28
Een dof gevoel
De wekker gaat. Vannacht heb ik weer liggen woelen. Na een gesuste nachtmerrie van Floyd om half twee ‘s nachts lukte het me niet om weer in slaap te komen. Pas tegen de ochtend zakte ik weg. Niet denken, niet denken, slapen, probeerde ik als mantra. Maar helaas.
Mij schoot te binnen dat ik vergeten was de moeder van Fezile te bellen om te zeggen dat de zwemles voor Lester en Fezile niet door zou gaan. Omdat ik dat was vergeten, zou Fezile vast en zeker met zijn tas vol zwemspullen op ons afkomen stormen op school. Ook al gingen we niet zwemmen, dan zou hij wel met ons mee naar huis willen. Dat kon nou juist niet, want Lesters vriendje Sadhu zou die dag meekomen. Ik moest Fezile dan teleurstellen.
Peter hoort die ochtend mijn jammerverhaal aan en zegt zachtjes: “Ik maak me een beetje zorgen om je. Sinds wanneer lig jij wakker om zoiets? Je belt Feziles moeder nu op en je zegt dat het zwemmen niet doorgaat en dat ze zelf haar zoon op moet halen. Klaar.”
“Ja,” zeg ik, “zo moet ik het doen.”
Maar hij vervolgt: “Ik vind je sowieso een beetje gevoelig deze dagen. Je kunt om niks ontzettend kwaad of zorgelijk worden. Wat is er met je?” Ik denk na. Inderdaad, sinds wanneer lig ik wakker om zulke muizenissen? Problemen die geen probleem zijn? Ik probeer te bedenken waar iets mis of scheef zit. Ben ik ongelukkig?
Eigenlijk is het begonnen sinds de rabiësepisode, toen het Swazi-meisje doodging doordat ze geen medicijnen kreeg. Sindsdien voel ik me raar. Ik was dermate opgewonden over het hele verhaal, dat het wel lijkt of ik nu in een leegte terecht ben gekomen. Een doffe pijnlijke leegte. Er moet dus iets aan de hand zijn wat ik niet erken, waarvan ik me niet bewust ben.
Ik begin met te bedenken hoe rot mijn leven is. Geen tijd voor mezelf, geen tijd om te werken, dag in dag uit met de kinderen in de weer, geen ontsnapping mogelijk, gebroken nachten, geen vriendinnen om eens lekker tegen te razen, de logees weer terug naar Nederland, de vakantie voorbij en pas over tweeënhalve maand iets om naar uit te kijken: ons verlof naar Nederland. En daarna weer een jaar hier.
Ho stop. Dat lijkt me toch niet het probleem. Alles gaat goed, kinderen gezond, ontspannen ochtenden met een paar uur werk. Daarna wat spelen met de kinderen tot het vijf uur is. Dan komt Peter braaf thuis. Geen lange reizen voor hem in het verschiet. Ik heb bovendien ook wat leuke mensen ontmoet.
Dus als dat het niet is, als die gevoelens alleen maar symptomen zijn van iets anders, wat is het dan? Ik ga de mogelijkheden af. Kan het een cultuurshock zijn? Na de oppervlakkige kennismaking met Swaziland is de waarheid misschien tot me doorgedrongen. Eerst was ik buitenstaander en kon ik de ellende van me afhouden. Daar is zoveel van op de wereld. Maar nu ik hier echt begin te wonen, en zie hoe het land in elkaar zit, is de dood van dit meisje misschien een sterfgeval te veel. Als een emmer die vol is.
Het houdt ook niet op. Julia kwam gisteren bij ons aan de ontbijttafel zitten met een diepe zucht waarachter tranen verborgen zaten. Ze vertelde hoe zij en haar buren die ochtend bij de bushalte een buurvrouw hadden gevonden. Haar schedel was ingeslagen en ze lag in een grote plas bloed. “Op haar buik, met haar armen vooruit. Je zag het grijze bot gewoon zitten. Het stak er uit,” vertelt Julia niet één keer, niet twee keer, maar wel vijftien keer. Ze moet het kwijt.
Julia en de buren hebben de jonge vrouw naar het ziekenhuis gebracht en haar daar achtergelaten. Er was geen dokter aanwezig. Die moest nog komen. “Er was niemand om haar te helpen,” zegt Julia half huilend, terwijl ze vol frustratie met haar vuisten op haar dijen slaat. “Ik ben bang dat ze doodgaat. Al mijn buren gaan dood. Alweer een begrafenis. En mijn vriendin in het ziekenhuis gaat ook dood. Ze weet niet eens meer wie ik ben.”
“Eich, en dan zeiden ze vanochtend op de radio ook nog dat alle honden van Swaziland ingeënt moeten worden tegen hondsdolheid, anders worden ze doodgeschoten. Ze beginnen morgen. Ik wil Bush naar de dierenarts brengen, ik geloof dat de prik gratis is, maar hoe krijg ik hem daar, zonder auto?” Julia’s keel wordt dik.
We kijken allemaal verslagen naar de keukentafel. Wat een ellende. Eerst maar het praktische en mogelijke regelen. Julia krijgt geld om transport te regelen voor haar hond. Ze gaat meteen die ochtend naar de dierenarts.
“Dank je wel mage,” zegt Julia, “ik vind het zo moeilijk om altijd weer met mijn problemen bij je aan te komen.”
Ik begin te antwoorden dat ik mijn onmacht afkoop, door haar die vijftien euro te geven. Maar ik bedenk net op tijd dat het beter is om haar deze theorie niet voor te leggen. Gewoon te knikken en te zeggen dat het niet geeft, en dat ik blij ben dat haar hond een rabiësprik zal krijgen.
Dus exit Julia, op naar de dierenarts. Ik laad de kinderen in de auto en rijd naar school. Bij school lever ik Lester af. Hij zwaait vrolijk als hij het trapje van de school beklimt. Daarna rijd ik door met Floyd en Elliot naar de Mbabane Clinic. Floyd heeft een ringworm onder zijn kin. Hij wil eerst niet naar binnen bij de dokter. “Doe Elliot maar,” zegt de kleine lafaard. Eenmaal boven op de behandeltafel werkt hij wel goed mee. “Ik heb dit,” zegt hij tegen de dokter. Hij steekt zijn kin in de lucht.
Floyd krijgt een tube crème voorgeschreven en binnen vijf minuten staan we weer op straat. De kliniek ligt prachtig tegen de berghelling aan. Vanaf de parkeerplaats ligt Mbabane aan mijn voeten. Ik heb spijt dat ik geen fototoestel meegenomen heb. Maar wie denkt daar nu aan als ie naar de dokter gaat? Ik rijd naar de school van Floyd.
Daarna rijd ik naar de Spar, doe boodschappen voor drie dagen, en keer terug naar huis. Daar doe ik wat klusjes die Julia normaal zou doen en speel wat met Elliot. Om half-een rijd ik opnieuw naar school om de jongens op te halen. We eten thuis een boterham en ik leg Elliot in bed. De twee oudsten krijgen Engelse les van Rachel aan de eettafel. Zelf ga ik terug naar school voor een vergadering. We organiseren een feestdag voor school.
Om vier uur ben ik terug. We spelen nog wat en daarna komt Peter thuis. Hij kookt verse soep. We eten gezellig zonder dat de kinderen al te veel tegenstribbelen. De kinderen gaan in bad, ze krijgen nog een verhaaltje voorgelezen en hup, in hun warme nestjes. Daarna lees ik nog wat over de moderne geschiedenis van Afrika, ga ik ook in bad en val als een blok in slaap.
Vanwaar al deze saaie details? Omdat ik mijn leven wil analyseren. Ik probeer erachter te komen wat er nou misgaat op zo’n dag. Wat verklaart dat doffe gevoel in mijn hoofd? Het was druk weliswaar, en het begon met een rottig verhaal van Julia, maar eigenlijk is er toch niets mis met zo’n dag? Ik ben alleen wat gefrustreerd doordat ik niet aan schrijven ben toegekomen, maar heel erg is het ook niet. Vandaag had ik andere dingen te doen dan schrijven.
Maar die nacht lig ik wakker. Niet om te denken over jonge vrouwen wier schedels zijn ingeslagen door jaloerse vriendjes of over arme mensen die geen idee hebben hoe ze hun honden naar de dierenarts kunnen krijgen en die nu de komst van de staatsdierenarts met zijn geweer afwachten. Nee, ik lig wakker doordat ik vergeten ben de zwemles af te zeggen. Vreemd.
Ik heb gehoord dat een verblijf in het buitenland in voorspelbare fases verloopt: fase één: het vakantiegevoel, fase twee: de schrik en angst om al het vreemde, fase drie: je begint je een beetje thuis te voelen, fase vier: er gaat een dingetje mis en al je zekerheden ontploffen in je gezicht, fase vijf: dat overleef je weer en je bent alweer wat meer ‘thuis’, fase zes: alles ontploft in je gezicht omdat er een dingetje misgaat, fase zeven: dat overleef je ook weer, en ga zo maar door.
Je weet één ding zeker: je komt steeds een stapje verder en zo niet, dan ben je een van die expats die vervroegd naar huis gaat. Het mooie van tijdelijke fases is dat ze altijd vanzelf overgaan. Dat is hoopgevend. Maar verder is dit besef net zo troostrijk als de wetenschap dat rouw een fase is.
Dus iedereen voelt deze woede om een slechte wereld? Het gaat allemaal vanzelf over? Te weten dat deze emotie voorkomt en normaal is en overgaat, is geen devaluatie van een gevoel. Het is niet het ontkennen van cultuur-shock, het is een onderdeel van het verwerken van zo’n cultuurshock.
De vraag van vandaag is of ik kan blijven schrijven in Swaziland. Moet ik niet in actie komen? Moet ik niet in het bluswater gaan staan? Maar dan ben ik de zoveelste witkop die de arme zwartjes gaat helpen. Waarom is het mijn verantwoordelijkheid om ‘er iets aan te doen’ als de rijke Swazi’s zelf een Hummer of een BMW kopen?
Ik las laatst een confronterende column van een zwarte Zuid·Afrikaanse waarin ze schreef dat ze witte dames niet begreep. Waarom liepen die altijd zo uiterst vriendelijk te lachen tegen zwarte mensen? Tegen witte mensen keken ze toch ook niet zo blij? Ze schreef: “Als zo’n witte dame een zwart gezicht ziet, wil ze er meteen eten in stoppen.” Ai, die kwam aan.
Dus ik wacht rustig af tot deze fase ook weer voorbij gaat. Waarschijnlijk helpt daarbij al het schrijven van deze woorden. Ik doe mijn paar nuttige dingetjes. Hopend dat kleine handreikingen er ook toe doen. Als een vlinder met zijn vleugels slaat in het Amazonegebied dan…Hoe ging dat verhaal ook weer?