8

19 juni

Faria Kazi zat met gesloten ogen tegen de muur van de cel geleund, en voor het eerst sinds lange tijd verlangde ze ernaar zichzelf in de spiegel te zien. Ze voelde een voorzichtige hoop, ook al zat de angst nog in haar lichaam. Ze dacht aan de excuses die ze had gekregen van de hoofdcipier, aan haar nieuwe advocaat, Annika Giannini, aan de rechercheurs die haar hadden verhoord en natuurlijk aan Jamal.

Ze frummelde in haar broekzak. Daar zat een etui van bruin leer, en daarin het visitekaartje dat ze van Jamal had gekregen na het debat in het Kulturhus.

jamal chowdhury stond er op het kaartje, blogger, writer, phd biology, university of dhaka, gevolgd door zijn e-mailadres en zijn mobiele nummer, en daaronder, in een ander lettertype, het webadres: www.muktomona.com. De papierkwaliteit was slecht. Het kaartje was verkreukeld en de tekst liet los. Jamal had het vast zelf gedrukt. Ze had het nooit gevraagd, en waarom zou ze ook? Dat het kaartje haar dierbaarste bezit zou worden kon ze toch niet weten? De nacht na hun eerste ontmoeting had ze onder haar dekbed naar het kaartje liggen kijken, en ze herinnerde zich elke plooi en elke lijn in zijn gezicht. Ze had natuurlijk meteen moeten bellen. Ze had al dezelfde avond iets van zich moeten laten horen, maar ze was jong en onschuldig, wilde niet te happig lijken, en vooral: hoe had ze kunnen weten dat alles haar zou worden ontnomen? Haar mobiel, haar computer, zelfs de mogelijkheid om in een nikab in de buurt van haar huis rond te lopen?

Nu in de cel, terwijl er voor het eerst weer een reepje licht in haar leven doordrong, moest ze weer denken aan die zomer, toen haar tante Fatima toegaf dat ze voor haar had gelogen en Faria een gevangene werd in haar eigen huis. Ze werd opgesloten en kreeg te horen dat ze uitgehuwelijkt zou worden aan een familielid dat ze nog nooit had ontmoet, de eigenaar van drie textielfabrieken in Dhaka; dríé – ze wist niet hoe vaak ze dat getal had gehoord.

‘Stel je voor, Faria. Drie fabrieken!’

Al hadden ze driehonderddrieëndertig gezegd, dan had het nog niet uitgemaakt. Zij vond Qamar Fatali, zoals het familielid heette, alleen maar weerzinwekkend. Op de foto’s zag hij er arrogant en gemeen uit, en het verbaasde haar niet dat hij salafist was en vol haat ageerde tegen de seculiere beweging in zijn land, en ook niet dat het een kwestie van leven en dood was dat zij ongerept moest zijn en een goede soennitische moslimvrouw totdat Qamar haar uit het Westen kwam redden.

Op dat moment wist nog niemand in de familie van Jamal, maar er was iets anders opgekomen dat tegen haar werd gebruikt. Het was niet alleen wantrouwen over wat ze nu eigenlijk had gedaan toen ze niet bij tante Fatima was, maar ook iets anders: oude, onschuldige foto’s op Facebook, roddels, op geruchten gebaseerde beweringen dat ze ‘zondig’ was geweest.

De voordeur ging op het nachtslot en omdat twee van haar broers, Ahmed en Bashir, geen werk hadden, was er altijd iemand thuis om haar te bewaken. Ze had niet veel meer te doen dan het huis schoonmaken, eten koken en de mannen bedienen of op haar kamer liggen lezen – wat er tenminste te lezen was: de Koran, gedichten en novellen van Tagore, biografieën over Mohammed en de eerste kaliefen. Maar het liefst droomde ze weg.

Alleen van denken aan Jamal moest ze al blozen, en natuurlijk wist ze dat dat pathetisch was, maar dat was het geschenk van haar familie aan haar. Doordat haar alle vreugde was ontnomen, kon ook de herinnering aan een wandelingetje over de Drottninggata haar helemaal van streek maken. Ze zat toen al in een gevangenis, maar ze stond zichzelf niet toe weg te zakken in wanhoop of berusting.

In plaats van gedeprimeerd werd ze woedend, en terugdenken aan Jamal bood steeds minder troost. De simpele herinnering aan een gesprek waarbij de woorden over en weer vlogen en ‘vrij’ waren, maakte dat elk gesprek thuis bekrompen en stroef leek, en dat kon God niet compenseren.

God behelsde in haar familie niets geestelijks of verrijkends. Hij was enkel een hamer om mensen mee op het hoofd te slaan, een gereedschap voor kleinzieligheid en onderdrukking, precies zoals Hassan Ferdousi had gezegd. Ze kreeg er ademnood en hartkloppingen van, en kon het niet langer volhouden. Ze moest vluchten, koste wat het kost. Het was al september. Het werd buiten frisser en haar blik kreeg een nieuwe scherpte.

Haar ogen zochten voortdurend uitwegen. Ze dacht nauwelijks nog ergens anders aan. Ze droomde er ’s nachts van om te vluchten en fantaseerde er ’s morgens als ze wakker was over door. Vaak keek ze tersluiks naar Khalil, haar jongere broertje. Hij zat ook onder de plak. Hij mocht niet meer naar Amerikaanse en Engelse tv-series kijken en zelfs zijn beste vriend Babak niet zien omdat die sjiitisch was. Soms keek Khalil haar heel gekweld aan, alsof hij begreep wat ze moest doorstaan. Zou hij haar kunnen helpen?

Ze dacht erover na. Ze werd er helemaal door in beslag genomen, en langzaam maar zeker merkte ze ook iets anders op: telefoons – die van haar broers en haar vader, alle denkbare beschikbare telefoons. Ze begon de oudere broers van een afstandje te bekijken in de flat. Ze was gefixeerd op hun handen, die met hun mobieltjes frutselden en codes intoetsten, maar ze lette er vooral op dat ze hun telefoons af en toe vergaten op tafels of kastjes, en op minder gebruikelijke plaatsen, zoals boven op de tv of naast het broodrooster of de waterkoker in de keuken. Soms deden zich hele komedies voor als een van de broers zijn telefoontje niet kon vinden en ze elkaar opbelden, en dan begonnen ze nog meer te vloeken als het geluid uit stond en ze het doffe trillen moesten lokaliseren.

Deze komedies waren een grote kans voor haar; dat drong steeds meer tot haar door. Ze moest de gelegenheid grijpen wanneer die zich voordeed, ook al besefte ze natuurlijk dat het gevaarlijk was. Ze liep niet alleen het risico dat ze de eer van de familie schond, ze zette ook de financiële toekomst van haar vader en haar broers op het spel. Die drie vervloekte fabrieken zouden als een geschenk uit de hemel komen en hun allemaal welvaart brengen. Als ze dat bedierf, zouden de gevolgen ernstig zijn, en het verbaasde haar niet dat de halsband werd aangetrokken.

Er verspreidde zich een gif door de flat, en nu glansden niet alleen de eer en de hebzucht meer in de ogen van haar oudere broers. Er was nog iets. Ze begonnen bang voor haar te worden. Soms dwongen ze haar meer te eten. Ze mocht niet te mager worden, want Qamar hield van vlezige vrouwen. Ze mocht beslist niet onrein zijn, en al helemaal niet vrij. Ze bewaakten haar als haviken, en het zou normaal geweest zijn als ze in haar lot had berust en de strijd had opgegeven. Maar de zaak werd op de spits gedreven. Het was op een ochtend medio september, bijna twee jaar geleden. Ze zat te ontbijten en Bashir, haar oudste broer, zat met zijn telefoon te spelen.

 

Aan de provisorische bar van het Fotografiemuseum nam Malin een slok van haar rode wijn. Het viel Mikael op dat ze, toen hij wegging, vrolijk en opgewekt was geweest, maar dat ze er nu, met haar hand begraven in haar lange haar, uitzag als een verlepte bloem.

‘Hallo daar,’ zei hij zacht, om de lezing niet te storen.

‘Wie was dat?’ vroeg ze.

‘Mijn zus.’

‘De advocaat.’

Mikael knikte. ‘Is er iets gebeurd?’ vroeg hij.

‘Hm? Nee, eigenlijk niet. Ik heb alleen met Leo gepraat.’

‘Ging dat niet goed?’

‘Het ging prima.’

‘Dat kan ik haast niet geloven.’

‘Objectief gezien ging het prima. We zeiden alle mogelijke aardige dingen tegen elkaar. Ik zag er goed uit en hij had het goed gedaan op het podium en we hadden elkaar gemist, blabla. En toch gaf het meteen een heel ander gevoel.’

‘Hoezo?’

Malin aarzelde. Ze keek om zich heen alsof ze wilde controleren of Leo soms in de buurt was en haar kon horen.

‘Het voelde... leeg,’ zei ze. ‘Alsof het allemaal maar loze woorden waren. Hij leek het vervelend te vinden om me te zien.’

‘Vrienden komen en gaan,’ zei Mikael zorgzaam, en hij streelde haar haar.

‘Dat weet ik, en ik red me verdorie ook prima zonder Leo Mannheimer, maar het stoorde me toch. We waren toch... Een tijdje waren we toch echt...’

Mikael koos zijn woorden zorgvuldig.

‘Jullie waren close,’ zei hij.

‘We waren close. Maar dat was het ergste niet. Ik vond het net of er op de een of andere manier iets niet klopte.’

‘Hoezo?’

‘Hij zei dat hij verloofd was met Julia Damberg.’

‘Wie is Julia Damberg?’

‘Ze werkte vroeger als analyticus bij Alfred Ögren, en ze is aardig en ook heel knap, maar niet erg scherpzinnig. Leo mocht haar nooit zo. Hij noemde haar kinderachtig. Ik snap gewoon niet dat ze nu opeens verloofd zijn.’

‘Lastig.’

‘Hou op!’ brieste ze. ‘Ik ben niet jaloers, als je dat soms denkt. Ik ben gewoon...’

‘Nou?’

‘In de war. Het duizelt me, eerlijk gezegd. Er is iets wat niet klopt.’

‘Meer dan dat hij met het verkeerde meisje verloofd is, bedoel je?’

‘Jij bent toch af en toe ook niet erg snugger, Blomkvist. Weet je dat?’

‘Ik probeer het alleen maar te begrijpen.’

‘Dat gaat vast niet lukken,’ snauwde ze.

‘Waarom niet?’

‘Omdat...’ Ze aarzelde, zocht naar woorden. ‘Omdat ik er nog niet klaar mee ben,’ vervolgde ze. ‘Ik moet eerst iets uitzoeken.’

‘Doe niet zo verrekte cryptisch!’

Nu raakte hij uit zijn humeur en snauwde hij terug. Dat was misschien onrechtvaardig, maar waarschijnlijk werd het hem op dat moment even te veel – Lisbeth, de mishandeling in Flodberga, het gezwoeg bij Millennium dit hele voorjaar. Malin keek hem geschrokken aan.

‘Sorry,’ zei hij.

‘Ik moet sorry zeggen,’ zei ze. ‘Ik weet dat ik gestoord ben.’

Hij deed zijn best om weer begrijpend en aardig te klinken.

‘Waar gaat het om dan?’

‘Eigenlijk om hetzelfde als de vorige keer.’

‘En dat is?’

‘Dat hij toen midden in de nacht op zijn kantoor zat te schrijven. Daarmee klopt iets niet.’

‘Kun je dat proberen uit te leggen?’

‘Om te beginnen moet Leo me hebben gehoord toen ik terugkwam van de lift en hem zag.’

‘Waarom moet dat?’

‘Omdat hij lijdt aan hyperacusis.’

‘Aan wát?’

‘Aan een overgevoeligheid voor geluiden. Hij hoort echt belachelijk goed, de lichtste voetstap, het kleinste vlindertje dat voorbijfladdert. Ik snap niet dat ik dat vergeten was. Of misschien verdrong ik het. Hij beschouwt zichzelf min of meer als een freak. Maar toen die stoel over de vloer schraapte en hij daar zo sterk op reageerde, schoot het me allemaal weer te binnen. Wat denk je, Mikael, zullen we gaan? Ik kan er niet meer tegen, dat gezwets over kopen en verkopen,’ zei ze, en ze dronk haar wijn op.

 

Faria Kazi zat in haar cel. Ze zou binnenkort weer worden verhoord, maar ze zag er niet zo tegen op als ze had gedacht. Ze had niet alleen al twee keer verteld over de vernederingen en de mishandelingen op de afdeling, maar was er ook in geslaagd om te liegen. Dat viel niet mee. De politie vroeg de hele tijd naar Salander.

Waarom was Lisbeth bij jou binnen? Wat was haar rol in het drama? Faria wilde wel roepen: ‘Zij heeft me gered, niet Alvar Olsen!’ Maar ze hield zich aan haar belofte. Ze dacht dat dat het beste was voor Lisbeth. Wanneer was het voor het laatst dat iemand het voor haar had opgenomen? Ze kon het zich niet herinneren en dacht terug aan het ontbijt, thuis in Sickla, toen haar broer vlak naast haar met zijn mobieltje zat te frunniken.

Het was een mooie dag. De zon scheen op de wereld die voor haar verboden was. Het was toen al lang geleden dat de familie een abonnement op een ochtendkrant had gehad, en nog langer sinds haar vader ’s morgens de radio aan liet staan. De familie had zich losgescheurd van de samenleving.

Bashir dronk thee en keek haar aan.

‘Je weet toch waarom Qamar nog aarzelt, hè?’ vroeg hij.

Ze keek naar de straat.

‘Hij vraagt zich af of je een hoer bent. Ben je een hoer, Faria?’

Ook daar gaf ze geen antwoord op. Ze had nooit gereageerd op dat soort vragen.

‘Een of ander afvallig zeikerdje heeft naar je gevraagd.’

Nu kon ze het niet laten om te vragen: ‘Wie dan?’

‘Een of andere landverrader uit Dhaka,’ ging Bashir door.

Misschien had ze kwaad moeten worden. Jamal was geen landverrader. Hij was een held, iemand die voor een beter, democratischer Bangladesh had gevochten. Ze voelde blijdschap en dat was eigenlijk niet vreemd, hoewel er maanden waren verstreken, en herinneringen en gevoelens verbleken, zeker als je niet meer hebt gedaan dan samen een wandelingetje maken.

Dat ze zelf dag en nacht aan Jamal dacht, was niet zo gek. Ze zat opgesloten en had niets te doen. Maar hij was vrij en ging vast de hele tijd naar lezingen en bijeenkomsten. Hij kon best een andere vrouw hebben ontmoet, die veel interessanter was dan zij, maar nu Bashir zijn beledigingen uitspuugde, begreep ze dat Jamal haar weer wilde zien, en dat was geweldig.

In haar gesloten wereld was dat het mooiste wat er was, en ze merkte dat ze zich met haar blijdschap wilde terugtrekken. Ze verloor haar waakzaamheid echter niet. Als ze zelfs maar léék te blozen, kon dat al levensgevaarlijk zijn. Zoiets simpels als stotteren of nerveus kijken zou haar al kunnen verraden. Daarom hield ze haar masker op.

‘Wie dan?’ vroeg ze. ‘Een landverrader? Daar heb ik toch zeker lak aan.’

Ze stond op en liep van tafel. Pas later besefte ze wat ze verkeerd had gedaan. In haar ambitie om onverschillig te doen legde ze het er te dik bovenop, maar op dat moment dacht ze dat ze een overwinning had behaald. Toen ze goed en wel van de schok was bekomen was ze nog vastbeslotener dan daarvoor. Ze moest een telefoon te pakken krijgen.

Ze was helemaal geobsedeerd door dat idee, en dat merkten Bashir en Ahmed waarschijnlijk. Ze bewaakten haar nog fanatieker, en natuurlijk lag er nergens een vergeten telefoon of sleutel. De dagen verstreken en het werd oktober. Het was zaterdagavond en het huis stroomde vol. Het duurde even voordat ze begreep wat er gebeurde. Hun relatie was zo door en door ijzig dat niemand haar zelfs maar had verteld dat de familie haar verloving vierde. Hoewel – vieren was natuurlijk te veel gezegd; niemand leek erg blij. Qamar was er niet. Hij had problemen met zijn visum, en anderen ontbraken ook: mensen die in ongenade waren gevallen of die zich hadden gedistantieerd van het geloof van de broers. Het feest liet het toenemende isolement van het gezin zien. Toch was Faria gefocust op iets anders: op de gezichten van de gasten. Kon iemand haar helpen?

Weer vond ze geen betere kandidaat dan Khalil, haar kleine broertje. Hij was zestien, zat naast haar en keek haar het grootste deel van de tijd nerveus aan. Vroeger, toen ze in Vallholmen woonden en samen een kamer hadden, bleven ze vaak lang wakker en lagen ze tot laat op de avond te praten, voor zover je tenminste met Khalil kon praten. In die tijd, vlak na de dood van hun moeder, was hij nog niet begonnen met urenlang hardlopen, maar hij was toen al een aparte. Hij zei weinig, hield vooral van naaien en tekenen en zei vaak dat hij naar huis verlangde, naar een land waaraan hij geen enkele herinnering kon hebben.

Ze keek naar hem en vroeg zich af of ze hem zou vragen haar nu onmiddellijk te helpen vluchten, gedekt door het feest, maar ze werd te nerveus, liep naar de badkamer, ging op het toilet zitten en deed een plas. Bij gebrek aan iets anders of als onderdeel van haar voortdurende zoeken keek ze om zich heen. Helemaal boven op het donkerblauwe handdoekenkastje lag een telefoon. Ze kon het eerst haast niet geloven, maar het was echt een mobiel, en niet eens van een van de gasten, maar van Ahmed. Ze herkende de zelfverheerlijkende foto op de display waarop hij grijnzend op een motor zat die niet eens van hem was. Haar hart bonkte en ze probeerde zich te herinneren – ze had het zo zorgvuldig bekeken – hoe hij zijn code intoetste. Het leek op een L, misschien één, zeven, acht, negen. Ze probeerde het. Fout. Ze probeerde iets anders. Dat lukte ook niet, en ze werd bang. Wat zou er gebeuren als ze het mobieltje per ongeluk blokkeerde? Buiten de wc hoorde ze voetstappen en stemmen. Wachtten ze op haar? Haar vader en haar broers hadden haar tijdens het hele feest in de gaten gehouden, en ze moest nu echt de gang op gaan en de telefoon laten liggen. Toch probeerde ze nog een keer een nieuwe variant, en toen ging er een schok door haar heen: het lukte. Ze had Jamals visitekaartje allang niet meer nodig; ze kende zijn nummer net zo goed als haar eigen naam. Angstig ging ze in de badkuip staan, omdat dat het verst van de deur was. Toen belde ze.

De beltonen klonken als misthoorns, als noodsignalen midden op zee, en opeens kraakte de lijn. Iemand nam op. Ze deed haar ogen dicht en luisterde ongerust naar de geluiden op de gang. Het scheelde niet veel of ze hing op, maar toen hoorde ze zijn stem en zijn naam, en ze fluisterde: ‘Met mij, Faria Kazi.’

‘O,’ zei hij.

‘Ik kan maar kort praten.’

‘Ik luister,’ zei hij.

Alleen al zijn stem maakte dat haar hart oversloeg, en ze overwoog om hem te vragen de politie te bellen, maar dat durfde ze niet. Ze zei alleen: ‘Ik wil je zien.’

‘Ik zou heel gelukkig zijn als we elkaar kunnen zien,’ zei hij, en toen wilde ze roepen: ‘Gelukkig? Ik ga kapot.’ Maar ze antwoordde: ‘Ik weet niet wanneer ik kan.’

‘Ik ben altijd thuis. Ik heb een huurflatje in de Upplandsgata. Ik lig meestal te lezen of te schrijven. Kom maar wanneer je kunt,’ zei hij, en hij gaf haar het adres en de code van de voordeur.

Ze wiste het nummer dat ze had gebeld, legde de telefoon weer op het handdoekenkastje en liep langs alle familieleden en bekenden naar haar kamer. Daar stonden ook mensen. Ze vroeg hen de kamer uit te gaan, en ze gehoorzaamden met een bezwaard glimlachje. Daarna ging ze onder haar dekbed liggen en besloot te vluchten, tot elke prijs.

Zo was het begonnen, het gelukkigste en het ergste wat ze in haar leven zou meemaken.

 

Malin en Mikael liepen langs het publiek en de boekentafel in de hal naar buiten, de zon in. Ze passeerden de boten die aan de kade afgemeerd lagen en keken naar de berg aan de andere kant van de verkeersweg. Een hele tijd zeiden ze niets. Het was heet. Mikael had zijn ergernis afgeschud, maar Malin leek nu ongeconcentreerd.

‘Interessant wat je zei over zijn gehoor,’ zei hij.

‘O ja?’

Ze klonk afwezig.

‘Die psycholoog, Carl Seger, die vijfentwintig jaar geleden per ongeluk in het bos werd doodgeschoten, had een dissertatie geschreven over de invloed van het gehoor op ons gevoel van eigenwaarde,’ vervolgde hij.

Ze keek hem aan.

‘Zou dat vanwege Leo zijn, denk je?’

‘Ik weet het niet, maar het klinkt niet direct als een gebruikelijk onderwerp. Waaruit bleek Leo’s overgevoeligheid voor geluid?’

‘Nou, we zaten soms in een vergadering, en dan zag ik hem naar iets luisteren zonder dat ik begreep waarnaar, en even later kwam er dan iemand binnen. Hij hoorde alles eerder dan wij, en ik vroeg hem daar een keer naar. Hij wuifde het weg, maar later... in de laatste periode dat ik bij de firma werkte, vertelde hij dat hij al zijn hele leven last had van zijn gehoor. Hij zei dat hij op school totaal hopeloos was.’

‘Ik dacht dat hij de beste van de klas was.’

‘Ik ook, maar de eerste jaren kon hij niet stilzitten en wilde hij de hele tijd de klas uit. Dat was een grote zorg, en als hij uit een ander, “gewoner” gezin was gekomen, was hij vast overgeplaatst naar het speciale onderwijs of domweg beschouwd als een probleemkind, maar hij was een Mannheimer, dus alle beschikbare middelen werden ingezet. Ze ontdekten dat zijn gehoor uniek was en dat hij het daarom in de klas niet uithield. Het minste geruis of geritsel irriteerde hem. Toen werd besloten dat hij thuis privéonderwijs zou krijgen, en daar heeft hij zich waarschijnlijk ontwikkeld tot die jongen met dat torenhoge iq waarover je hebt gelezen.’

‘Dus hij was nooit trots op zijn gehoor.’

‘Dat leek me niet, maar misschien... Ik weet het niet... Misschien schaamde hij zich ervoor, maar profiteerde hij er ook van.’

‘Hij zou een goede afluisteraar zijn geweest.’

‘Schreef die psycholoog iets over extreem goed gehoor?’

‘Min of meer,’ zei Mikael. ‘Ik heb zijn dissertatie nog niet te pakken gekregen, maar ergens anders schrijft hij dat iets wat in een bepaald tijdperk evolutionair handig is, in een ander tijdperk een last kan zijn. In de tijd van de jagers in een stil bos was iemand met een goed gehoor het alertst en had hij dus de meeste kans om met het avondeten thuis te komen. In tijden van herrie en heisa in grote steden loopt diezelfde man het risico gek te worden en overspannen te raken. Meer waarnemer dan deelnemer.’

‘Schreef hij dat, “Meer waarnemer dan deelnemer”?’

‘Ik geloof het wel.’

‘Triest.’

‘Waarom zeg je dat?’

‘Het is Leo in een notendop. Hij was altijd de waarnemer.’

‘Behalve die week in december.’

‘Behalve toen. Denk je dat er iets niet in de haak was bij dat ongeluk in het bos?’

Hij hoorde een nieuw soort nieuwsgierigheid in haar stem en beschouwde dat als een goed teken. Misschien zou ze meer vertellen over wat er zo eigenaardig was aan haar ontmoeting met Leo op diens kantoor.

‘Ik begin er wel in geïnteresseerd te raken,’ zei hij.

 

Leo was Carl Seger nooit vergeten. Zelfs nu hij volwassen was, kon hij op dinsdag om vier uur, als hij altijd naar Carls praktijk ging, nog bevangen worden door een intens gemis, en het gebeurde wel dat hij in zijn hoofd met hem praatte als met een verzonnen vriend.

Toch ging het op den duur wel beter, en zoals Carl al had voorspeld leerde Leo met de wereld en de geluiden om te gaan. Vaak was zijn absolute gehoor zonder meer een voordeel, zeker als hij speelde. Lange tijd deed hij niet veel anders en droomde hij ervan jazzpianist te worden. In zijn late tienerjaren kreeg hij het aanbod om een plaat op te nemen voor de platenmaatschappij Metronome. Hij sloeg het af omdat hij vond dat hij nog niet voldoende goed materiaal had.

Toen hij op de Economische Hogeschool van Stockholm begon, beschouwde hij zijn studie maar als bijzaak. Zodra hij betere melodieën had gecomponeerd, zou hij die plaat maken, leven voor de muziek, een nieuwe Keith Jarrett worden. De bijzaak werd echter zijn leven, en daar vond hij eigenlijk nooit een verklaring voor. Was het de angst om te mislukken en zijn ouders teleur te stellen? Of waren het zijn depressies, die met dezelfde zekerheid kwamen als de jaargetijden?

Leo bleef alleen, en dat was ook niet zo gemakkelijk te begrijpen. Mensen werden nieuwsgierig naar hem. Vrouwen voelden zich tot hem aangetrokken, maar hij niet net zo snel tot hen. In het gezelschap van anderen verlangde hij naar de stilte en de rust van thuis. Maar van Madeleine Bard had hij wel echt gehouden.

Eigenlijk begreep hij dat niet goed. Ze leken helemaal niet op elkaar. Toch dacht hij niet dat hij domweg voor haar schoonheid was gevallen, laat staan voor haar rijkdom. Ze was bijzonder – dat zou hij altijd blijven vinden – met haar schitterende blauwe ogen, die een geheim leken te bewaren, en met haar weemoed, die soms als een donkere zweem over haar mooie gezicht vloog.

Madeleine en hij verloofden zich en woonden een tijdje samen in zijn huis in de Floragata. Hij had toen net zijn vaders aandeel in Beleggingskantoor Alfred Ögren geërfd, en Madeleines ouders, die het bepaald niet aan snobisme ontbrak, beschouwden hem als een uitstekende partij. Hun relatie was echter niet zonder problemen. Madeleine wilde voortdurend etentjes organiseren. Leo verzette zich daar zo goed mogelijk tegen. Ze maakten geregeld ruzie en af en toe sloot Madeleine zich op in haar slaapkamer en huilde. Maar dat waren uitzonderingen. Het had een goed huwelijk kunnen worden. Daar was hij van overtuigd. Madeleine en hij vrijden en spraken doorgaans vurig en gepassioneerd met elkaar.

Toch gebeurde er een ramp, en die bewees waarschijnlijk dat hij zich schuldig had gemaakt aan zelfbedrog en een saamhorigheid had ervaren die er niet was geweest. Het gebeurde in augustus op een kreeftenfeest bij de familie Mörner op Värmdö. De sfeer was al vanaf het begin gespannen. Hij was in een sombere stemming en vond de gasten conventioneel en luidruchtig. Hij trok zich terug, waardoor Madeleine heel krampachtig overdreven aardig ging doen. Ze huppelde rond tussen de gasten en zei dat alles ‘fantastisch’ en ‘geweldig’ was, en het was natuurlijk ‘te gek hoe prachtig jullie alles hebben ingericht, en wat een stuk grond! Ik ben zóóó onder de indruk. We zouden hier zó naartoe willen verhuizen’. Maar het was eigenlijk niets bijzonders, gewoon een deel van de charade van het leven.

Tegen middernacht liet hij het feest voor wat het was en ging hij in een aparte kamer zitten met een boek, Really the Blues van Mezz Mezzrow, dat hij tot zijn verbazing in een boekenkast had aangetroffen, en dat betekende dat het feest voor hem toch nog heel leuk werd. Hij las en droomde weg naar de jazzclubs van New Orleans en Chicago in de jaren dertig, en bekommerde zich niet meer om het gebrul en gelal van de anderen.

Na een paar uur kwam Ivar Ögren de kamer in, dronken, zoals altijd op feestjes, met een malle zwarte hoed op en in een bruin pak dat te strak zat om zijn middel. Leo hield zijn handen voor zijn oren voor het geval dat Ivar zou schreeuwen of lawaai zou maken, zoals gewoonlijk.

Ivar zei: ‘Ik neem je verloofde mee uit roeien.’

Leo protesteerde: ‘Geen sprake van. Je bent dronken.’ Dat hielp niet, behalve dan dat Ivar Madeleine bij wijze van concessie een rood zwemvest omdeed. Leo liep naar de veranda en keek het rode vest na dat tussen de scheren verdween.

Het water glansde. Het was een heldere zomernacht en er straalden een paar sterren. Ivar en Madeleine praatten zacht met elkaar in de boot. Niet dat dat iets uitmaakte. Leo verstond toch elk woord. Het was gegiechel en onzin. Er kwam een andere, vulgaire Madeleine uit naar voren, en dat alleen al deed pijn. Toen voer de boot verder weg en verstond zelfs hij niet wat ze zeiden. Ze bleven uren weg.

Toen ze terugkwamen waren de andere gasten vertrokken. Het werd licht. Leo stond aan de kust met iets diks in zijn keel. Hij hoorde dat de boot aan land werd getrokken en dat Madeleine onzeker naar hem toe kwam. Onderweg naar huis in de taxi stond er een muur tussen hen in, en Leo begreep exact wat Ivar op zee had gezegd. Negen dagen later pakte Madeleine haar koffers en verliet ze hem. Op 21 november van dat jaar, toen de sneeuw boven Stockholm viel en het donker het land in zijn greep nam, verloofde ze zich met Ivar Ögren.

Leo werd ziek. Hij had iets wat zijn dokter omschreef als een gedeeltelijke verlamming. Toen hij hersteld was, ging hij weer aan het werk, vermande zich en wenste Ivar met een broederlijke omhelzing geluk. Hij was erbij op de vrijgezellenavond en op de bruiloft, en begroette Madeleine vriendelijk als hij haar tegenkwam. Hij hield zich elke klotedag goed en wekte de indruk dat er tussen hem en Ivar van kinds af aan een vriendschapsband bestond die alle bedreigingen overleefde, maar stiekem dacht hij iets heel anders. Hij zinde op wraak.

Ivar Ögren, aan de andere kant, voelde dat hij slechts een gedeeltelijke overwinning had behaald. Leo Mannheimer vormde nog steeds een bedreiging en een rivaal voor het leiderschap van het beleggingskantoor. Hij maakte plannen om Leo definitief kapot te maken.

 

Malin zei niets over haar gesprek met Leo. Op de bult in de Hornsgata, waar die zich even splitst in een hoog en een laag deel, bleef ze staan zonder dat Mikael begreep waarom. Het was veel te warm en te benauwd om zomaar in de zon stil te blijven staan, maar daar stonden ze: twijfelend, aarzelend, terwijl mensen langs hen heen liepen en er verderop een auto toeterde. Malin keek naar het Maria­torg.

‘Zeg,’ zei ze. ‘Ik moet gaan.’

Ze gaf hem een kus zonder dat ze er met haar aandacht helemaal bij was, haastte zich de stenen trappen naar de Hornsgata af en rende naar het Mariatorg. Mikael bleef verdwaasd staan. Toen pakte hij zijn mobiel en belde hij Erika Berger, zijn goede vriendin, tevens hoofdredacteur van Millennium.

Hij vertelde dat hij een paar dagen niet naar de redactie zou komen. Dat was niet erg. Het julinummer was net de deur uit. Het was bijna midzomer en voor het eerst sinds jaren hadden ze de middelen om in deze tijd van het jaar twee tijdelijke medewerkers aan te stellen om hun werklast te verminderen.

‘Je klinkt somber. Is er iets gebeurd?’ vroeg Erika.

‘Er is iemand zwaar mishandeld op de afdeling in Flodberga waar Lisbeth zit.’

‘Oef! Wie is er mishandeld?’

‘Een gangster, een maffioos type; een heel vervelende geschiedenis. Lisbeth was er getuige van.’

‘Die redt zich altijd wel.’

‘Laten we het hopen. Maar zeg... Zou je me met iets anders kunnen helpen?’

‘Natuurlijk. Waarmee?’

‘Zou je iemand op de redactie, liefst Sofie, willen vragen om morgen naar het Stadsarchief te gaan om de persoonsdossiers van drie mensen op te vragen met een beroep op de Wet openbaarheid van bestuur?’

Hij noemde de namen en gaf Erika hun persoonsnummers, die hij in zijn telefoon had genoteerd.

‘Die ouwe Mannheimer,’ mompelde Erika. ‘Die is toch dood en begraven?’

‘Al zes jaar.’

‘Ik heb hem een paar keer ontmoet toen ik klein was. Mijn vader kende hem een beetje. Heeft het met Lisbeth te maken?’

‘Misschien,’ antwoordde hij.

‘Hoe?’

‘Dat weet ik eigenlijk niet. Wat was het voor iemand?’

‘Mannheimer? Moeilijk te zeggen. Ik was nog niet zo oud. Hij had de naam een deugniet te zijn, maar in mijn herinnering was hij toch heel aardig. Hij vroeg me van welke muziek ik hield. Kon mooi fluiten. Waarom interesseert hij je?’

‘Mag ik daar ook later op terugkomen?’ vroeg Mikael.

‘Oké, zoals je wilt,’ zei Erika, en ze vertelde iets over het komende nummer en de advertentieverkoop.

Hij luisterde niet echt, beëindigde het gesprek nogal abrupt en liep door, de Bellmansgata in. Hij kwam langs de Bishops Arms, liep de met keien belegde heuvel af, ging zijn portiekdeur door en liep naar boven, naar zijn zolderappartement. Daar ging hij achter de pc zitten en hervatte zijn zoektocht. Intussen dronk hij een paar Pilsner Urquell. Hij concentreerde zich vooral op het schietongeluk in Östhammar maar werd daar niet veel wijzer van. Oude strafzaken uitzoeken was altijd problematisch; dat wist hij uit ervaring.

Er waren geen digitale archieven om iets in op te zoeken – voornamelijk om redenen van privacy – en conform de regels van het Rijksarchief werden vooronderzoeken van rechtbanken na vijf jaar verwijderd. Hij besloot daarom de volgende dag naar de rechtbank van Uppsala te gaan om de vonnisboeken door te bladeren. Daarna kon hij misschien een bezoekje brengen aan het politiebureau of een oude, gepensioneerde rechercheur opzoeken die zich de zaak misschien nog herinnerde. Dat hing ervan af wat hij vond.

Hij belde ook Ellenor Hjort, de vrouw die met Carl Seger verloofd was. Hij begreep onmiddellijk dat ze dit onderwerp had afgesloten. Ze wilde niet over Carl praten. Ze was wel beleefd en voorkomend, maar ze wilde daar niet meer in graven, zei ze: ‘Ik hoop dat je daar begrip voor hebt.’ Toch veranderde ze van gedachten en ging ze ermee akkoord dat Mikael de volgende middag zou komen, maar dat kwam niet door zijn aloude journalistencharme, en zelfs niet doordat Ellenor nieuwsgierig werd naar waar hij nu eigenlijk mee bezig was, maar doordat Mikael op goed geluk de naam Leo Mannheimer liet vallen.

‘Leo,’ riep ze uit. ‘Jee! Dat is lang geleden. Hoe gaat het met hem?’

Mikael antwoordde dat hij dat niet wist. ‘Kenden jullie elkaar goed?’

‘O, ja! Carl en ik waren echt dol op die jongen.’

Toen hij had opgehangen, ruimde hij de keuken wat op. Hij vroeg zich af of hij Malin zou bellen om erachter te komen wat haar dwarszat, maar in plaats daarvan nam hij een douche en kleedde zich om. Om vijf voor zes verliet hij zijn appartement en liep naar restaurant Pane Vino aan de Zinkensdamm om met zijn zus te praten.