5
Alles kan echt zijn. Alles wat voorstelbaar is, gebéúrt ergens langs de dimensionale as. Die dingen gebeuren een miljoen keer, met steeds precies dezelfde uitkomst, en niemand leert iets. Alles wat iemand kan denken, fantaseren, wensen of geloven is al gebeurd. Dromen komen zo váák uit, alleen niet voor de dromers.
Denk aan iets gestoords of gooi, als dat te veel moeite is, gewoon een paar willekeurige adjectieven en zelfstandige naamwoorden bij elkaar.
Verontwaardigd zeewier? Geen probleem: de rancuneuze hidjiki van Damogran. De hidjikisnoeren, verbitterd over de scholen driestreepgeelkoppen die hen achteloos opzij veegden om te knabbelen aan de kwetsbare koraalpoliepen, sloten de tentakels ineen en vlochten zichzelf tot een ondoordringbare barrière die het rif voor de vissen afsloot. Het bijkomende effect hiervan was dat het rif steriel werd en afstierf. De hidjiki hadden zich te strak verstrengeld en stierven samen met de gehate geelkoppen.
En moordzuchtige clowns? Te makkelijk. Stop er nog een groenteobsessie bij. Voer dat in het virtuele toetsenbord van je Handboek in en je krijgt meer dan een miljoen hits, met als bovenste het verhaal over Bling & Blong van Circus Minimus, twee kleine clowns die allebei verliefd werden op Gerda de Verbazingwekkende Komkommerdame. Na een maandenlange vete vulde Bling een vlaai met zuur en smolt zijn kleine broertje tijdens een matinee. Gerda was van hem, maar hij was zo afgeleid door zijn schuldgevoel dat hij op een avond per ongeluk zijn verloofde opat en stikte in de verlovingsring.
En wat dacht je hiervan? Wat dacht je van een tweehoofdige president van de Melkweg die voor een spotprijsje een tropisch planeet je van de Magratheanen kocht en dat vervolgens doorverkocht aan rijke aardlingen zodat ze comfortabel konden leven nadat hun planeet was vernietigd?
Hoe gestoord zou dat zijn?
De Tanngrisnir
Hugo lag op zijn bed en keek op naar de lucht, waar Fendrina op een wolk zweefde, gekleed in dezelfde donkere spijkerbroek, de hoge laarzen en het doorweekte T-shirt dat ze droeg toen hij haar voor het eerst zag, bewusteloos op de achterbank van de auto van die klootzak van een broer van haar.
‘Móét mijn T-shirt nat zijn?’ vroeg de computer.
‘Wat? O god, nee. Sorry, natuurlijk niet. Ik ben een idioot.’
‘Je probeert het waarschijnlijk gewoon waarheidsgetrouw te maken. Ik kan die Fendrina-persoon ook naakt weergeven, als je wilt.’
‘Nee, nee,’ zei Hugo op een naar hij hoopte onmiddellijke manier. ‘Een droog T-shirt is prima. Het regende die avond, dus ik was ook nat, als me dat ook maar enigszins vrijpleit.’
‘Je hoeft het niet uit te leggen,’ antwoordde de beeltenis van het hoofd van Fendrina. ‘Gasten maken vaak gebruik van mijn realistische weergaven. Ik heb een catalogus van beroemdheden, als je die misschien wil doorbladeren.’
‘Ander keertje,’ zei Hugo. ‘Kun je me die Grebuloniërs laten zien?’
‘Natuurlijk. Zoek je afsluiting, Hugo Veld? Als je in het hokje stapt, zou ik de herinneringen kunnen weglaseren.’
‘Nee. Ik wil ze zien om hoe ik me nu voel.’
‘En hoe voel je je dan, zou je zeggen?’
Hugo’s glimlach was schuldbewust als die van een dief in een boomgaard. ‘Ik voel me eerlijk gezegd helemaal niet zo slecht. Vrij gelukkig, eigenlijk, alles in aanmerking genomen. Ik mis mijn strand, maar weet je, ik dacht dat het verliezen van de Aarde me meer zou raken, maar dat is niet zo. Misschien voel ik me wat slechter als ik de gezichten kan zien van degenen die er verantwoordelijk voor zijn.’
‘Ik heb high definition, bijenraatluidsprekersystemen, 3D en superdiepe perceptie, alles bij elkaar in een extern cameraatje niet groter dan een mensenhoofd,’ vertrouwde de computer hem toe. ‘Niet te vergeten wijs-en-zoom en Fantast-O-Vibratie. Als dát je geen bescheten gevoel geeft, dan weet ik het niet meer.’
‘Pardon?’
‘Jouw woorden, niet de mijne.’
Fendrina verdween en de duisternis van de ruimte verscheen op het plafond. Hugo herkende het zonnestelsel met de tien planeten in hun elliptische baan om Sol. Het diepblauw van Saturnus, Jupiter als een enorme kiezel van malachiet. Rotsblokken zo groot als continenten draaiden en trilden in de asteroïdengordel achter Mars, en reusachtige donderslagen deden Hugo’s bed beven als de rotsen op elkaar botsten.
‘Was dat het schip of de voorstelling?’ vroeg Hugo nerveus.
‘Ik heb dat gedreun eraan toegevoegd,’ gaf Fendrina toe. ‘Een beetje dichterlijke vrijheid. Al die luidsprekers, en de ruimte is een vacuüm.’
Ze vlogen verder, suizend door de blauwzwarte uitgestrektheid van de lege ruimte, terwijl zweepsporen van geladen interstellair gas over hun zichtveld knetterden. Voorbij de dwergplaneet Pluto reisden ze naar een iets grotere planeet, een volledig in ijs gehulde massa, glanzend glad op de kraters van palimpsesten en de grijze industriële capsules van een buitenaards ruimteschip dat op het oppervlak was verankerd na.
‘De Grebuloniërs,’ fluisterde Fendrina. ‘Zoekend naar iets anders om te observeren.’
Het was ongelooflijk gedetailleerd. Hugo zag elke pantserplaat, elke gedraaide kabel.
Hij stak zijn hand uit om de romp aan te raken, en het hele tafereel wiebelde en werd versterkt.
‘Dat is de wijs-en-zoom,’ zei Fendrina. ‘Voorzichtig daarmee. Er zijn wel eens mensen over hun nek gegaan.’
Hugo tuurde door de patrijspoort en voelde zich net een voyeur. Hij zag comfortabele divans en tijdschriftenhouders. Vriendelijk uitziende mensachtigen wandelden door de van tapijt voorziene gang, waarbij ze hier en daar even bleven staan om beleefd een praatje te maken of iets uit te wisselen wat leek op astronomische ruilkaartjes.
Dit was niet het soort gedrag dat je zou verwachten van vernietigers van werelden. Hugo keek aandachtig toe, maar niet een van de Grebuloniërs stond maniakaal te lachen of leek een misvormde slaaf bij zich te hebben.
‘Ze zien er zo aardig uit,’ zei Hugo, een beetje ontdaan over hoe eenvoudig het zou zijn om die mensen te mogen.
Fendrina’s gesnuif was zo levensecht dat Hugo wel kon huilen. ‘Het zijn altijd de aardige lui. Ga een dag nadat er een planeet aan gruzelementen is geblazen het subethernet op, en je komt zigabytes informatie tegen van de naburige werelden met verklaringen over hoe die razende massamoordenaars altijd zo beleefd waren tijdens handelsmissies. Hoe ze altijd jonge katjes stuurden voor Katinzakmis, hoe rustig ze eigenlijk waren.’
Hugo gebruikte de W&Z om in te zoomen op een Grebulonische vrouw met een groepje bewonderaars om zich heen.
‘Wil je dat ik haar een nat T-shirt aantrek?’ vroeg Fendrina vals.
‘Kijk in hun ogen, Fendrina.’
De computer stuurde een straal van donkere energie door de patrijspoort. ‘Niet de allerslimsten, hè? Ik kan niet verder terugscannen dan vijf baancycli bij die lui.’
‘Waarom zouden ze het dan doen?’
‘Misschie-hien heeft iemand ze ertoe opgezet.’
Hugo’s maag draaide toen zijn gezichtsveld op hypersnelheid verschoof. Ze gingen achterwaarts weg van het oppervlak langs de inferieure planeet Pluto, nog net op tijd om het achtereind te zien van een enorm schip dat met draaiende blauwe ringen werd omgeven en op het punt stond de hyperruimte in te gaan. Het schip was geel en log en zou nooit te zien zijn in een froedelig subetherprogramma waarin oud-coureurs van middelbare leeftijd het ding over een testbaan lieten racen terwijl ze grappige xenofobische opmerkingen maakten en beweerden niets te begrijpen van alle knopjes en wijzertjes. Het schip was onbeholpen op een manier waarop kometen dat niet zijn.
‘Vogoniërs,’ zei Hugo, volslagen onverbaasd. ‘Allemaal eikels. Volslagen klootzakken.’
‘Ah. Jouw volk.’
Hugo sputterde verontwaardigd. ‘Niet míjn volk. Die lui hebben mijn volk vermóórd.’
‘Nou, niet allemaal.’
‘Bijna allemaal. Drie, dat is alles wat er over is.’
‘Of dat duurt althans niet lang meer.’
‘Duurt niet lang meer? Hoe bedoel je?’
‘Nou, ik heb een beetje in hun computer gegluurd. Kennelijk zijn de Vogoniërs onderweg naar de Donkere Nevel van Soulianis en Rahm om een kolonie aardlingen op te sporen.’
‘Wat? Aardlingen? En wat is een donkere nevel in vredesnaam? Moet je geen onheilspellende muziek afspelen als je dat soort dingen zegt? Kan hun computer je niet meer vertellen?’
Op het plafond/scherm bevroren de draaiende blauwe cirkels plotseling, toen werden ze wit en verdwenen samen met het Vogonische schip.
‘Te laat,’ zei Fendrina. ‘Zelfs mijn instrumenten kunnen niet dwars door de hyperruimte heen hacken.’
Hugo tuimelde uit zijn bed en drukte verstrooid de padvinders pet op zijn hoofd.
‘We moeten ze toch waarschuwen? Moeten we ze waarschuwen? Moeten we naar die donkere nevel? Bom-bom-bom-boohmm.’
‘Mis je je strand niet, Hugo?’
En de computer plukte een herinnering van Hugo’s strandhut uit zijn geest en plakte die tegen het plafond.
‘Ik mis het vreselijk. Elke dag was hetzelfde. Geen ontploffende planeten, mensen die tegen me schreeuwden of buitenaardse wezens die mijn persoonlijke ruimte binnendrongen. Waarom vinden mensen het altijd nodig om teen aan teen te staan voor een simpel gesprek? Bovendien kon ik op mijn strand net zo ver van het onderwerp afdwalen als ik wilde, en niemand probeerde me weer bij de les te krijgen.’
‘Waarom zou je de Vogoniërs dan willen volgen? Ze falen nooit. Waarom zou je jezelf dat aandoen?’
‘Ik moet het doen omdat een groot deel van mij het niet wil. Wat voor aardling zou ik zijn als ik mijn ras niet probeerde te redden?’ ‘Een levende. Niet tot atomen uiteengeblazen door Vogonische kernkoppen. Een beetje behoudend, maar zeer effectief.’ ‘We moeten omkeren, of een aandrijving inschakelen. Op de ga-sneller-knop drukken. Iets.’ ‘Rustig, Hugo Veld. Gromgorgel gaat waar zijn lijst hem naartoe voert.’ ‘Hij was toch op weg naar de Aarde? Om aardlingen te beledigen?’ ‘Klopt.’ ‘Nou dan. De laatste kolonie van aardlingen schijnt op de een of andere manier in die donkere nevel te zijn. Kan Gromgorgel de aardlingen dáár niet beledigen?’ ‘Dat is geloofwaardig. Je bepleit je zaak goed, Hugo Veld.’
Noot uit het Handboek
Door de hele bekende geschiedenis heeft het vermogen om ‘je zaak goed te bepleiten’ ongeveer evenveel succes gehad als ‘alles redelijk uitpraten’ of ‘onze geschillen opzijzetten’. De lieden die die tactieken gebruiken bedoelen het doorgaans goed en zouden uitstekende motivatiesprekers of kleuterjuffen zijn, maar in geen geval moeten ze de leiding krijgen over situaties waarin levens op het spel staan. Ongelegen opmerkingen zoals ‘Ik weet dat we niet altijd hetzelfde tegen dingen aankijken…’ neigen ernaar onderhandelingen in een duikvlucht naar de rampspoed te sturen, vooral als de afgevaardigde van het andere ras lijdt aan bolvormige organennijd of je een neerbuigende hufter vindt. Succesvolle onderhandelingen worden steevast uitgevoerd vanuit een positie van macht, of in ieder geval de perceptie van macht. Een vergadering binnenwandelen in een behaaglijke badjas en ruikend naar wierook, met de oprechte wens om verschillen glad te strijken, is pervers genoeg een trefzekere manier om iedereen het leven te kosten. Generaal Dedufel Enzemoer, de erkende prins der onderhandelaars, beweerde eens dat hij tijdens een klus nooit een zin gebruikte waar niet minstens eenmaal zark, tweemaal schijt en zes keer reet in voorkwam. Zijn laatste verklaring bevatte slechts één schijt en werd geuit in de vorm van een gezagvol bevel aan zijn darmen, die waren verkrampt als gevolg van te veel uren aan de onderhandelingstafels zitten. Helaas zijn Golgafringiërs vanwege hun dunne darmwanden erg vatbaar voor catastrofale darmscheuringen, dus was generaal Enzemoers laatste verklaring tevens zijn doodsoorzaak.
‘Je hebt volkomen gelijk,’ zei Hugo. ‘Ik bepleit mijn zaak inderdaad goed. Ik zou er nu dan ook onmiddellijk mee naar Gromgorgel moeten stappen.’
‘Maar misschien niet zo welbespraakt,’ opperde de beeltenis van Fendrina. ‘Mag ik voorstellen dat je een zark en misschien een paar grutslonkers invoegt?’
Gromgorgel zat in zijn favoriete vibrostoel op de brug en deed zijn best om niet over zichzelf te praten. Buiten de corona van het krachtveld rond het schip had de vernietiging van de Aarde ook de maan verpulverd, wat had geleid tot een ellipsvormige stofring die op weg was naar Venus.
‘Kijk, Trema Astra. Een volgende planeet staat op het punt te sterven. Vraag me daar eens naar, of naar iets anders. Ik heb vele wonderen gezien.’
Trema was niet in de stemming om zich te laten verstrooien. Een diepgaand profiel van Gromgorgel zou de subetherredacteurs laten kwijlen in hun vetvrije, caloriearme, lactolaxerende simulatiekoffie.
‘De mensen willen meer over u weten. Wie is die groene buitenaardse die door het heelal reist en iedereen op alfabetische volgorde beledigt?’
‘Ah, maar zie je, zo doe ik het niet meer. Dat hele gedoe met die alfabetische volgorde was een tijdje amusant, maar toen werd ik er een slaaf van. De mensen begonnen mijn beledigingen te verwachten en gingen het terugdoen.’
Willekeur keek op van de bladzijde waarop ze een reeks woest uitziende vilboezen aan het tekenen was.
‘Zeiden ze dingen als: “Je bent een zielige loser”?’
‘Kort samengevat, ja.’
‘Of: “Ik wist niet dat hagedissen pakken droegen”?’
‘Eén of twee keer. Ik probeer een gesprek te voeren met je moeder…’
‘Of: “Vinden ze die geur lekker waar jij vandaan komt”?’
Trema knelde haar dochter in een omhelzing die verdacht veel op een wurggreep leek.
‘Ik laat je niet alleen, lieverd. Nooit meer. Dus je hoeft niet zo vijandig te doen.’
‘Ik wou dat je wél wegging,’ zei Willekeur met een schroeiende blik. ‘Zonder jou ben ik ook best aardig terechtgekomen.’
Trema vermomde weggeslikte tranen in een liefhebbende glimlach en richtte zich weer op haar interview. ‘Dus u hebt uw alfabetische handelsmerk laten varen?’
‘Ja,’ zei Gromgorgel. ‘Ik doe nu planeten. Het is veel eenvoudiger en ik hoef niet te luisteren naar elke beledigingenverzinner in de buurt die probeert het tegen me op te nemen. Ik ga gewoon in een baan om de planeet vliegen en laat een gegevensbom in de atmosfeer vallen. Iedereen krijgt een e-mail met een geluidsbestand. Geloof me, als je dan op Afspelen klikt, blijft er geen twijfel meer bestaan over hoe ik over bewuste wezens denk.’
‘En hoe denkt u daar dan over?’
‘Ze zijn sterfelijk. Ik veracht ze.’
‘Dus onder al die hooghartigheid zit een eenvoudige lasteraar?’
‘Wat? Denk je dat ik geniet van vuig taalgebruik?’
‘Niet dan?’
‘Nou, ja. Ontzettend. Maar dat is niet het enige…’
En toen vertelde Gromgorgel Trema iets wat hij nog nooit aan iemand had verteld. Misschien kwam het door de bijna hypnotische toon van haar licht hese stem; misschien werd het tijd om het iemand te vertellen.
‘Ik wil dat ze me vermoorden. Ik wil dat ze het proberen.’
O god, dacht Trema. Opnamechip, laat me nu niet in de steek.
Ze keek op haar horloge en was opgelucht te zien dat de geluidsmetertjes uitsloegen.
‘Dat is nogal een uitspraak.’
‘Ik n-neem aan van wel,’ zei de groene ruimtereiziger.
Noot uit het Handboek
Dit was Gromgorgels eerste stotter sinds zijn bezoek aan het Castorstelsel, waar het scheldwoord g-g-grunntivartads aan kracht wint met elke toegevoegde ‘g’.
‘Ik sta ervan te kijken mezelf dat te horen zeggen.’
‘Ik ook, meneer Gromgorgel.’
‘Ik denk dat het tijd wordt dat je me Isegrim gaat noemen.’
‘Isegrim?’
‘Mijn voornaam. Mijn vader had gevoel voor humor. Grim Gromgorgel?’
‘O ja,’ zei Trema, die ineens wat minder om haar recorder gaf.
Het heelal kan het niet aan als dergelijke tedere momenten te lang duren, en er waren meerdere gegadigden die dit moment graag met voeten wilden treden. De eerste in de rij was Willekeur Veld, die even de tijd nam om een walgende uitlating te formuleren voordat ze voor de tweede keer de brug af beende. Maar de winnaar was haar vader, Hugo Veld, wiens komische arriveren fraai in evenwicht was met de mierzoete aard van het ogenblik en zodoende de orde in het heelal herstelde.
‘Oké, stelletje zarkers!’ brulde Hugo, die met grote vaart de brug betrad. ‘We moeten deze strontemmer omdraaien en als de sodemieter naar die grutslonkende Donkere Nevel van Soulianis en Rahm scheuren.’
‘Bom-bom-bom-bohhhm!’ trompetterde de computer, die gewoon probeerde te helpen.
En toen, voor nog een laatste kosmische lachbui: ‘Was dat een beetje hard? Sorry, iedereen. Wat is een grutslonker eigenlijk?’