2
Amro Bank verkende de zaal van lucht, ademde op de muren om te kijken of ze besloegen, trok vreselijke gezichten om een eventuele terugdeinsfactor te bespeuren en raakte uiteindelijk voorzichtig een van de wanden aan, door zijn mouw heen. Toen de elektronen in het textiel van zijn overhemd niet schenen te worden opgezweept naar een hogere temperatuur, leek het Amro wel veilig om met zijn vinger tegen de muur te porren. Hij deed dat en de muur rimpelde, waarop beelden van vilboes-huwelijkscere-monies, strandhutten en uitbundige feesten door de zaal flitsten. Toen de rimpelingen wegstierven, gebeurde dat ook met de residuen van herinneringen en bestond de wand eens te meer uit azuurblauwe lucht.
‘Zou je dat willen laten?’ zei een stem die van overal tegelijk scheen te komen. ‘Mijn metertjes staan al in het rood, om maar eens een archaïsch gezegde te bezigen. Als je nou gewoon even rustig gaat zitten, dan kan ik dit maaksel nog een tijdje bij elkaar houden.’
‘Dus jij beweert dat deze hele kamer een maaksel is?’ vroeg Amro, die weer tegen de muur porde.
‘Zou je… Zeg ik niet net… Ja, ja, het is een maaksel. De hele wachtkamer zit alleen maar in je hoofd. Bij jullie allemaal. Het is een virtuele ruimte. Moet ik dat nog op andere manieren duidelijk maken?’
Amro krabde aan zijn kin en was teleurgesteld te ontdekken dat die niet meer zo gebeeldhouwd aanvoelde als op Han Wavel. ‘Heb je videobeelden?’
De wanden van lucht verdwenen nu helemaal en werden vervangen door verschillende beeltenissen van een robotvogel die ongeduldig met zijn klauw tikte.
‘Ah,’ zei Amro. ‘Het transgalactisch liftershandboek Versie II. Dat dacht ik al. Ik heb jou al niet meer gezien sinds…’ Amro bladerde door zijn stollende herinneringen, ‘sinds je probeerde de Aarde aan stukken te laten blazen.’
‘Zo lang al niet meer,’ zei de vogel. ‘Zo lang geleden alweer. Wat vliegt de tijd.’
‘Je hebt nu een gouden verenpak, zie ik.’
‘Het is een maaksel, Betelgeuziaan. Ik verschijn zoals ik wil verschijnen. En jij ook, in dat resort. Weet je die kin nog?’
Amro zuchtte mijmerend. ‘Ja. Die was zo froedelig. Ik kon prachtige schaduwen werpen met die goddelijke kin.’
‘Ik heb een paar goden ontmoet,’ merkte de vogel op, ‘en sommige ervan zijn niet zo geweldig gezegend op het vlak van kinnen. Waarom denk je dat Loki die baard laat staan?’
Amro ijsbeerde wat. ‘Terug naar mijn vraag. Heb je videobeelden?’
H2G2-2 trok zijn mondhoeken omlaag, wat niet meevalt met een snavel. ‘Heb je me niet gehoord? De metertjes staan in het rood. Ik kan de wachtkamer niet lang meer bijeenhouden.’
‘Ik vraag niks bijzonders. Alleen maar een beetje 2D-animatie, ouderwets spul. Ik weet dat je het kan, als je echt wil.’
De vogel sloeg theatraal zijn ogen ten hemel en verdween toen van een van de wanden. Op die plek opende zich een zwart scherm, en op dat scherm waren vier neonkleurige harkpoppetjes te zien. Een ervan had nogal buitenissige boezemcirkels en een ander had niet veel kin.
‘Ha ha,’ riep Amro tegen de lucht. ‘Heel grappig.’
Boven de vier mensachtigen op het scherm verscheen een zwevende tekenfilmvogel.
‘Welkom,’ zei de vogel, ‘bij deze videodemonstratie met de titel: Maaksels voor idioten.’
Amro stak zijn vinger op. ‘Bedoel je daarmee dat de mensen in de maaksels idioten zijn, of dat je maaksels uitlegt aan idioten?’
De vogel negeerde hem. ‘Als pandimensionale, megagevorderde, alwetende reisgids uitgerust met het allerbeste Organobrein, in staat tot het uitvoeren van tien triljoen simultaanberekeningen…’
Amro klopte op het scherm. ‘Kun je je een beetje inhouden en opschieten? Ik ben er vrij zeker van dat er slecht nieuws komt, en het is misschien beter als ik daar eerst zicht op heb. Sommige mensen in deze kamer gaan niet zo goed om met slecht nieuws. Ik wil graag de kans krijgen de waarheid een beetje te masseren voordat ik haar presenteer.’
‘Nou, als je ophoudt met wauwelen…’
‘Ik zeg al niks meer. Ga je gang, alsjeblieft.’
De vogel schraapte op volledig overbodige wijze zijn keel. ‘Waar was ik gebleven? O ja. Als geavanceerd biohybride organisme was het voor mij een koud kunstje om een neuronenstraal in het droomcentrum achter in jullie breinen te steken… Dat van jou was trouwens een beetje moeilijk te vinden, Betelgeuziaan… En vervolgens de neurale netwerken via een centrale server, met andere woorden mijzelf, te verbinden.’
Amro fronste zijn voorhoofd. ‘Laat eens wat bewegende beelden zien.’
Op het scherm schoten er blauwe stralen uit de vleugelpunten van de vogel, die door het ene oor het hoofd van de mensachtigen binnengingen, door het andere oor naar buiten kwamen en samenkwamen op het voorhoofd van H2G2-2.
‘Dus je hebt ons in slaap gebracht en een droom gegeven?’
‘Ik heb jullie leven gegeven, lange tijd.’
‘Maar het was virtueel leven, en we zijn nergens naartoe geweest?’
‘Correct. Nergens niet en nooit niet.’
‘Nooit niet? Organobrein? Echt?’
‘Ik probeerde het simpel voor je te houden.’
Amro porde opnieuw tegen de muur, deze keer met twee vingers, en keek toe terwijl de rimpelingen van herinneringen over de muren liepen en zich vermengden. ‘Dus het is allemaal een droom. En niet alleen deze kamer?’
‘Nee,’ antwoordde de stem kil. ‘Niet alleen deze kamer.’
Nog wat gepor. ‘Hoe ver terug?’
‘Club Beta.’
‘Club Beta. Dat doet om een of andere reden een gong bij me galmen. Club tingeltangel Beta.’ Amro stopte met ijsberen. ‘Donderse worstvermalers!’
‘Ik zou het op prijs stellen,’ zei het Handboek Versie II, ‘als je een beetje op je woorden let. Ik ben volledig geprogrammeerd om er aanstoot aan te nemen.’
‘Wie niet?’
Noot uit het Handboek
Dit is letterlijk het geval bij de cyfrolen van Sasfras Magna, een gasreus in het Pleiadenstelsel. De cyfrolen zijn piepkleine, ongewervelde en vrij zwemmende gastrozoa, die de vijandige energie die wordt uitgestraald door de roofdieren die op hen jagen gebruiken om hun eigen lichaam aan te drijven. Dit maakt de roofdieren boos, en daardoor zwemmen de cyfrolen nog sneller door de gasoceaan. De gasdraken van Sasfras Magna hebben geleerd de cyfrolen nonchalant te benaderen, een deuntje fluitend of voorgevend op zoek te zijn naar een paar verloren muntjes. De cyfrolen trappen altijd in die trucs, aangezien de natuur ze grote energiefilters en kleine blufsensors heeft geschonken.
Amro’s herinnering was nog steeds een beetje wazig. ‘Club Beta? In Amsterdam? Maar dat is… Ik heb geen flauw idee hoe lang geleden dat is.’
‘Het was toen en het is nu. Mijn perceptie is ongefilterd, dus ik zie alle momenten van mijn bestaan tegelijkertijd.’
‘En wij verarmde wezens met gefilterde percepties?’ Amro mocht die vogel niet zo, en vermoedelijk zou dat zelfs niet veranderen als er een paar Huigvergruizers aan zijn maagwand knaagden.
‘Jullie zijn nog steeds in de club. Er is geen tijd verstreken.’
Amro greep plukken van zijn rode haar beet. ‘Waarom, in zarksnaam? Waaróm?’
Versie II draaide met de beeldpunten van zijn ogen. ‘Probeer je ook iemand een plezier te doen. Nou ja.’
‘Plezier?’ sputterde Amro, en het kon hem niet schelen wie het hoorde. ‘Als je ons een plezier wilde doen, had je ons kunnen weghalen van die ontploffende planeet.’
‘Dat zou in rechtstreekse tegenspraak zijn met mijn programma. Ik heb jullie levens met enkele tientallen jaren verlengd.’
‘Wie heeft je daarom gevraagd? Ik niet.’
‘Willekeur Veld deed dat verzoek. Zij is mijn secundaire meester. Toen de jeugdige mens besefte dat de hele planeet op het punt stond vernietigd te worden, sprak ze haar spijt uit over het feit dat ze niet in staat zou zijn haar leven te leiden zoals ze wenste. Die wens vervullen botste niet met mijn primaire richtlijn.’
‘En wij dan?’
‘Mejuffrouw Veld betrok haar ouders en hun kinloze, onbenullige vriend in haar gedachten.’
Amro was gekwetst. ‘Kinloos? Dacht ze dat?’
‘O ja,’ antwoordde de vogel met overduidelijk genoegen. ‘Meerdere keren.’
Er schoot Amro iets te binnen. ‘Secundaire meester? Wie is de primaire dan?’
‘Jij bent niet gerechtigd om mij te verhoren,’ zei Versie II pinnig.
Amro leende een tactiek van de gasdraken op Sasfras Magna. ‘Dat weet ik. Natuurlijk hoeft een wonderbaarlijk schepsel zoals jij geen verantwoording af te leggen aan een nederige Betelgeuziaan zoals ik. Maar het zou een heerlijke traktatie voor me zijn als ik de complexiteiten van je plan kon doorzien.’
De vogel hield zijn kop scheef. ‘Ik weet wel wat je probeert.’
‘Natuurlijk.’
‘Ik ervaar elk moment tegelijkertijd.’
‘Dan heeft discussie geen zin, hè? Je weet al wat je gaat doen.’
‘Daar zeg je wat. Goed dan. De Vogoniërs hebben me gemaakt om jullie terug te lokken naar de Aarde voordat de Grebuloniërs die vernietigden.’
‘Wat nú gebeurt.’
‘Nu, zoals jij dat kent, ja.’
‘Worden we gered?’
‘Waarschijnlijk niet.’
‘Dus je hebt ons het leven gegeven dat we wilden?’
‘Nee, ik heb jullie vrije wil en een maaksel gegeven. Jullie hebben je eigen pad gevolgd, onder mijn supervisie.’
Amro knipoogde naar de vogel. ‘Ik snap het. Ik begrijp het nu. Je wilde de echte tijd ervaren.’
Versie II liet langzaam zijn snavel zakken en kruiste zijn vleugels voor zijn borst. ‘Ik heb jullie leven meegeleefd, nooit wetend wat er zou gebeuren. Het was stimulerend… willekeurig.’
‘En nu?’
‘Nu? Nu weet ik precíés wat er gaat gebeuren. Honderd jaar onderhoud van vier universums heeft mijn energiebron opgebruikt. Ik heb het alleen maar zo lang volgehouden omdat ik de afgelopen virtuele twintig jaar periodiek twee maaksels heb gecombineerd. Misschien had ik dat eerder moeten bedenken, maar lineaire tijd is zo direct. Over vijf virtuele minuten zal deze kamer verdwijnen en bevinden jullie je op Aarde te midden van de planeetverwoestende stralen van de Grebuloniërs.’
Amro’s keel was plotseling te droog en zijn gedachten te samenhangend. Wat miste hij het borreluurtje.
‘Vijf minuten?’
‘Minder, inmiddels,’ zei Versie II, die uit het zicht vervaagde. Op de plekken waar de vogel was geweest verschenen enkele digitale cijfers, die naar 4.57 en vervolgens naar 4.56 versprongen. Je snapt het wel.
‘Mensen vinden digitale horloges vrij gaaf,’ mompelde Amro afwezig, en toen draaide hij zich om naar de drie mensen, die hun uiterste best deden om te voorkomen dat ze ook maar een klein beetje beschaafd tegen elkaar waren.
De oude man was niet zo stokoud als hij amper een ogenblik geleden nog was. Hij kon dat merken aan de strakheid van de huid van zijn handen en de teruggekeerde scherpte van zijn gehoor.
Ik hoor elk woord dat die twee vrouwen me toekrijsen. Wat een vreugde.
‘Hugo!’ brulde de oudste van de twee; ze brulde het echt. Er was al… tientallen jaren niet meer tegen hem gebruld. ‘Luister je wel naar me?’
Liever niet, dacht Hugo, die zijn hoofd gebogen hield.
‘Ik haat haar!’ gilde de tiener. ‘Eerst laat ze me in de steek, en nu wil ze de baas over me spelen. Dat slaat toch nergens op?’
‘Hugo?’
‘Papa?’
‘Ik praat tegen je, Hugo Veld.’
Hugo Veld. Dat paste bij hem. Dat was hij.
‘Hugo Veld,’ mompelde Hugo Veld, en hij was niet blij het te horen.
‘Is dat alles wat je te zeggen hebt? Na al die jaren?’
‘Ik ben een oude man,’ zei Hugo hoopvol. ‘Laat me met rust.’
‘Oud?’ vroeg de vrouw. ‘Hoe bedoel je, oud? Je ziet er nog precies zo uit als de vorige keer dat ik je zag. Precíés zo. Hoe doe je dat?’
Het was zoals Hugo vreesde. Al die jaren alleen op zijn strand, en nu was hij terug in het heelal, omringd door mensen die tegen hem schreeuwden en zonder enig idee van wat er aan de hand was.
‘Hoe doe ik wát?’
‘Zo jong blijven. Ik ben jonger dan jij, en ík zie eruit als een siliconenimplantaat na een nacht in de broodrooster. O, waarom heb ik toch al dat herstelwerk laten doen? Ik had met pensioen moeten gaan. Of Willekeur moeten meenemen. Andere ouders doen het ook.’
Hugo legde zich neer bij het feit dat hij zichzelf niet kon terugwensen naar het strand en maakte oogcontact. Hij zag een slanke, donker ogende jonge vrouw met schouderlang, krullend zwart haar en chocoladebruine ogen, gekleed in een donker, glanzend broekpak.
Herinneringen porden in zijn bewustzijn.
‘Trema. Je ziet er geweldig uit.’
De bruine ogen knipperden. ‘Val dood, Hugo. Ik ben hier niet om me belachelijk te laten maken.’
‘Sorry. Je ziet er geweldig uit, juffrouw Astra.’
‘Hugo, luister. Ik heb Zefod gekozen op dat feestje, dus leer ermee leven en laat die verliefdheid van je los. Je moet me zien zoals ik ben. Mijn vóét zoemt, in hemelsnaam.’
‘Echt waar? Dat had ik niet opgemerkt, en ik zou het beslist opmerken, want mijn gehoor is sinds zeer kort behoorlijk verscherpt.’
Trema legde twee vingers op haar linkerscheenbeen, zoekend naar de trilling die meestal door het bot gonsde en haar ’s nachts wakker hield.
‘Geen gezoem.’
‘Moeder,’ zei Willekeur achter haar. ‘Ma.’
Trema zag dat haar nagels allemaal echt waren. Geen neppers van acryl.
Ik ben jong. Min of meer. Hoe kan dit? De tijd gaat achteruit.
‘Ma!’
‘Wacht even, Willekeur. Ga je stomme jojo maar kietelen, of zo.’
‘Viriel is weg, ma. Ik ben weer een niemendal.’
Trema besefte wat er voor belangrijks was gebeurd en sprong naar haar dochter toe om haar te troosten.
‘Het geeft niet, lieverd. We hebben ons hele leven weer voor ons.’
Willekeur balde haar handen tot vuisten. ‘Ik wil dit leven niet. Ik wil president van de Melkweg zijn. Is dat te veel gevraagd?’
De president was verdwenen en op haar plaats stond een angstige, gothic tiener.
Noot uit het Handboek
Het fenomeen ‘gothic’ is niet beperkt tot de planeet Aarde. Vele rassen besluiten hun periodes van adolescentie te definiëren met langdurige, strijdlustige stiltes en de hartgrondige overtuiging dat hun ouders de verkeerde baby uit het ziekenhuis mee naar huis hebben genomen, aangezien hun biologische ouders onmogelijk zo verdwazend stompzinnig en s-a-a-a-i kunnen zijn. Terwijl de adolescenten op Aarde hun gevoelens van isolatie demonstreren door zwarte kleding te dragen en te luisteren naar rockbands met namen als Bloedschok en Sputum, tonen de Hooloovooloo (een superintelligente tint blauw) hun ongenoegen over het heelal door hun adem in te houden tot ze dieppaars worden, en de buisvormige zingatularianen (diepzeeschaaldieren) drijven hun ouders tot waanzin door letterlijk uit hun nek te lullen.
Trema besefte dat haar dochter weer een kind was en omhelsde het meisje met iets wat veel leek op geweld.
‘We hebben elkaar weer terug. En papa is hier ook.’ Trema’s enthousiasme maakte haar duizelig. ‘We kunnen zo veel samen doen. Kamperen en oorbellen kopen en zo. We kunnen in allerlei protestmarsen meelopen. Die zul je geweldig vinden. Weg met internationale conglomeraten en dat soort dingen. De toekomst ligt voor je. Je wórdt weer president van de Melkweg. Ik beloof het.’
Amro Bank bemoeide zich met het gesprek, zwaaiend met zijn handdoek alsof het een vredesvlag was.
‘Ik ben liever niet degene die een zak Soelfinische poep op de drempel van jullie droom neerzet, maar er is misschien geen tijd om een verkiezingscampagne te organiseren voor deze planeet. Er is misschien niet eens tijd om de kieslijst op te stellen.’
Trema stelde Amro een vraag die ze historisch gezien zeker eenmaal per conversatie had gesteld. ‘Waar heb je het over, Amro?’
Amro stak zijn handen hoog op als een predikant. ‘Dit is allemaal een maaksel.’
Noot uit het Handboek
Door de hele geschiedenis hebben mensen maaksels toegepast om de realiteit te ontvluchten. De goedkoopste manier om aan de wanhoop te ontkomen is je toevlucht te zoeken in je fantasie. Overdag is iemand misschien gedwongen te werken in een scharnalenslatterij, maar ’s avonds kan diezelfde persoon zich met pure wilskracht en verbeelding transformeren tot een romper van viltvonkels.
Natuurlijk zijn er miljarden mensen zonder fantasie, en voor die mensen zijn er Pangalactische Huigvergruizers. Na twee van die dingen danst de saaiste, meest volgens het boekje werkende Vogoniër op naaldhakken op de bar, jodelt hij smartlappen en zweert hij dat hij de koning is van de Grijze Bindende Vijfdommen van Saxakwiebus.
Helaas houdt deze methode van ontsnappen aan de realiteit slechts een paar weekenden stand, omdat de ontsnapte tegen die tijd wel zo’n beetje is overleden, meestal door een rebelse lever die zijn spullen heeft gepakt en het lichaam van de gastheer via de dichtstbijzijnde bruikbare uitgang heeft verlaten.
Aangezien leverdesertie geen prettige manier is om aan je einde te komen, hebben de meeste rassen wel een of ander maaksel bedacht om aan hun dagelijkse leven te ontsnappen. De primitiefste maaksels zijn grotschilderingen, behalve als je een schepsel met kieuwen bent, omdat het dan lastig is om de verf te laten hechten; en als je het aan land probeert, dan blijft de verf wel plakken, maar je kieuwen ook. Grot schilderingen leiden naar geavanceerder werk, naar boeken, eerst met plaatjes, later zonder. Terug naar plaatjes met televisie. Door naar 3Dervaringen en uiteindelijk naar interactieve, multizintuiglijke, holografische maaksels. Beter dan het echte werk. In het geval van de Gasmoerassen van Flargathon zelfs veel beter dan het echte werk.
De Gassianen van Flargathon waren zo ontstemd over hun naam en over de constante stank van spirogyra in hun neus dat ze de hyperintelligente Magratheanen inhuurden om een idyllisch maaksel te bouwen dat permanent zou worden bewoond door alle Gassianen, met uitzondering van een in ploegendienst werkende staf die periodiek werd gewekt om de virtuele realiteit te onderhouden en de gasmijnen draaiend te houden. Het maaksel werd ontworpen door een Magratheaans A-team bestaande uit dokters Ruwdrein, Piektant en De Normeaux, die een Gouden Kwab hadden gewonnen voor hun werk op Nieuw-Asgard. Na vijftien jaar was het maaksel klaar om in bedrijf te worden genomen, en het werd ter ere van het team DR-DP-DDN genoemd.
Jarenlang ging alles prima, met blij gesnurk en geld op de bank, totdat de computer per ongeluk vijf willekeurige personen wekte die niet direct de belangen van de bevolking voor ogen hadden. Die personen, laten we ze klootzakken noemen, beseften dat terwijl de katten zich verloren in hun favoriete virtuele fantasieën, de muizen de planeet konden plunderen en konden leven als les grands fromages in het echte heelal.
Het kostte hun jaren, maar de klootzakken kregen het voor elkaar de oude planeet leeg te roven terwijl de Magratheanen op hetzelfde moment een heel nieuwe voor hen bouwden. Een leuke, aardse wereld (laat die moerassen maar zitten) ter grootte van Neptunus, in een baan geslingerd in het Alfa Centauristelsel. Ze noemden de planeet Incognitus en stelden meteen een wereldwijde ‘geen uitlevering’-regel in. Vijf jaar later werden de Gassianen wakker met uitpuilende ruimteslaapluierzakken op een planeet die erger stonk dan ooit.
En de moraal van dit verhaal? Eigenlijk zijn het er meerdere: sommige lieden zijn klootzakken en moeten nooit de leiding krijgen. En een Magratheaan zal altijd zonder vragen te stellen het geld aanpakken. En uiteindelijk: gebruik voor de zekerheid altijd composterende luierzakken. Want je weet maar nooit. Je weet het echt nooit.
‘Vier minuten, Amro,’ zei Hugo Veld een paar seconden later. Verwarring en machteloosheid hadden zich bij hem geschaard als twee vrienden van school die destijds dolle pret betekenden, maar nu weigerden door te gaan met hun leven zoals ieder ander en nog steeds dachten dat scheetkussens dijenkletsers waren. ‘Dat is verdomme zo typisch van dit heelal. Ik krijg eindelijk mijn dochter terug, en nu zeg jij dat we over vier minuten allemaal aan stukken worden geblazen.’
Amro stompte hem joviaal op zijn schouder. ‘Nee, nee, we gaan over vier minuten terug naar de realiteit. De Grebuloniërs hebben minstens een half uur nodig om de hele planeet met hun doodsstralen te vermalen. Het zou een stuk sneller en goedkoper gaan met kernwapens. Vraag maar aan de Vogoniërs, die zouden nooit doodsstralen gebruiken.’
‘Je vergist je, Amro,’ zei Trema, bleek van bezorgdheid en woede. ‘Ik herinner me Club Beta nog. Dat hebben we overleefd, want onze Babelvisjes brachten ons naar Milliweg. Ik weet het nog heel goed.’
‘Heel goed? Echt?’
‘Misschien niet héél goed,’ bekende Trema. ‘Het is al een tijdje geleden.’
‘Nee,’ zei Willekeur. ‘Het waren geen Babelvisjes. Het waren eenhoorns.’
‘Eenhoorns,’ zei Hugo ademloos, en toen wist hij dat Amro gelijk had, dat het Handboek Versie II hen hun eigen ontsnappingsmethode had laten kiezen. In die van hem had hij alle supermachten op Aarde verenigd. Pertinent onmogelijk dus.
‘Ja, Hugo. Een eskader ruimteboswachters op eenhoorns kwam ons redden. Ik herinner me Blonkjuweel Koenhoef nog, want we werden later penvrienden.’
Hugo veranderde snel van onderwerp voordat iemand op de eenhoorntheorie zou doorgaan.
‘Over vier minuten verdwijnt deze kamer, Amro. Dan staan we tegenover Grebulonische doodsstralen, en jóú leek het een geweldig idee om de helft van die tijd te verspillen met beeldvorming over een verkiezingscampagne?’
‘Ik vond het geen gewéldig idee,’ zei Amro, die sarcasme alleen begreep als hij zich echt concentreerde, wat hij gemiddeld slechts eenmaal per jaar deed, meestal als hij nog één laatste kans had om op de juiste knop te drukken voordat zijn ruimteschip zou ontploffen. ‘Ik vond het wel een áárdig idee. Op een schaal van één tot tien misschien een vierenhalf.’
‘Amro?’
‘Ja, Hugo, ouwe makker?’
‘Je doet het weer. Tijd verspillen. Moeten we geen plan bedenken?’
Willekeur droogde haar tranen met haar mouw. Ze zou de wereld van smart onder ogen zien en zich herpakken, zoals ze als president ook altijd had gedaan. Had ze niet standgehouden toen de sterrenchefs van de Aarde hun wokken aan de wilgen hingen vanwege de instroom van goedkope, hippe arbeidskrachten van Dentrassis?
Noot uit het Handboek
Dentrassikoks zijn extreem vuilgebekt en beginnen lange tirades, zelfs als alles goed gaat, en dus zijn ze uitstekende televisiekoks. Bovendien hoeven ze dankzij hun tijdsprongcapsules hun ‘alvast voorbereide gerecht’ pas aan het eind van de uitzending te maken.
Was ze niet doorgestoomd toen de Blagulon Kappanen twaalf miljoen koeien aan parachutes op het vasteland van Europa dropten in een poging het methaangehalte van de atmosfeer te verhogen?
Gelukkig waren er niet veel vegetariërs op dat continent en gingen de koeien niet lang mee, vooral niet aangezien het koeien van Ameglian Major waren, die er letterlijk om smeekten te worden opgegeten. De meeste hoefden dat geen twee keer te vragen. Veel ervan kregen niet eens de kans om het één keer te vragen. En een behoorlijk aantal werd al geflambeerd voordat hun parachute de grond raakte.
Ik zal de leiding nemen, dacht Willekeur, met een vastberadenheid die haar jaren eigenlijk oversteeg.
Ze schudde haar moeder van zich af.
‘Luister, allemaal. Ik heb wel penibeler situaties meegemaakt. Wat we moeten doen, is je Handboek aansluiten op het Grebulonische communicatiesysteem, en dan zal ik als toekomstig president van de Melkweg met ze onderhandelen.’
Amro aaide Willekeur over haar bol. ‘Stil even, schatje. De grote mensen zijn in gesprek.’
‘Jij grutslonker!’ schold Willekeur erg onpresidentieel.
‘Hartelijk dank,’ zei een geroerde Amro, die altijd trots was geweest op zijn prestaties in de grutslonkkuilen van Hatsjee. ‘Bewaar de complimenten maar voor later.’
‘Later?’ zei Hugo. ‘Wat voor later? We hebben geen later, dankzij jouw Versie II.’
‘Hij is niet van mij,’ protesteerde de Betelgeuziaan.
‘Je hebt hem gestolen, Amro. Je hebt hem aan mij opgestuurd, ter attentie van jezelf. Volgens mij is hij dan dus van jou.’
‘Jaha, maar ik had hem gestolen. Hij is dus níét van mij.’
2.37 zeiden de digitale cijfers.
2.36 en toen: 0.10… 0.09… ‘Hmm,’ zei Amro, krabbend aan de plek in de ruimte waar zijn
kin obstinaat weigerde te zijn. ‘Dat is een beetje vreemd.’
‘Ik weet het,’ beaamde Hugo. ‘Het numerieke systeem is toch niet veranderd? We zijn maar een paar seconden weggeweest.’
‘Nou, als het numerieke systeem wél is veranderd, dan zíjn dit misschien niet eens seconden.’
De vogel verscheen weer, zijn beeltenis doorschoten met strepen ruis. ‘Sorry. Van al dat geruzie loopt mijn batterij leeg. Negatieve energie.’
Versie II verdween en nam de vredige kamer van lucht mee. Hugo, Trema, Willekeur en Amro werden gedeponeerd op de trap naar de herentoiletten in Stavro Muellers (tot voor zeer kort) hippe Club Beta, en hun herinneringen aan virtuele levens verdampten als sneeuw voor de zon.
Dit is het echte leven, besefte Hugo. Hoe heb ik me ooit kunnen laten bedotten door dat strand? Hoe kon ik denken dat het echt was, terwijl niemand probeerde me te vermoorden?
De lucht zinderde van het geschreeuw, de kakofonie en het gekrijs van een instortende beschaving, het snerpen en zoemen van Grebulonische doodsstralen en het kwetteren van een miljoen ratten die de stad ontvluchtten, dat de vier pas aangekomen personen konden verstaan dankzij de universele vertalers in de vorm van Babelvisjes in hun oor.
‘Ik had het gezien in de ingewanden van die hond,’ piepte een damesrat genaamd Anneke. ‘Ik had het einde voor de tweevoeters door een groot groen ruimtelicht voorspeld. Niemand wou luisteren, verdomme. Niemand.’
‘Kom op, ma,’ spotte haar achttiende zoon Cornelius. ‘Je zei dat we een donkere vreemdeling zouden ontmoeten.’
‘Dat zijn donkere vreemdelingen, die die doodsstralen afschieten. Hoe zou jij ze dan noemen?’
Cornelius liet zijn snorhaar trillen, het rattenequivalent van draaien met de ogen. ‘Dat is één interpretatie. Je moet specifieker zijn, ma. Ze lachen je uit.’
‘Brutale vlegel,’ zei Anneke, en ze schoot een afvoergat in.
De andere ratten zeiden dingen als: ‘O nee!’
‘O, Muroideam!’ (Vader van de rattengoden.)
‘Aaargh! Donkere vreemdeling, m’n reet!’
Hugo Veld zat te midden van al die consternatie op de trap en voelde zich merkwaardig vredig. Er viel niets anders te doen dan blij te zijn dat hij van iemand gehouden had en zelf ook geliefd was geweest. Het was iets groots, sterven. GROOT. Maar niet zo groot als het ooit had geleken.
Onder aan de trap werd een snikkende Willekeur getroost door zowel Trema als Trees Jansma.
Stomme plurale zone, dacht Hugo. Je verlaat de ene Aarde en komt terug op een andere. De Aarde die ik heb verlaten is vernietigd, en die waar ik op ben teruggekeerd heeft een Trees Jansma die nooit met Zefod Bijsterbuil door de ruimte is gereisd. Ach, de oneindige, veelsoortige mogelijkheden van mijn thuisplaneet. De dingen die ik op een andere Aarde, een stukje verderop langs de waarschijnlijkheidsas, had kunnen zien. Ik had een lekker kopje koffie voor mezelf kunnen zetten.
‘Met bloed, zweet en tranen,’ zong hij afwezig. ‘Ach wat ben ik toch een flop.’
André Bauer jr. Wat een smartlappenzanger.
De groene stralen sneden nu dichterbij door de lucht. Hugo voelde de hitte ervan op één kant van zijn gezicht branden.
Dat gaat vast vervellen, dacht hij.
‘Hé, kijk,’ zei Amro opgetogen. ‘Mijn blauwe suède schoenen. Froedelig.’