18
De bewakers of soldaten of wat het ook waren,
begonnen te schieten zo-
dra we de grens naderden. Ze kwamen in auto’s die helemaal onder
het zand zaten, waardoor het net heuvels leken die zich in het
omringende zand voortbewogen. Alsof de woestijn wolken uitspuugde
die nog meer zand voortbrachten.
We schreeuwden. Ik hoorde overal geschreeuw en vervolgens ging iedereen op de grond liggen.
Ik lag bijna boven op mijn zus en voelde plotseling iets warms onder mijn schouder. Het deed geen pijn, het was alleen warm.
Ik hoorde moeder schreeuwen. Ik zag haar. Ik weet niet of ze naar mij of naar mijn zus schreeuwde of dat ze gewoon schreeuwde. Iedereen schreeuwde.
Er stapte een soldaat uit de auto of tank of hoe ze het ook noemden. Die stond vlakbij. Ik kon de benzine ruiken, samen met andere geuren die het ademen pijnlijk maakten. De bewaker droeg een uniform dat blauw, groen of bruin kon zijn. Ik kon de kleur niet goed zien omdat de zon net onderging en de kleuren dan altijd anders werden.
In de verte zag ik vlaggen als in een briesje bewegen. Ze waren rood en misschien wit, en het waren er drie of vier. Daar lag de grens. Ik kon niet zien wat er aan de andere kant lag, maar daar moest het anders zijn. Het kon er niet zo zijn als hier. In dat geval hadden we niet geprobeerd de grens over te steken.
Ik kon niet zien van welke kant van de grens de soldaten kwamen. Misschien kwamen ze vanaf de andere kant.
Een van de oude mannen was met opgeheven armen gaan staan. Hij riep iets. Wellicht dat de bewaker iets riep. Ik lag nog steeds op de grond, maar ik probeerde toch te zien wat er gebeurde. Ik geloof dat ik tussen mijn vingers door keek.
De soldaat schoot de man neer. Hij stond maar een paar passen van hem vandaan, hij hief zijn geweer en schoot. Op een afstand van slechts een paar passen. De oude man zakte in elkaar, hij wierp zijn armen niet in de lucht en werd evenmin achteruit geslingerd of zo. Hij zakte gewoon in elkaar.
De soldaat deed een stap naar voren en schoot weer.
Ik hoorde een van de oude vrouwen schreeuwen. Ik zag haar hand, als het haar hand tenminste was.
De soldaten leken nu overal te zijn. Ik hoorde weer schoten. Ik drukte mijn gezicht in het zand. Het was scherp. Mijn schouder was niet langer warm. Ik durfde niet te kijken, naar geen enkele kant. Mijn zus zei niets. Ik dacht dat ze niet meer ademde. Ik dacht dat ze dood was. Ik dacht dat ik weldra ook dood zou zijn. We zijn allemaal dood, dacht ik.