in het kistje, bovenop de toverbal. Hij legde het bundeltje over de oorlog in het voormalig Joegoslavië er als laatste in. Met zijn wijsvinger tikte hij op dat bundeltje.

‘Dat was een grote teleurstelling. Vooral voor mensen die de oorlog hebben meegemaakt. Wie had gedacht dat zoiets ooit weer zou gebeuren? Concentratiekampen in Europa. Mensen achter hekken met prikkeldraad. Twee dagen rijden hiervandaan. In die tijd ben ik begonnen met uitknippen. Omdat ik me vaak zo machteloos voel, en uit eerbied voor die mensen. Oma vond het niet goed, maar ik móest het doen. Ze had er een hekel aan als ik de schaar pakte. Omdat we het niet mogen vergeten, zei ik dan tegen haar.’

Hij zocht tussen de knipsels.

‘Kijk,’ zei hij. Maarten pakte de foto aan. Een dorp met rookpluimen. Opa had met een rode pen de tekst aangestreept.

‘Lees eens voor, Maarten.’ Zijn vinger tikte een paar maal op de tekst onder de foto.

‘Zeven mensen doodgeschoten, mannen weggevoerd, vrouwen en kinderen gevlucht, daarna staken Servische troepen huizen in brand,’ las Maarten. Hij keek opa aan. ‘Zoals bij ons.’

Opa knikte.

‘En lees dit eens!’ Hij gaf hem een knipsel aan. Maarten keek naar de foto van een tentenkamp.

‘Kosovaren op strand Horst bij Ermelo,’ las hij hardop.

‘Het gebeurt wéér. Oorlog en vluchten,’ zei opa. ‘Alsof de mensen niets hebben geleerd.’ Hij schudde zijn hoofd. ‘Nou,’ zei hij op een andere toon, ‘als het kistje vol is, gaan de knipsels in deze la.’

Hij schoof op zijn knieën naar het fotokastje, trok een lade open. De foto’s van zijn vader en Johan wankelden ervan. ‘Zie je wel?’

Maarten keek naar de lade vol knipsels. In een hoek lag een opgevouwen donkerrode das.

‘Alleen dit bundeltje,’ ging opa verder. ‘laat ik altijd in het kistje van jouw overgrootvader liggen.’ Het woord ‘overgrootvader’ sprak hij lettergreep voor lettergreep uit. ‘Totdat het op de Balkan weer helemaal vrede is.’ Opa deed het kistje dicht. ‘En de misdadigers zijn gestraft…’

Maarten voelde zijn ogen prikken. Hij zag zijn opa wazig.

‘Vind je het een vreemde gewoonte, jongen?’

‘Ja,’ antwoordde hij. ‘Maar ik begrijp het wel.’

Heel even drukte opa een vlakke hand op de das, bewoog snel, alsof hij de das aaide. Hij schoof de lade dicht. Daarna leunde opa met zijn handen op Maartens schouders. Hij duwde zich omhoog.

‘Pfff, ik word een dagje ouder.’

Voorzichtig zette hij het kistje terug in de boekenkast.

63

Het tuinhek klapte open. Het was Ruben. Maarten rende hem tegemoet. Maar na een paar passen bleef hij stilstaan. Wat zag hij nu? Ruben had een nieuwe pet op. Hij wist wel zeker waar dat petje vandaan kwam.

‘Hallo!’ riep Ruben vrolijk. Hij omarmde zijn opa en zette het petje op Maartens hoofd.

‘Zo, een petje uit Duitsland,’ zei hij tegen Maarten. ‘Als jij de cadeautjes van je vader niet uitpakt, doe ik het wel voor je.’ Maarten greep het van zijn hoofd en bekeek het. Een leuk petje was het. Niks mis mee.

‘Een petje uit Duitsland,’ herhaalde Maarten. Hij keek naar het gezicht van zijn opa.

‘Dat staat je goed,’ knikte opa. ‘Ja, die Duitsers kunnen mooie petten maken, hoor.’

‘Zeg, ik kom je ophalen,’ zei Ruben. ‘Pak je tas maar.’

Even later sprong Maarten bij Ruben achterop de fiets. Opa zwaaide hen uit.

‘Breng vanmiddag je fiets,’ riep hij. ‘Dan zal ik hem nog een keertje maken.’

‘Dat zal niet veel helpen,’ zei Maarten tegen zijn broer.

‘Tuurlijk wel,’ lachte Ruben. ‘Opa is toch een technisch wonder!’

Toen Maarten thuis was, belde hij Jessica op. Hij vroeg of ze ’s middags wilde komen om te computeren. Ze moest erover nadenken.

‘Ruben heeft nieuwe spelletjes meegenomen,’ drong hij aan. Maar ze bleef aarzelen. Misschien kon ze morgen?

‘Vraag maar een vriendje,’ zei ze. ‘Ik heb morgen afgesproken met mijn buurmeisje.’

Dat viel tegen. Een buurmeisje. Daar had hij haar nog nooit over horen praten. Het was wennen thuis. In iedere kamer klonk andere muziek. Anna deed boven zijn hoofd Streetdance. Het dreunde door zijn kamer.

‘Het lijkt wel een olifantendans,’ schreeuwde hij naar boven. Ze knalde de deur dicht. Hij hoorde het bordje ‘Stilte. Ik maak me op’

op de grond vallen. Maarten trok een schoon T-shirt aan. Zijn vader had dat in Rome gekocht. Op het shirt stond een ontwerp van Leonardo da Vinci. Nu liep hij met een fiets op zijn borst. O ja, die moest hij toch maar naar opa brengen. De volgende dag kwam zijn moeder tussen de middag gauw thuis eten. Ze gaf hem een boodschappenlijstje.

‘Jij hebt wel even tijd,’ zei ze erbij. Ja, tijd wel, maar zin niet. Kon Anna dat niet een keertje doen? Hij wilde het vragen, maar Hanneke had haast om op haar werk te komen. Ze griste haar tas van de stoel, streek over zijn hoofd en weg was ze.

‘Fijn dat je het wilt doen,’ hoorde hij haar nog roepen, voordat ze de deur sloot. Hij trok weer veel belangstelling in het dorp. Iedereen keek om als hij langsfietste. Dan ging hij liever lopen. Hij bracht de fiets maar meteen naar zijn opa. Die was niet thuis. Maarten wandelde naar het centrum. Supermarkten genoeg. Welke zou hij nu eens nemen? Er stond gelukkig niet veel op het lijstje. Hij liep door de Dorpsstraat. Er waren al veel toeristen, omdat het voorjaarsvakantie was.

In de verte zag hij een meisje met precies zo’n jas als Jessica. Nog wat harder liep hij. Van dichtbij moest hij het zien. Misschien was ze het wel, samen met het buurmeisje. Ach, nee, dat kon Jessica niet zijn. Er liepen twee mannen naast het meisje. Dan maar eerst de boodschappen halen. Hij keek nog eens. Twee mannen? Die ene droeg zo’n pet als oom Drees. Nu wilde hij het zeker weten. Hij liep een paar meter bij hen vandaan. Hetzelfde zwarte haar. Het wàs Jessica, met zijn opa en oom Drees. Niks buurmeisje. Waarom liep ze daar met twee oude mannen? En wat misselijk om tegen hem te liegen. Dat had hij van Jessica helemaal niet verwacht. Zo gauw mogelijk wilde hij naar huis. Dit was een stomme vakantiedag. Hij liet maar eens een paar dagen niets horen.

Toen belde ze zélf op.

‘Je denkt toch wel aan morgenochtend?’ zei ze.

‘Wat bedoel je?’ vroeg hij stug.

‘Morgen is het 4 mei. Dan gaat je opa toch altijd naar het monument en het station. 2

oktober en 4 mei, heeft hij gezegd. En wij zouden deze keer meegaan. Hebben we samen afgesproken.’

‘O,’ antwoordde hij. Dat was waar ook, maar nu voelde hij er niet veel voor.

‘Ik heb vanmiddag al bloemen gekocht,’ zei ze.

‘Met je buurmeisje?’ Eens kijken hoe ze daarop reageerde.

‘Wat zeg je?’

‘Of het leuk was met je buurmeisje?’

‘Ging wel,’ zei ze snel. ‘Dan zie ik je om half elf bij je opa. Oké, dag!’

Ruben had het gesprek gehoord.

‘Zo, ruzie met je vriendin?’ vroeg hij. Maarten keek hem boos aan.

‘O, help!’ schrok hij. ‘Heeft ze soms een ander?’

‘Twee!’ antwoordde Maarten en hij liep de kamer uit. Hij bedacht zich, pakte de deur beet en knalde die eens lekker hard dicht. Zo, dat luchtte op. Hij deed het nog een keer. Open, en bannnggg dicht...

‘Kan het wat rustiger daar beneden?’ schreeuwde Anna in het trapportaal.

‘Hebt u de... Hebt u al gewandeld?’ vroeg Maarten toen hij de volgende ochtend bij zijn opa kwam.

‘Wandelen?’ zei opa verbaasd. ‘Nee, ik heb net de koffie op.’

Ze waren dus gelukkig nog op tijd bij hem. Jessica rinkelde met haar fietsbel. Ze droeg diezelfde gele jas. Onder de snelbinders op het achterrekje lag een grote bos witte bloemen.

‘Leuk T-shirt heb je aan,’ zei ze tegen Maarten. Ze wees naar de fiets op zijn borst. En ze lachte naar opa.

‘Jaja, een ontwerp van Da Vinci,’ wist opa te vertellen. ‘Die Leonardo was een genie. Mij is het gisteravond niet gelukt om die trappers los te krijgen. Jouw fiets staat nu bij oom Drees. Die kan er beter aan prutsen dan ik.’

Prutsen. Maarten trok zijn neus op. Prutsen. Dat werd fijn, zeg! Maarten zag dat opa een knipoog gaf, en Jessica knipoogde terug.

Jessica legde opa uit dat ze op zijn 4-mei-tocht met hem mee wilden lopen.

‘Weten jullie dat zeker? Ik kan het alleen, hoor. Ik heb het altijd alleen gedaan... Ieder jaar.’

‘Kom, opa,’ antwoordde Maarten. ‘U hebt ons uw hele verhaal verteld. Nu willen we dit ook samen met u doen.’

Jessica stond opeens naast hem. Ze legde een arm om Maartens schouder.

‘Goed van je,’ fluisterde ze. Maarten kreeg het warm. Aan zijn wangen kon hij voelen dat ze rood waren. Knalrood. Jessica haalde het papier van de bloemen af. Het waren drie bosjes.

Ze liepen door de Dorpsstraat naar de Herdenkingshof. Opa ging als eerste onder het groene poortje door naar binnen. Het grind knarste onder hun schoenen. Ze liepen langs de met lage heggen afgezette vakken, die de graven voorstelden. Vooraan bleef opa stilstaan. Hij wees naar twee van die plekken.

‘Ik denk altijd dat dit hun graven zijn.’ Hij keek Jessica en Maarten aan. ‘Hier mijn vader en daar mijn broer.’

Ze draaiden zich om en liepen naar het monument met het beeld van de treurende vrouw van Putten.

‘Sterke vrouwen,’ zei hij. ‘Sterke vrouwen in Putten.’

Jessica gaf opa en Maarten beiden een bos bloemen. Ze legden ze neer bij het monument. Jessica las de tekst hardop: ‘En God zal alle tranen van hunne oogen afwisschen.’

‘Ja,’ zei opa. ‘Daar geloof ik in.’

Jessica keek hem van opzij aan. ‘Ik weet het niet,’ zei ze aarzelend. ‘Mijn opa en oma hebben in Indonesië in een jappenkamp gezeten. Daarna wilden ze nooit meer naar de kerk.’

Opa pakte haar bij de arm. Ze liepen naar Maarten, die hen bij een uitgang opwachtte.

‘Dat kan,’ antwoordde opa. ‘Ieder mens gaat op zijn eigen manier om met het verdriet dat hem overkomt.’

In de hof zag alles er vredig uit. De vogels tjilpten in de heggen en bomen, omdat het lente werd. Een paar honderd meter verderop was het drukke kruispunt met verkeerslichten en remmende auto’s, die met lawaai weer optrokken. Tóch leek het hier stil. Opa liep door het groene poortje in de heg de Herdenkingshof uit.

‘Nu is het nog ver lopen naar het station, hoor,’ fluisterde Maarten in Jessica’s oor. Opa was al op weg naar het kruispunt. Opeens stond hij stil.

‘Eigenlijk verlieten de mannen hier het dorp. Bij de straatweg.’ Hij draaide zich om en wees naar het gebouw met de witte letters: ‘OKTOBER 44.’

‘Laat ik maar niet meer naar het station lopen.’ Hij keek nog een keer naar het kruispunt, schudde toen zijn hoofd. ‘Ik heb mijn verhaal aan jullie verteld, overgedragen eigenlijk. Om te herdenken, kan ik hier blijven,’ besloot hij. Maarten aarzelde. Hij wist niet goed welke kant hij nu op moest gaan, maar Jessica deed een voorstel.

‘Ik ben nog niet in de Gedachtenisruimte geweest,’ zei ze. ‘Laten we dát doen.’

Ze staken de weg over, wandelden over het paadje naar het gebouw. Maarten drukte op de deurbel en opa duwde de deur open. Er stonden een paar mensen te lezen. Ze liepen langs de tekstborden en de foto’s aan de muur, bekeken de documenten in de vitrine en ze fluisterden tegen elkaar.

‘Niet te geloven,’ hoorde Maarten iemand zeggen. ‘Kijk eens: dit echtpaar verloor zes zoons, twee schoonzoons en twee kleinzoons. Hoe kun je dan nog verderleven?’

Iedereen zweeg.

Toen kwamen ze bij de ronde muur. Jessica zocht. Haar vingers gleden langs de namen.

‘Hier staan ze,’ zei ze. ‘Uw vader, 44 jaar. Uw broer, 18 jaar.’

Vierenveertig en achttien. Dat waren getallen die Maarten al zo vaak had gehoord. Hij was opgegegroeid met namen en getallen. Langzaam sprak opa die bekende namen uit. Ze hoorden bij zijn leven. Jessica stond in het gastenboek te schrijven. Toen Maarten erlangs liep, keek hij even naar het mooie handschrift.

‘4 mei, dodenherdenking voor de vrede,’ las hij hardop. Opa las het ook. Ze waren bij de uitgang. De glazen deur klikte achter hen dicht. Het was koud. Jessica trok de kraag van haar jas omhoog. Ze liepen stevig door.

‘Morgen is het bevrijdingsdag,’ zei opa. ‘Een dag om aan vrede te denken. Op zo’n dag zouden er in de krant alleen maar positieve dingen moeten staan. Over het goede dat mensen doen.’

Maarten glimlachte.

‘Dat zou mooi zijn. Hoeft u morgen niets uit te knippen!’

Gelukkig lachte opa nu toch weer. ‘Dat hoop ik. Zie je wel, mensen houden altijd hoop.’

64

De volgende dag belde Maartens vader op uit Zwitserland. Hij was aan de terugreis begonnen. Zaterdagmiddag tegen een uur of vier hoopte hij weer thuis te zijn.

‘Hang de vlag maar uit. Het is 5 mei,’ zei hij.

Het was nog stil in huis. Ruben en Anna sliepen uit. Hun moeder was al naar de praktijk. Maarten moest opschieten, want hij had opa beloofd het vijvertje schoon te maken. Vorige keer zaten er twee salamanders in. Hij pakte de vlag uit de kelderkast. Wankelend op een trapje lukte het hem om de vlaggenstok in de standaard te duwen. Het waaide een beetje en dat kwam goed uit. De vlag wapperde meteen. Na een kwartiertje lopen, kwam hij bij opa. Die was in de voortuin bezig met zijn vlag.

‘Mooi weer om te vlaggen!’ riep hij, toen hij Maarten zag. ‘Ik ben al vroeg naar de bakker geweest om die taartjes met oranje-glazuur te halen. Die lust jij toch zo graag?’

‘Nou, lekker,’ antwoordde Maarten. ‘En zou Jessica ook komen?’

‘Daar heb ik wel op gerekend,’ zei opa. ‘Ik vertelde haar dat je salamanders gaat vangen. Nu hoop ik maar dat ze er nog zijn.’

Ze liepen door het huis naar de achtertuin. Maarten begon meteen water uit de vijver te halen. Opa ging voor het raampje van de schuurdeur staan. Op dat moment viel er in de schuur iets om.

‘Wat is dat nou?’ vroeg Maarten. Opa keek door het raam.

‘Niets te zien,’ antwoordde hij. ‘Als je klaar bent met die vuilniszak zet je hem maar in de schuur.’ Hij roffelde met zijn vingers op de deur.

‘Vol-luk!’ riep hij toen.

Maarten had zijn opa nog nooit in zo’n rare bui gezien. Zijn moeder kreeg ècht gelijk. Veel afleiding was goed voor hem. Opa keek op zijn horloge.

‘Waar blijft Drees toch?’ zei hij voor zich uit. Maarten wilde een schepnetje uit de schuur pakken maar nu vond opa opeens dat hij eerst het onkruid rond de vijver moest wegharken. Hij gaf hem de hark al aan. Daarna vulden ze alvast emmers met water. Toen rammelde oom Drees aan het tuinhekje.

‘Toch nog op tijd,’ zei opa tegen oom Drees. Maarten zag opa een gek gezicht trekken en oom Drees lachte. Nu kon hij het wel even vragen.

‘Zeg, oom Drees, is die ouwe fiets van mij al bijna klaar?’

Oom Drees keek opeens ernstig.

‘Jongen,’ zei hij. ‘Ik ben mijn leven lang fietsenmaker geweest maar die fiets van jou zit zo vreemd in elkaar. Het is me nog niet gelukt.’

‘Daarvoor moet je kunnen toveren, hè Drees,’ vond opa. Nou leuk, bedankt. Daar was hij mooi klaar mee, maar niet heus.

‘Ja,’ lachte oom Drees. ‘Toveren, het is handig als je dat kunt. Moet die vuilniszak niet naar de schuur?’

Maarten sleepte de zak over de grond weg. Het was flink doorwerken vanmorgen. Opa tikte op het raam en deed de schuurdeur voor hem open. Met een zwaai zette Maarten de zak neer. Opeens viel een stelletje tuinstoelen met een reuze klap om. Maarten schrok zich wild. Wat had hij nu weer verkeerd gedaan? Hij wilde bukken om ze op te rapen, maar in de hoek bij de maaimachine zag hij iets bewegen. Hij deed een stap achteruit.

‘Verrassing!’ hoorde hij. Jessica sprong overeind, haar armen uitgespreid. Maarten greep naar zijn hoofd.

‘Wat krijgen we nou? Wat doe jij in de schuur?’

‘Verstopt,’ riep ze.

‘Zit je hier de hele tijd al?’ vroeg hij.

Opa en oom Drees stonden nu naast hem.

‘Verstopt én een verrassing,’ zei opa. ‘Draai je maar eens om.’

‘Retteketet!’ schreeuwde Jessica. Ze boog, zwaaide haar arm door de lucht en wees naar een hoek van de schuur. Daar stond het. Een groot ding met een laken eroverheen. Iedereen kon zien dat het een fiets was.

‘Ik plaagde je maar wat, hoor,’ zei oom Drees. ‘Ik heb je fiets tòch kunnen maken.’

‘O, fijn,’ zei Maarten, maar hij meende er natuurlijk niets van. Nu had hij toch die ouwe gammele fiets weer terug. Opa trok het laken eraf.

‘Vind je hem mooi?’ vroeg Jessica nog vóórdat hij begreep waarnaar hij stond te staren. Opa deed het licht aan. Een metallic-blauwe fiets. Zo blauw dat het bijna pijn deed aan zijn ogen. Hij stapte naar voren.

‘Voor mij?’ vroeg Maarten.

‘Ja, jongen,’ antwoordde opa. ‘Ik vind dat je ’m verdiend hebt.’ Even legde hij zijn hand bovenop Maartens hoofd, gaf hem toen een duwtje in zijn nek. ‘Pak hem maar. Rij ’m de tuin in.’

Toen de fiets in de tuin stond, kon Maarten pas ècht goed zien hoe mooi hij was. Alles blonk en glom.

‘Dat was een droom van mij,’ zuchtte Maarten. ‘Weet mijn moeder dit eigenlijk?’

‘Nee,’ zei opa. ‘Hanneke weet van niks. Alleen oom Drees en Jessica. Die zijn met mij meegeweest om hem te kopen. Oom Drees omdat hij er verstand van heeft en Jessica om de kleur uit te kiezen.’

Maarten keek haar aan. Dat was het dus.

‘O, Jes,’ zei hij. ‘Sorry, hoor.’

‘Hè, wat krijgen we nou?’ vroeg ze.

‘Nee, niks, laat maar,’ zei hij gauw. ‘Bedankt, hoor. Lief van je. Ik ben er erg blij mee.’

Jessica giechelde. ‘En ik ben ook blij. Ik zei wel dat die ouwe kar van jou geluid als muziek maakte, maar eerlijk gezegd was het niet om aan te horen!’

Niet om aan te horen. En tóch was ze naast hem blijven fietsen... Maarten voelde zich alsof hij in één minuut twintig centimeter was gegroeid. Hij tingelde met de fietsbel.

‘Hoe werken de versnellingen?’

Oom Drees legde het uit.

‘En nu een stukje fietsen,’ zei opa.

Jessica wist wel zeker dat haar moeder de fiets graag wilde zien. En haar oma, want die logeerde nu bij hen. En daarna zouden ze even langs de praktijk fietsen. Wat zou zijn moeder opkijken. Maarten keek om zich heen.

‘Waar is jouw fiets?’ vroeg hij.

‘Die staat in de tuin bij oom Drees. Ja, een èchte verrassing moet je goed voorbereiden.’

Jessica rende weg om haar fiets te halen.

Wat reed dat lekker. Bij de eerste bocht voelde Maarten het al. Vanaf nu zou alles hem beter lukken. Ze deden een wedstrijdje. Jessica kon hem nauwelijks bijhouden.

‘Ja, kunst, hé,’ hijgde ze. ‘Jij hebt ook een veel nieuwere fiets dan ik.’

Annelies en Jessica’s oma kwamen naar buiten toen ze de fietsbellen lieten rinkelen. Haar oma sloeg haar handen in elkaar.

‘Wat een prachtcadeau,’ zei ze. ‘Gefeliciteerd en veel plezier ermee. Ik ben oma Nita. Zeg dat maar gerust, hoor.’

‘O, graag, eh, dank u, oma ... eh Nita,’ probeerde Maarten maar meteen. In huis rook het heerlijk naar Indisch eten.

‘Het is echt een feestdag,’ zei oma. ‘Met al die vlaggen.’

Op het aanrecht stond een dienblad vol kruidenpotjes. Oma Nita was al begonnen met de voorbereidingen voor een Indische rijsttafel.

‘Ach ja,’ ging ze verder. ‘5 mei. En voor ons 15 augustus, hoor. Toen werden wij pas bevrijd. Die dag vergeet ik nooit meer. En, jongen, houd jij van Indisch eten?’

In het weekend haalden ze wel eens wat bij de Chinees. Maar dat bedoelde ze natuurlijk niet.

‘Ja, ik denk het wel,’ zei hij. Annelies lachte naar hem.

‘Denken? Denken?’ herhaalde oma Nita een paar keer. ‘Jij moet het zéker weten. Daarom komen jullie proeven. Allemaal. Zaterdag heb ik alles klaar.’

Dat kwam niet zo goed uit. Zaterdag was de dag waarop zijn vader terugkwam van zijn werk. Op die dag wilden ze altijd met elkaar thuis zijn. Toen hij vertelde dat zijn vader tegen vier uur in Putten hoopte te zijn, begon oma tevreden te glimlachen.

‘Heel goed,’ zei ze blij. ‘Ook makkelijk voor je moeder. Hoeft zij niet te koken.’ Het woord ‘koken’ sprak ze uit alsof het met vier o’s wordt geschreven. ‘En jouw opa is natuurlijk óók welkom.’ Weer die leuke o’s.

‘Dan komen jullie tegen vijven hier,’ besloot Annelies. ‘Ik bel je moeder wel even op.’

Bij de praktijk kwam Hanneke naar buiten om zijn nieuwe fiets te bekijken. Binnen een paar minuten stonden ook de huisartsen en een groepje patiënten om hen heen. Iedereen vond de kleur prachtig.

‘Die heeft Jessica uitgekozen,’ vertelde Maarten.

‘Een goeie keus, Jessica,’ zei Hanneke. Snel fietsten ze weg. Opa zat te wachten met die heerlijke gebakjes met oranje-glazuur.

‘Ik heb een cadeautje voor u,’ zei Jessica.

‘Voor mij?’

Opa keek haar verbaasd aan.

‘Ja, hoor. En ik heb er ook een plannetje bij.’

‘Een plannetje,’ mompelde hij, terwijl hij het papier van het pakje aftrok. Hij zette zijn leesbril op en bekeek het cadeautje goed. ‘Wat leuk. Die heeft je vader gemaakt.’

Ze knikte.

‘En wat een mooi lijstje.’ Maarten bekeek de foto. Hm, hij stond er wel goed op. Opa en hij, naast het nest met de kleine eendjes.

‘Ik was gisteren bij de grote vijver. De moedereend heeft er nog vier. Dat valt mee, hè

opa.’

Jessica duwde Maarten een pakje in zijn hand.

‘Voor jou heb ik ook een foto. Van jou en mij samen. Als je wilt...’

Als je wilt. Wat een vraag. Hij strekte zijn rug, maakte zich zo lang mogelijk. Zie je wel, vanaf vandaag ging al es beter. Hij keek naar de blauwe fiets in de tuin.

‘En nu het plannetje?’ vroeg opa.

Maarten luisterde naar Jessica. Ze stond met opa bij het kastje met de foto’s. Bij de herinneringen aan mensen die niet meer leefden. Opa knikte ook.

‘Dat bedoelde u toch? Toen u ons uw verhaal vertelde. Vroeger en nu horen bij elkaar. Dus op dit kastje moeten niet alleen de foto’s van vroeger staan maar ook al die herinneringen aan de rest van uw leven. Vrolijke plaatjes.’

Hij knikte weer. Ze verzamelden de fotolijstjes die overal in de voor-en achterkamer verspreid stonden. Foto’s van momenten waarop gelachen werd. Ze kregen allemaal een plaats op het fotokastje.

‘Kijk,’ zei opa. ‘Nu zet ik mijn vader en mijn broer en mijn vrouw ertussenin.’ Daarna pakte hij het fotolijstje dat Jessica hem cadeau had gedaan.

‘Maarten,’ zei hij. ‘Zoek jij maar een mooi plekje uit voor ons samen.’

Daarover hoefde hij niet lang na te denken. Hij zette het fotolijstje neer naast het lachende gezicht van zijn oma.

65

Toen Maartens vader zaterdagochtend opbelde, reed de bus door Duitsland. Hij dacht wel om vier uur thuis te zijn. Precies op tijd voor de Indische rijsttafel bij de nieuwe vrienden. Anna was al uren bezig om zich nog mooier te maken dan ze al was.

‘Jammer voor je dat Jessica geen broer heeft,’ vond Ruben.

‘Jij doet stom,’ zei ze. ‘Ik wil er gewoon goed uitzien. Dat mag toch zeker wel?’

Maarten mocht haar vooral niet storen, riep ze even later naar beneden. Daarom ging hij maar eens voorzichtig kijken. Op z’n tenen. Ze lag op bed. Haar gezicht was dik ingesmeerd. Ze was spierwit.

‘Niet praten,’ zei ze tussen haar tanden door. ‘Een masker.’

Op haar bureau stonden minstens tien kleuren nagellak. Dat werd nog moeilijk kiezen.

‘Doe maar metallic-blauw op je nagels,’ raadde hij haar aan, want ze had nogal jaloers naar zijn fiets gekeken. Anna reageerde er niet op. Ze lag zeker na te denken over wat ze zou aantrekken. De hele vloer lag bezaaid met kledingstukken.

‘Dat wordt vandaag geen zakgeld,’ deed Maarten zijn moeder na. Over een paar uur was zijn vader gelukkig weer thuis. Een paar uur leek maar een korte tijd, behalve bij het wachten op iemand die lang weg was. Hij reed een blokje om, langs zijn vriendjes. Konden ze zijn nieuwe fiets alvast zien.

Om drie uur belde zijn vader weer op.

‘O, Peter, wat jammer,’ zei Hanneke.

De bus was nog niet eens de grens over. Ze stonden in een file. Hij vond het beter dat ze op tijd naar Jessica’s huis gingen.

‘Niet op mij wachten. Ik kom later wel. De bus moet natuurlijk ook nog naar de garage worden gebracht. Geef me het adres maar even.’

Hanneke legde uit waar Jessica woonde. Een file. Wat jammer. Kwamen ze straks zonder zijn vader. Zijn moeder kon zeker zijn gedachten raden.

‘Niet moeilijk doen,’ zei ze. ‘Je moet het nemen zoals het komt. We weten dat hij onderweg is, en daar gaat het om.’

En zo dacht iedereen erover. Annelies en Bob verwelkomden hen toen ze uit de auto stapten. Jessica was nog bezig de tafel te dekken. Oma Nita droeg een jurk van batikstof. Om haar hals had ze een roze sjaaltje gedrapeerd.

‘Niet in de keuken komen, hoor,’ zei ze. ‘Al die potten en pannen.’

Ze sprak het weer zo leuk uit. Maarten zag opa glimlachen. Door die bijzondere geuren in huis leek het wel of ze in een ver warm land waren. Opa mocht naast oma Nita gaan zitten.

‘Ik hou van koken,’ zei ze. ‘Het eerste bord is voor u.’

Ze schepte het eten uit wel tien schalen op een bord.

‘En dit is óók lekker,’ zei ze steeds. ‘En dit is óók lekker.’

Opa bekeek alle handelingen van oma Nita goed. Het bord van opa werd erg vol. Toen iedereen het genoeg vond, deed ze er nog een schepje bovenop.

‘Wacht,’ zei opa. ‘Ik maak even een foto. Zo’n bord met Indisch eten ziet er zo feestelijk uit.’ Hij kuchte een paar keer. ‘En u ook, hoor.’

‘Oelala,’ giebelde Anna en ze stootte Hanneke en Annelies aan. Oma Nita schikte het sjaaltje om haar hals opnieuw.

‘Zeg maar gerust Nita,’ zei ze tegen opa. ‘Zit mijn haar goed?’

Het duurde nogal lang voordat opa zijn toestel had ingesteld. Hij ging steeds op een andere plek staan, struikelde bijna over een stoel en stootte tegen een tafeltje.

‘Fotograferen is mijn vaders hobby,’ legde Hanneke uit, terwijl de kinderen hun best deden om hun lachen in te houden.

Ondertussen schepten Bob en Annelies de andere borden vol. Bij ieder gerecht hoorde een lange naam, die ze niet konden onthouden. Om de geur op te snuiven stak opa zijn neus bijna in het eten.

‘Waar ruikt het naar, opa?’ vroeg Anna, die haar handen met paarse nagels uitstrekte om een bord aan te pakken. Nu moest opa heel goed nadenken.

‘Eh..., het ruikt naar...’ Maarten kreeg het er warm van. Hoe moest opa zich hieruit zien te redden?

‘De sawa’s,’ hielp hij hem, want dat hadden ze juist met aardrijkskunde geleerd.

‘Ja natuurlijk, dat wilde ik nèt zeggen,’ zei opa. Oma Nita lachte. Het was een hoog geluidje en ze hield haar hand voor haar mond. Bob vertelde hoe mooi de sawa’s bij zonsopgang eruitzagen.

‘En bij zonsondergang ook,’ zei oma Nita. ‘Indonesië is zo prachtig. We zijn nog een paar keer teruggeweest. Mijn man en ik, met Bob. Eerst was het wel moeilijk. Al die herinneringen aan...’ Ze zweeg even. ‘We hebben natuurlijk veel meegemaakt in het kamp.’

De messen en vorken bewogen niet meer. Iedereen luisterde.

‘Daar droom ik nóg van. Die honger, en dat we steeds moesten buigen voor de jap. Altijd maar buigen. In die versleten jurk. Ik was nog zo jong. Ongeveer zo jong als jij, Anna.’ Ze schoof het sjaaltje om haar hals een paar keer heen en weer. ‘En dan later, weg uit ons Nederlands-Indië. Het was toch een vlucht, eigenlijk. Zo onzeker, alles.’

Bob pakte zijn moeders hand. Ze keek hem aan.

‘Ja, ja,’ zei ze. ‘Ik weet het wel. Nu niet aan denken. Er zijn nog zoveel mooie dingen over. Maar vreemd, vindt u dat ook?’ Ze draaide zich naar opa. ‘Als je ouder wordt, denk je juist veel meer aan vroeger.’

Opa knikte. ‘Het zijn net plaatjes in je hoofd.’

Nu verschenen de lachrimpeltjes rond haar ogen weer.

‘Precies. Dat hebt u mooi gezegd. U lijkt wel een dichter!’

Anna proestte het uit.

‘Opa als dichter,’ giechelde ze en de anderen lachten met haar mee, opgelucht omdat het ernstige gesprek afgelopen was. ‘Nee, opa is beter als fietsenmaker!’

Dat geloofde oma Nita meteen. Ze had immers van Annelies gehoord dat opa zo bijzonder handig was.

‘Proost,’ zei Ruben. ‘Op onze handige opa. Daar drinken we op.’

Opa nam een slokje bier. Hanneke vroeg of oma Nita nog eens met vakantie naar Indonesië wilde gaan.

‘Misschien ga ik volgend jaar weer een keertje,’ antwoordde ze. ‘Maar op mijn leeftijd maak je zo’n reis natuurlijk liever niet alleen.’

Onder tafel gaf Jessica Maarten een duwtje tegen zijn been. Hij had haar wel door. Ze maakte zeker weer plannetjes.

‘Nou,’ zei ze blij. ‘Dan gaat opa toch gezellig met u mee!’

Opa nam net een grote hap. Hij verslikte zich bijna toen hij zei: ‘Ik? Bedoel je mij?’

Anna zag het helemaal zitten.

‘Wat heb jij goeie ideeën, Jessica. En opa, Maarten heeft die nieuwe fiets gekregen. Mag ìk dan mee met vakantie?’

Opa nam gauw nog een slokje bier.

‘En ìk dan?’ probeerde Ruben ook nog. Opa veegde zijn mond af met zijn servet. Het leek wel of hij zich daarachter probeerde te verstoppen.

‘Wacht even, hoor, het overvalt me een beetje. Maar ik denk dat ik eerst maar eens hard ga sparen.’

‘Tokeh, tokeh,’ riep Jessica. ‘Laten we een wens doen.’ Ze wees naar vier koperen hagedissen die aan de muur hingen.

‘De tokeh. Dat is een smaragdgroene hagedis,’ legde oma Nita uit. ‘Als hij zeven keer roept, mag je een wens doen. Alle kinderen tellen hardop mee als een tokeh begint te roepen. Eén, twee, drie, vier... Het geluid wordt steeds zachter en meestal stopt hij bij zes keer. Dat is spannend, hoor. Iedereen heeft immers wel iets te wensen.’

Maarten keek naar Jessica. Hij hoopte dat ze altijd vrienden zouden blijven.

‘Komen die wensen ook uit?’ vroeg hij.

‘Vaak wel,’ antwoordde oma heel beslist. Opa schudde zijn hoofd.

‘Dat gelooft u toch niet?’

‘Wensen worden soms werkelijkheid,’ zei ze. Annelies haalde de onderste tokeh van de muur. Ze liep ermee naar opa.

‘Strek uw hand eens uit.’ Ze legde de koperen hagedis op zijn vlakke hand. ‘Aan drie tokehs hebben wíj genoeg. Gaat u het thuis maar eens proberen,’ zei ze met een knipoogje. Opa keek verlegen naar de hagedis en hij stamelde een bedankje. Anna oefende alvast en Maarten en Jessica deden hetzelfde. Bij zeven stopte iedereen om een wens te doen.

Alleen Anna kon haar mond weer niet houden. De achtste ‘tokeh’ vloog er zomaar vanzelf uit en daardoor moesten ze weer helemaal opnieuw beginnen. Bob deed de cdspeler aan. Met gamelanmuziek erbij smaakte het eten nog lekkerder. Maarten zag dat zijn moeder steeds op haar horloge keek. Zie je wel, zij kon ook bijna niet langer wachten.

‘Kind,’ zei oma. ‘Waar blijft hij toch, die man van jou?’ Ze pakte Hanneke bij haar arm en ze keek haar aan alsof ze elkaar al jaren kenden.

‘Gezellig,’ fluisterde Jessica in Maartens oor. ‘We lijken wel één grote familie.’

Er klonk getoeter in de straat.

‘Dat is de bus!’ riep Maarten. Ze renden allemaal naar buiten. Hanneke voorop. De deur van de bus zoefde open. Maartens ouders omhelsden elkaar.

‘O, Peter, wat duurden de laatste dagen lang,’ hoorde hij zijn moeder zeggen. Dat was altijd het eerste zinnetje dat ze tegen hem zei. Daarna was hij aan de beurt om zijn vader te begroeten. Opa en oma kwamen druk pratend als laatsten over het tuinpad aangewandeld. Opa’s fototoestel hing op zijn borst. Ook zij stapten in. Iedereen zocht een plaatsje rond Maartens vader om het verhaal over de terugreis te horen.

‘Och, och,’ zei oma Nita. ‘Wàt een reis! Jij zult wel trek hebben. Het eten staat op jou te wachten, hoor.’

Maar daarvoor had Peter nog geen tijd. Eerst moest de bus naar de garage worden gebracht.

‘Ik zit toch zo graag in een bus. Je kunt alles veel beter bekijken. Mag ik meerijden?’

vroeg oma.

Dat wilden de anderen ook. En omdat ze niet met z’n allen in één auto konden terugrijden, besloten Annelies en Hanneke hen met twee auto’s te volgen. Toen ze vertrokken, zaten Ruben en Anna op de achterbank. Jessica stond naast Maartens vader.

‘Er is veel gebeurd toen u weg was, maar dat hoort u nog wel van Maarten,’ zei ze. Nu zag Jessica de microfoon liggen.

‘Moet u daar vaak in praten?’

‘Ja,’ antwoordde hij. ‘Als er geen reisleider meegaat, doe ik dat. Ik hou ervan om te vertellen wat er overal te zien is.’

‘Ik ook,’ zei ze. ‘Mag ik het eens doen?’

Maartens vader schakelde de microfoon in. Jessica hield het ding voor haar mond, maar ze moest nog even nadenken over wat ze zou gaan zeggen. Maarten pakte de microfoon uit haar handen.

‘Dames en heren,’ zei hij. ‘Links en rechts ziet u de prachtige bossen van de Veluwe.’

‘Heel mooi!’ riep Bob.

‘We rijden nu door het dorp Putten,’ ging Maarten verder. ‘Ik ben hier geboren.’ Jessica greep de microfoon.

‘Ik woon nog maar kort in Putten,’ zei ze. ‘En ik weet nu al dat ik hier nóóit meer weg wil.’

‘Bravo!’ riep opa. ‘Dat is een foto waard.’

Jessica en Maarten hielden samen de microfoon vast. Maarten sloeg een arm om haar schouder. Ze lachten en opa’s fototoestel klikte. Opa keek tevreden. Hij had er weer een plaatje bij. Voor op het kastje van toen en nu.

De oorlog van jaar tot jaar

1938

Oostenrijk, geboorteland van Hitler, wordt bij Duitsland ingelijfd, daarna wordt TsjechoSlowakije door de Duitsers bezet. 1939

29 augustus

Mobilisatie van het Nederlandse leger.

1 september

Engeland en Frankrijk verklaren Duitsland de oorlog.

Begin van de Tweede Wereldoorlog.

1940

10 mei 03.55 uur: Duitse inval in Nederland. Vrijwel de gehele Nederlandse luchtmacht wordt buiten gevecht gesteld.

08.00 uur:

Via de radio leest Koningin Wilhelmina een proclamatie voor, waarin zij een ‘vlammend protest’ richt tegen de schending van de Nederlandse neutraliteit.

13 me i

Koningin Wilhelmina en kabinet vluchten naar Engeland.

14 mei

Bombardement op Rotterdam.

15 mei

Capitulatie van het Nederlandse leger

De Duitse tijd wordt in Nederland ingevoerd. Alle klokken worden 1

uur en 40 minuten vooruitgezet.

1 juni

Thee en koffie op de bon.

l5 juni

Brood en bloem op de bon.

15 juli

Boter, margarine en vetten op de bon.

28 juli

Eerste uitzending van Radio Oranje vanuit Londen;

toespraak van de koningin.

12 augustus

Textiel op de bon.

14 september

Vlees op de bon.

23 september

Eerste benoeming van N.S.B.-burgemeester.

3 oktober

Ambtenaren moeten Ariërverklaring (niet-joods zijn) ondertekenen. 1 november

Spertijd ingesteld voor het hele land: van ’s nachts 12 uur tot 4 uur ’s ochtends is het verboden buitenshuis te zijn.

Eieren, koek en gebak op de bon.

16 november

Instelling van gewestelijke arbeidsbureaus.

23 november

Ontslag van joden uit alle ambten.

15 december

Rantsoenering van gas en licht.

1941

Duitsers vallen Rusland binnen; strenge vorst en sneeuw zorgen voor Duitse nederlagen.

1 januari

Iedere Nederlander boven de 14 jaar wordt verplicht een

persoonsbewijs bij zich te dragen.

9 januari

De Nederlandse Bioscoopbond verbiedt joden de toegang tot de bioscooptheaters.

10 januari

Begin van de registratie van de joden.

22-23 februari

Eerste razzia’s op de joden in Amsterdam.

25 februari

‘Februaristaking’ in Amsterdam en omgeving uit solidariteit met de arrestatie van joden.

26 februari

De Waffen-SS wordt ingezet om de staking, die zich ook naar andere plaatsen heeft uitgebreid, te breken.

1 april

Bordje ‘Voor Joden verboden’ in cafe’s verplicht.

begin april

Bij de toegangswegen van gemeenten borden ‘Joden niet

gewenscht’ of ‘Voor Joden verboden’.

Half april

Alle joden moeten hun radiotoestel inleveren.

19 april

Melk op de bon.

26 april

Aardappelen op de bon.

4 juni

Zee, strand, zwembaden en ‘Kurorte’ worden voor joden verboden. 18 juni

Verplichting tot het inleveren van koperen, loden, tinnen en nikkelen voorwerpen.

30 juni

Vermindering van de rantsoenen gas en elektrische stroom.

3 juli

Alle landelijke bevolkingsregisters krijgen bevel om op

persoonsbewijzen van joden een grote, zwartgedrukte letter J te plaatsen.

16 augustus

Alle scholen worden door het Departement Opvoeding, Wetenschap en Cultuurbescherming verplicht gesteld het aantal joodse

leerlingen schriftelijk door te geven.

1 september

Verwijdering van joodse leerlingen uit de openbare en christelijke scholen. Zij moeten naar aparte joodse scholen.

15 december

Bordjes ‘Voor joden verboden’ nu ook verplicht bij het openbaar vervoer en de ingangen van hotels, theaters, sportvelden,

enzovoort.

1942

Duitse nederlagen bij El-Alamein in Noord-Afrika.

15 januari

Invoering zinken munt van 25, 10, 5, 2 1/2 en 1 cent.

1 april

Arbeidsdienstplichtbesluit. Mannen geboren in de jaren 1922-1925

worden tot zes maanden arbeidsdienst verplicht.

10 april

Tabak en snoepgoed op de bon.

20 april

Het strand voor iedereen verboden gebied.

3 mei

Invoering van het op kleding dragen van de ‘jodenster’.

13 juni

Arbeitseinsatz. Eerste grote groepen mannen worden gedwongen in Duitsland te gaan werken.

30 juni

Joden moeten tussen 8 uur ’s avonds en 6 uur ’s morgens in hun woningen blijven.

14 juli

Grote razzia’s in Amsterdam; begin van de ‘Endlösung der

Judenfrage’. Vanaf CS Amsterdam vertrekken de eerste treinen met joden naar het doorgangskamp Westerbork. Van daaruit worden ze op transport gesteld naar o.a. concentratiekamp Auschwitz. 19 juli

Eerste grote rijwielvordering in Rotterdam en Den Haag. Al snel moeten ook in de andere steden burgers hun fietsen aan Duitsers afstaan.

juli/augustus

Deportatie van de joden komt in het hele land op gang.

augustus

Tot februari 1943 grote tegenstand van de Russen bij de Slag om Stalingrad.

september

Achttienjarige mannen worden verplicht zes maanden in de

Nederlandse Arbeidsdienst te werken.

24 november

Vordering van kerkklokken.

1943

Duitsers en hun bondgenoten Italië en Japan beginnen steeds meer te verliezen. 6 februari

Razzia’s op studenten.

13 maart

Alle studenten moeten een loyaliteitsverklaring ondertekenen, waarin zij verklaren geen handelingen/acties tegen het Duitse Rijk te zullen uitvoeren. Nadat in november 1940 de universiteit van Leiden en de Hogeschool van Delft zijn gesloten, volgen in de komende weken de Vrije Universiteit Amsterdam, de Economische Hogeschool Tilburg en de Universiteit van Nijmegen.

22 maart

De werkweek wordt verlengd tot 54 uur.

29 maart

De avondklok wordt ingesteld, waardoor iedereen voor

11 uur ’s avonds binnen moet zijn.

29 april

Op bevel van Werhrmachtsbefehlshaber Christiansen moeten ‘de leden van het voormalig Nederlandse leger terstond in

krijgsgevangenschap worden weggevoerd’. Dit bevel veroorzaakt een eerste stakingsprotest in Hengelo, al snel gevolgd door andere plaatsen in Twente.

30 april

De staking breidt zich uit over grote delen van het land.

3 mei

Door het harde Duitse optreden wordt de staking gebroken.

6 mei

Mannen tussen de 18 en 50 jaar moeten zich aanmelden bij de arbeidsbureaus voor arbeidsinzet in Duitsland.

13 mei

Alle radiotoestellen moeten worden ingeleverd.

augustus

Groente en fruit op de bon.

29 september

Laatste razzia op joden in Amsterdam: tienduizend personen, onder wie de voorzitters van de Joodse Raad, worden opgepakt.

1944

28 januari

Aankondigingen in de pers van mogelijke inundaties,

onderwaterzetting van gedeelten land om de opmars van de

geallieerden te belemmeren.

6

juni

D-day:

geallieerde

troepen landen in Normandië.

13 juni

De eerste V1’s (Vergeltungswaffe nr. 1) bereiken Engeland. Deze vliegende bommen met straalmotor en vleugels veroorzaken grote schade in Londen en omgeving en in Antwerpen.

27 juli

Begin van de razzia’s voor de Arbeitseinsatz (Amsterdam).

4 september

Na half 10 ’s avonds moet iedereen in huis blijven.

5 september

Dolle Dinsdag. Men gelooft in de onmiddellijke bevrijding van het land. Er heerst een feeststemming. Bij Koninklijk Besluit worden de Binnenlandse Strijdkrachten opgericht. Daardoor vallen alle verzetsgroepen onder het militair gezag. Veel NSB’ers proberen naar Duitsland te vluchten.

8 september

Bij Wassenaar worden de eerste V2’s gelanceerd.

12 september

Amerikaanse troepen trekken via Zuid-Limburg Nederland binnen. 14 september

Maastricht wordt als eerste Nederlandse stad bevrijd.

17-26 sept.

Slag om Arnhem, Market Garden – Markt Tuin. Deze code betekent een gezamenlijke aanval van lucht-en landingstroepen.

Parachutisten moeten de bruggen over de Maas, Waal en Rijn bezetten én vasthouden zodat de grondtroepen eroverheen kunnen trekken.

Geallieerde luchtlandingen bij Arnhem, Eindhoven, Grave en Nijmegen en snelle opmars in Noord-Brabant. Bewoners van deze steden en omliggende gebieden worden gedwongen te evacueren. Ook in het Veluwse dorp Putten worden veel evacués uit de

frontlinie gastvrij in huizen en boerderijen ontvangen.

19 september

Via Radio Oranje en de BBC doet de Nederlandse regering in ballingschap een beroep op het spoorwegpersoneel om te staken. Binnen korte tijd ligt het gehele treinverkeer in Nederland stil. 25 september

Eind van de strijd bij Arnhem en Nijmegen. Nederland boven de grote rivieren blijft bezet.

26 september

De Duitsers geven het bevel dat de mannelijke bevolking van 16 tot 60 jaar moet meewerken bij het verrichten van

graafwerkzaamheden en de bouw van versterkingen.

30 september

Een verzetsgroep pleegt op de Oldenallersebrug bij Putten een aanslag waarbij een officier van de Duitse Weermacht wordt gedood.

1 oktober

Op deze zondag vindt de grootste vergeldingsactie in Nederland tegen de burgerbevolking van één dorp plaats.

Putten wordt omsingeld, vluchtenden gedood, mannen, vrouwen en kinderen worden gearresteerd.

2 oktober

661 mannen, Puttenaren, voedselzoekers, evacués en onderduikers worden op transport gesteld.

herfst Tot voorjaar ’45. In het voorjaar van 1944 is vier procent van de Nederlandse cultuurgrond onder water gezet. Nu wordt nog eens 6,5% geïnundeerd. Vooral in Noord-en Zuid-Holland en Utrecht moeten grote delen landbouwgrond een barrière van water vormen, zodat de geallieerden niet kunnen landen.

Hongerwinter In het westen van Nederland sterven 50.000 mensen door voedselgebrek. 1945

27 februari

In verschillende steden van West-Nederland wordt het eerste Zweedse voedsel, waaronder het Zweedse wittebrood, uitgedeeld. 1 maart

Sluiting van de IJssellinie. Hongertrekkers die vanuit Overijssel willen terugkeren naar West-Nederland, moeten hun voedsel bij de IJsselbruggen afstaan.

13 maart

Koningin Wilhelmina komt terug in Nederland (Zeeuws-Vlaanderen). 23 maart

Geallieerd offensief (aanval) over de Rijn.

29 maart

Einde van het Duitse V2-offensief.

30 maart

Begin van de bevrijding van Oost-en Noord-Nederland.

1 april

De avondklok wordt verlengd: van 8 uur ’s avonds tot

6 uur ’s ochtends mag niemand buitenshuis zijn.

29 april

Eerste voedseldroppings, waarbij het Zweedse wittebrood met gejuich wordt ontvangen.

30 april

In zijn bunker in Berlijn plegen Adolf Hitler en zijn vrouw Eva Braun (getrouwd op 29 april) zelfmoord.

5 mei

Einde van de gevechten in het westen. De Duitse generaal

Blaskowitz tekent in Wageningen de capitulatie-overeenkomst. 7 mei

In Reims wordt de onvoorwaardelijke capitulatie van alle Duitse troepen getekend.

9 mei

Definitief einde van de oorlog in Europa.

14 juni

In Amsterdam en Den Haag worden bijzondere gerechtshoven en een Raad van Cassatie ingesteld voor de berechting van

landverraders.

± 15 juni

Eind van het militaire gezag, waarin de Binnenlandse Strijdkrachten een rol spelen.

6 augustus

Amerikanen gooien atoombom op Hiroshima in Japan.

10 augustus

Atoombom op Nagasaki.

14 augustus

Japanse capitulatie.

15 augustus

Bevrijding van Nederlands-Indië en vrijlating van gevangenen in de Japanse kampen.

Vanuit Kamp Westerbork in Drenthe moesten 107.000 Nederlandse joden en 200

zigeuners in goederenwagons op transport. Iedere dinsdag vertrok, 93 keer, de trein naar Duitsland. Slechts 5000 van hen overleefden de Duitse concentratiekampen. 25.000 joden hebben op onderduikadressen door het hele land de oorlog doorgebracht. Het aantal joden dat in de concentratiekampen werd gedood bedraagt ca. 6 miljoen. Tijdens de hongerwinter stierven in Nederland 50.000 mensen door voedselgebrek. Het totaal aantal slachtoffers van de Tweede Wereldoorlog in Nederland wordt op 220.000

geschat.

In Nederlands-Indië zijn 30.000 Nederlanders omgekomen. Van hen stierven 10.000 in de Japanse concentratiekampen.

Door de Tweede Wereldoorlog verloren wereldwijd 55 miljoen mensen hun leven. Meer dan de helft van deze doden waren Russen.

Er waren 30 miljoen vluchtelingen.

(Bronnen: informatie Kamp Westerbork en Het Verzetsmuseum te Amsterdam.)

Om dit boek te kunnen schrijven, las de schrijfster onder andere de volgende publicaties:

Putten Kroniek 1940 - 1945, Klaas Friso

‘Als daar met moord en brand...’, Klaas Friso

Opdat het nageslacht het wete, Tj. Wouters. Ook verschenen onder de titel Het drama van Putten, terreur over een Nederlands dorp oktober 1944. De muren spreken, A. Dubois

Jaarverslagen en publicaties van de Stichting Oktober 44

Razzia Putten, 1 en 2 oktober 1944, lesbrief Stichting Oktober 44, Evert H. de Graaf De vaders en de broers van Putten, Gertie Evenhuis

Een jeugd in Putten, E.I.E. Hellendoorn

Putten op de Veluwe, het spoor terug naar de tragedie van 1944, Koos Groen en Willem G. van Maanen

Dodenboek voor Putten, Gerrit Pleiter

Putten te boek gesteld, drs Margreet H. van Wijk-Sluyterman Putten, de razzia en de herinnering, Madelon de Keizer

Teksten bij de tentoonstelling Concentratiekamp Ladelund 1944, dr. Jörn-Peter Leppien (vertaling Evert H. de Graaf, drs Jan N. van den Hoorn, Duke Keiper) Vergeven - nooit vergeten, dr. Jörn-Peter Leppien, Jannes Priem, Willem Torsius (vertaling drs Jan N. van den Hoorn, Anke Wolff-Steger)

Hamburg Portret (deel 16), Concentratiekamp Neuengamme 1938-1945, Ludwig Eiber (vertaling Marlouk Alders)

Woeste Hoeve, 8 maart 1945, Henk Berends

Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog, dr L. de Jong, onder meer deel 10b

Opkomst en ondergang van het Derde Rijk, William L. Shirer vertaling J.F. Kliphuis Levenstijdperken van de man, C. H. Rümke

De levensloop van de mens, Bernard Lievegoed

Bovendien werd geput uit artikelen in kranten en tijdschriften, televisiedocumentaires en eigen interviews met teruggekeerden en nabestaanden.

Geraadpleegde archieven: NIOD, Klaas Friso, Margreet van Wijk-Sluyterman, Openbare Bibliotheek Putten, Puttens Nieuwsblad, met medewerking van redactiechef/journalist Henk van den Berg die op 17 februari 2001 te Ermelo werd vermoord.

Tekst monument ‘Vrouw van Putten’:

‘En God zal alle tranen van hunne oogen afwisschen.’ Openbaring 21:4a Tekst monument Putten op het terrein van het concentratiekamp in Neuengamme:

‘Ziet, deze steen zal ons een teken zijn.’ Jozua 24:27

Biografie Else Flim

Vanaf 1985 schrijft ze romans, korte verhalen, gedichten en jeugdboeken. In haar roman De helft nadert of is allang voorbij (1994) werd de razzia van Putten en de verwerking daarvan beschreven.

In 1995 kwam een verhalenbundel over het verzet en de bevrijding uit: Dat vergeet je nooit meer... Naar aanleiding van dit boek werd een monument opgericht voor de joodse slachtoffers uit de woonplaats van de schrijfster.

Een verhaal in de bundel De Spelbreker (1997), getiteld ‘Land zonder treinen’, gaat over een van deze joodse families die zich moesten melden om ‘in Duitsland te gaan werken’.

In 2000 verscheen op verzoek van de Stichting Oktober 44 de jeugdroman Niet zomaar een dorp.

Het is de bedoeling van de schrijfster om afwisselend ‘ernstige’ en vrolijke boeken te schrijven. Het eerste is Stie-kem-stie-kem, een grappig boek voor kinderen van 4 t/m 6

jaar. Het tweede deel in die serie is getiteld Aiaijippiejippiejééé en bedoeld voor de leeftijd 6 t/m 9 jaar.