3

 

VOOROORDELEN (WIJ VERSUS ZIJ)

 

 

 

 

 

 

 

 

In 1992 vertelde een Kroatische boer die Adem heette een afgrijselijk verhaal. In een interview met de Amerikaanse journalist en schrijver Peter Maas, deed Adem in elkaar gedoken mompelend zijn relaas over gebeurtenissen die zo verwoestend waren dat ze alle kracht en vitaliteit aan zijn lichaam leken te hebben onttrokken. Zelfs zijn stem leek niet boven gefluister uit te komen. In het afgelopen jaar, vertelde hij, was de relatie tussen de plaatselijke Serviërs en Kroaten verslechterd. In slechts een jaar tijd hadden ze persoonlijke identiteiten zien oplossen en opgaan in één grote, ongedifferentieerde obsessie: ‘Wij tegen zij’. En toen, op een avond, waren de vijandigheden plotseling ontaard in een nachtmerrie waaruit Adem niet kon ontwaken. Die nacht hadden Serviërs uit een naburig dorp vijfendertig mannen uit het dorp van Adem opgepakt en hun de keel doorgesneden…

De herfst daarvoor hadden de moordenaars hun slachtoffers nog geholpen bij de oogst. Deze Serviërs waren hun vrienden geweest, de mensen met wie zij hun leven hadden gedeeld – en die hadden nu totaal onbegrijpelijk de dood over hen gebracht.

Twee jaar later, op een ander continent, een aangename middag in de lente. Voor veel mensen was het leven goed in het Afrikaanse dorp Nyarubuye. Vrienden en buren werkten samen op de velden, verbouwden sorghum en gingen op hun rustdag samen naar de kerk. Hoewel er sprake was van een duidelijke stamverdeling, ze waren of Tutsi of Hutu, zei Gitera, een plaatselijke boer: ‘Het leven was normaal. Zolang de oogst goed genoeg was zodat we geen voedsel op de markt hoefden te kopen, zou ik zeggen dat we gelukkig waren.’

Het dorp lag in Rwanda, een land waar al heel lang sprake was van een conflict tussen de belangrijkste twee ‘etnische groeperingen’ de Hutu’s en de Tutsi’s. Op 6 april 1994 werd de Hutu-president Juvénal Habyarimana vermoord, waarmee een wankel staakt-het-vuren dat werd gehandhaafd sinds het tekenen van het vredesakkoord tussen beide partijen in de voorgaande herfst aan gruzelementen ging. De moord deed de wrok en haat die al zo lang vlak onder de oppervlakte hadden gesmeuld, oplaaien en zette de genocide in gang van de Tutsi-minderheid door de Hutu-meerderheid.

Slechts negen dagen later zag Gitera zichzelf met een bloederige machete zwaaien en hakte hij in de kerk van het dorp zijn naaste buren aan stukken, de moeder, de kinderen, iedereen. De plaatselijke Tutsi’s waren daarheen gevlucht, er zeker van dat ze op de plaats waar ze samen met hun Hutu-buren hadden gehoord dat moord een zonde was, veilig hun toevlucht zouden kunnen vinden. In plaats daarvan hadden zevenduizend Hutu-mannen de kerk omsingeld en slachtten ze vrijwel iedereen die daarbinnen zat af, ze hakten en knuppelden hun buren dood met stokken en machetes. Gitera beschreef een onvoorstelbaar afgrijselijk tafereel en zag ‘mensen van wie de handen waren afgehakt… mensen die gillend van de pijn over de grond rolden, zonder armen, zonder benen…’ tot slot zei hij: ‘Deze mensen waren mijn buren.’

Dergelijke gebeurtenissen en ontelbare incidenten hadden zich in het hele land voorgedaan – een jongetje van tien dat levend werd begraven, een Hutu-huisvrouw die rustig naar de buren kuierde en de kinderen afslachtte die ooit de beste vriendjes van haar eigen kinderen waren geweest, ongekende kwellingen. Wat begon als goed georganiseerde milities die naar de dorpen werden gestuurd om Tutsi’s te vermoorden, veranderde in een krankzinnig bloedbad, een moordpartij door burgers, aangemoedigd door de regering en opgezweept door de staatsradio van Rwanda, die een ononderbroken stroom van ontmenselijkende propaganda uitgalmde en Tutsi’s geen ‘mensen’ noemde maar ‘kakkerlakken’ die moesten worden uitgeroeid. Een groot deel van de burgerbevolking had deel aan de massaslachting.

De cijfers van de genocide zijn verbijsterend – in honderd dagen tijd werden naar schatting achthonderdduizend tot een miljoen van hun Tutsi-landgenoten (evenals gematigde Hutu’s) afgeslacht! Niet met bommen, machinegeweren of gaskamers – maar hoofdzakelijk een voor een, van dichtbij, persoonlijk. Een getuige meldde dat hij zag hoe ‘mannen hun vrouw vermoordden, vrouwen hun man vermoordden, buren hun buren vermoordden, broers zussen vermoordden, zussen broers vermoordden en kinderen ouders vermoordden.’ Honderd dagen lang leek het of alle sociale categorieën of predicaten zoals man, ‘vrouw’, ‘zus’, ‘buur’, ‘vriend’, ‘oud’, ‘jong’, ‘boer’, ‘dokter’ of ‘geestelijke’ waren verdwenen – er bleven er nog maar twee over: ‘wij’ en ‘zij’.

 

‘Heiligheid,’ begon ik, ‘tijdens ons laatste gesprek hebben we ons gericht op het belang van verbondenheid met anderen, een gevoel van erbij horen, een fundamentele, menselijke band. U zei dat we ons kunnen identificeren met een groep zonder het gevoel van het zelf te verliezen en dat er veel soorten groeperingen zijn waarmee je je kunt identificeren: familie, gemeenschap of volk enzovoort. In feite is er veel onderzoek gedaan naar hoe sociale verbondenheid niet alleen samenhangt met groter geluk, maar ook met een betere fysieke en geestelijke gezondheid en veel andere voordelen, zelfs een langer leven.

Tegelijkertijd hebben we het probleem benoemd dat zodra er sprake is van “wij” je ook een “zij” hebt, wat mogelijk kan leiden tot vooroordelen, haat en in de extreemste gevallen vormen van ontmenselijking, waarbij de verschillen tussen de eigen groepering en de andere groepering zo enorm groot lijken dat je de ander niet eens meer als menselijk herkent. En daarvandaan is het slechts een kleine stap naar wreedheden en zelfs genocide.’

‘Een andere groepering zien als “minder dan menselijk” is een extreem voorbeeld van wat overigens een natuurlijke neiging is om onszelf te zien als “wij” en de ander als “zij”,’ zei de Dalai Lama. ‘Dus ik denk dat we, om de problemen die je noemt bij de wortel aan te pakken, serieus dienen te kijken naar de zeer natuurlijke neiging om ons in groepen af te scheiden en naar de wereld te kijken in termen van “wij” en “zij”.’

‘Laten we dit dan als eerste onderzoeken vandaag – deze natuurlijke, menselijke neiging om onszelf in groepen op te splitsen: de “insidersgroep” en de “outsidersgroep”.’

De Dalai Lama leek er zin in te hebben. ‘Ja. Heel goed!’ Het was altijd een goede zaak om hem ’s morgens te pakken te krijgen.

Ik zei: ‘Welnu, om op het fundamenteelste niveau te beginnen, denk ik dat er vanuit evolutionair standpunt gezien allereerst een biologische basis is waarom mensen geneigd zijn zichzelf op deze manier onder te verdelen. Maar, zoals u me graag in herinnering brengt, deze zaken kunnen ingewikkeld zijn. Dus dit onderscheid tussen “wij” en “zij” kan andere oorzaken hebben, zoals psychische. Bijvoorbeeld, nu op dit moment speelt het wereldkampioenschap voetballen. Als je vóór een specifiek elftal bent, ben je fan en als iemand je vraagt naar de score van een specifieke wedstrijd, zeg je niet: “O, ze hebben gewonnen.” Je zegt: “Wíj hebben gewonnen!” Je identificeert je met het succesvolle elftal. Natuurlijk hebben de mensen graag een goed gevoel over zichzelf. En een van de manieren waarop je dat kunt bewerkstelligen is om je te identificeren met een groep die succesvol is.

Maar er kan ook een groot gevaar aan kleven,’ vervolgde ik. ‘Vorig jaar werden bijvoorbeeld tijdens een oproer bij een voetbalwedstrijd in Afrika honderd mensen gedood. Dat doet me denken aan een vriend die me onlangs iets vertelde over de toenemende golf van voetbalvandalisme over de hele wereld, die gepaard gaat met agressie, steek- en schietpartijen, fans die in paniek onder de voet worden gelopen – duizenden gevallen over de hele wereld. Hij noemde het de Engelse ziekte. En als dit soort geweld kan losbarsten als gevolg van een ogenschijnlijk onschuldig iets als een voetbalwedstrijd, wat is er dan nog voor hoop?’ zuchtte ik.

Even zwegen we beiden, toen vervolgde ik: ‘Maar ik denk dat de eerste vraag nu is, waarom deze mentaliteit van “wij versus zij” zo sterk in mensen aanwezig is.’

De Dalai Lama zweeg nog even terwijl hij de kwestie overwoog en zei toen: ‘Het zelfgevoel en de gehechtheid aan je bestaan is vanzelfsprekend een heel natuurlijke eigenschap. En ik denk dat dit gevoel van “wij” gewoon een uitbreiding is van dit zelfgevoel – het wordt uitgebreid zodat het anderen insluit, in het bijzonder je naaste familie. Je breidt je horizon van identificatie, van persoonlijke identiteit uit om anderen in te sluiten, anderen bij wie je steun zoekt. Dus, naarmate dit zich uitbreidt, breidt het zich eerst uit naar je familie, vervolgens naar de culturele groep waarvan je deel uitmaakt, vervolgens naar je volk, waar het je ook heen voert.

‘In het verre verleden moesten mensen met elkaar dergelijke hechte groepen vormen om te kunnen overleven. Als er gevochten moest worden om schaarse hulpbronnen, was het een voordeel om je sterk te identificeren met de specifieke groepering waartoe je behoorde; om zelf te kunnen overleven had je supporters nodig. En natuurlijk zag de wereld er in die tijd zo uit dat het mogelijk was dat groeperingen of gemeenschappen betrekkelijk afgezonderd bleven en dat ze zich onafhankelijk van andere groeperingen konden ontwikkelen en bloeien.’

De Dalai Lama vervolgde: ‘Maar zelfs al was het gevoel van “wij versus zij” in het verleden misschien een positief iets en hielp het ons om te overleven, het is een feit dat de wereld is veranderd. De werkelijkheid van vandaag is totaal anders. In de wereld van vandaag zijn we afhankelijker van elkaar en is een geest van samenwerking onmisbaar om te kunnen overleven. Dus wat ooit goed werkte, werkt nu averechts en is in potentie heel destructief.

Daarom, ook al kunnen we zeggen dat dit gevoel van “wij versus zij” een natuurlijke eigenschap is, dat wil nog niet zeggen dat we er niets aan hoeven te doen. Ook al is het zelfgevoel en de uitbreiding die aanleiding geeft tot het gevoel van “wij versus zij” misschien een natuurlijk iets, als het leidt tot negatieve gevolgen moeten we actief proberen deze neiging tegen te gaan.’

 

VRIENDEN EN VIJANDEN

 

Het voorstel van de Dalai Lama om de ontwikkeling van deze onderverdelingen in groepen op te sporen, was niet slechts een kwestie van intellectuele nieuwsgierigheid. Inzicht in de grondbeginselen van dit proces kan ons niet alleen helpen beter te begrijpen waarom we ons gedragen zoals we dat doen, het kan ook de mogelijkheid bieden om ons gedrag te veranderen, om een betere wereld, een betere toekomst voor onze kinderen te creëren.

Bij het volgen van het proces waarbij mensen zichzelf afscheiden in groepen die elkaar soms proberen te vernietigen of kwaad te doen, beginnen we met mensen onder te brengen in twee categorieën, de insidersgroep en de outsidersgroep (waarnaar we hebben verwezen als ‘wij en zij’) – groepen waarvan ik mezelf als lid beschouw en die groepen die ik waarneem als anders dan mijzelf, de groepen waartoe ik niet behoor. Het proces om mensen in twee groepen, ‘wij’ en ‘zij’, te verdelen is een voorbeeld van categoriseren. De hersenen vinden het echt fijn om alles zo veel mogelijk in groepen onder te brengen – voorwerpen, ideeën en mensen. Waarom? We leven in een zeer complexe wereld en het vermogen van de hersenen om informatie te verwerken is beperkt. Categoriseren is een van de favoriete strategieën van de hersenen om de stortvloed van zintuiglijke informatie die op elk moment over ons heen komt, te vereenvoudigen.

Als we weten tot welke categorie iets behoort, zegt dat iets over de algemene eigenschappen ervan en hoe we erop moeten reageren zonder dat we alle specifieke eigenschappen van het object van de grond af hoeven te analyseren, alsof we een onbekend object voor de allereerste keer zagen. Dit helpt ons zo snel en efficiënt mogelijk op de wereld om ons heen te reageren, waarmee we de kans op overleven groter maken. Het vormen van categorieën op basis van algemene kenmerken vereist een minder complexe analyse en helpt om zuinig om te gaan met onze hersencapaciteit en minder mentale energie te gebruiken.

De belangrijkste vorm van categoriseren in ons dagelijks leven is de manier waarop we mensen categoriseren: sociale categorisatie. Dit houdt in dat je die persoon onderbrengt in een specifieke groep op basis van ras, volk, geslacht of iets anders en vervolgens beslist of deze persoon tot de categorie ‘wij’ of ‘zij’ behoort.

Onze sociale omgeving in de huidige wereld kan heel erg complex zijn en aangezien de hersenen graag zuinig omgaan met hun capaciteit, zoeken ze naar manieren om onze wereld te vereenvoudigen en het gemakkelijker te maken om het verloop van onze sociale interacties te besturen. Stereotypen zijn een manier om dit te doen. Stereotypen zijn overtuigingen die we hebben over de eigenschappen of kenmerken die typerend zijn voor specifieke groeperingen. Zodra de hersenen iemand in een specifieke sociale categorie hebben ingedeeld, worden stereotypen over die categorie opgewekt. Dus in plaats van te proberen om de unieke kenmerken en eigenschappen van elk individu dat we ontmoeten vast te stellen, bepalen we snel tot welke categorie deze persoon behoort, vervolgens vertrouwen we op stereotypen om ons iets over hem of haar te vertellen. Stereotypen zijn een voorbeeld van heuristiek, mentale kortere weggetjes die ons snel informatie kunnen verschaffen over hoe we ons moeten gedragen.

De Dalai Lama wees erop dat het tot stand komen van de verdeling tussen ‘wij’ en ‘zij’, samen met onze natuurlijke reacties op ‘wij’ en ‘zij’, er niet voor niets is. Die reacties hielpen onze verre voorouders ooit om zich aan te passen, te overleven. Om te begrijpen waarom we reageren zoals we dat doen, is het belangrijk om kort stil te staan bij de evolutie van de menselijke hersenen.

De fundamentele anatomie en structuur van de menselijke hersenen hebben zich in de loop van miljoenen jaren geleidelijk gevormd. Naarmate de hersenen zich ontwikkelden, werden de natuurlijke en aangeboren reacties van de mens die door evolutionaire krachten waren gevormd, vastgelegd in hersenciruits. Gedurende het grootste gedeelte van de menselijke evolutie leefden onze hominide voorouders, van wie onze verre neven en nichten meer dan vijf miljoen jaar teruggaan, als jager-verzamelaars of aaseter-verzamelaars die in kleine groepen door onmetelijke gebieden dwaalden; ze raapten alles op wat ze aan voedsel tegenkwamen, inclusief de dieren die ze met hun grove stenen wapens konden doden. Hun taakomschrijving hield in dat ze moesten overleven en hun genen moesten doorgeven aan de volgende generatie. Gedurende de hele periode van de evolutie van de menselijke hersenen, die begon toen ons eigen geslacht homo ruwweg twee miljoen jaar geleden op het toneel verscheen, hebben mensen in het pleistoceen, dat duurde tot het einde van de laatste ijstijd, ongeveer 10.000 jaar geleden, zich voortgeworsteld. In deze tijd ontwikkelden de menselijke hersenen zich snel en werden ze meer dan drie keer zo groot.

Onze vroege voorouders hadden het niet gemakkelijk. Het was een tijdperk met extreme klimaatswisselingen, droogte, hongersnood, zowel menselijke als niet-menselijke roofvijanden waarmee ze te kampen hadden en een hachelijk bestaan vol onzekerheden – op één ding na: ze wisten zich volop verzekerd van rampen en tegenspoed. De hersenen waren op maat gemaakt om onze verre voorouders te helpen overleven, om doelmatig te reageren op de alledaagse problemen waarmee de mensen die in het pleistoceen leefden steeds weer opnieuw, geslacht na geslacht, te maken kregen. Daarom beschikken wij nu over hersenen die goed zijn om gevaar en levensbedreigende situaties het hoofd te bieden, wat sommige onderzoekers de catastrofale hersenen noemen – hersenen die voortdurend bedacht zijn op dingen die verkeerd kunnen gaan, die een bedreiging voor onze overleving kunnen zijn, hersenen die de neiging hebben om de goede dingen in het leven over het hoofd te zien ten gunste van de slechte, die goed zijn in het waarnemen van de kleine kiezel in onze schoen, maar niet zo goed in het waarderen van de prachtige zonsondergang of het uitzicht dat we op onze wandeling tegenkomen.

Vanuit evolutionair oogpunt is het daarom niet moeilijk te begrijpen waarom onze hersenen zo zijn geconditioneerd dat ze de voorkeur geven aan een groep waarmee ze zich verwant voelen. Hulpmiddelen waren niet altijd overvloedig aanwezig en het werkte zeker in je voordeel als je bij een groep hoorde waarin iedereen samenwerkte om de kans op overleven zo groot mogelijk te maken: samen jagen op grote dieren, schaarse hulpmiddelen verzamelen, je verdedigen tegen aanvallen en roofdieren. Bovendien zouden we ons door de instinctieve voorkeur voor een vertrouwde groep aangetrokken voelen tot een groep die op ons leek, die sociale regels en normen had die ons vertrouwd waren, waardoor een gemakkelijker en effectiever sociaal functioneren verzekerd was – waarmee de kans om met succes een partner te vinden, ons te vermenigvuldigen en onze genen door te geven, toenam.

De voordelen van het hebben van een speciale affiniteit met een groep beperken zich niet tot het evolutionaire voordeel dat je eigen ploeg een dikke bizonbout mee naar huis neemt of een wrakkige sabeltandtijger verslaat – een kwestie van overleven. Zelfs tegenwoordig is het gemakkelijker om samen te werken met een groep waarmee je vertrouwd bent, een groep waarvan je de sociale normen, de juiste gedragscode enzovoort kent. We voelen ons meer op ons gemak en vertrouwd met mensen die zijn zoals wij, en zoals we eerder al zeiden, gedijen mensen wanneer ze verbonden zijn met een groep.

Nu is er gewoonlijk echt niets mis met louter verschillen tussen groepen herkennen, ons louter identificeren met ‘wij’ en ‘zij’. Zo is er ook niets mis met voorkeur voor je eigen groep. Maar het probleem is dat de evolutionaire krachten en druk die vorm gaven aan de menselijke hersenen daar niet ophielden – we vormen niet alleen een automatisch positief vooroordeel ten opzichte van onze eigen groep, maar we hebben ook een instinctief negatief vooroordeel ten opzichte van andere groepen. Zodra we een individu bestempelen als ‘wij’ of ‘zij’, verwerken de hersenen die informatie verder door ze als ‘vriend’ of als ‘vijand’ te bestempelen – waarmee dat beeld onmiddellijk een emotionele lading krijgt, waarbij deze categorieën instinctief doordrenkt worden met positieve gevoelens ten opzichte van ‘vrienden’ en negatieve gevoelens ten opzichte van ‘vijanden’. En zoals we zullen zien, kan het daar misgaan – heel erg misgaan.

 

VOOROORDELEN

 

‘Heiligheid, u noemt de mogelijkheid van negatieve gevolgen die voort kunnen komen uit het onderliggende gevoel van “wij versus zij”. Ik bedacht me net dat ons doel geluk is en natuurlijk is dat het algemene thema van onze gesprekken. Wanneer het aankomt op menselijk geluk heeft onderzoek aangetoond dat mensen in feite gelukkiger zijn wanneer ze leven in homogene gemeenschappen of samenlevingen waar er gewoon niet veel sprake is van “zij”. Ik veronderstel dat dit niet zo verbazingwekkend is, maar het is een beetje ontmoedigend voor degenen onder ons die in een multiculturele maatschappij zoals Amerika leven.

Weet u, ik ben nieuwsgierig naar uw eigen persoonlijke ervaringen in dit opzicht. Natuurlijk was Tibet van oudsher een zeer homogene cultuur. Heel anders dan Amerika, waar allerlei verschillende culturen en rassen bij elkaar komen. Tibet was van oudsher zeer geïsoleerd, in feite een van de meest geïsoleerde landen in de geschiedenis en bestond vrijwel geheel uit etnische Tibetanen. Toen ik voor het eerst in Tibet kwam, hadden waarschijnlijk niet meer dan een paar honderd westerlingen Tibet bezocht…’

Zodra ik dit had gezegd, schoot mij de tragische situatie in Tibet te binnen. De Chinezen, die vrijwel zeker de traditionele Tibetaanse cultuur de genadeslag toebrachten door een beleid waarbij etnische Han-Chinezen naar Tibet werden overgebracht. Ik voelde me heel erg ongemakkelijk en vroeg me af of mijn woorden de Dalai Lama verdriet of pijn deden door hem te herinneren aan de huidige crisis. Maar hij liet hiervan niets blijken, zijn houding bleef onveranderd – alert, aandachtig, een en al oor.

In een poging mijn gêne te verbergen, ging ik snel verder. ‘Weet u, we hebben gesproken over hoe mensen van nature groepen verdelen in “wij” en “zij”. Maar afgezien van mensen puur in deze twee categorieën te verdelen, lijkt het dat het even natuurlijk is om een automatische vooringenomenheid jegens of negatieve reactie op “zij” te hebben, een instinctieve angst of argwaan jegens hen die we als anders waarnemen. En natuurlijk kan dit soms escaleren in discriminatie, vooroordelen enzovoort… Dus, gewoon uit nieuwsgierigheid, aangezien u opgroeide in een zeer homogene cultuur, herinnert u zich de allereerste keer dat u een westerling, een blanke of iemand van een ander ras ontmoette? Herinnert u zich hoe u op andere rassen reageerde? Was er sprake van een vooroordeel jegens hen?’

De Dalai Lama dacht even na. ‘Nee, dat kan ik me niet herinneren. Maar natuurlijk…’ Opeens brak de Dalai Lama zijn zin af en barstte in lachen uit.

‘Ik herinner me wel,’ zei hij nog steeds lachend, ‘de eerste keer dat mijn jongste broertje een buitenlander ontmoette. Het was een opvallend uitziende moslim, een man met een grote rode baard. Hij was een Oejgoer uit Oost-Turkestan. Ik was er zelf niet bij maar ik hoorde later dat mijn broertje, dat nog heel erg jong was, volledig overstuur was toen hij deze man zag! Hij was zo bang dat hij bijna flauwviel!’ De Dalai Lama bleef lachen en was bijna buiten adem. ‘En hij kon zelfs drie of vier dagen nadien niets zeggen. Blijkbaar was er een helingsritueel voor nodig om hem weer bij zijn positieven te brengen!’

Toen hij uitgelachen was, vervolgde hij: ‘Maar wat mijzelf betreft, herinner ik me geen specifiek voorval of een reactie van verbazing. Natuurlijk had ik toen ik opgroeide enkele blanken gezien die op de Britse missiepost in Lhasa woonden. En heel vroeger woonden er enkele Oejgoerse moslims in Tibet en natuurlijk etnische Chinezen. Toen ik die mensen ontmoette, was het duidelijk dat ze anders waren, dat zag ik beslist. Maar wat mijzelf betreft kan ik me niet herinneren dat er een gevoel van afstand was of dat ik op grond daarvan vooringenomenheid ervoer.’

 

Door een nalatenschap uit ons verre verleden als soort zitten we nu met een natuurlijke vooringenomenheid ten gunste van hen die we waarnemen als behorende tot onze eigen groep en tegen hen die we beschouwen als buitenstaanders. Deze onmiddellijke, instinctieve, emotionele reactie in de hersenen op buitenstaanders, een reactie van angst en zelfs vijandigheid, kan variëren van subtiel tot openlijk, van een onbewuste reactie die niet tot ons dagbewustzijn doordringt tot een overweldigend gevoel van angst of vijandigheid. De automatische reactie van de broer van de Dalai Lama als klein kind is een levendige illustratie van hoe sterk deze instinctieve reacties kunnen zijn.

Nogmaals, net zoals onze positieve vooringenomenheid ten opzichte van mensen die tot onze groep behoren, is deze negatieve neiging ten opzichte van buitenstaanders logisch gezien vanuit het oogpunt van evolutie – want in de periode waarin de menselijke hersenen zich ontwikkelden, ging het er in de rivaliteit met naburige bendes om de schaarse middelen hard aan toe. Het motto van de dag was overleven en in het pleistoceen werd de concurrentie eerder verslagen met een stenen bijl dan met een slimme advertentie, of werd je zelfs voorgoed uitgeschakeld – niet door scherpe prijzen maar doordat je keel met een scherpe bijl werd doorgesneden.

Dus als wij niet uit het oog verliezen dat onze hersenen in feite waren toegesneden om snel en efficiënt de meest voorkomende gevaren en problemen van het pleistoceen – een tijd waarin doodslag de nieuwste, modernste techniek was om conflicten op te lossen en waar vreemdelingen een onbekende grootheid konden vormen – het hoofd te bieden, kunnen we zien dat het ongetwijfeld heel verstandig was om de hersenen van een dusdanige bedrading te voorzien dat ze om ons alert te houden op leden van een andere groep kunnen reageren met een ouderwets, degelijk alarmsignaal.

Deze negatieve vooringenomenheid ten opzichte van outsidersgroepen werd de basis voor het tot stand komen van vooroordelen. Een gebruikelijke manier om vooroordelen te vormen is een algemene houding ten opzichte van anderen die bestaat uit twee componenten: de instinctmatige, automatische vooringenomenheid, een negatieve emotionele reactie zoals angst of vijandigheid, gecombineerd met een stel stereotiepe overtuigingen over de andere groep. Deze stereotypen zijn over het algemeen onjuiste overtuigingen, zoals het geloof in de inherente superioriteit van de insidersgroep en de inferioriteit van de outsidersgroep.

 

Neurologische oorsprong van vooroordelen

 

Wat gebeurt er in de hersenen dat leidt tot de vervormde manieren van denken en de negatieve emoties waarmee vooroordelen gepaard gaan?

Om de informatiestroom in de hersenen te volgen, kunnen we beginnen met de zuiver zintuiglijke informatie die we in onze omgeving waarnemen, de visuele beelden, geluiden, geuren en de informatie die we met de tastzin opnemen. De visuele informatie over élk object dat je waarneemt wordt opgepikt door het netvlies, een groep cellen in het oog; die informatie wordt via de oogzenuw overgedragen aan de hersenen en loopt via bundels zenuwvezels naar het occipitale gebied achter in de hersenen dat beelden verwerkt. Het oog zelf weet niet wat het ziet; het legt gewoon alles in onze omgeving vast als niets meer dan patronen van vormen, kleuren en schaduw, licht en donker. Het zijn de hersenen die betekenis aan die objecten toekennen en je vertellen wat je ziet, er een etiket op plakken. Ze vereenvoudigen ook wat je ziet door veel van wat het oog waarneemt eruit te filteren, een paar eerste indrukken over de objecten die je ziet te vormen en ze in algemene categorieën onder te brengen, een besluit te nemen over wat belangrijk is voor jou om je van bewust te zijn.

Om te begrijpen hoe de hersenen onze wereld bewerken en veel informatie uitfilteren om een vereenvoudigde voorstelling van de wereld te vormen, kan een eenvoudig experiment heel verhelderend zijn: sluit om te beginnen je ogen, draai je dan in de tegenovergestelde richting, open vervolgens je ogen ongeveer tien seconden en neem aandachtig alles wat je voor je ziet in je op. Vervolgens draai je je om en schrijf je alles op wat zich in het vertrek in je rechtstreekse gezichtsveld bevond. Draai je dan opnieuw om en vergelijk de lijst met alle voorwerpen die zich feitelijk in het vertrek bevinden – door zorgvuldig na te gaan welke voorwerpen zich in het vertrek bevinden. Je zou wel eens verbaasd kunnen zijn over hoeveel voorwerpen je rechtstreeks hebt bekeken maar niet hebt ‘gezien’. Ondanks het feit dat je er duidelijk met wijd open ogen naar keek, maakten je hersenen deze voorwerpen voor jou onzichtbaar.

Nadat we van een object dat we tegenkomen hebben vastgesteld dat het tot de categorie ‘mens’ behoort, categoriseren we die mens vervolgens als behorend tot ‘wij’ of ‘zij’. Een deel van deze informatie gaat naar wat we het limbische systeem noemen, een verzameling structuren diep in de hersenen die een belangrijke rol spelen bij het reguleren van emoties, motivatie, en geheugen. Vanuit evolutionair standpunt gezien is het limbische systeem zeer oud en het maakt deel uit van de primitievere delen van de hersenen, die je ook bij lagere diersoorten tegenkomt. Structuren in het limbische systeem zijn verantwoordelijk voor onze onmiddellijke instinctmatige reacties op de dingen of mensen die we ontmoeten, onze ‘onderbuikreactie’ – hebben we een positief of negatief gevoel over het object, voelen we ons ertoe aangetrokken of juist niet, is het goed of slecht?

Welnu, binnen het limbische systeem, diep verscholen in de hersenen, bevindt zich een klein amandelvormig voorwerp dat de amygdala wordt genoemd. De amygdala maakt deel uit van ons waarschuwingssysteem en is verantwoordelijk voor het opwekken van emoties zoals angst en boosheid, sterke emotionele reacties die nuttig zijn in gevaarlijke, levensbedreigende situaties. De emoties die door de amygdala worden geproduceerd bereiden ons voor op de beroemde vechten-of-vluchtenrespons, om de gevaarlijke situatie, roofdier of vijand te bestrijden of eraan te ontsnappen. De amygdala speelt in onze sociale contacten een zeer belangrijke rol.

Er is een toenemende hoeveelheid wetenschappelijk bewijs dat de amygdala benoemt als de belangrijkste biologische boosdoener, verantwoordelijk voor vooroordelen en haat, wat uiteindelijk leidt tot heel veel van de conflicten die momenteel in de wereld gaande zijn. De amygdala maakt het mogelijk een potentiële bedreiging waar te nemen en speelt een rol bij de vooringenomen reactie binnen de context van sociale evaluatie, reageren alsof je voorbereid bent op angst in het bijzonder of vijandigheid tegen wat wordt waargenomen als behorend tot een outsidersgroep. Dit kan voor onze prehistorische voorouders juist of nuttig zijn geweest, maar is moeilijk af te leren en in onze huidige tijd kan de amygdala leiden tot vals alarm.

Informatie over onze omgeving wordt naar allerlei delen van de hersenen gestuurd. De informatie wordt overgedragen aan het limbische systeem en tegelijkertijd vervoeren andere zenuwbanen informatie naar de hersenschors, het glorieuze hoogtepunt van de menselijke evolutie, het waarmerk van de mens. De hersenschors, de buitenste hersenlaag die zich voor in de hersenen bevindt, staat voor de recentste ontwikkeling in de evolutie van de hersenen. Het is het deel van de hersenen dat in verband wordt gebracht met de hogere functies van redeneren, analyseren en logica – de zetel van het rationele denken. Hier kan het object of de persoon grondiger worden geanalyseerd en is een genuanceerder en juister inzicht mogelijk. Dit is het ‘denkende’ deel van de hersenen, dat onze bewuste gedachten en overtuigingen over anderen vormt. Hier steken onze stereotypen de kop op. En wanneer negatieve stereotypen of onterechte overtuigingen over een andere groep worden gecombineerd met de negatieve, emotionele reactie die door de amygdala wordt voortgebracht, komen vooroordelen naar boven. Gaandeweg zullen we onderzoeken hoe die onterechte overtuigingen tot stand komen en hoe we ze kunnen overwinnen.

Ons laatste punt is hier van groot belang: de gebieden van het rationele denken in de neocortex en de gebieden waar in het limbische systeem de gevoelens zetelen, kunnen met elkaar communiceren doordat ze zijn verbonden door zenuwbanen, wat leidt tot het vermogen om door opnieuw te leren, nieuwe ervaringen en conditioneringen doelbewust onze gebruikelijke reacties te wijzigen. Zoals we later zullen zien, is het de neocortex die onze redding kan zijn, dat deel van de hersenen met het vermogen ons te bevrijden van de primitieve reflexen van angst, vijandigheid, haat en vooroordelen die we van onze verre voorouders hebben geërfd.

 

Stereotypen en onterechte overtuigingen

 

Na de vernietiging van New Orleans door de orkaan Katrina wemelde het in de media van verhalen en beelden over de nasleep, waarbij de focus vaak lag op de benarde toestand van de overlevenden. In veel van deze verhalen werden blanke overlevenden die gedwongen waren hun huis te ontvluchten als gevolg van de orkaanwinden omschreven met het juiste woord evacués terwijl zwarte overlevenden vaak werden omschreven met de onjuiste term ‘vluchtelingen’, een woord dat de betekenis in zich draagt van iemand die door omstandigheden gedwongen is zijn toevlucht te zoeken in een ander land – te weten een buitenlander, iemand uit de categorie ‘zij’. Bij een berucht stel foto’s stond onder de foto van een zwarte man die tot aan zijn middel met een grote zak door het water liep het onderschrift ‘plunderen’, een woord dat beelden oproept van diefstal, geweld en gevaar. Op een foto van een blank echtpaar dat precies hetzelfde deed, werd het omschreven als ‘hamsteren’, een woord dat een heel ander beeld oproept – misschien van schattige witte konijntjes op zoek naar wortels of onschuldige eekhoorntjes op zoek naar eikeltjes.

‘Heiligheid,’ vervolgde ik, ‘als ik denk aan de diverse soorten negatieve gevolgen van de houding van ‘wij tegen zij’, en als Amerikaan die leeft in een multiculturele samenleving, moet ik onmiddellijk denken aan racisme. Dat is altijd een belangrijk probleem geweest in de Amerikaanse samenleving en in de loop van de eeuwen een grote bron van lijden, hoewel nu minder dan in het verleden… Hebt u, aangezien we ons op dit moment richten op de oorzaken van de destructieve gevolgen van een standpunt van ‘wij tegen zij’, nog iets toe te voegen aan de specifieke oorzaken van vooroordelen en racisme?’

‘Zo, Howard, je stelt nu wel een vraag over racisme, maar ik heb het idee dat vooroordelen niet werkelijk alleen een zaak zijn van racisme, gebaseerd op kleur – vooroordelen tegen huidskleur – ze hebben veel te maken met mentale projectie, het onterechte uitgangspunt dat de ene groep inherent inferieur is aan de andere.

Als je bijvoorbeeld kijkt naar zelfs maar één enkele samenleving die uit één ras bestaat, zul je ook discriminatie ontmoeten, gebaseerd op een aantal onterechte uitgangspunten. Mijn eerste bezoek aan Afrika was bijvoorbeeld aan Gabon waar ik een plechtigheid bijwoonde in het Albert Schweitzer-centrum aldaar. Op weg naar het centrum kwamen we door enkele dorpen. Ze waren heel arm, heel onderontwikkeld. En ik zag kinderen die spiernaakt rondliepen, helemaal onder het bloed van een van die grote watervogels die ze net hadden gedood, een kraanvogel of misschien een flamingo. Alles droop van het bloed. Dat maakte me heel verdrietig. Maar heel dicht bij deze dorpen bevond zich het centrum waarnaar ik op weg was, waar de heersende elite van het land, inclusief de president, duidelijk een heel luxe leven leidde. Ik kon echt de enorme kloof voelen tussen de heersende elite en het gewone volk, de massa. Het was erg ontmoedigend. Dus hier, binnen dezelfde groep mensen, voelde ik ook bepaalde vooroordelen gebaseerd op de onterechte overtuigingen over inferioriteit versus superioriteit.

Als je te maken hebt met kwesties als vooroordelen of racisme, zijn er natuurlijk altijd veel factoren die daarbij een rol spelen. We zijn bijvoorbeeld geconditioneerd om die onterechte overtuigingen er op na te houden en deze conditionering kan verschillende oorzaken hebben – het kunnen standpunten zijn die in sommige gevallen zijn aangemoedigd door je familie of de specifieke groep waartoe je behoort of de ideeën die je oppikt van de samenleving waarin je opgroeit. Dan kunnen er op een bepaald niveau zelfs ook historische factoren een rol spelen – bijvoorbeeld een geschiedenis van kolonialisme kan ook aanleiding geven tot enkele van deze vooroordelen.

Dus er kunnen veel dingen zijn… en natuurlijk zijn die er ook, waarop mensen discriminatie baseren…’

‘Wat bedoelt u met “dingen”…?’

‘Factoren zoals hoeveel geld of hoeveel macht, opleiding of maatschappelijke status iemand heeft, worden meestal gebruikt als basis voor dit gevoel van intrinsieke superioriteit over anderen. De Engelsen gebruiken bijvoorbeeld titels als “Sir” en “Lord” waarmee onderscheid tussen klassen wordt aangegeven en die dit soort verschillen impliceren, een soort van aangeboren superioriteit die een gevoel van afscheiding creëert. Natuurlijk zijn er ook andere criteria, zoals het idee dat je eigen religie superieur is aan die van iemand anders of meer waard is dan die van iemand anders.

Dus er kunnen veel vormen van discriminatie en vooroordelen zijn, maar het principe is hetzelfde. Ongeacht welke criteria je kiest voor je gevoel van superioriteit, het is onvermijdelijk nadelig voor beide partijen en kan tot problemen leiden.’

Hij ging hier verder op door en zei: ‘Ongeacht om welk vooroordeel of welke vorm van discriminatie het gaat, aan de wortel ervan zul je een vervorming van de werkelijkheid, onjuiste gezichtspunten of overtuigingen over de inherente superioriteit van de ene groep ten opzichte van de andere aantreffen.’

De Dalai Lama keek op zijn horloge en ik besefte dat onze tijd er bijna op zat. Dus zei ik tot slot: ‘Om het samen te vatten…’

Hij zei: ‘Ongeacht wat de basis is voor iemands vooroordelen, het leidt op de lange duur tot problemen, dus we dienen manieren te vinden om die terug te dringen.’

Bijna aan het einde van onze sessie kwam er een laatste vraag bij me op: ‘Heiligheid, we praten over vooroordelen en hoe mensen het idee van superioriteit gewoon baseren op mentale projecties, onterechte overtuigingen. Maar er doen zich verschillen tussen mensen voor en mensen zíjn in sommige opzichten superieur; sommige groeperingen zijn daadwerkelijk beter opgeleid. Welnu, als mensen hun superioriteitsgevoel baseren op het feit dat ze beter zijn opgeleid dan iemand anders en als ze inderdaad beter zijn opgeleid, is dat geen onterechte overtuiging en heeft ze een geldige basis.’

De Dalai Lama antwoordde: ‘Howard, zoals ik al zei, wanneer we te maken hebben met menselijk gedrag en menselijke houdingen, zijn er veel factoren die een rol spelen. Het is in feite een zeer gecompliceerde kwestie.’ Hij voegde er lichtelijk geërgerd aan toe: ‘En per slot van rekening zullen onze gesprekken en dit boek waaraan we werken niet door de Verenigde Naties worden beoordeeld – we hoeven niet een oplossing voor alle problemen in de wereld aan te dragen. Dus bij een dergelijke houding zijn niet alleen onterechte overtuigingen betrokken, maar vanuit boeddhistisch oogpunt vormen de geestelijke kwellingen in feite de wortel van het probleem. Je hebt houdingen als arrogantie en verwaandheid die hun basis vinden in onwetendheid.

Dus, ja, sommige mensen zijn misschien kundiger omdat ze beter zijn opgeleid, sommige zijn minder goed opgeleid; sommige zijn rijker, andere minder rijk; sommige zijn knapper, andere niet zo knap. Maar één belangrijke factor blijft overeind: ondanks dit soort verschillen dienen we nog steeds altijd in staat te zijn ons respect voor iedereen te behouden. Het zijn allemaal mensen, menselijke waardigheid en respect op dat fundamentele niveau waardig. Dat is een onveranderlijke waarheid.’

De Dalai Lama deed aan het einde van de sessie zijn schoenen weer aan. Ons gesprek over de manier waarop we vooroordelen kunnen overwinnen, zou moeten wachten tot onze volgende ontmoeting.

De oorlog in Rwanda tussen de Tutsi’s en de Hutu’s, die eerder ter sprake kwam, is wellicht het extreemste voorbeeld van dit principe uit de tweede helft van de vorige eeuw. Na de genocide in Rwanda stelden de VN een International Criminal Tribunal in voor Rwanda om de overtreders van de genocide – de doelbewuste poging van de Hutu-leiders om de etnische groepering van de Tutsi’s uit te roeien, te berechten. Toen het allereerste geval voorkwam werd de term ‘etnische groepering’ onderzocht. Een ‘etnische groepering’ werd over het algemeen omschreven als een specifieke groep van wie de leden een gemeenschappelijke taal of cultuur hebben. Aangezien zowel de Tutsi’s als de Hutu’s een gemeenschappelijke taal, religie en cultuur hadden, zagen de rechters al snel in dat de Tutsi’s niet als een aparte etnische groepering beschouwd konden worden. Het concept ‘genocide’ was natuurlijk ook op ras van toepassing, maar de Tutsi’s beantwoordden ook niet aan de definitie van een apart ras. De rechters ontdekten dat een rechtszaak tegen ‘genocide’ niet legitiem was, tenzij de Tutsi’s een aparte groepering of ras waren.

Meer dan een jaar lang vaardigde een wisselend team van rechters en juristen die zitting hadden in het bestuur van het Rwanda-tribunaal een vlaag van verwarde meningen en besluiten uit – waarbij het vier keer een volledig ander standpunt innam en een ommekeer van 180 graden maakte in een poging om een manier te vinden om de Hutu’s en Tutsi’s als twee afzonderlijke rassen of etnische groeperingen te zien, maar zonder succes. De rechters beslisten uiteindelijk dat de definitie van ‘slachtoffer’ van geval tot geval moest worden bekeken – met als gevolg dat elke rechtszaak tegen genocide helemaal opnieuw moest worden begonnen met de heroverweging van hetzelfde verwarrende, niet-afdoende bewijs van de Hutu- en Tutsi-identiteit. Natuurlijk was de haat die aanleiding tot de oorlog en de genocide had gegeven, gebaseerd op de absolute overtuiging aan beide kanten dat er sprake was van fundamentele etnische en zelfs rassenverschillen tussen hen. Maar het was duidelijk dat deze ‘verschillen’ in ras en etniciteit, die de basis vormden voor onvoorstelbare gruwelijkheden en het afslachten van mensen, zuiver denkbeeldig waren en in werkelijkheid nergens op waren gebaseerd.

Waar kwamen die illusies en onterechte overtuigingen vandaan? In dit geval leidde de lange en ingewikkelde geschiedenis van Rwanda – met steeds wisselende heersende partijen, politieke agenda’s en machtsstructuren – geleidelijk tot de overtuiging bij zowel de Tutsi’s als de Hutu’s dat ze etnisch verschillende rassen waren, maar in feite verwezen de woorden ’Tutsi’ en ‘Hutu’ oorspronkelijk naar een sociale en economische identiteit, niet naar een etnische of rassenidentiteit en de termen hadden in feite voor verschillende mensen op verschillende plaatsen op verschillende tijdstippen een andere betekenis. Over het algemeen verwees ‘Tutsi’ oorspronkelijk naar mensen van adellijke afkomst of mensen die een zekere macht en rijkdom genoten, terwijl ‘Hutu’ over het algemeen verwees naar mensen met een ‘gewone’ status. De termen waren echter zo plooibaar dat Hutu-geslachten die voldoende rijkdom, macht en invloed verwierven in feite Tutsi konden worden en hun Hutu-wortels geleidelijk vergaten.

Het verlenen van de etnische betekenis aan de termen ‘Hutu’ en ‘Tutsi’ was een recentere politieke constructie waarmee volgens sommige geleerden de heersende Tutsi’s in de achttiende en negentiende eeuw begonnen hun superioriteit ten opzichte van de Hutu’s op te eisen. Later kenden Duitse en Belgische kolonisatoren vaste betekenis toe aan de definitie ‘Tutsi’ en ‘Hutu’, waarmee formeel een systeem van etnische onderverdeling was ingesteld, compleet met hun standpunten ten aanzien van rassen- en etnische superioriteit en inferioriteit. Dit was politiek handig, want zo konden ze zich verzekeren van de hulp van de Tutsi’s bij het regeren van het land – waarmee tegelijkertijd de toenemende verdeeldheid en polarisatie tussen de twee groeperingen was verzekerd. De formele definitie van de afzonderlijke ‘rassen’ en etnische groeperingen was zo willekeurig dat de Belgen in 1933 iemand met minder dan tien koeien als Hutu bestempelden en iemand met meer dan tien koeien als Tutsi!

Het dilemma waarvoor het Rwanda-tribunaal zich geplaatst zag, onderstreept het tragische aspect van rassenhaat en vooroordelen in al zijn vormen. Zoals de Dalai Lama zei, zijn die over het algemeen gebaseerd op vervormde en onterechte overtuigingen, ongeacht of het de illusie is van fundamentele rassenverschillen tussen twee groeperingen of de onterechte overtuigingen over de aangeboren inferioriteit of superioriteit van een van beide groepen.

De Dalai Lama wijst erop dat je aan de wortel van vooroordelen onterechte overtuigingen en een vervorming van de werkelijkheid zult aantreffen. Door de onderliggende mechanismen in de hersenen die bij het vormen van vooroordelen een rol spelen te onderzoeken, kun je gemakkelijker begrijpen hoe dergelijke vervormingen van de werkelijkheid zich kunnen voordoen. Eerder hebben we gezien dat de hersenen, wanneer ze worden overspoeld door een gigantische hoeveelheid inkomende gegevens, objecten en mensen die ze tegenkomen graag onderverdelen in algemene categorieën. Bovendien worden, zodra iemand is onderverdeeld in een specifieke sociale categorie of groep, onmiddellijk stereotypen over die groep opgewekt. Stereotypen zijn een vorm van heuristiek, een soort geestelijk steno dat de hersenen gebruiken om het ons gemakkelijker te maken een complexe wereld het hoofd te bieden. Hoewel dit zekere voordelen heeft – het helpt ons bijvoorbeeld snel te reageren op de dingen die om ons heen gebeuren, of het helpt ons zuinig om te springen met onze hersencapaciteit – betalen we daar een hoge prijs voor. Het kan leiden tot het vervormen van de werkelijkheid, het vormen van onterechte overtuigingen of stereotypen over andere groepen en mogelijk tot vooroordelen, haat en uiteindelijk tot geweld.

Hoe gaat dit in zijn werk? Sociale categorieën zijn gebaseerd op het versimpelen van informatie, het generaliseren en het overhaast oordelen. Vervorming van de werkelijkheid begint precies daar. Het is vrijwel onmogelijk om volledig inzicht te krijgen in een complexe mens en je een juist beeld te vormen van zijn totale karakter, eigenschappen, talenten, vaardigheden, waarden enzovoort, op basis van een paar algemeenheden over een groep waartoe hij volgens jou behoort. Tegelijkertijd is het gemakkelijk overdreven te generaliseren; er zijn veel onderzoeken die aantonen dat mensen geneigd zijn de verschíllen tussen groepen aanzienlijk uit te vergroten en overeenkomsten binnen groepen te overschatten, waarbij de afzonderlijke eigenschappen van individuen binnen de groep over het hoofd worden gezien – het verschijnsel van ‘ze lijken allemaal op elkaar’.

Onze stereotypen over een specifieke sociale categorie of groep kunnen positief dan wel negatief zijn en ze kunnen variëren in de mate van juistheid. Maar zelfs een ‘juist’ stereotype, dat een weerspiegeling kan zijn van een echt verschil in gemiddelden tussen groepen, is gebaseerd op vervorming – en hoe meer we een complexe mens terugbrengen tot een paar primaire eigenschappen en die persoon enkel waarnemen als lid van een bepaalde groep, hoe onbetrouwbaarder ons oordeel over die persoon moet zijn. Per slot van rekening houdt het indelen van mensen in stereotypen in dat je je een oordeel vormt over iemand nog voordat je hem hebt leren kennen. Daar komt nog bij dat wanneer je iemand beoordeelt op basis van de specifieke sociale groeperingen waartoe hij zou behoren, je geneigd bent te vergeten dat die persoon ook lid kan zijn van veel andere sociale groeperingen en dat je die allemaal negeert.

Het probleem met vooroordelen is niet simpelweg dat we geneigd zijn er verwrongen en onterechte overtuigingen op na te houden, maar dat die onterechte overtuigingen en vooroordelen elkaar wederzijds lijken te versterken. Vooroordelen beginnen met een negatieve emotionele reactie op een andere groep en we zijn van nature geneigd om overtuigingen over de groep te vormen die overeenstemmen met onze emotionele, instinctieve vooringenomenheid. Zo zijn we ook geneigd positieve eigenschappen toe te kennen aan onze eigen groep – waarmee de neiging ontstaat om onze eigen groep altijd waar te nemen als superieur en outsidersgroepen als inferieur. Uit een onderzoek naar dertig stammen in Afrika bleek bijvoorbeeld dat elk van die stammen vond dat hij superieur was aan alle andere.

Natuurlijk ontwikkelen deze overtuigingen zich ongeacht of ze waar zijn of niet. Wanneer we deze onterechte overtuigingen of stereotypen eenmaal hebben ontwikkeld, zijn ze helaas vaak heel erg vaststaand en star. Onderzoek heeft aangetoond dat de hersenen geneigd zijn informatie op te pikken uit de omgeving die overeenstemt met onze overtuigingen, zoals het geloof in de aangeboren inferioriteit van andere groeperingen en tegenstrijdige gegevens uit te filteren. Wanneer geobserveerd gedrag of een waargenomen eigenschap dubbelzinnig is, zullen we de manier waarop we dingen waarnemen vervormen en filteren, zodat ze passen bij onze vooroordelen.

De Dalai Lama geeft aan dat hoewel onze onterechte overtuigingen over andere groeperingen een rechtstreekse oorzaak zijn van veel van de wreedheden in de wereld, we ons er tragisch genoeg over het algemeen niet eens van bewust zijn hoe de hersenen selectief informatie filteren, bagatelliseren of overdrijven om ervoor te zorgen dat ze past binnen onze overtuigingen.

 

Toen en nu

 

Een paar jaar geleden voerde een aantal onderzoekers een experiment uit over het bevoorrechten van de insidersgroep. In dat onderzoek werden proefpersonen onderverdeeld in twee groepen die een spel speelden op de computer en ze hadden de mogelijkheid om echt geld toe te kennen aan spelers van beide teams. Maar de proefpersonen kregen te horen dat ze zelf van niemand in dit experiment geld zouden ontvangen. Het bevoorrechten van de insidersgroep werd gemeten aan de hand van hoeveel geld de proefpersoon aan zijn eigen team toekende. Zoals te verwachten, trokken de proefpersonen hun eigen groep voor en beloonden die. Maar nu komt het opvallende deel: ten eerste, het leverde de proefpersoon geen enkel materieel voordeel op om zijn eigen groep voor te trekken; ten tweede, de proefpersoon was absoluut niets verteld over de leden van beide teams – het ‘spel’ werd anoniem op de computer gespeeld. De proefpersoon was aan zijn groep toegewezen op basis van een kruis-of-muntworp. Aldus was de neiging van de proefpersoon om zijn eigen groep voor te trekken, of het idee dat zijn groep op de een of andere manier superieur of beter was, volledig willekeurig, enkel en alleen gebaseerd op het feit dat hij in dezelfde groep zat.

Dit experiment onderstreept een belangrijke kwestie die de Dalai Lama eerder aan de orde stelde. In ons verre verleden als soort droeg het bij tot onze aanpassing om de eigen groep voor te trekken en vooroordelen te hebben over andere groepen. In een tijd waarin outsidersgroepen vaak een bedreiging vormden voor ons eigen bestaan, kon het onze redding zijn om vanuit een automatisch alarmsysteem op andere groepen te reageren. Onze eigen groep voortrekken bood ook zeer reele voordelen en hielp ons te overleven en ons voort te planten. Natuurlijk kunnen zelfs tegenwoordig deze reacties onder bepaalde omstandigheden wel eens nuttig zijn. Voorkeur voor de eigen groep kan bijvoorbeeld bijdragen tot een gevoel van affiniteit en verbondenheid, een gevoel van erbij horen. Zelfs de negatieve vooroordelen die deel uitmaken van het alarmsysteem van de hersenen kunnen nuttig zijn en zelfs ons leven redden als wij ons in een levensbedreigende situatie bevinden en aangevallen worden door leden van een andere groep.

Maar het probleem is dat we nu rondlopen met hersenen die waren ontwikkeld om de veelvoorkomende problemen het hoofd te bieden waarmee onze voorouders een miljoen jaar geleden in het pleistoceen te kampen hadden, hersenen die anatomisch gezien meer dan honderdduizend jaar geen verandering hebben ondergaan. De wereld is totaal anders en toch reageren onze hersenen nog steeds op dezelfde automatische, instinctmatige, blinde manier als honderdduizenden jaren geleden, zelfs al draagt het helemaal niet bij tot een betere aanpassing als we op die manier reageren, zelfs al levert het ons niets op, zoals bleek uit het experiment met het computerspel dat zo-even aan de orde kwam.

Zoals de Dalai Lama zegt, is het probleem hier natuurlijk niet alleen dat we ons gedragen op een manier die ons niets oplevert, maar dat handelen op basis van deze primitievere, instinctmatige manieren mogelijk rampzalig kan zijn. In feite kunnen de strategieën die de hersenen hebben ontwikkeld om de problemen in de pleistocene wereld het hoofd te bieden dezelfde strategieën zijn die in deze tijd mogelijk tot onze ondergang leiden.

Onze hersenen zijn zeer gevoelig voor gevaar en dreiging en kunnen snel reageren, maar wanneer we stereotypen vormen op basis van denkbeeldige verschillen, vooroordelen vormen op basis van die stereotypen en blind handelen op basis van programma’s die waren ontwikkeld voor onze verre voorouders en die in ons hersencircuit als codes liggen opgeslagen, kunnen de gevolgen rampzalig zijn. In de wereld van vandaag bijvoorbeeld, waarin iedereen van elkaar afhankelijk is, waarin onze overleving afhankelijk is van samenwerken met andere groepen, is het heel erg nadelig voor ons om automatisch op die groepen te reageren alsof ze vijanden zijn. Het geweld en de wreedheden waarvan we tot nu toe getuige zijn geweest, zijn grotendeels het gevolg van het feit dat we ons gedrag baseren op enkele van deze primitievere hersenmechanismen.