16
Ik was bang dat hij bewusteloos zou raken. Zijn ogen begonnen weg te draaien in hun kassen en zijn ademhaling werd opeens zwakker. Ik wilde niet dat hij van louter angst een hartaanval zou krijgen. Dan had ik nogal wat uit te leggen.
‘Alex,’ riep ik tegen hem, waardoor zijn blik zich weer op mijn gezicht richtte. ‘Je kunt dit voorkomen, dat weet je. Je hoeft alleen maar mee te werken en mijn vragen te beantwoorden. Maar je moet volkomen eerlijk zijn en me alles vertellen. Snap je?’
Hij knikte ijverig.
‘En beloof je overal antwoord op te geven?’
Hij knikte weer.
‘Dat je niets zult achterhouden?’
Hij schudde zijn hoofd van links naar rechts, dus deed ik een stap naar voren en trok de tape van zijn mond.
‘Om te beginnen,’ zei ik. ‘Wie heeft Roderick Ward vermoord?’
Hij wilde nog steeds geen antwoord geven.
‘Ik geef je niet nog een kans,’ zei ik ernstig.
‘Hoe weet ik of je me niet alsnog vermoordt nadat ik je het heb verteld?’
‘Dat weet je niet,’ zei ik. ‘Maar heb je een keus? En als ik genoeg belastende informatie over jou verzamel, zodat ook jij in grote problemen komt als je de belastingman over mijn moeder vertelt, dan zouden we als het ware allebei een massavernietigingswapen in handen hebben. Als een van ons met de politie gaat praten, heeft dat precies datgene tot gevolg wat we allebei zo hard proberen te vermijden. We zouden allebei de veiligheid van wederzijds verzekerde vernietiging hebben, een beetje zoals afschrikking met kernwapens. We zouden geen van beiden die informatie gebruiken, uit angst voor vergelding.’
‘Maar je zou me nog steeds kunnen doden,’ zei hij.
‘Ja,’ zei ik, ‘dat is wel zo, maar waarom zou ik? Er is dan geen reden toe, en zelfs ik dood geen mensen zonder reden.’
Hij keek niet bepaald gerustgesteld, dus maakte ik zijn voet van de trapspijl los en trok hem over de vloer tot hij rechtop zat met zijn rug tegen de muur naast de keukendeur.
‘Oké dan,’ zei ik, terwijl ik weer op de rechte stoel ging zitten. ‘Als jij Roderick Ward niet hebt vermoord, wie dan wel?’
Ik wist nog steeds niet zeker of hij het me zou gaan vertellen, dus pakte ik ogenschijnlijk verstrooid de spuit op en sprietste ik weer een fijn straaltje vloeistof uit de naald.
‘Z’n zus,’ zei Alex.
Ik keek hem aan. ‘Stella Beecher?’
Hij leek verrast dat ik haar naam kende, maar ik had hem al het briefje laten zien dat hij haar had gestuurd. Hij knikte.
‘Waarom zou ze haar eigen broer vermoorden?’
‘Ze deed het niet met opzet,’ zei hij. ‘Het was een ongeluk.’
‘Bedoel je het auto-ongeluk?’
‘Nee,’ zei hij. ‘Hij was al dood toen hij de rivier in reed. Hij is in bad verdronken.’
‘Waarom stopte Stella Beecher hem in vredesnaam in bad?’
‘Ze stopte hem niet in bad. Ze wilden hem dwingen te zeggen waar het geld was gebleven.’
‘Welk geld?’ vroeg ik.
‘Het geld van Freds vader.’
Het duizelde me. ‘Fred?
‘Fred Sutton,’ zei hij.
De zoon van de oude Sutton. De man die ik op de tribune bij Roderick Wards gerechtelijk vooronderzoek had gezien.
‘Dus Fred Sutton en Stella Beecher kennen elkaar?’ vroeg ik.
‘Dat kun je wel zeggen!’ Hij lachte. ‘Ze wonen samen. Ze zijn zo goed als getrouwd.’
In Andover, dacht ik, dicht bij het verzorgingshuis van de oude Sutton. Het was dus helemaal geen toeval geweest dat Stella Beecher naar Andover was verhuisd.
Het kostte meer dan een uur, maar uiteindelijk had Alex me verteld hoe en waarom Roderick Ward dood werd gevonden in zijn auto, verdronken in de Windrush.
Ward was aan de oude Sutton voorgesteld door Stella Beecher, die al een tijdje een verhouding had met brigadier Fred. Roderick had, zonder dat Fred of Stella het wist, de oude man zover gekregen dat hij een extra hypotheek op zijn huis nam en het geld investeerde in een niet-bestaand hedgefonds op Gibraltar. Fred kwam er pas achter nadat hij had gezien hoe er een steen door zijn vaders ruit werd gegooid. Het leek wel een soap.
‘Hoe weet je dat allemaal?’ vroeg ik aan Alex. ‘Wie is jouw connectie?’
‘Ik werkte samen met Roderick Ward.’
‘Dus jij bent betrokken bij dat oplichtershedgefonds?’
Hij wilde het eigenlijk niet toegeven. Hij moest hebben geweten dat mijn moeder op dezelfde manier was opgelicht. Hij wendde zijn blik van mij af, maar knikte.
‘En wie is het brein achter de hele zaak?’ vroeg ik.
Hij richtte zijn ogen weer op mij. ‘Dacht je nou echt dat ik zo dom ben?’ zei hij. ‘Als ik je zou vertellen wie het is, zou jij me niet meer hoeven te vermoorden want dat zouden zij dan wel voor je doen.’
Ik vond hem inderdaad dom. Maar niet zo dom als Roderick Ward. Wie gaat nou de vader van de vriend van je zus beroven, vooral als die vriend toevallig ook nog een politieman is – dát was echt dom!
‘Nog even over Roderick Ward,’ zei ik. ‘Waarom heb je Stella Beecher een briefje gestuurd waarin stond dat je het spul had? Welk spul? En hoe ken je Stella eigenlijk?’
‘Ik kende haar niet,’ antwoordde hij. ‘Maar ik kende haar adres omdat Roderick had verteld dat het hetzelfde was als het adres dat hij gebruikte, het adres in Oxford.’
‘En wat bedoelde je met het spul dat je had? En dat je hoopte dat het op tijd was?’
‘Fred Sutton had Roderick en mij lastiggevallen op een kantoor dat we in Wantage hadden gehuurd; hij bedreigde ons en zo.’
Geef hem eens ongelijk, dacht ik.
‘Hij zei dat hij een arrestatiebevel voor me zou halen en me er via zijn contacten bij de politie bij zou lappen. Hij zei dat ik tien jaar zou krijgen, tenzij ik hem de papieren gaf waaruit bleek waar zijn vaders geld was gebleven.’
‘Vanwaar dat briefje?’
‘Ik had kopieën van die papieren gemaakt, maar hij kwam ze niet ophalen op maandagochtend, zoals we hadden afgesproken. Hij had gezegd dat hij zeker om acht uur op het kantoor zou zijn, en ik wachtte. Maar hij kwam de hele dag niet opdagen, en Roderick liet zich ook niet zien. Ik dacht dat die twee het op een akkoordje hadden gegooid, en dat ik er uiteindelijk voor zou opdraaien. Ik was doodsbang, geloof me. Ik kon hem niet bereiken, dus stuurde ik dat briefje.’
Ik had me dus vergist door te denken dat ‘het spul’ iets met mijn moeders belastingpapieren te maken had; en ‘op tijd’ had niets te maken gehad met Roderick Wards ‘ongeluk’, maar met het vóór zijn van een arrestatiebevel.
Neem nooit zomaar iets aan, hield ik mezelf weer voor.
Maar ik had wat één ding betreft gelijk gehad: Alex Reece was inderdaad dom.
‘Hoe weet je dat Fred Sutton en Stella Roderick Ward hebben vermoord?’ vroeg ik hem.
‘Fred staat de volgende morgen meteen op de stoep en eist de papieren, maar ik zei hem dat-ie kon oprotten. Als hij dacht dat ik zou gaan boeten voor wat Roderick had gedaan, dan zat hij er mooi naast. Maar hij zegt dat Roderick dood is en dat het mij net zo zal vergaan als ik hem die papieren niet geef.’
Hij stopte even om adem te halen.
‘Dus ik zeg tegen hem dat ik niet geloofde dat Roderick dood was. Ik zei dat hij dat alleen maar zei om me bang te maken. Hij zegt dat ik inderdaad bang moet zijn omdat ze hem in bad hebben vermoord, maar dan bedenkt hij zich en zegt dat het een ongeluk was, dat ze hem alleen maar bang hadden willen maken zodat hij zou zeggen waar het geld was gebleven. Fred zegt dat Stella aan zijn voeten trok en dat hij kopje-onder ging en gewoon... stierf. Ze vermoordde zomaar even haar eigen broer, zei Fred. Het ene moment stelden ze hem nog vragen en het volgende was hij dood.’
‘Heb je Fred de papieren die hij wilde gegeven?’ vroeg ik.
‘Ja,’ zei hij. ‘Maar hij heeft er weinig aan gehad. Dat geld is al eeuwen geleden verdwenen en ze veranderen voortdurend de rekeningnummers en zo.’
‘Ze?’ vroeg ik.
Hij klapte dicht, perste zijn lippen op elkaar en schudde zijn hoofd naar me.
Maar ik had tijdens het wachten op Greystone Stables en in de koffiebar in Newbury heel wat denkwerk verricht, en hoe langer ik erover nagedacht, hoe zekerder ik was geworden.
‘Je bedoelt Jackson Warren en Peter Garraway,’ zei ik. Het was meer een verklaring dan een vraag.
Hij staarde me met wijd open mond aan. Ik had dus gelijk.
Maar zij moesten het wel zijn.
‘En wie is meneer Cigar?’ vroeg ik hem.
Hij lachte. ‘Niemand,’ zei hij. ‘Dat was Rodericks idee. Ze vonden het allemaal een steengoede grap toen ze aan hun eigen dikke havanna’s zaten te lurken.’
‘En de Rock Bank Ltd.?’ vroeg ik. ‘Is dat ook een mythe?’
‘O nee, die bestaat wel degelijk,’ antwoordde hij. ‘Maar het is niet echt een bank. Het is gewoon een op Gibraltar gevestigde holdingcompany. Als er geld binnenkomt, blijft het daar een tijdje staan, en dan gaat het weer weg.’
‘Hoeveel geld?’ vroeg ik.
‘Dat hangt af van hoeveel mensen investeren.’
‘En waar gaat het heen als het de Rock Bank verlaat?’
‘Ik regel een overboeking naar een andere rekening op Gibraltar, maar daar blijft het ook niet lang op staan,’ zei hij. ‘Ik weet niet waar het daarna heen gaat. Maar ik durf te wedden dat het op een geheime Zwitserse bankrekening eindigt.’
‘Hoelang blijft het op de Rock Bank staan?’
‘Ongeveer een week,’ zei hij. ‘Net lang genoeg voor goedkeuring van de overboeking en om eventuele problemen op te lossen.’
Dus de Rock ‘Bank’ (Gibraltar) had zelf geen kapitaal. Geen wonder dat de curatoren in Londen probeerden om de directeuren zélf aan te pakken.
‘En waar komt het vandaan?’ vroeg ik hem.
‘De sukkels,’ zei hij met een lach.
‘Jij bent de sukkel,’ zei ik. ‘Moet je jezelf zien. Je ziet er nu niet zo pienter uit. En je krijgt uiteindelijk vast niet zo veel van het geld.’
‘Ik krijg mijn aandeel,’ pochte hij.
‘En hoeveel jaren cel zal dat aandeel straks waard zijn als dit allemaal instort, wat geheid gaat gebeuren? Of wanneer Warren en Garraway besluiten dat jij je aandeel niet meer waard bent? Dan eindig je misschien net zoals Roderick dood in een badkuip.’
‘Ze hebben me nodig,’ pochte hij weer. ‘Ik ben hun accountant. Ik moet voor hen de balans opmaken. Je bent gewoon jaloers op een succesvolle onderneming.’
‘Maar het is geen onderneming,’ zei ik. ‘Je steelt van mensen, dat is alles.’
‘Ze kunnen het missen,’ zei hij smalend.
Ik ging er niet tegenin omdat het geen zin had.
Waarschijnlijk onderschreef hij de opvattingen van Pol Pot en de Rode Khmer.
‘Hoe kennen Jackson Warren en Peter Garraway elkaar?’
‘Dat weet ik niet,’ zei hij. ‘Maar ze kennen elkaar al jaren. Allang voordat ik ze leerde kennen.’
‘En hoelang ken jij ze?’ vroeg ik.
‘Te lang,’ zei hij, herhalend wat hij me tijdens Isabella’s etentje had gezegd.
‘En hoelang is dat?’ drong ik aan.
‘Ongeveer vier jaar.’
‘Begon toen dat bedrog met het zogenaamde hedgefonds?’
‘Ja, zo ongeveer.’
‘Doelde je daarop toen je dat akkefietje met Jackson Warren had, je weet wel, die avond dat ik je voor het eerst ontmoette?’
‘Nee,’ zei hij. ‘Dat ging over dat andere zwendeltje van Peter en hem.’
‘En wat is dat dan?’ vroeg ik.
‘Vergeet het,’ antwoordde hij, hoofdschuddend. ‘Ik heb al veel te veel gezegd.’
Daar had hij tenminste gelijk in.
‘Denk je dat de fiscus hun andere zwendeltje gaat onderzoeken?’ vroeg ik, terugdenkend aan het tafelgesprek tussen hem en Jackson. Wat had hij toen ook alweer gezegd? Iets over dat je ‘nooit kon weten wat de fiscus verder nog zou kunnen opgraven’. ‘En jij maakt je nu zorgen dat dat onderzoek ook de rest aan het licht brengt?’
Het was een gok, maar geen verkeerde.
‘Behoorlijk stom, als je het mij vraagt,’ zei hij.
Ik vroeg het hem inderdaad.
‘Waarom zou je dat risico nemen?’ zei ik.
‘Precies.’
‘Dus hun andere zwendeltje draait om de fiscus?’
‘Luister,’ hij veranderde van onderwerp en ging volledig voorbij aan mijn vraag, ‘ik heb in het vliegtuig een paar biertjes gedronken en moet nu ontzettend nodig pissen.’
Ik dacht terug aan mijn tijd in de stal. Zou ik hem in zijn broek laten plassen, zoals hij mij had gedwongen te doen?
‘Kom op,’ schreeuwde hij me toe. ‘Ik knap uit elkaar.’
Ik pakte met tegenzin een schaar uit mijn rugzak, leunde voorover en knipte de strips door waarmee Alex’ handen zaten vastgebonden op zijn rug.
‘Ik zou kunnen vluchten,’ zei hij, terwijl hij ging zitten en over zijn polsen wreef.
‘Dat kan je zo wel schudden.’ Ik wees naar de plastic strips die nog steeds zijn enkels samenbonden.
‘Kom op,’ zei hij, ‘knip die ook door.’
‘Nee,’ zei ik, ‘je kunt huppen.’
Hij trok zich knarsetandend overeind en hupte het kleinste kamertje onder de trap in.
Het leek me onwaarschijnlijk dat er een telefoon op het toilet zou zijn maar ik nam niettemin uit voorzorg de hoorn van de haak van de telefoon in de keuken. Je kunt niet op het ene toestel een buitenlijn bellen als het andere van de haak is en zijn mobieltje lag nog steeds uitgeschakeld op het aanrecht waar ik het had achtergelaten.
Alex nam de tijd en ik begon net te denken dat hij misschien door het wc-raampje probeerde te ontsnappen, toen ik hem hoorde doortrekken. Hij kwam weer het halletje in huppen.
‘Knip die vervloekte krengen door,’ zei hij boos. Hij had de tijd duidelijk benut om te proberen de plastic strips om zijn enkels kapot te maken, maar ik wist uit ervaring dat ze steviger waren dan ze eruitzagen. In ieder geval veel steviger dan zijn huid, die geschaafd was en rood begon te worden.
‘Nee,’ zei ik.
‘Wat wil je goddomme nog meer weten?’ vroeg hij kwaad.
‘M’n mvw,’ zei ik.
‘Huh?’
‘Mijn massavernietigingswapen,’ zei ik. ‘Mijn nucleaire afschrikmiddel. Ik heb hard bewijs nodig.’
‘Wat voor soort bewijs?’
‘Bewijs van een complot dat mijn moeder een miljoen Amerikaanse dollars afhandig is gemaakt.’
‘Droom lekker verder,’ zei hij glimlachend.
‘Misschien moet ik gewoon Jackson Warren bellen en hem vragen waar mijn moeders geld is, en er dan bij zeggen dat jij me dat hebt voorgesteld.’
‘Dat doe je toch zeker niet?’ vroeg hij schijnbaar een tikje verontrust.
‘Breng me niet in de verleiding,’ zei ik.
‘Hij vermoordt me al als hij hoort dat ik met jou heb gepraat.’
Mooi zo, dacht ik. Het was heel gunstig voor me als Alex banger voor Jackson Warren bleef dan voor mij. Dat alleen al zou hem ervan weerhouden Jackson ook maar iets over deze nachtelijke ontmoeting te vertellen. Misschien was dat op zichzelf wel mijn nucleaire afschrikmiddel.
‘Of misschien moet ik Jackson bellen om hem het nummer te vragen van de Zwitserse bankrekening waarop hij en Garraway al hun gestolen geld wegzetten.’
‘Dat kun je maar beter laten,’ zei Alex. ‘Of ik vertel de fiscus over je moeder.’
Ik stapte de keuken in en hij hupte achter me aan. Ik liep pal langs zijn vliegtas en zag vanuit mijn ooghoek hoe hij hem wat verder uit het zicht onder de tafel schoof. Ik zat er bepaald niet mee dat Alex dacht dat ik zijn computer niet had bekeken.
‘Ga zitten,’ zei ik bars en ik wees naar een keukenstoel. Ik geloof niet dat hij goed wist hoe hij moest reageren. Hij bewoog zich niet.
‘Ga zitten,’ zei ik weer, met mijn beste bevelstem.
Hij weifelde, maar na een paar tellen trok hij de stoel onder de tafel vandaan en ging hij zitten terwijl ik tegenover hem plaatsnam.
‘Wiens idee was het om de paarden van mijn moeder te laten verliezen?’ vroeg ik.
‘Julies,’ zei hij.
‘Zodat zij dan tegen hen kon wedden op internet?’
‘Nee, helemaal niet,’ zei hij. ‘Ze wilde gewoon dat de paarden van haar man een grotere kans maakten om te winnen. Hij maakt haar het leven zuur als ze verliezen. Ik was degene die tegen de paarden wedde op internet. Geen grote bedragen – niet zo groot dat het zou opvallen. Maar het bracht aardig wat geld in het laatje.’
Amateurs, dacht ik. Het waren amateurs.
De deurbel klonk en we schrokken er allebei van. Het werd gevolgd door een aanhoudend zacht geklop op de deur. Ik keek op mijn horloge. Het was tien voor één ’s nachts.
‘Blijf hier,’ beval ik. ‘En hou je stil. We willen toch geen van beiden dat de politie zich hiermee gaat bemoeien?’
Alex schudde zijn hoofd, maar het leek me hoogst onwaarschijnlijk dat de politie zo zacht zou kloppen. Ze zouden eerder de deur openbreken.
Ik liep door de donkere zitkamer en keek door het raam. Julie Yorke stond voor de deur en tikte zachtjes met haar knokkels tegen het glas. Ik liep de hal weer in en deed de deur open.
‘Wat heb je met hem gedaan?’ vroeg Julie met hijgende stem.
‘Niets,’ zei ik.
‘Waar is hij dan?’ vroeg ze bits.
‘In de keuken,’ zei ik en ik stapte opzij om haar binnen te laten. Ik speurde de donkere en stille straat af en sloot de deur.
Toen ik weer in de keuken kwam, stond Julie achter Alex zijn dunne, rode haar te strelen. Onder andere omstandigheden had dat een ontroerend tafereeltje kunnen zijn.
Ik zag dat ze onder haar regenjas nog steeds een nachtjapon aan had.
‘Kon je niet slapen?’ vroeg ik sarcastisch.
‘Ik moest wachten tot die ellendige man van me eindelijk indommelde,’ zei ze. ‘Ik heb een enorm risico genomen door hier te komen, mag je wel weten. Ik heb geprobeerd te bellen, maar de lijn was steeds bezet en Alex’ mobieltje gaf meteen de voicemail.’
Ik keek naar de huistelefoon waarvan de hoorn nog steeds van de haak op het werkblad lag, met het uitgeschakelde mobieltje ernaast.
‘Ik dacht dat ik je had gezegd dat je Alex niet mocht bellen,’ zei ik bars, terwijl ik naar haar wees.
‘Niet binnen de komende zesendertig uur, had je gezegd,’ antwoordde ze op beledigde toon. ‘En die waren vanavond om kwart voor elf verstreken.’
Ik had ze niet afgeteld, zij blijkbaar wel.
‘En wat gaat er nu gebeuren?’ zei Alex, de stilte doorbrekend.
‘Nou,’ zei ik, ‘je kunt om te beginnen al het geld aan mijn moeder teruggeven. Dat moet volgens mij zo’n zestigduizend pond zijn.’
‘Dat kan niet,’ zei hij. ‘We hebben het uitgegeven. En trouwens, waarom zou ik?’
‘Omdat je het illegaal hebt verkregen,’ legde ik hem uit.
‘Maar je moeder had het aan de belastingdienst moeten betalen.’
‘En dat gaat ze ook doen, als jij het teruggeeft.’
‘Droom lekker verder,’ zei hij weer lachend.
‘Oké,’ zei ik. ‘Als je er zo tegenover staat, zal ik het aan Jackson Warren en Peter Garraway moeten vragen.’
‘Doe je best,’ zei hij, nog steeds lachend. ‘Dat zijn de gierigste schoften die ik ooit heb gezien.’
‘Ik zal ze zeggen dat jij dat hebt gezegd.’
Zijn lach bestierf in zijn keel.
‘Je gaat ze helemaal niets vertellen, anders trek ik meteen bij de fiscus aan de bel.’
Wederzijds gegarandeerde vernietiging – daar draaide het bij nucleaire afschrikking om.
‘En hoe zit het met mijn foto’s?’ vroeg Julie, die zich door Alex wat zekerder begon te voelen.
‘Die bewijzen niets,’ zei Alex. ‘Ze laten alleen maar zien dat je in het postbuskantoortje was. Dat betekent nog niet dat je iemand aan het afpersen was.’
‘Die foto’s bedoel ik niet,’ zei Julie geïrriteerd. ‘Ik bedoel die andere foto’s, die hij gisteren van me heeft genomen.’
‘Welke andere foto’s?’ vroeg Alex, en hij wendde zich tot mij.
O jee, dacht ik, dit kon wel eens heel vervelend worden. Wat zou Alex ervan vinden dat ik niets verhullende foto’s van zijn naakte vriendin had genomen? Ik voelde dat Julie inmiddels ook doorhad dat het voor haar misschien veel beter was als Alex, nu hij ze nog niet had gezien, ze niet nú onder ogen zou krijgen.
‘Eh,’ krabbelde ze snel terug, ‘ze zijn niet zo belangrijk.’
‘Maar wat zijn dat dan voor foto’s?’ drong Alex aan, terwijl hij me bleef aankijken.
Moest ik het hem vertellen? Moest ik hem laten zien wat voor soort meid ze was? Of konden die foto’s nog van pas komen als middel om Julie onder druk te zetten?
‘Gewoon een paar foto’s die ik gistermiddag buiten bij het huis van de Yorkes heb genomen.’
‘Laat zien,’ sprak hij uitdagend.
Ik dacht aan mijn camera, die nog altijd veilig in mijn rugzakje zat.
‘Dat kan niet,’ zei ik. ‘Ik heb mijn camera niet bij me.’
‘Maar waarom nam je foto’s van Julie voor haar huis?’ vroeg hij streng.
Ik dacht snel na. ‘Om haar reactie vast te leggen toen ik haar de foto’s van haar in het postbuskantoor liet zien. Ik heb haar toen ook gezegd dat ze zesendertig uur lang geen contact met je mocht opnemen.’
Julie keek opgelucht en Alex leek tevreden te zijn met het antwoord, ook al was hij enigszins beduusd.
‘En wat gaat er nu gebeuren?’ vroeg hij weer.
Dat was een goede vraag.
Ik overwoog om Julie te vragen of ze iets wist van het andere zwendeltje van Warren en Garraway, dat met de belasting, maar ik besloot dat ik meer uit haar zou kunnen trekken als Alex er niet bij was, vooral als ik mijn foto’s als pressiemiddel zou kunnen gebruiken. Als een hefboom zodat ze de goede kant op helde.
‘Ik weet niet wat jullie van plan zijn,’ zei ik, en ik stond op, ‘maar ik ga naar huis om te slapen.’ En om Alex’ e-mails te lezen, dacht ik.
Ik pakte mijn ‘insuline’-zak van de trap, wierp mijn rugzakje op mijn rug en liet de twee tortelduifjes samen achter in de keuken. Ik verliet het huis door de voordeur, maar ik liep niet de straat in. Ik haalde mijn camera uit mijn rugzak en liep snel langs de zijkant van het huis naar de achtertuin en het keukenraam.
Toen ik het rolgordijn dichttrok, had ik met opzet onderaan een kiertje opengelaten, en nu bracht ik mijn ogen dicht bij het raam en keek naar binnen.
Alex en Julie waren niet erg discreet. Ik controleerde of de flits uit was en maakte toen door het raam zo’n twintig foto’s van het kussende stel, waarbij hij zijn handen onder haar jas schoof en haar nachtpon omhoogtrok. Hoewel Julies rug grotendeels naar het raam was gekeerd, was het wel duidelijk waar Alex zijn vingers had en de 18 x optische Leica-zoomlens legde alles vast.
Julie knipte nu de plastic strips rond Alex’ enkels door en ze liepen hand in hand de keuken uit en, naar ik aannam, de trap op, naar bed. Ik zou verder niets meer zien tenzij ik in de regenpijp zou klimmen, maar mijn kunstbeen leende zich nu eenmaal niet zo voor een klauterpartij om door slaapkamerramen te gluren.
Ik ging nog steeds niet terug naar Ians auto om naar huis te rijden. Ik plaats daarvan liep ik terug langs het huis en Bush Close in, waar Julie de witte bmw had geparkeerd. Hij stond een eindje verderop in de straat, ver uit het licht van de straatlantaarn voor nummer 12. Ik probeerde de portieren maar die had ze op slot gedaan, dus ging ik op de stoep zitten, leunde tegen het passagiersportier van de auto en wachtte.
Ik begon al aardig te wennen aan wachten, en aan denken.
Alex Reece ontving na vijf dagen Gibraltar duidelijk meer dan een gemiddelde bonus en ik begon net te denken dat Julie de hele nacht bij hem zou blijven, toen ik haar ongeveer een uur nadat ik was vertrokken door de lichtpoel van de eenzame straatlantaarn op me af zag lopen. Ik trok mezelf aan de klink van het portier een stukje overeind, maar bleef gehurkt onder het raampje zitten zodat Julie me niet kon zien toen ze door de straat liep. Op ongeveer tien meter van me vandaan drukte ze op de ontgrendelknop van haar sleutel en de knipperlichten flitsten één keer. Toen ze het chauffeursportier opende om in te stappen, deed ik het passagiersportier open om hetzelfde te doen, zodat we naast elkaar belandden terwijl beide portieren precies tegelijk dichtsloegen.
Geschrokken probeerde ze onmiddellijk het portier weer te openen, maar ik greep haar bij haar arm op het stuur.
‘Niet doen,’ zei ik met mijn bevelstem. ‘Rijden.’
‘Waar naartoe?’ vroeg ze.
‘Maakt niet uit,’ zei ik streng. ‘Rij de straat uit. Nu meteen.’
Julie startte de motor en reed achteruit een van de opritten op om te keren. Het was bepaald geen vlekkeloze rijexamenmanoeuvre en er zouden morgenochtend vermoedelijk bandensporen van een bmw op het gazonnetje van nummer 8 staan, maar ze reed tenminste nergens tegenaan en ik was geen examinator.
Ze reed Water Lane in en sloeg toen rechts af naar Newbury, richting huis. We reden een paar honderd meter in stilte.
‘Oké,’ zei ik, ‘stop hier.’
Ze zette de auto langs de kant van de weg.
‘Wat wil je?’ vroeg ze nogal ongelukkig.
‘Nog wat meer hulp,’ zei ik.
‘Kun je ons niet gewoon met rust laten?’
‘Maar waarom zou ik?’ riep ik uit. ‘Mijn moeder heeft jou de afgelopen zeven maanden meer dan zestigduizend pond betaald en dat geeft mij, dacht ik, het volste recht om iets van jou te eisen.’
‘Maar Alex heeft het je toch verteld,’ zei ze. ‘Je kunt het niet terugkrijgen. We hebben het uitgegeven.’
‘Waaraan?’ vroeg ik.
Ze keek me van opzij aan. ‘Hoe bedoel je, waaraan?’
‘Waar heb je mijn moeders geld aan besteed?’
‘Weet je dat dan echt niet?’
‘Nee. Hoe zou ik dat moeten weten?’
Ze lachte. ‘Aan coke, natuurlijk. Hopen heerlijke coke.’
Ze bedoelde volgens mij niet coca-cola.
‘En flessen bubbels. De allerbeste, weet je. Kisten vol heerlijke Dom.’ Ze lachte weer.
Ik besefte dat ze het afgelopen uur met Alex het een of het ander had gebruikt. Ze was niet alleen uit angst over het gras gereden. Ik kon geen alcohol in haar adem ruiken, dus moest het coke zijn geweest.
‘Weet Ewen dat je cocaïne gebruikt?’ vroeg ik.
‘Doe niet zo achterlijk,’ zei ze. ‘Ewen herkent nog geen lijntje coke als het z’n neus in kruipt. Als het geen vier benen en manen heeft, kan het Ewen geen zak schelen. Ik denk dat hij nog liever die stomme paarden neukt dan mij.’
‘Hoe zit het met dat belastingzwendeltje van Jackson Warren en Peter Garraway?’
‘Huh?’
‘Hoe zit het met de belastingzwendel van Jackson en Peter?’ vroeg ik weer.
‘Bedoel je hun btw-fraude?’ vroeg ze.
‘Ja,’ zei ik opgewonden. Ik wachtte in stilte af.
Ze aarzelde even, maar begon uiteindelijk toch te vertellen. ‘Wist je dat renpaardeneigenaars de btw op trainingsuitgaven mogen terugvragen?’
‘Mijn moeder heeft daar wel eens iets over gezegd,’ zei ik.
‘En ook de btw op andere kosten die ze toeschrijven aan hun “racebedrijf”, zoals vervoers- en telefoonkosten en de rekeningen van de dierenarts. Ze kunnen zelfs de btw terugvragen die ze moeten betalen als ze de paarden kopen.’
Die btw bedroeg bijna twintig procent. Dat was een hoop belastinggeld om terug te vorderen op duur paardenvlees.
‘Om wat voor fraude gaat het?’
‘Hoe kom je erbij dat ik dat jou zou vertellen?’ zei ze en ze draaide zich in de auto naar me toe.
‘Dus je weet het wel?’ vroeg ik.
‘Misschien,’ zei ze arrogant.
‘Ik wis de foto’s als je het me vertelt.’
Zelfs in haar door coke opgewekte toestand wist ze dat de foto’s de sleutel waren.
‘Hoe kan ik je vertrouwen?’
‘Ik ben een officier in het Britse leger,’ zei ik nogal gewichtig. ‘Je kunt me op mijn woord vertrouwen.’
‘Beloof je dat?’ vroeg ze.
‘Dat beloof ik,’ antwoordde ik plechtig en ik stak mijn rechterhand op. Nog zo’n belofte waaraan ik me misschien zou houden.
Ze wachtte nog wat langer voor ze weer van wal stak.
‘Garraway woont op Gibraltar en draagt geen btw af in Groot-Brittannië. Dat zou hij wel kunnen doen maar hij wil absoluut niets met de belastingdienst hier te maken hebben omdat hij een belastingemigrant is. Hij woont alleen maar op Gibraltar om geen belasting te hoeven betalen. Hij vindt het eigenlijk een vreselijk oord.’ Ze stopte even.
‘Dus?’ zei ik, haar aansporend verder te gaan.
‘Dus al Peter Garraways renpaarden zijn in het bezit van Jackson Warren. Jackson betaalt de trainingskosten en alle andere rekeningen en vervolgens vordert hij de btw terug. Hij koopt zelfs paarden voor Garraway en krijgt daar ook de btw van terug. Hij gebruikt een bedrijf dat Budsam Ltd. heet.’
‘Maar wat is daar frauduleus aan?’ vroeg ik. ‘Als Jackson ze koopt en alle kosten betaalt, dan is híj toch de eigenaar en niet Garraway?’
‘Ja,’ zei ze, ‘maar Peter Garraway betaalt Jackson alle kosten terug.’
‘Is dat niet terug te vinden in de boekhouding van Jackson of die van het bedrijf?’
‘Nee.’ Ze glimlachte. ‘En dat is nou juist het slimme. Peter betaalt Jackson via een buitenlandse rekening op Gibraltar, die Jackson niet bij de fiscus opgeeft. Alex zegt dat het zo slim is omdat Jackson zijn geld in het buitenland krijgt zonder ook maar iets te hoeven overschrijven van een Britse bank, wat je volgens de wet aan de belastingdienst moet opgeven.’
‘Hoeveel paarden heeft Peter Garraway op deze manier in zijn bezit?’ vroeg ik.
‘Massa’s. Hij heeft er tien of twaalf bij ons en nog een hele hoop meer bij andere trainers.’
‘Maar betalen die zichzelf niet terug met het prijzengeld?’
‘Nee, natuurlijk niet,’ zei ze. ‘De meeste paarden verdienen aan prijzengeld nog geen fractie van wat ze aan onderhoud kosten, zeker niet de springers. In de verste verte niet. Tenzij je de winsten uit weddenschappen meetelt, en die houdt Garraway zelf.’
‘Waarom laat Peter Garraway zich niet zelf als eigenaar in Groot-Brittannië registreren voor dat btw-opzetje?’
‘Dat zei ik je toch,’ zei ze. ‘Hij is paranoïde wat de Britse belastingdienst betreft. Ze proberen hem al eeuwen te pakken op belastingontduiking. Hij telt obsessief het aantal dagen dat hij hier is en hij en zijn vrouw reizen in verschillende vliegtuigen zodat ze bij een crash niet allebei omkomen en zijn familie hier dan de successierechten moet betalen. Hij zal zich nooit laten registreren. Alex vindt dat dom. Hij heeft ze gezegd dat het zonder enkel risico het btw-probleem zou oplossen, maar Garraway wil niet luisteren.’
Maar ik luisterde wel.
Was het niet Archimedes die beweerde dat hij de hele aarde kon optillen als je hem maar een hefboom gaf die lang genoeg was?
Ik luisterde met toenemend genoegen naar Julie. Misschien had ik nu een hefboom die lang genoeg was om mijn moeders geld onder de Rots van Gibraltar vandaan te wrikken.
Ik hoefde alleen maar te bedenken bij wie ik hem zou gebruiken, en wanneer.
17
Ik bracht een groot deel van de nacht door met het downloaden van Alex’ bestanden en e-mails op mijn laptop via de internetverbinging in het kantoor van mijn moeder.
Ik had mezelf met Ians sleutel stilletjes in de keuken binnengelaten. De honden schrokken niet op van hun nachtelijke bezoeker; ze snuffelden aan mijn hand toen ik langs ze liep en gingen daarna weer slapen, blij dat ik goed volk was en geen indringer.
Ik werkte louter bij het licht van het computerscherm en liet alles precies zoals ik het had aangetroffen achter. Ik wist niet waarom ik het nog steeds noodzakelijk vond dat mijn aanwezigheid geheim bleef voor mijn moeder, maar ik was er nog niet aan toe om haar uit te leggen wat er zich allemaal afspeelde.
Het was misschien ook veiliger voor mij geweest als ze niet wist waar ik was.
Nadat ik Julie in haar witte bmw naar huis had laten rijden, was ik met Ians auto langzaam de oprit van Greystone Stables opgereden. Mijn twee verklikkerstokjes waren gebroken. Er was iemand op het stalerf geweest; iemand die nu zou weten dat ik niet dood was; iemand die misschien nog eens zou proberen om me te vermoorden. Maar dan zouden ze me eerst moeten vinden.
Ik sliep een rusteloze slaap op Ians bank en hij liet me daar doezelen toen hij op maandagochtend om halfzes de deur uit ging voor de ochtendronde.
Toen hij tegen het middaguur terugkwam, had ik alle informatie van Alex gelezen die ik op mijn laptop had gedownload. Het meeste ervan was oersaai, maar tussen alle rommel zaten ook een paar regelrechte pareltjes en drie schitterende kanjers van diamanten.
Misschien hoefde ik mijn hefboom toch niet te gebruiken.
Een van de diamanten was dat Alex niet alleen de accountant van de Rock Bank (Gibraltar) Ltd. bleek te zijn, maar ook een van de ondertekenaars van de bedrijfsrekening, en het mooiste van alles was dat ik alle wachtwoorden en gebruikersnamen had gedownload die hij nodig had om online toegang tot die rekening te krijgen.
Ik zou vanavond proberen op de rekening in te loggen, dacht ik, als ik vanuit mijn moeders kantoor op internet kon.
De andere diamanten waren e-mails van Jackson Warren aan Alex Reece over mij; de eerste was een bericht dat op de avond van Isabella’s dinertje was verstuurd en de tweede dateerde van na de races op Newbury, de dag dat Scientific had gewonnen. De eerste was in een vlaag van woede verstuurd, en de tweede als een waarschuwing, maar het verbaasde me niettemin hoe laks mensen soms waren als het om de beveiliging van e-mails ging.
In het leger werden alle berichten gecodeerd voor ze werden verstuurd, zodat ze onleesbaar waren voor de vijand. In Afghanistan mochten zelfs geen mobieltjes worden gebruikt, voor het geval de taliban het signaal afluisterden en informatie oppikten die ze tactisch zouden kunnen benutten, of simpelweg om het moreel van de troepen te ondermijnen.
Geen enkele ouder die de ene avond met een mobieltje werd gebeld door zijn soldatenkind in de provincie Helmand, zou het leuk vinden als hij de volgende avond weer werd gebeld, ditmaal door een Engelssprekend lid van de taliban dat hem vertelde dat hun zoon de volgende ochtend zou worden aangevallen en in een houten kist naar hen zou terugkeren.
Dat was voorgekomen.
Toch was hier een zogenaamd verstandig persoon, Jackson Warren, die per e-mail duidelijk leesbare boodschappen schreef die Jan en alleman konden lezen. Nu ja, die ik kon lezen.
Wat bezielde je in godsnaam om zo uit de school te klappen waar Thomas Forsyth bij was? had Jackson geschreven, kort nadat hij was weggestormd bij het etentje. Zijn moeder was een van de mensen die fors in ons plannetje hebben geïnvesteerd. hou je kaken op elkaar – begrepen?
Hoofdletters in een e-mail stonden gelijk aan schreeuwen en ik herinnerde me levendig hoe Jackson die avond de keuken uit was gestormd. Hij zou zeker hebben geschreeuwd.
De tweede e-mail was kalmer, maar niet minder direct, en was om vijf uur op de middag van de races door Jackson aan Alex verstuurd. Hij moest hem geschreven hebben zodra hij thuis was gekomen uit Newbury.
Thomas Forsyth vertelde me vanmiddag dat hij contact met jou wil opnemen. Ik tref maatregelen om te voorkomen dat dat gebeurt. Maar als het hem toch lukt contact met je op te nemen voor mijn maatregelen van kracht zijn, dan waarschuw ik je bij dezen om niet met hem te praten of op welke wijze dan ook met hem te communiceren. Dit is buitengewoon belangrijk, vooral in het licht van de zaken van de komende week.
Ik wist maar al te goed welke maatregelen Jackson had genomen om te voorkomen dat ik met Alex zou praten – mijn schouders deden er nog pijn van. Maar welke zaken zou hij hebben bedoeld, vroeg ik me af. Misschien zou alles worden onthuld als ik straks toegang tot de bankrekening van het bedrijf had.
‘Hoe gaat het met de paarden?’ vroeg ik Ian toen hij neerplofte op de bruine bank en de televisie aanzette.
‘Goed, hoor,’ zei hij met een loodzware zucht.
‘Wat is er dan?’ vroeg ik. ‘Wil je dat ik wegga?’
‘Als je wilt,’ zei hij, zappend langs de kanalen en ogenschijnlijk niet geïnteresseerd in een gesprek
‘Een rotdag op kantoor?’ vroeg ik.
‘Ja,’ zei hij. ‘Dat kun je wel zeggen.’
Ik zweeg. Hij zou me het wel vertellen als hij dat wilde.
En dat deed hij.
‘Toen ik deze baan aannam, dacht ik dat ik meer een assistent-trainer dan alleen maar een “hoofdstalknecht” zou zijn. Dat liet Mrs Kauri doorschemeren. Ze vertelde me dat ze geen assistent had, in feite, dus dacht ik dat de rol van hoofdstalknecht voor haar belangrijker zou zijn dan voor andere trainers.’
Hij wachtte even; misschien bedacht hij dat ik mevrouw Kauri’s zoon was.
‘En?’ spoorde ik hem aan.
‘En verder niets,’ zei hij. Hij zette de tv uit en draaide zich om op de bank om me aan te kijken. ‘Ik heb me vergist, dat is alles. Het blijkt dat ze geen assistent heeft omdat ze niet kan delegeren, aan niemand. Ze behandelt mij zelfs net zoals de jongere jongens, die pas van school komen. Ze draagt het personeel op dingen te doen die ik hun zou moeten opdragen, en het is vaak ook nog precies het tegenovergestelde van wat ik hun al had gezegd. Ik voel me waardeloos en naar beneden gehaald.’
Het verhaal van mijn leven, dacht ik.
Het was tenminste het verhaal van mijn leven geweest tot ik uit huis was gegaan en me bij het leger had gemeld. Ik had de indruk dat Ian in zijn hoofd al ergens anders was. Het was doodzonde. Ik had hem met de paarden zien werken en zelfs ik kon zien dat hij goed was; hij kalmeerde de jonge paarden en accepteerde geen geintjes van de veteranen. Hij had er ook een passie voor, en hij wilde dolgraag dat ze wonnen. Het vertrek van Ian Norland zou een trieste dag zijn voor Kauri House Stables.
‘Heb je al rondgekeken?’ vroeg ik.
‘Er gaat misschien een nieuwe stal open, wat best spannend is,’ zei hij, opeens veel levendiger. ‘Hij is een eindje uit de buurt maar ik hou alle mogelijkheden open. Maar vertel het niet aan je moeder. Ze zou woest zijn.’
Hij had gelijk, ze zou woest zijn. Ze eiste absolute loyaliteit van de mensen om haar heen, maar bleef wat dat betreft zelf helaas in gebreke, en dat zou nu niet opeens veranderen.
‘Welke stal?’ vroeg ik.
‘Het gerucht gaat dat een van de trainers uit het dorp een dependance wil openen en dat hij een assistent nodig heeft om die te leiden. Ik ga maar eens solliciteren, dacht ik zo.’
‘Welke trainer?’ vroeg ik.
‘Ewen Yorke,’ zei hij. ‘Het schijnt dat hij Greystone Stables gaat kopen.’
Hij zou het gebroken ruitje van het raam in de zadelkamer moeten repareren.
De bankafschriften van Rock Bank (Gibraltar) Ltd. waren zeer verhelderend.
Ik had die middag alle e-mails herlezen die ik van Alex Reece’ computer had gedownload, evenals de bestanden uit het mapje Rock-rekeningen. Behoorlijk wat e-mails betroffen communicatie over en weer met ene Sigurd Bellido, de kassier van de echte bank op Gibraltar waar de Rock Bank Ltd.-rekening liep, en gingen over het overmaken van gelden van en naar de rekening. Er waren helaas geen verwijzingen naar de namen en nummers van rekeningen waarnaar en van waaraf de overboekingen werden gedaan, hoewel ze vreemd genoeg allemaal ingingen op ontwikkelingen in de gezondheidstoestand van meneer Bellido’s schoonmoeder.
Toen ik om twee uur ’s nachts in het kantoor van mijn moeder inlogde op de site voor internetbankieren, kon ik zien dat de verschillende overboekingen die met meneer Bellido waren besproken, terug te vinden waren als veranderingen op de bankrekening.
Zoals Alex al had gezegd, kwam er periodiek geld binnen op de rekening, vermoedelijk van ‘investeerders’ uit het Verenigd Koninkrijk, dat er dan na een week weer af ging. Als Alex gelijk had, verdween het uiteindelijk op een geheime Zwitserse bankrekening van Garraway of Warren.
Ik keek vooral naar de overboekingen van de afgelopen week, op zoek naar sporen van ‘zaken’ waar Jackson het over had gehad in zijn e-mail.
Er waren twee grote stortingen gedaan. Beide waren in Amerikaanse dollars, de ene bedroeg één miljoen en de andere twee miljoen. Nog een stel sukkels die zich erin hebben laten luizen, dacht ik, en in een niet-bestaand hedgefonds hebben geïnvesteerd.
Bij een van de stortingen stond geen duidelijke referentie maar aan de andere, die van twee miljoen dollar, zat een naam vast: Toleron. Ik wist dat ik die naam eerder had gehoord, maar ik kon hem niet plaatsen, dus tikte ik ‘Toleron’ in de zoekbalk van Google op mijn computer, en prompt kreeg ik het antwoord.
Op mijn scherm verscheen in grote rode letters toleron plastics, met daaronder in iets kleinere de grootste afvoerpijpfabrikant in europa. Mevrouw Martin Toleron was de nogal saaie vrouw geweest naast wie ik tijdens Isabella’s etentje had gezeten en die er vermoedelijk weldra achter zou komen dat haar ‘geweldige’ echtgenoot helemaal niet zo goed in zaken was als ze had beweerd. Ik kreeg bijna medelijden met haar.
Was dat echt nog maar elf dagen geleden? Er was in de tussentijd zoveel gebeurd.
Ik zocht verder naar meneer Martin Toleron. Vrijwel elke verwijzing had te maken met de verkoop van zijn bedrijf aan een Russisch conglomeraat, afgelopen november, waardoor hij naar verluidt meer dan honderd miljoen dollar aan zijn persoonlijke vermogen had kunnen toevoegen.
Opeens vond ik het niet meer zo zielig voor zijn vrouw dat ze een miezerige twee miljoen kwijt waren.
Zoals Alex zou hebben gezegd: ze konden het missen.
Op de vroege dinsdagochtend, toen mijn moeder op de renbaan was om de training van haar paarden te volgen, leende ik nog een keer Ian Norlands auto om op bezoek te gaan bij meneer Martin Toleron.
Volgens internet woonde hij in het dorpje Hermitage, een paar kilometer ten noorden van Newbury, en ik kon het exacte adres gemakkelijk vinden door navraag te doen in de dorpswinkel.
‘O, ja,’ zei de goedgevulde vrouw van middelbare leeftijd die achter de toonbank stond. ‘De Tolerons kennen we hier allemaal, vooral mevrouw Toleron.’ Haar toon gaf aan dat mevrouw Toleron misschien niet de meeste welkome klant in de winkel was. Het kon wel eens te maken hebben met de eeuwige lofzang op haar man, dacht ik, of het was – en dat leek waarschijnlijker – gewoon afgunst op de rijken.
Martin Tolerons huis lag aan de rand van het dorp aan de Yattenden Road en was een reusachtig geval, in overeenstemming met zijn reputatie als ‘captain of industry’. Ik stopte voor de twee meter hoge ijzeren poort en drukte op de knop van de intercom op de paal van het hek, maar wist niet goed wat ik zou gaan zeggen als ik antwoord zou krijgen.
‘Hallo?’ vroeg een mannenstem via het doosje.
‘Meneer Toleron?’ vroeg ik.
‘Ja,’ zei de man.
‘Meneer Martin Toleron?’
‘Ja.’ Hij klonk wat ongeduldig.
‘Mijn naam is Thomas Forsyth,’ zei ik. ‘Ik zou graag...’
‘Het spijt me,’ onderbrak hij me, ‘maar ik koop niet aan mijn poort. Goedendag.’ Er was een klik en het doosje viel stil.
Ik drukte weer op de knop. Geen antwoord, dus drukte ik nog eens en nu veel langer.
Ten slotte kwam hij weer aan de lijn. ‘Wat wilt u?’ vroeg hij, nog ongeduldiger.
‘Zegt Rock Bank Limited of Gibraltar u iets?’ vroeg ik.
Er viel een stilte voor hij antwoordde. ‘Hoe zei u ook weer dat uw naam was?’
‘Thomas Forsyth.’
‘Blijf daar. Ik kom naar buiten.’
Ik wachtte en weldra verscheen een kleine, gezette man die over de oprijlaan op me af kwam lopen. Ik herinnerde me hem vagelijk van Isabella’s etentje, ook al hadden we elkaar toen niet gesproken. Uiterlijk kon bedrieglijk zijn, dacht ik. Martin Toleron zag er niet uit als een steenrijke captain of industry, maar goed, ook Alexander de Grote was bepaald geen adonis: volgens de overlevering was hij zeer klein van stuk, had hij een mismaakte hals en verschillend gekleurde ogen, het ene blauw en het andere bruin.
Martin Toleron hield zo’n tien meter voor de poort halt.
‘Wat wilt u?’ vroeg hij.
‘Gewoon even praten,’ zei ik.
‘Bent u van de belastingdienst?’ vroeg hij.
Ik vond dat een rare vraag, maar misschien was hij bang dat ik hem een aanmaning kwam brengen.
‘Nee,’ zei ik. ‘Ik was bij hetzelfde dinertje als u, bij Jackson en Isabella Warren. Ik zat naast uw vrouw.’
Hij deed een paar passen naar de poort en nam me met samengeknepen ogen op.
‘Maar wat wilt u?’ vroeg hij weer.
‘Ik wil met u over de Rock Bank Limited praten en over de investering die u onlangs bij hen hebt gedaan op Gibraltar.’
‘Dat gaat u niks aan,’ zei hij.
Ik gaf geen antwoord maar bleef zwijgend staan wachten tot zijn nieuwsgierigheid de overhand zou krijgen.
‘Maar hoe weet ú er eigenlijk van?’ vroeg hij, zoals ik al had verwacht.
‘Het lijkt me beter als we naar binnen gaan om dit te bespreken, in plaats van dat we hier brullend door het hek een gesprek voeren dat iedereen kan horen. Vindt u ook niet?’
Hij was het er blijkbaar mee eens want hij haalde een klein zwart doosje uit zijn zak en drukte op een knop. De poort zwaaide open en ik ging weer in Ians auto zitten.
Ik parkeerde op de oprijlaan voor de nep-Georgian voordeur en de portiek met pilaren van zijn moderne landhuis van rode baksteen.
‘Kom in mijn kantoor,’ zei Martin Toleron terwijl hij me door de statige voordeur naar een kleinere leidde die zich tussen het huis en een groot garageblok bevond. Ik liep achter hem aan een grote kamer met eiken lambrisering binnen, waarin een ingebouwd bijpassend eiken bureau stond, met boekenkasten erachter.
‘Ga zitten,’ zei hij gedecideerd, terwijl hij naar een van de twee fauteuils wees, en voor het eerst bespeurde ik iets van het zelfvertrouwen en de vastberadenheid die hem bij zijn zaken goed van pas moesten zijn gekomen. Ik besloot ervoor te zorgen dat Martin Toleron een waardevolle vriend en geen gevaarlijke vijand zou worden.
‘Waar gaat dit over?’ zei hij, terwijl hij zich in de andere fauteuil naar me toe draaide en zijn kaak naar voren stak.
‘Volgens mij hebt u onlangs een grote hoeveelheid geld naar de Rock Bank Limited op Gibraltar overgemaakt, als investering in een hedgefonds.’
Ik wachtte, maar hij reageerde niet. Hij bleef me alleen maar met een onvriendelijke blik aankijken. Het bracht me enigszins van mijn stuk en ik begon me af te vragen of ik geen vergissing had begaan door hier te komen. Misschien was Toleron wel een van de samenzweerders, dacht ik opeens. Was ik zojuist de leeuwenkuil in gelopen, als een onnozel lam naar de slachtbank?
‘En ik heb redenen om aan te nemen,’ vervolgde ik, ‘dat het investeringsfonds in kwestie helemaal niet bestaat en dat u voor veel geld wordt opgelicht.’
Hij bleef me maar aan zitten kijken.
‘Waarom vertelt u me dit?’ vroeg hij bars, en hij stond opeens op. ‘Wat wilt u van me?’
‘Niets,’ zei ik.
‘U moet iets willen.’ Hij schreeuwde bijna. ‘Waarom bent u anders hier? U komt me hier niet alleen maar slecht nieuws brengen om zich te kunnen verkneukelen. Bent u op geld uit?’
‘Nee, natuurlijk niet,’ zei ik, mezelf verdedigend. ‘Ik ben hier om u te waarschuwen.’
‘Maar waarom?’ zei hij agressief. ‘Als ik, zoals u beweert, toch al geld in een oplichterij heb gestoken, dan zou uw waarschuwing te laat zijn. En waarom denkt u trouwens dat ik word opgelicht? Bent u soms degene die dat doet?’
Dit ging niet goed.
‘Ik dacht dat u het wel zou willen weten, zodat u er niet nog meer geld in stopt,’ zei ik, opnieuw in de verdediging. ‘Ik heb niets met die oplichterij te maken, behalve dan dat ik de zoon van een ander slachtoffer ben. Ik had gehoopt dat u wat informatie had die me zou kunnen helpen haar geld terug te krijgen. Dat is alles.’
Hij ging weer zitten en bleef een paar tellen stil.
‘Wat voor soort informatie?’ vroeg hij ten slotte, wat rustiger.
‘Nou,’ zei ik. ‘Mijn moeder is, met alle respect, geen financieel wonder, integendeel zelfs, en ik snap wel dat ze haar er in hebben kunnen luizen, maar u...’ Ik liet de suggestie open.
Hij stond weer op uit de fauteuil en liep naar het bureau. Hij pakte een grote witte envelop en gooide die in mijn schoot. Hij bevatte de glanzende aanbiedingsbrochure voor wat een ‘investeringsmogelijkheid die maar één keer in je leven langskomt’ werd genoemd. Ik bladerde door de prospectus. Die was zeer overtuigend en wekte beslist de indruk dat het hier om een bonafide organisatie ging, met foto’s van kantoren op Gibraltar en grafieken van rendementen in het verleden en in de toekomst, die allemaal de goede kant op gingen, en met gloedvolle getuigenissen van andere tevreden investeerders.
‘Waarom denkt u dat het bedrog is?’ vroeg hij.
‘Ik ken twee afzonderlijke gevallen waarbij mensen, inclusief mijn moeder en stiefvader, al hun geld zijn kwijtgeraakt nadat ze hadden geïnvesteerd via de Rock Bank Limited. Ze kregen allebei te horen dat het hedgefonds waarin hun geld was gestopt, failliet was gegaan en geen enkel vermogen meer had. Ik heb redenen om aan te nemen dat dat fonds helemaal nooit heeft bestaan en dat het geld simpelweg is gestolen.’
Ik bladerde nog eens door de glanzende brochure.
‘Het is heel professioneel gedaan,’ zei hij. ‘Hij geeft alle goede informatie en garanties.’
Als ze mikten op ‘investeringen’ in eenheden van een miljoen, dan moest het ook wel vakwerk zijn.
‘Maar hebt u er iets van nagetrokken?’ vroeg ik.
Hij gaf geen antwoord, maar aan zijn gezicht zag ik dat hij dat niet had gedaan.
‘Waarom heeft uw moeder geen klacht ingediend bij de politie?’ zei hij. ‘Misschien hadden die dan een waarschuwing laten uitgaan.’
‘Dat kon ze niet doen,’ zei ik zonder verdere uitleg.
Ik dacht aan die rare vraag van hem bij de poort, of ik van de fiscus was, en aan zijn nogal agressieve houding jegens mij tot nu toe. ‘Meneer Toleron,’ zei ik, ‘neem me niet kwalijk dat ik het vraag. Maar wordt u soms afgeperst?’
Net als mijn moeder maakte Martin Toleron zich niet zozeer druk om het verlies van zijn geld; het was vooral het mogelijke gezichtsverlies doordat hij was opgelicht.
Als ik had gedacht dat hij me zou bedanken omdat ik hem erop had gewezen dat zijn investering bedrog was, dan vergiste ik me. Hij bood me zelfs indirect geld aan om dat niet aan de grote klok te hangen.
‘Ik bazuin het natuurlijk niet rond,’ zei ik, ontsteld door zijn insinuatie.
‘Iedereen die ik verder ken, zou dat wel doen,’ zei hij met iets wat op een zucht leek. ‘Ze zouden het vrolijk aan de hoogste bieder van de rioolpers verkopen.’ Hij mocht dan een succesvol zakenman zijn geweest, en hij had duidelijk kapitalen verdiend, hij was tijdens die reis blijkbaar door verdomd weinig echte vrienden vergezeld.
Hij werd niet afgeperst – dan ontkende hij tenminste tegen mij – maar hij gaf wel toe dat onlangs iemand had geprobeerd hem geld afhandig te maken door te beweren dat hij een valse belastingopgave had gedaan waarop stond dat hij niet belastingplichtig was in het Verenigd Koninkrijk, terwijl hij dat wel was.
‘Ik zei ze dat ze konden oprotten,’ vertelde hij. ‘Maar het kostte me veel tijd en geld om alles in orde te maken. Het laatste waar ik behoefte aan heb, is een onderzoek door de fiscus.’
‘Dus je fraudeert ergens mee?’ vroeg ik.
‘Nee, natuurlijk niet,’ zei hij. ‘Ik zoek gewoon de mazen op, ik probeer dingetjes uit.’
‘btw?’ vroeg ik.
‘Nu je het vraagt: ja,’ zei hij. ‘Is je moeder daarom niet naar de politie gestapt?’
‘Hoe bedoel je?’
‘Omdat ze werd afgeperst.’
Ik knikte alleen maar, in navolging van mijn moeders overtuiging dat je je bekentenis op een of andere manier afzwakt als je die niet hardop uitspreekt.
‘Ken je ene Roderick Ward?’
‘Die naam wil ik hier niet horen,’ barstte hij uit. ‘Hij noemde zichzelf accountant, maar hij was niet meer dan een boekhouder. Door hem kreeg ik bijna de fiscus op m’n dak.’
Ik vroeg me af hoe een captain of industry ooit in zee had kunnen gaan met zo’n onbetrouwbare accountant.
‘Hoe heb je hem leren kennen?’ vroeg ik.
‘Hij was een tijd het vriendje van mijn oudste dochter. Hij kwam hier vaak over de vloer en vertelde me dan hoe ik minder belasting kon betalen. Ik had nooit naar die ellendeling moeten luisteren.’
Ah! Wat had hij een ingewikkeld web geweven toen hij met zijn bedrog begon!
‘Weet je wat er met hem is gebeurd?’ vroeg ik.
‘Ik heb ergens gehoord dat hij is omgekomen bij een auto-ongeluk.’
‘Hij is in werkelijkheid vermoord,’ zei ik.
Hij was verrast, maar niet geschokt. ‘Niet door mij, hoor. Hoewel ik het maar al te graag gedaan zou hebben. Opgeruimd staat netjes!’
‘Hij is vermoord door iemand anders van wie hij geld stal.’
‘Goed werk van ze.’ Hij glimlachte voor het eerst sinds ik bij hem was. Maar die glimlach verdween even snel als hij was verschenen. ‘Wacht eens even,’ zei hij. ‘Is Ward niet afgelopen zomer gestorven?’
‘Ja,’ antwoordde ik. ‘In juli.’
‘Wie besteelt me dan nu?’
‘Van wie kreeg je de prospectus? Wie heeft je die investering aangeraden?’
‘Hoe weet je of iemand dat heeft gedaan?’
‘Niemand investeert door een verkooppraatje aan de deur, of door een brochure die in de brievenbus is gegooid. En zeker niet voor het lieve sommetje van twee miljoen dollar. Iemand moet je erover hebben verteld.’
Hij leek enigszins verbaasd dat ik het precieze bedrag van zijn investering kende.
‘Heeft Jackson je verteld hoeveel het was?’ vroeg hij.
‘Dus het was inderdaad Jackson Warren die het je aanraadde,’ zei ik. ‘Je vroeg me wie jou nu besteelt en hier is je antwoord: Jackson Warren, samen met Peter Garraway.’
Hij geloofde het niet. Ik kon de twijfel van zijn gezicht aflezen.
‘Nee toch zeker?’ zei hij. ‘Waarom zou hij? Jackson Warren heeft zelf geld genoeg.’
‘Misschien doordat hij het van andere mensen steelt.’
‘Doe niet zo belachelijk,’ zei hij.
‘Ik meen het. Ik zal het je bewijzen. Heb je een internetverbinding?’
‘Maar hoe heb je toegang gekregen?’ Martin Toleron was verbijsterd toen ik de laatste transacties van de Rock Bank (Gibraltar) Ltd. op het scherm van mijn laptop tevoorschijn toverde. ‘Je moet er op een of andere manier bij betrokken zijn.’
‘Dat is niet zo,’ zei ik.
‘Maar hoe kom je dan aan die wachtwoorden?’
‘Vraag dat maar niet,’ zei ik. ‘Dat wil je niet weten.’
Hij keek me vreemd aan, maar hij vroeg niets en richtte zijn aandacht weer op het scherm.
‘Van wie is die andere investering?’ vroeg hij.
‘Ik had gehoopt dat jij me dat kon vertellen,’ zei ik.
‘Ik heb geen idee. Ik heb alleen maar met Jackson Warren over het fonds gepraat.’
‘Bracht hij het ter sprake, of was jij dat?’
‘Hij. Hij vertelde me tijdens dat etentje dat hij een fantastische investeringstip voor me had.’
‘Gaf hij aan dat hij zelf in dat fonds zou gaan investeren?’
‘Hij vertelde me dat hij er een tijdje geleden in had geïnvesteerd en hij beweerde dat het het sindsdien heel goed had gedaan. Uitstekend, zelfs. Daarom was hij er zo enthousiast over.’ Hij aarzelde. ‘Ik geloofde hem en je hebt me in alle eerlijkheid ook niets substantieels laten zien wat dat vertrouwen tegenspreekt.’
Ik opende een van de e-mails in Alex Reece’ inbox van de afgelopen week:
Alex
We kunnen deze week een 2-eenhedenbedrag op de rekening verwachten van onze afvoerpijpenvriend. Zorg ervoor dat het de gebruikelijke route volgt en verstuur de gebruikelijke acceptatiebrief. Je commissie wordt binnenkort overgemaakt.
jw
‘Dat bewijst nog niet dat het bedrog is,’ zei Toleron.
‘Misschien niet direct,’ zei ik. ‘Maar heeft Jackson Warren je verteld dat hij de baas was van het fonds dat hij zo enthousiast aanprees?’
‘Nee, dat zei hij er niet bij.’
‘Maar hij moet wel de leiding hebben als hij degene is die opdracht geeft om acceptatiebrieven aan investeerders te sturen.’ Ik stopte even om dat te laten bezinken. ‘Is dat genoeg bewijs voor je? Zo niet, dan is er nog veel meer.’
‘Laat zien,’ zei Toleron.
Ik klikte een andere e-mail van Alex Reece aan, dit keer een die hij had gestuurd aan Sigurd Bellido, de kassier op Gibraltar, over een overboeking:
Sigurd
Boek de miljoen dollar die vorige week vanuit gb is ontvangen op de rekening van de Rock Bank Ltd. over op de gebruikelijke andere rekening bij jouw bank. Ik vertrouw erop dat je schoonmoeder aan de beterende hand is.
ar
Martin Toleron las over mijn schouder mee. ‘Dat bewijst nog niets,’ zei hij.
‘Nee,’ zei ik. ‘Maar lees dit eens.’
Ik klikte een andere e-mail uit Alex’ mapje Gibraltar aan, eentje aan Jackson Warren die op dezelfde dag als de vorige was verstuurd:
Jackson
Ik heb de instructie gegeven aan sb (en zijn schoonmoeder) en het geld zou later op deze dag op jouw gebruikelijke rekening moeten staan, zodat je het kunt overboeken.
ar
‘Wat is dat voor gedoe met zijn schoonmoeder?’ vroeg hij.
‘Ik weet het niet,’ zei ik. ‘Maar ze duikt op in alle e-mails aan sb, ofwel Sigurd Bellido, de hoofdkassier die de overboekingen doet op Gibraltar. Het grappige is dat hij haar nooit in zijn antwoorden noemt.’
Toleron dacht even na. ‘Misschien is het een code om te bewijzen dat het verzoek echt van die ar afkomstig is.’
‘Alex Reece,’ zei ik.
‘Heb ik hem niet bij dat etentje ontmoet? Een kerel met rood haar?’
‘Dat is hem,’ zei ik. ‘Een beetje een eigenaardig persoon. Hij is de accountant van Jackson Warren maar hij zit tot aan zijn nek in die fraudezaak.’
‘Maar Warren moet toch weten dat ik hem zou verdenken als het fonds bankroet ging en ik al mijn geld kwijt was.’
‘Dan zou hij zich gewoon verontschuldigen voor een slecht investeringsadvies en zeggen dat hij ook een smak geld kwijt is en dat jij, als hij de berichten in de krant over de verkoop van je bedrijf mag geloven, het verlies een stuk gemakkelijker kan dragen dan hij. Ik durf zelfs te wedden dat je uiteindelijk medelijden met hem zou hebben, in plaats van dat je hem diefstal voor de voeten werpt.’
‘Je moet nooit geloven wat er in de krant staat,’ zei hij. ‘Maar ik snap wat je bedoelt. En ik heb het ook alleen maar gedaan omdat het om een relatief kleine investering ging. Ik kan me zo’n verlies permitteren. Niet dat ik dat wil, natuurlijk.’
Wat moest het heerlijk voor hem zijn, dacht ik, om zo rijk te zijn dat twee miljoen dollar een relatief kleine investering is, een bedrag dat je wel kunt missen.
‘We hoeven er nu dus alleen maar voor te zorgen dat dat mannetje Alex Reece die sb in Gibraltar een e-mail stuurt waarin hij hem opdraagt het geld terug te sturen naar waar het vandaan is gekomen.’ Martin Toleron glimlachte naar me. ‘Dan krijg ik mijn geld terug. Dat zal toch niet zo moeilijk te regelen zijn?’
Zo klonk het inderdaad heel eenvoudig, maar ik betwijfelde of Alex Reece erin zou meegaan. Hij was misschien banger voor Warren Jackson en Peter Garraway dan voor Martin Toleron, of zelfs voor mij met mijn injectiespuiten.
‘Ik heb een beter idee,’ zei ik. ‘We kunnen een e-mail aan sb sturen waarin we doen alsof we Alex Reece zijn.’
‘Maar dat is niet zo gemakkelijk als je denkt,’ zei Martin. ‘Zonder wachtwoord van zijn e-mailaccount.’
Nu was het mijn beurt om naar hem te glimlachen. ‘En waarom denk je dat ik dat niet al heb?’
18
De e-mail aan Sigurd Bellido was om halftwaalf klaar om verstuurd te worden:
Sigurd
Er was een misverstand aan onze kant en nu moet ik de twee betalingen die op donderdag en vrijdag van vorige week op de Rock Bank Ltd.-rekening zijn gestort, terugboeken naar gb. Maak van de Rock Bank Ltd.-rekening (nummer 01201030866) bij jouw bank de volgende bedragen over, liefst zo snel mogelijk:
(1) us$ 2.000.000 (twee miljoen us dollar) aan Barclays Bank plc, iban barcgb2lbga, filiaal Belgravia, ten name van meneer Martin Toleron, bic 20-62-18, rekeningnummer 81634587.
(2) us$ 1.000.000 (één miljoen us dollar) aan hsbc Bank plc, iban hsbcgb6174a, filiaal Hungerford, ten name van mevrouw Josephine Kauri, bic 40-28-73, rekeningnummer 15638409.
Voer deze overboekingen graag zo snel mogelijk uit, liefst meteen. Ik vertrouw erop dat je schoonmoeder voorspoedig herstelt. Veel dank.
ar
Martin Toleron en ik hadden alle verzoeken tot overboekingen in Alex Reece’ ‘Gibraltar’-mapje bekeken en de taal en de opmaak die hij daarbij had gebruikt grondig bestudeerd.
‘Ben je tevreden?’ vroeg Martin.
‘Dik tevreden,’ zei ik.
‘Denk je dat het zal lukken?’
‘Misschien,’ zei ik. ‘Maar we hebben niks te verliezen door het te proberen.’
‘Ik wel,’ zei hij. ‘Ik sta op het punt twee miljoen dollar te verliezen.’
Ik zei maar niet dat hij me had verteld dat hij dat wel kon missen. ‘Die ben je al kwijt, maar misschien kun je ze op deze manier terugkrijgen. Het is het proberen waard, maar een bank zal nooit zo’n hoeveelheid geld overmaken zonder het te controleren.’
‘Ze zullen hem wel terug-e-mailen,’ zei Martin.
‘Ongetwijfeld.’
Ze zouden misschien ook opmerken dat de storting van één miljoen dollar niet terugging naar waar die vandaan kwam, maar naar de bankrekening van mijn moeder. Maar zonder een naam als referentie had ik sowieso geen idee van wie die storting afkomstig was, dus kon ik die ook moeilijk naar ze terugsturen. Het waren misschien niet de specifieke miljoen dollar die mijn moeder vorig jaar aan Rock Bank Ltd. had overgemaakt, maar geld was geld, inwisselbaar en onmogelijk te onderscheiden.
Toen we alle e-mailcorrespondentie tussen sb en ar doornamen, ontdekten we een patroon. Alex e-mailde het verzoek altijd rond twaalf uur ’s middags, of vijf minuten ervoor of erna, Britse tijd. Sigurd e-mailde dan altijd meteen terug, hij bevestigde de ontvangst en vroeg zelf om bevestiging. Alex reageerde dan onmiddellijk met een briefje waar een opmerking in stond, dit keer niet over Sigurds schoonmoeder, maar over het weer in Groot-Brittannië.
De taliban zouden hun vingers hebben afgelikt bij dit treurige niveau van beveiliging. Ik hoopte nu alleen maar dat Alex niet had gemerkt dat ik zijn berichten had gekopieerd en door zijn verdediging heen was gebroken.
‘Ben je klaar om sb’s antwoord te onderscheppen?’ vroeg Martin.
‘Reken maar,’ zei ik. ‘Ik ben ingelogd op de e-mailaccount van Alex Reece via de mail2web webmailservice, maar het valt allemaal in duigen als Alex het antwoord direct vanaf de server op zijn computer downloadt. We moeten de gok nemen dat hij niet precies op dat moment op Verzenden/Ontvangen klikt.’
‘Heb je het antwoord klaar?’ Hij wipte van de zenuwen van de ene voet op de andere terwijl hij achter me aan zijn bureau stond.
‘Rustig maar, Martin,’ zei ik. ‘Laten we hopen dat de echte Alex Reece niet net vandaag zijn eigen overboekingse-mail naar sb stuurt.’
‘O, mijn god,’ zei Martin, ‘dat zou pas echt verwarring geven.’
‘Dat geld heeft steeds minimaal zes dagen op de rekening gestaan voor het werd overgeboekt. Het is nu vijf dagen geleden dat de eerste storting binnenkwam en vier sinds de tweede. Dus ik verwacht vandaag eigenlijk geen verzoek tot overboeking van Alex.’
‘Stel dat sb weet dat er minimaal zes dagen tussen moet zitten, en dat het anders een vals verzoek is?’
‘Daar zullen we snel genoeg achterkomen,’ zei ik. ‘Het is twee voor twaalf.’
Ik klikte op Verzenden en de boodschap verdween van het scherm. Hij was onderweg en we hielden allebei onze adem in.
We wachtten in stilte en ik vernieuwde voortdurend de webmailpagina. De klok op de computer versprong naar 12.01. Ik vernieuwde de pagina nog maar eens. Niets. Ik dwong mezelf kalm te blijven en tien tellen te wachten voor ik weer op de ‘vernieuw’-knop klikte. Nog steeds niets. Ik telde weer, langzaam, dit keer tot vijftien, maar er kwam nog steeds niets.
Het antwoord kwam om negen minuten over twaalf, toen ik inmiddels alle hoop had verloren.
Alex
Ik bevestig de ontvangst van je instructies. Aan welke partij breng ik de overboekingkosten in rekening?
sb
Ik had het antwoord al klaarstaan om te versturen, maar ik plaatste het snel terug om er een paar veranderingen in aan te brengen. Ik typte de nieuwe informatie in.
Sigurd
Ik bevestig de ontvangst van je bevestiging en bekrachtig de instructies. Breng de overboekingkosten in rekening bij de ontvangers. Het is godzijdank bijna lente hier in gb en de temperatuur begint al te stijgen.
ar
Ik klikte op Verzenden en het bericht verdween weer van het scherm. Daarna gebruikte ik de mail2web-tools om sb’s antwoord van de server te wissen zodat dit niet op Alex’ computer zou verschijnen als hij zijn e-mails ophaalde.
‘Nu moeten we afwachten,’ zei ik. Maar ik bleef de webmailpagina nog veertig minuten in de gaten houden voor ik geloofde dat sb niet nog een vraag zou gaan stellen.
‘Denk je dat het gaat lukken?’ vroeg hij.
‘Jij?’ vroeg ik daarop.
‘Niet echt,’ zei hij. ‘Het was veel te gemakkelijk.’
‘Ja,’ zei ik. ‘Bijna even gemakkelijk als het was om jou die twee miljoen te ontfutselen.’
Martin belde zijn bank en vroeg hun het meteen telefonisch te melden als er een grote storting voor hem binnenkwam. Mijn moeder zou intussen misschien gewoon moeten afwachten of het op haar bankafschrift kwam te staan.
‘Bel me als je iets hoort,’ zei ik toen ik op de oprijlaan zijn hand schudde.
‘Dat zal ik zeker doen,’ zei hij met een glimlach. ‘Het was een zeer onderhoudend ochtendje, mag ik wel zeggen. Veel spannender dan het saaie bestaan dat ik mezelf heb bezorgd.’
‘Mis je je bedrijf?’ vroeg ik.
‘Of ik het mis!’ zei hij. ‘Ik rouw om mijn verlies.’
‘Maar je hebt al dat geld.’
‘Ja,’ zei hij nogal verslagen. ‘Maar wat moet ik elke dag doen? Het tellen? Ik ben op mijn zestiende, meteen na school, het bedrijfsleven in gegaan. Het was toen nog geen plastic, maar karton. Kartonnen dozen voor verhuisfirma’s. Ze gebruikten toen nog allemaal oude houten theekisten en ik bedacht dat karton beter zou zijn. Ik begon met het verzamelen van oude, door winkels afgedankte kartonnen dozen en verkocht die door aan de verhuizers. Daarna begon ik dozen te importeren, zowel van karton als van plastic.’
Hij zuchtte.
‘Waar kwamen die afvoerbuizen vandaan?’ vroeg ik.
‘De man die in Duitsland de plastic dozen maakte, produceerde ook afvoerbuizen en ik kocht van hem de rechten voor Groot-Brittannië. En toen nam het een hoge vlucht. Dat is jaren geleden.’
‘Waarom heb je het verkocht?’
‘Ik ben achtenzestig jaar en geen van mijn kinderen heeft er oren naar om een bedrijf te gaan leiden, laat staan een afvoerbuizenbedrijf. Dat vinden ze veel te saai. Maar ik was eraan verslingerd. Ik was altijd al om zeven uur ’s ochtends op de fabriek in Swindon en vaak vertrok ik niet voor tien uur ’s avonds. Het was zo leuk.’
‘Klaagde je vrouw niet?’
‘O, dat zal best,’ zei hij lachend. ‘Maar ze vindt het heerlijk om in Harrods te winkelen.’
‘Wat ga je in de toekomst doen? Begin je iets anders?’
‘Nee,’ zei hij weer met een zucht. ‘Ik denk het niet. Ik denk dat ik wat vaker naar Harrods zal moeten met mijn vrouw. We moeten toch iets doen met al dat geld.’
Het vooruitzicht vaker te moeten winkelen met zijn vrouw stemde hem duidelijk niet erg vrolijk. Ik was blijkbaar niet de enige die zijn toekomstige leven met angst en beven tegemoet zag.
‘Koop een stel renpaarden,’ zei ik. ‘Ik heb gehoord dat dat een uitstekende manier is om massa’s geld uit te geven, en het kan ook heel leuk zijn.’
‘Wat een goed idee,’ zei hij. ‘Dat ga ik doen.’
‘En,’ vervolgde ik, ‘ik weet een manier om je alle btw te besparen.’
We moesten allebei lachen.
Zoals ik had gehoopt, namen Martin Toleron en ik als vrienden en niet als vijanden afscheid van elkaar.
Martin belde me op mijn mobieltje om kwart over drie, toen ik lag te soezen op Ians bank en met één oog de races van Huntington op tv volgde.
‘Heb je iets van de bank gehoord?’ vroeg ik, meteen klaarwakker.
‘Nee, niet van hen.’ zei hij. ‘Maar ik heb zojuist een telefoontje gehad van Jackson Warren.’
‘Wauw,’ zei ik en klapte in mijn handen. ‘En wat zei hij?’
‘Hij wilde me wijsmaken dat de bank in Gibraltar om onverklaarbare redenen mijn twee miljoen dollar op mijn rekening had teruggestort. Hij vroeg me of ik mijn bank wilde opdragen het opnieuw te sturen.’
‘En wat heb je gezegd?’ vroeg ik.
‘Ik toonde me verrast dat Jackson me belde omdat ik er geen idee van had dat hij betrokken was bij de organisatie van het fonds. Ik vertelde hem dat ik dacht dat hij gewoon een tevreden investeerder was.’
‘En wat zei hij toen?’
‘Hij beweerde dat hij alleen maar was gebeld door de fondsmanager omdat hij, de manager dus, wist dat Jackson een vriend van mij was.’
Hij wachtte even. ‘Ja?’ zei ik. ‘Ga door.’
‘Ik schoot nogal uit mijn slof. Ik zei hem dat hij kon doodvallen. Ik zei dat ik nergens in zou investeren dat ook maar iets met hem te maken had omdat hij me opzettelijk had misleid. Ik zei hem ook dat ik dit incident aan de belastingdienst zou melden.’
‘Daar reageerde hij vast niet zo vriendelijk op.’
‘Nee, inderdaad,’ zei Martin. ‘Hij bedreigde me zelfs.’
‘Pardon?’
‘Hij zei me plompverloren dat ik er spijt van zou krijgen als ik naar de fiscus zou stappen. Ik vroeg hem wat hij daar precies mee bedoelde, maar hij zei alleen: “Bedenk dat zelf maar.” ’
Dat waren dezelfde woorden die Alex tegen mij had gebruikt.
‘En,’ vervolgde Martin, ‘hij leek ook niet zo blij met jou te zijn.’
‘Hoezo?’ vroeg ik.
‘Hij beschuldigde me er botweg van dat ik hem samen met jou probeerde op te lichten. Ik zei dat híj dat nodig moest zeggen en dat hij in z’n sop kon gaarkoken, of woorden van gelijke strekking.’
Ik wist niet zeker of het wel zo verstandig was om Jackson Warren te beledigen. Beledigingen lokten soms extreme reacties uit en volgens sommige historici van nu was de wrede invasie van Saddam Hoessein in Koeweit in 1990 het directe gevolg van een persoonlijke belediging van het Irakese volk door de emir.
‘Vroeg hij je of je wist waar ik was?’ vroeg ik.
‘Of hij me dat vroeg? Hij eiste dat ik het zou vertellen. Ik zei gewoon dat ik geen idee had waar je uithing, en ook dat ik het niet zou vertellen als ik het wel wist.’
‘Hoe veilig zijn je hekken?’
‘Hoezo?’ Hij klonk voor het eerst enigszins verontrust.
‘Jackson Warren is volgens mij levensgevaarlijk,’ zei ik ernstig. ‘Martin, dit is geen spel. Hij heeft al een keer geprobeerd om mij te vermoorden, en ik weet zeker dat hij dat zonder pardon nog eens zou proberen. Sluit je poort dus goed af en wees op je hoede.’
‘Dat doe ik,’ zei hij en hij hing op, ongetwijfeld om zich naar buiten te haasten en te kijken of zijn poort afgesloten was.
Was het nu zover, vroeg ik me af, dat ik naar de politie moest stappen en de fiscale gevolgen maar voor lief moest nemen? Maar wat kon ik ze vertellen? ‘Luister, agent, Jackson Warren heeft geprobeerd me te vermoorden door me op te hangen en te laten verhongeren in een in onbruik geraakte stal waar ik dagenlang op één been moest staat, maar ik ben ontsnapt door de ring van het hooinet los te wrikken en over de stalwanden te klimmen en het raampje van de zadelkamer in te tikken; ik heb pas nu, een week later, besloten om u erover te vertellen, nadat ik ingesmeerd met camouflagecrème door Berkshire heb rondgeslopen en een van Warrens compagnons heb aangevallen en gemarteld met nepinsuline en een injectienaald, en ik de informatie die ik onrechtmatig van hem heb verkregen heb gebruikt om één miljoen Amerikaanse dollar van meneer Warrens bedrijf in Gibraltar over te schrijven op de bankrekening van mijn moeder in Hungerford.’
Om een of andere reden dacht ik dat het politiekorps van Thames Valley hierdoor niet direct naar Jacksons huis zou snellen om hem stante pede te arresteren. Het was veel waarschijnlijker dat ze mij naar een psychiater zouden sturen, en dan zou Jackson precies weten waar ik was.
Het was veel veiliger, dacht ik, om me een tijdje gedeisd te houden en het allemaal over te laten waaien.
Hoe erg kon ik me vergissen? Het antwoord was: heel erg.
Het eerste teken dat alles gevaarlijk verkeerd begon te gaan, was een woest gebonk op de deur van Ians woning dat me uit een diepe slaap wekte.
Het was pikdonker en ik vond stommelend mijn weg naar het lichtknopje. Het gebonk ging maar door. Ik knipte het licht aan en keek op de klok. Het was halftwee in de nacht. Wie zou er aankloppen op dit onchristelijke uur?
Ik greep mijn overhemd en liep naar de deur. Ik wilde net het slot opendraaien toen ik opeens een stap terug deed. Zou Jackson Warren daar buiten staan? Of Alex Reece? Of Peter Garraway?
‘Wie is daar?’ riep ik.
‘Derek Philips,’ klonk het antwoord. Mijn stiefvader.
Ian kwam zijn slaapkamer uit lopen, met slaapogen en in een blauwgestreepte boxershort.
‘Wat is er in vredesnaam aan de hand?’ vroeg hij, terwijl hij zijn ogen samenkneep tegen het licht.
‘Het is mijn stiefvader,’ zei ik tegen hem.
‘Doe de deur dan open.’
Maar ik was nog niet zeker van mijn zaak. ‘Ben je alleen?’ riep ik.
‘Wat maakt dat nou uit, verdomme,’ zei Ian, die kordaat op me af liep. ‘Doe die deur open. Schiet op.’ Hij duwde me opzij en maakte hem zelf open.
Derek tuimelde zowat de kamer in toen de deur openzwaaide, en hij was alleen.
‘Godzijdank,’ zei hij. Toen zag hij mij. ‘Wat heb jíj hier in godsnaam te zoeken?’
Ik negeerde zijn vraag. ‘Derek, wat is er aan de hand?’ vroeg ik.
‘Het is je moeder,’ zei hij, duidelijk overstuur.
O nee, dacht ik, ze zal dan toch nog zelfmoord hebben gepleegd.
‘Wat is er met haar?’ vroeg ik, bang voor het antwoord.
‘Ze is ontvoerd.’
‘Wat?’ zei ik, vol ongeloof.
‘Ze is ontvoerd,’ zei hij weer.
Het klonk zo onwaarschijnlijk.
‘Door wie?’ vroeg ik.
‘Twee mannen,’ zei hij. ‘Ze kwamen voor jou.’
Derek en Ian keken me allebei verwijtend aan.
‘Wie waren het?’ vroeg Ian.
‘Ik weet het niet,’ zei Derek. ‘Ze droegen van die skimaskers, een soort bivakmutsen, maar ik geloof niet dat ze erg jong waren.’
‘Waarom niet?’
‘Iets in hun bewegingen,’ zei Derek.
Ik dacht intussen dat ik precies wist wie het waren en dat Derek gelijk had, dat ze niet erg jong waren. Twee wanhopige mannen van in de zestig, die het geld probeerden terug te krijgen dat ze met succes gestolen dachten te hebben, maar dat ik nu had teruggestolen. Maar waar was Alex Reece?
‘Weet je zeker dat het er maar twee waren?’ vroeg ik. ‘Geen drie?’
‘Ik zag er maar twee,’ zei Derek. ‘Hoezo? Weet je soms wie het zijn?’ Weer keken Ian en hij me verwijtend aan.
‘Wat zeiden ze precies?’ vroeg ik, hun blikken zo veel mogelijk negerend.
‘Ik kan het me niet goed herinneren. Het ging allemaal zo snel,’ zei hij. ‘Ze zijn op een of andere manier het huis binnengekomen en stonden ineens in onze slaapkamer. Een van hen porde me met de loop van een geweer om me wakker te maken.’ Hij huilde bijna en ik kon begrijpen hoe bang hij en mijn moeder moesten zijn geweest. ‘Ze zeiden dat ze jou moesten hebben, maar we vertelden dat we niet wisten waar je was. We dachten dat je in Londen was, zeiden we.’
Door mijn moeder niet te vertellen waar ik was, had ik me dus een bezoekje van het gemaskerde duo bespaard. Maar tegen welke prijs voor haar?
‘Waarom hebben ze haar meegenomen?’ vroeg ik, maar ik kende het antwoord al. Ze wisten dat ik naar hen toe zou komen als ze mijn moeder hadden. ‘Hebben ze gezegd waar ze haar naartoe brachten?’
‘Nee,’ zei Derek. ‘Maar ze zeiden me wel dat jij zou weten waar ze zou zijn.’
‘Heb je de politie gebeld?’ vroeg Ian.
‘Geen politie,’ zei Derek met klem. ‘Ze zeiden dat ik niet de politie mocht bellen. “Als je de politie belt, is Josephine er geweest,” zeiden ze. Ze zeiden dat ik daar maar even over moest nadenken en dan jou moest bellen.’ Hij knikte naar me. ‘Maar ik wist niet waar je was en ik heb niet eens je telefoonnummer.’ Hij huilde nu. ‘Ik wist niets beters dan het Ian te vragen.’
Ik zou weten waar ze was. Dat hadden de ontvoerders tegen Derek gezegd.
Ik zou weten waar ze was.
En dat wist ik.
Ik naderde Greystone Stables, niet vanaf de weg en de oprijlaan, zoals mijn vijand waarschijnlijk had verwacht, maar vanuit de tegenovergestelde richting, over het golvende akkerland en door het bosje op de heuvel erboven.
Bij oorlogvoering zijn tactische verrassingen essentieel, zoals wel is gebleken bij de herovering van de Falklandeilanden. De Argentijnse troepen, die ver in de meerderheid waren, hadden gedacht dat het voor de Britten onmogelijk zou zijn om Stanley, de hoofdstad, door het moerassige, onbekende binnenland te benaderen, en hadden hun verdediging opgesteld voor een aanval vanuit zee. Maar wat een vergissing was dat. De yomp, de ploetertocht van de Royal Marines en het parachute-regiment, die in drie dagen meer dan negentig kilometer over het eiland aflegden met een ransel van veertig kilo op hun rug, is sindsdien tot de folklore van het leger gaan behoren. Het was een van de belangrijkste factoren bij die overwinning geweest.
Hoe dan ook, ik was blij dat ik geen ransel van veertig kilo op mijn rug had.
Ik stopte vlak voor de rand van het bosje en knielde op mijn linkerknie. Ik keek weer op mijn horloge met de lichtgevende wijzerplaat. Er was twee uur verstreken sinds Derek overstuur voor de deur van Ians woning was verschenen. Het was nu 3.42 uur. Het was een windstille, heldere nacht met een fonkelende sterrenhemel. De maan was net voorbij het eerste kwartier en daalde nu snel naar de westelijke horizon aan mijn linkerhand. Over een minuut of veertig zou de maan geheel verdwenen zijn en de nacht zou een paar uur lang alleen maar donkerder worden, tot de dageraad.
Ik hield van het duister. Het was mijn vriend.
In het laatste maanlicht bestudeerde ik de ligging van het verlaten huis en de stallen, die onder me uitgestrekt lagen. Ik zag nergens licht, en ook geen beweging, maar ik wist zeker dat dit de plek was die de twee mannen hadden bedoeld toen ze Derek zeiden dat ik zou weten waar mijn moeder was.
Maar zou ze hier ook echt zijn, of was het een list geweest om me voor niets hierheen te lokken, waar ik gewillig in hun handen zou vallen terwijl mijn moeder ergens anders opgesloten zat?
Ik had al mijn overtuigingskracht nodig gehad om Ian ervan te weerhouden meteen de politie te bellen. Ook Derek had hem gesmeekt dat niet te doen.
‘Maar we moeten ze bellen,’ zei Ian gedecideerd.
‘Dat doen we ook,’ antwoordde ik. ‘Maar geef me de kans eerst mijn moeder te bevrijden.’
Dacht ik nu echt dat Jackson Warren en Peter Garraway haar kwaad zouden doen, of haar zelfs zouden doden? Het leek me onwaarschijnlijk, maar ik kon het niet zeker weten. Wanhopige mensen doen wanhopige dingen, en ik herinnerde me maar al te goed hoe ze me hadden achtergelaten om me een wrede dood door honger en uitdroging te laten sterven.
Ik had Derek en Ian in de woning van die laatste achtergelaten, Derek met een fles cognac die hij snel uit Kauri House was gaan halen, en Ian met een lijst gedetailleerde instructies, onder meer één die zei dat hij onmiddellijk de politie moest bellen als hij om halfzeven ’s ochtends nog niets van me had gehoord.
Ze hadden beiden met stijgende interesse en verbazing toegekeken hoe ik de voorbereidingen voor mijn missie trof. Ik trok eerst mijn donkere kleding aan, samen met de geheel zwarte Converse-basketbalschoenen, waarbij ik voor de rechter mijn kunstbeen moest afdoen om de schoen over de plastic voet te kunnen trekken. Daarna verzamelde ik mijn uitrusting in mijn rugzakje: zwarte kabelbinders, een schaar, duct tape, het roodgekleurde eerstehulpetui, het stuk ketting met het hangslot er nog altijd aan, een zaklantaarn en een doosje lucifers, allemaal in een donkerblauwe handdoek gewikkeld zodat ze geen geluid zouden maken als ik me bewoog. Ik leende voor deze keer wel een keukenmes van Ian, een groot, scherp vleesmes dat ik boven op alle andere dingen in de rugzak legde zodat het voor het grijpen lag. Ik leende daarna ook een jockeybril uit het kantoor van mijn moeder en ik haalde tot slot mijn sabel uit de beschermende kartonnen koker en schede.
‘Díé ga je toch niet gebruiken?’ vroeg Derek, zijn in cognac zwemmende ogen op de één meter lange kling gericht.
‘Niet als het niet hoeft,’ antwoordde ik achteloos terwijl ik zwart schoensmeer op de kling smeerde om het glanzen tegen te gaan. Maar ik zou hem zonder aarzelen gebruiken als de noodzaak zich voordeed.
Het doden van de vijand was de afgelopen vijftien jaar mijn raison d’être geweest, en ik was er goed in. De Values and Standards of The British Army vereisten dat ook. In hoofdstuk tien staat: ‘Alle soldaten moeten bereid zijn in de strijd dodelijk geweld te gebruiken: om het leven van een ander te nemen en bewust hun eigen leven te riskeren.’
Maar was ik nog steeds een soldaat? Was dit een oorlog? En riskeerde ik bewust mijn eigen leven of dat van een ander?
Ik wist niet goed wat de antwoorden op die vragen waren, maar één ding wist ik zeker. Ik voelde me weer levend, heel en intact, en strijdlustig.
Met de verrekijker van mijn moeder speurde ik de gebouwen onder me nog eens af, op zoek naar een lichtje of een beweging, elk teken dat de positie van de vijand zou verraden, maar er was nog steeds niets te zien.
Vergiste ik me? Was dit niet de plaats die ze hadden bedoeld?
Ik was op weg hierheen langs de muren van Lambourn Hall gelopen, maar dat was donker, op slot en zo op het oog verlaten geweest.
Ze moesten hier zijn.
Het maanlicht verdween snel en ik zou nu weldra in beweging moeten komen, dwars over het open terrein tussen mijn huidige locatie en de achterkant van de stallen. Ik keek nog één keer door de verrekijker en daar was hij, een beweging, misschien alleen maar het strekken van een verkrampt been of het warm wrijven van een versteende voet, maar niettemin een beweging die hem verraadde. Iemand stond me op te wachten tussen de bomen rechts van het huis. Vanuit die positie zou hij goed zicht op de oprijlaan en de weg eronder hebben.
Maar als hij daar naar beneden keek, keek hij de verkeerde kant op.
Ik was achter hem.
Maar waar was zijn handlanger?
De maan dook eindelijk uit het zicht en met haar vlood het licht weg. Maar ik kwam niet meteen in beweging en bleef nog een minuut of twee zitten, tot ik er zeker van was dat mijn ogen zich geheel hadden aangepast aan de verandering. In werkelijkheid was de nacht niet stikdonker geworden omdat er nog wel wat gloed van de sterren was, maar vanuit deze positie kon ik Greystone Stables niet langer zien. En voor iemand die zich daar bevond, zou het net zo goed onmogelijk zijn om míj te zien.
Ik controleerde nog een keer of mijn mobieltje uit stond, stond op en begon over het gras te lopen.
19
Ik benaderde de stallen via een route die me langs de mesthoop voerde bij het achtereind van de doorgang waar ik me vorige week verborgen had gehouden.
Ik stapte geruisloos door het hek dat de stallen van de paddock erachter scheidde en lette extra goed op dat ik daarbij niet over ongezien puin struikelde. Wat had ik graag een nachtzichtbril gehad, dat magische instrument waarmee soldaten in het donker konden zien, zij het met een groen waas. Mijn enige troost was dat het zeer onwaarschijnlijk was dat de vijand die wel had: we zouden allebei even blind zijn.
Ik drukte me tegen de stalmuur aan de achterkant van de korte doorgang, kneep mijn ogen dicht en luisterde. Niets. Geen ademhaling, geen schrapen van een voet, geen kuchje. Ik bleef een goede minuut staan luisteren en hield mijn eigen ademhaling licht en geruisloos. Nog steeds niets.
Toen ik er zeker van was dat zich niemand in de doorgang verscholen hield, stapte ik naar voren. Hier, onder het dak, was het pas echt stikdonker. Ik probeerde het beeld van de doorgang op te roepen zoals ik dat hier afgelopen week had gezien. Ik herinnerde me dat ik een lege, blauwe plastic ton als kruk had gebruikt. Die moest hier ergens in het duister staan. Ik herinnerde me ook dat er ergens houten stokken tegen een muur geleund stonden.
Ik bewoog me heel langzaam door de doorgang, met mijn handen en mijn echte voet voor me uit tastend in het donker. De canvas basketbalschoenen waren dun, eigenlijk iets te dun voor zo’n koude nacht, maar daardoor kon ik de toestand van de grond onder mijn voeten veel beter voelen dan wanneer ik mijn standaardkistjes met dikke zolen had gedragen.
Mijn voet raakte de plastic ton en ik bewoog me er voorzichtig omheen naar de deur. Ik drukte mijn gezicht ertegenaan en spiedde door de brede kieren tussen de houten latten.
Vergeleken bij het diepe duister van de doorgang leek het stalerf erachter behoorlijk licht, maar er was nog niet genoeg licht om iets in de schaduwen onder het overhangende dak te kunnen ontwaren. Ik kon niet zien of er een staldeur openstond, maar dat betekende ook dat niemand mij kon zien toen ik voorzichtig de lattendeur openmaakte en het stalerf op liep.
Ik deed de deur met de veer langzaam dicht, bleef toen heel stil staan en luisterde opnieuw of ik iemand kon horen ademen, maar er was geen enkel geluid, niet eens het zachte geruis van een briesje.
Aangenomen dat hij niet van positie was veranderd, zou de man die ik vanuit het bosje op de heuvel had gezien, de man die een beweging had gemaakt, niet zichtbaar zijn vanwaar ik me bevond, zelfs niet in het felle zonlicht, maar ik wist dat er hier ergens nog minstens één persoon moest zijn. En als Alex Reece zich bij Warren en Garraway had aangesloten, zou ik er met drie moeten afrekenen. Opnieuw zweefde het citaat van Sun Tzu uit De kunst van het oorlogvoeren door mijn hoofd.
Als je in aantal gelijk bent aan je vijand, vecht dan als je kunt verrassen. Als je met minder bent, blijf dan weg.
Ik was met één man en zij met twee, misschien zelfs drie. Zou ik niet beter gewoon kunnen wegblijven?
Een andere parel van Sun Tzu’s wijsheid zweefde mijn bewustzijn binnen.
Alle oorlogvoering berust op misleiding. Als we dichtbij zijn, moeten we de vijand doen geloven dat we ver weg zijn; als we ver weg zijn, moeten we hem laten denken dat we dichtbij zijn. Lok de vijand met aas uit zijn tent. Veins wanorde en verpletter hem.
Ik vouwde de mouw van mijn zwarte coltrui terug en keek op het horloge eronder. Het was 4.47 uur.
Over achttien minuten, om vijf over vijf om precies te zijn, zou er onder aan de oprijlaan van Greystone Stables een auto door de poort rijden en stoppen. De bestuurder zou één keer toeteren en de auto zou daar precies vijf minuten blijven staan met de koplampen aan en met draaiende motor. Daarna zou hij achteruit weer de weg op gaan en wegrijden. Hij zou al die dingen doen als Ian Norland tenminste de instructies die ik hem had gegeven naar de letter zou uitvoeren.
Hij was niet zo happig op het plan geweest, en dan druk ik me voorzichtig uit, maar ik had hem beloofd dat er geen gevaar voor hem zou zijn zolang hij de portieren op slot hield. Dat was weer zo’n twijfelachtige belofte van me. Maar ik geloofde niet dat Jackson Warren en Peter Garraway me daar te plekke zouden vermoorden. Niet voor ik de miljoen dollar had teruggegeven.
Alle oorlogvoering berust op misleiding. Als we dichtbij zijn, moeten we de vijand doen geloven dat we ver weg zijn.
Terwijl ik op het stalerf naar mijn moeder zocht, zou ik Warren en Garraway doen geloven dat ik bij de poort stond.
Lok de vijand met aas uit zijn tent.
Laat de auto wachten met zijn koplampen aan om ze de heuvel af te lokken, weg van de stallen en weg van mij.
Veins wanorde en verpletter hem.
Dat zou alleen de tijd kunnen leren.
Ik bewoog me langzaam en geruisloos naar rechts langs de dichte wand van het door stallen omheinde erf, steeds in de donkerste hoekjes onder het overhangende dak. Waar zou mijn moeder zijn? Ik voelde aan alle grendels op de staldeuren. Ze zaten allemaal stevig dicht. Ik besloot om in deze fase nog niet te proberen er een te openen, aangezien dat zeker geluid zou maken.
Zoals te verwachten was, had niemand het ruitje van de zadelkamer vervangen dat ik had gebroken om te ontsnappen. Ik leunde door de opening naar binnen, kneep mijn ogen stijf dicht en luisterde.
Ik hoorde zacht gejammer. Mijn moeder was inderdaad hier. Het geluid was zacht, maar onmiskenbaar en het kwam van links. Ze bevond zich in een van de boxen aan dezelfde kant van de stallen als waar ik had gezeten.
Ik luisterde nog eens. Ik hoorde haar één of twee keer bewegen maar het geluid klonk niet dichtbij en ik kon haar, afgezien van een enkele gesmoorde snik, niet horen ademen. Aan beide lange zijden van het rechthoekige stalerf waren tien boxen en ik bedacht dat ze er minstens drie van de zadelkamer verwijderd moest zijn en vermoedelijk meer. Misschien zat ze in dezelfde box als waarin ik gevangen was gehouden.
Ik keek weer op mijn horloge: 4.59 uur.
Over zes minuten zou de auto komen – hoopte ik.
Ik trok mijn hoofd en schouders terug uit het gebroken raampje en bewoog me heel langzaam langs de rij boxen, en telde de deuren. Ik kon me goed herinneren dat ik over vijf scheidingswanden had moeten klimmen om bij de zadelkamer te komen. Ik telde vier staldeuren af en stopte. De box waarin ik had gezeten, was de volgende in de rij.
Zou er een bewaker zijn? Zou er iemand op wacht staan?
Ik stond muisstil en ademde zo zacht als ik kon. Ik durfde niet op mijn horloge te kijken omdat de lichtgevende wijzerplaat me zou kunnen verraden.
Ik wachtte in het donker, luisterde en telde de seconden – Mississippi één, Mississippi twee, Mississippi drie enzovoort. Net zoals ik hier eerder had gedaan.
Ik wachtte en wachtte en begon te betwijfelen of Ian wel zou komen. Ik was al voorbij Mississippi twintig in de derde minuut toen ik de claxon hoorde, een lange toeter van twee seconden. Brave kerel.
Aan het eind van de rij stallen, op nog geen twintig meter van waar ik stond, was er onmiddellijk beweging. Iemand had daar stilletjes gezeten maar nu hoorde ik die persoon duidelijk weglopen, terug naar het huis, krakend over het met grind bedekte voorterrein. Ik hoorde hem naar iemand roepen en vragen wat dat voor lawaai was, en van verder weg kwam een gemompeld antwoord dat ik niet kon verstaan.
Ik liep snel naar de deur van de box en schoof voorzichtig de grendels open. Ze maakten een licht schurend geluid maar dat zou vlak bij het huis niet hoorbaar zijn. De deur zwaaide naar buiten open.
‘Mam,’ fluisterde ik in het duister.
Er kwam geen antwoord.
Ik stond stil, luisterde en deed mijn best het gebonk van het hart in mijn borst te beheersen.
Ik hoorde haar weer jammeren maar het kwam nog steeds van wat verder naar links. Ze bevond zich niet in deze box maar in eentje verderop.
Ik besefte dat ik zo snel mogelijk moest handelen, maar ik moest ook zorgen dat mijn zoektocht onopgemerkt bleef. Ik bewoog me zo snel ik durfde langs de rij boxen, schoof behoedzaam de grendel van het bovenste deel van de deur open en riep fluisterend in de ruimte.
Ze was in de op één na laatste box, vlak bij waar de man op wacht had gezeten, en toen ik haar eindelijk had gevonden, was ik al bijna wanhopig vanwege de tijd die het me kostte.
Ian moest ongetwijfeld op het punt staan om in z’n achteruit naar de weg te rijden en ’m te smeren, dacht ik. Vijf minuten moesten een eeuwigheid lijken voor iemand die daar alleen maar zat, bang dat er iets zou gebeuren en hopend dat dat niet zo was. Ian moest bloednerveus zijn geweest, daar in zijn autootje, en de wijzers van zijn horloge bijna vooruit hebben gekeken. Ik had het hem niet kwalijk genomen als hij eerder was vertrokken.
Toen ik de staldeur opende en fluisterde, had mijn moeder me niet goed kunnen antwoorden, maar het was haar gelukt zo hard mogelijk te murmelen.
‘Ssst,’ zei ik, toen ik op het geluid af liep en op mijn linkerknie knielde. Het was absoluut pikdonker in de stal. Ik trok een van mijn zwarte wollen handschoenen uit en tastte door mijn linkerhand rond te bewegen tot ik haar had gevonden.
Er zat tape over haar mond geplakt en haar handen en voeten waren samengebonden met dezelfde plastic kabelbinders als waarmee ik geboeid was geweest. Ze hadden haar gelukkig niet aan een ring in de muur laten hangen; ze zat vlak bij de deur op de harde vloer met haar rug tegen de houten betimmering.
Ik legde mijn sabel voorzichtig neer zodat hij niet op het beton kletterde, deed mijn rugzakje af en maakte de flap open. Ians vleesmes gleed moeiteloos door de plastic strips die mijn moeders enkels en polsen bij elkaar hielden.
‘Wees stil, heel stil,’ fluisterde ik neergebogen in haar oor. Ik besloot dat het vermoedelijk verstandig was om de tape op haar mond te laten zitten tot we buiten gehoorsafstand waren. ‘Kom op, we gaan.’
Ik hielp haar overeind en wilde net mijn rugzakje en mijn sabel oppakken toen ze zich omdraaide en me omarmde. Ze hield me zo stevig vast dat ik amper kon ademen. En ze huilde. Ik wist niet of het van pijn of van angst of van vreugde was, maar ik kon haar tranen op mijn gezicht voelen.
‘Mama, laat me los,’ wist ik in haar oor te fluisteren. ‘We moeten maken dat we hier wegkomen.’
De druk werd iets minder maar ze liet me niet helemaal los en bleef mijn linkerarm stevig vasthouden. Ik maakte haar voorzichtig van me los en gooide de rugzak over mijn rechterschouder. Toen ik me opnieuw naar mijn sabel boog, leunde ze zwaar tegen me aan en struikelde ik een beetje waarbij ik de sabel met mijn gevoelloze rechtervoet een schop gaf. Hij schraapte over de vloer met een metalig gekletter dat binnen de vier wanden van de box vreselijk hard klonk, maar buiten zou het verder dan tien passen vermoedelijk niet hoorbaar zijn geweest.
Maar was er buiten iemand binnen tien passen geweest, die het had gehoord?
Ik bukte me, greep de sabel en leidde mijn moeder naar de deur.
Ian zou zijn wachttijd van vijf minuten nu wel hebben voltooid en ik hoopte dat hij veilig naar zijn woning was vertrokken om bij de telefoon mijn bericht af te wachten en de cavalerie op te trommelen als het mis ging. Maar waar waren mijn vijanden, vroeg ik me af. Waren ze nog steeds ergens bij de oprit? Of waren ze teruggekomen?
Mijn moeder en ik liepen door de deur van de box het stalerf op en ze hing aan mijn linkerarm alsof ze die nooit meer zou loslaten.
Er klonken geen kreten als was ik ontdekt, geen rennende voeten, er was alleen het duister en de stilte van de nacht. Maar mijn vijanden waren daar ergens, ze spiedden en wachtten, en ze waren in de meerderheid. Het was tijd om te vertrekken.
Hij die het gevecht verlaat, ziet morgen weer de dageraad.
Maar ik kwam niet eens aan vertrekken toe.
Mijn moeder en ik namen de kortste route naar de doorgang voor de mesthoop en waren halverwege het stalerf, toen ineens de koplampen van een auto die vlak bij het huis geparkeerd stond aanflitsten en ons in hun lichtbundels vingen.
Degene die in de auto zat, moest ons wel zien.
‘Rennen,’ schreeuwde ik naar mijn moeder, maar rennen stond niet echt op haar repertoire, zelfs niet bij doodsgevaar. Het was maar zo’n tien meter naar de deur van de doorgang, maar ik was er allesbehalve zeker van dat we het zouden halen. Ik sleepte haar mee terwijl achter ons de hel losbarstte.
Er klonken kreten en rennende voetstappen op het grind bij het huis.
Toen klonk er een schot, en nog een.
Mijn rug werd bestookt met hagelkorrels; ze prikten in mijn nek en mijn schouders maar de rugzak ving het gros ervan op. De schutter stond te ver weg om met zijn schot veel schade aan te kunnen richten, maar hij zou dichterbij komen, vooral nu mijn lieve moeder zo traag was.
We bereikten de deur van de doorgang en ik zwaaide hem open, duwde haar voor me uit en samen struikelden we bijna over de blauwe plastic ton.
‘Alsjeblieft, mam,’ zei ik hardop tegen haar. ‘Loop door de doorgang en ga er aan de achterkant uit. Verstop je dan.’
Maar ze wilde mijn arm niet loslaten. Ze was gewoon te bang om te bewegen. In het leger was het een bekend probleem om jongemannen zo te conditioneren dat ze niet verstijfden onder vuur, en het werd ook niet altijd opgelost, dus ik kon het mijn moeder nauwelijks kwalijk nemen dat ze dat nu deed.
Er klonk nog een schot en achter ons versplinterde een stukje van de houten deur. Dat was al wat dichterbij, dacht ik – veel te dichtbij, zelfs. De schutter had inmiddels een dodelijk bereik en een volgend schot boorde zich in het houten dak vlak boven onze hoofden, zodat de splinters in ons haar belandden. Misschien had ik ten onrechte gedacht dat ze me in leven zouden laten zodat ik hun het geld kon terugbezorgen.
‘Kom,’ zei ik zo kalm als ik kon tegen mijn moeder. ‘Laten we hier weggaan.’
Ik maakte kordaat haar hand van mijn arm los en hield die in de mijne terwijl ik haar bijna door de doorgang sleurde, naar de ruimte erachter. Ik hoorde geschreeuw vanaf het stalerf waar iemand zijn troepen de hoek van het gebouw om stuurde om ons te zoeken. Maar de man die stond te schreeuwen bleef waar hij was, op het erf. Hij had blijkbaar geen zin om de donkere doorgang in te lopen voor het geval ik hem daar stond op te wachten.
Ik trok mijn moeder mee achter de mesthoop. Er was een hoge, smalle ruimte tussen de muur waar de mesthoop tegenaan lag en een hooischuur erachter.
‘Ga daar in,’ zei ik rustig met mijn beste bevelstem. ‘En ga met je gezicht naar de grond liggen.’
Ze vond het maar niks; dat zag ik aan de manier waarop ze in de natte aarde schopte, maar ze kon niet tegensputteren omdat de tape nog steeds op haar mond zat. Ze weifelde.
‘Mam,’ zei ik. ‘Alsjeblieft. Anders gaan we eraan.’
De sterren gaven net genoeg licht om de angst in haar ogen te kunnen zien. Ze klampte zich nog steeds aan me vast, dus pakte ik voorzichtig het hoekje van de tape over haar mond en trok die eraf.
‘Mam,’ zei ik weer. ‘Doe het nu, alsjeblieft.’ Ik kuste haar zachtjes op haar voorhoofd maar daarna duwde ik haar resoluut van me af, de spleet in.
‘O god,’ fluisterde ze wanhopig. ‘Help me.’
‘Stil maar,’ probeerde ik haar gerust te stellen. ‘Blijf hier een tijdje liggen, dan komt het allemaal goed.’
Ze had er duidelijk niet veel zin in maar ze knielde in de smalle ruimte en ging toen plat op haar buik liggen, zoals ik had gevraagd. Ik trok wat oud stro van de mesthoop en bedekte haar daar zo goed mogelijk mee. Het rook waarschijnlijk niet zo aangenaam, maar wat dan nog? Angst rook ook niet aangenaam.
Ik liet haar daar achter en liep terug naar het uiteinde van de doorgang. Degene die had geschoten, was er nog steeds niet doorheen gelopen maar ik zag dat de auto om het stallengebouw heen reed zodat zijn koplampen de achterkant konden beschijnen, recht op het punt waar ik stond.
Ik stapte de doorgang weer in.
De koplampen waren zowel behulpzaam als een belemmering. Door hun licht kon ik de positie van ten minste een van mijn vijanden zien, maar tegelijkertijd verpestte het mijn nachtzien.
Als gevolg daarvan leek de doorgang donkerder dan ooit, maar dankzij mijn eerdere bezoeken kon ik de plaats van elk obstakel op de vloer visualiseren en stapte ik er geruisloos omheen. Ik drukte mijn ogen tegen een spleet tussen de deurlatten en keek nog eens naar het stalerf erachter.
Er kwam zo veel licht van de nog steeds manoeuvrerende auto dat ik goed zicht had. Jackson Warren stond midden op het stalerf te praten met Peter Garraway. Ze hielden elk een geweer vast op een manier waaruit sprak dat ze beiden wisten hoe ze ermee om moesten gaan. Wat had Isabella ook alweer gezegd? ‘De Garraways komen aan het eind van het fazantenseizoen altijd logeren; Peter is een geweldige schutter.’
Ik had dat liever niet geweten, dacht ik, niet nu tenminste.
Aangezien ik Warren en Peter op het stalerf kon zien, moest Alex Reece wel de auto besturen.
‘Jij gaat achterlangs,’ zei Jackson tegen Garraway. ‘Drijf hem naar buiten. Ik blijf hier voor het geval hij hierlangs komt.’
Ik zag aan Garraways lichaamstaal dat hij niet graag werd gecommandeerd. Ik had ook het vermoeden dat hij weinig zin had om ‘achterlangs te gaan’, al was hij nog zo’n geweldige schutter.
‘Waarom wacht ik niet hier terwijl jij achterlangs gaat?’ antwoordde hij.
‘Godallemachtig,’ zei Jackson, duidelijk geïrriteerd. ‘Oké. Maar houd je ogen op die deur gericht en als hij tevoorschijn komt, schiet je hem neer. Maar probeer hem wel in zijn benen te raken.’
Dat laatste was enigszins bemoedigend, dacht ik, maar het idee om levend gevangengenomen te worden, was dat niet. Ik had hun soort gastvrijheid al eens meegemaakt in deze stallen, en ik voelde geen behoefte aan een herhaling.
Jackson Warren liep weg in de richting van de auto en liet een zichtbaar nerveuze Peter Garraway alleen achter op het stalerf.
Er schoot me nog een Sun Tzu-citaat te binnen. Goede oorlogvoering is mijden wat sterk is en toeslaan bij wat zwak is.
Peter Garraway was zwak. Dat zag ik aan de manier waarop hij steeds naar de auto keek en, in de hoop op aflossing, naar de richting waarin Warren was verdwenen, in plaats van naar de deur van de doorgang, zoals hem was opgedragen. Hij vond het duidelijk niet prettig dat hij daar alleen was gelaten. En fazanten schieten was iets heel anders dan een mens neerschieten.
Het was Reece uiteindelijk gelukt om de auto achter de stallen te rijden en bij het uiteinde van de doorgang kon ik de gloed van de koplampen zien. Dat was niet best, dacht ik, want mijn positie begon ingesloten te raken en ik zou weldra van twee tegenovergestelde kanten kunnen worden aangevallen.
Ik keek op mijn horloge. Het was pas 5.17 uur. Er waren maar twaalf minuten verstreken sinds Ian op de claxon had gedrukt, maar het leek veel langer, en het zou nog een uur donker blijven.
Ik wierp tussen de latten door een snelle blik op Peter Garraway op het stalerf. Hij had zijn dubbelloops jachtgeweer over de elleboogknik van zijn rechterarm gehangen, als iemand die wacht tot de drijvers de fazanten de lucht in hebben gejaagd vanuit het speciaal voor wild aangeplante gewas. Het was niet de manier waarop een soldaat een wapen zou vasthouden – en hij was niet klaar voor onmiddellijke actie.
Ik gooide de deur van de doorgang open en stormde op hem af met mijn sabel recht voor me uit, de punt op zijn gezicht gericht, zoals een cavalerist maar dan zonder paard.
Hij had zijn geweer redelijk snel in de aanslag, maar lang niet snel genoeg. Ik besprong hem razendsnel en terwijl hij de loop omhoogklapte, raakte ik zijn rechterarm en reet de punt van mijn sabel door zowel zijn jas als het vlees eronder. In dezelfde beweging trof ik hem vol op de neus met de vernikkelde handbeschermer van de sabel. Hij viel direct met gespreide armen en benen op de betonnen ondergrond, liet zijn geweer vallen en greep met beide handen naar zijn bloedende gezicht.
Ik stond met hoog geheven sabel boven hem, als een matador die op het punt staat de genadestoot te geven. Garraway rolde zich intussen op tot een bal, met beide armen rond zijn hoofd, jankend en bevend als een puppy die een standje heeft gehad.
Ik richtte op zijn hart en liet mijn arm zakken.
Waar ben je mee bezig? vroeg ik mezelf ineens hardop af en bracht de snel dalende kling op enkele centimeters van zijn borst tot stilstand.
In de Values and Standards of the British Army, hoofdstuk zestien, staat dat soldaten elk mens met respect moeten behandelen, vooral de slachtoffers van een conflict zoals de doden, de gewonden, gevangenen en burgers. Alle soldaten moeten zich aan de wet houden. ‘Dienen,’ staat er, ‘draait om plicht: soldaten moeten de rechten van de ander respecteren voor ze die van henzelf opeisen.’
Het zou volstrekt niet legitiem zijn om Peter Garraway op deze manier te doden en het zou beslist een schending van zijn rechten als mijn ongewapende en gewonde gevangene zijn. Het zou pure wraak zijn voor de pijn en het lijden die hij me had aangedaan.
Ik zag dat hij in zijn broek had geplast, net zoals ik vorige week in de stal had gedaan, maar in mijn geval was dat niet van angst geweest. Misschien moest dat maar voldoende wraak zijn. Ik boog me voorover, pakte zijn geweer en liet hem daar achter, met zijn gezicht en zijn arm in zijn handen en rillend als een kwal.
Ik stak snel het erf over en liep met het geweer in mijn ene en mijn sabel in de andere hand op het huis af. Maar de sabel was me nu niet meer van nut. Ik gooide hem in de schaduw aan het eind van het stallengebouw en zette mijn beide handen aan het geweer – dat was beter.
Ik had geen serieus plan in gedachten, maar ik wist dat ik Jackson Warren naar me toe moest zien te lokken, bij mijn moeder vandaan.
Ik klapte het geweer open. In elk van de twee kamers zat een scherp patroon maar ik vervloekte mezelf dat ik er niet wat meer uit Peter Garraways zakken had meegenomen. Achter me hoorde ik hem zielig om Jackson roepen, dus het leek me te laat om terug te gaan en er nog een paar te halen.
Ik had dus maar twee schoten. Ik zou moeten zorgen dat ze allebei raak waren. Ik klapte het geweer weer dicht en haalde de veiligheidspal eraf.
Als ik Jackson en Alex bij mijn moeder vandaan wilde lokken, zou ik mijn positie moeten onthullen, wat voor een infanterist volstrekt tegennatuurlijk was.
De koplampen schenen nog steeds fel langs de achterkant van de stallen op de mesthoop, maar ik was daar niet meer. Ik stond ongeveer veertig meter verderop, daar waar de oprijlaan uitkwam op het voorterrein bij het huis. Vanaf mijn positie kon ik de auto duidelijk zien – dat wil zeggen, ik zag de koplampen, maar van opzij.
Hoe kon ik de aandacht trekken?
Ik zette het geweer tegen mijn schouder en vuurde een van mijn kostbare patronen af op de auto. Het schot zou vanaf deze afstand niet door de huid van het voertuig heen dringen, al zou het misschien wel een raampje versplinteren. Maar één ding was zeker: Alex Reece zou het daar binnen in de auto geheid opmerken.
Ik hoorde Jackson schreeuwen. Misschien had hij toch niet veilig buiten schot gestaan. Maar vond ik dat erg? Nu zouden ze precies weten waar ik was en de auto draaide al mijn kant op.
Ik bleef expres een moment te lang staan, net lang genoeg om mijn aftocht te laten vangen in de lichtbundels van de koplampen. Ik zigzagde een fractie van een seconde in het licht, voor ik weer het duister aan de zijkant van het huis in dook. Er klonk een schot maar ik zat al veilig om de hoek.
Ik bewoog me snel, dankbaar dat ik het hier afgelopen donderdag uitgebreid had verkend. Ik wist dat het betonnen pad langs de buitenmuren om het hele huis liep, met als enige hindernis een klein hekje bij een van de hoeken aan de achterzijde.
Ik had het parcours in een ommezien afgelegd en naderde de voorkant van het huis weer, maar nu was ik achter de auto, waarvan de koplampen nog steeds gericht waren op de plek waar ik nog maar een paar seconden geleden was geweest. In hun gloed kon ik zien dat Jackson voorwaarts naar de hoek sloop, zijn geweer tegen zijn schouder, klaar om te vuren.
Opeens ging het bestuurdersportier van de auto open en kwam Alex Reece naast de auto staan, met zijn gezicht van me af, en hij keek ingespannen naar Jackson.
Ik bewoog me langzaam naar voren en deed mijn best om op mijn basketbalschoenen zo stil mogelijk te zijn op het grind. Als Alex de motor van de auto niet had laten lopen, had hij me zeker gehoord. Maar nu kon ik hem ongemerkt naderen.
Hij droeg een slobbertrui en een grote wollen muts.
Ik hief het geweer en plaatste het uiteinde van de loop stevig tegen de naakte huid die ik onder zijn linkeroor kon zien.
‘Eén beweging en je bent er geweest,’ zei ik tegen hem met mijn beste commandostem. Maar hij negeerde mijn bevel onmiddellijk en draaide zich om. Maar toen ik zijn gezicht zag, besefte ik dat ik me verschrikkelijk had vergist: de bestuurder van de auto was niet Alex Reece, zoals ik had gedacht.
‘Hallo, Tom,’ zei Isabella.
Ik stond perplex. Ik liet de loop zakken.
‘Jij? Maar waarom?’ vroeg ik.
‘Het spijt me,’ zei ze bij wijze van antwoord.
‘Heb jíj die poort opengemaakt?’ vroeg ik.
Ze leek verbaasd dat ik dat wist, maar ze knikte. ‘Jackson was op Gibraltar.’
Ik had die nacht een vw Golf gezien. Misschien had ik mezelf er sindsdien onbewust van overtuigd dat het niet Isabella’s auto was geweest, maar dat was wel zo.
‘Waarom ben je me niet komen helpen?’
Alle ellende van die drie dagen in de stal stroomde mijn gedachten binnen.
Ze keek omlaag, naar haar voeten. ‘Omdat ik niet wist dat je er was, toen nog niet. Ik hoorde het pas vanavond, toen ik Peter hoorde zeggen dat hij maar niet kon geloven dat het je was gelukt om te ontsnappen.’ Ze slikte. ‘Jackson belde op donderdag naar huis en vroeg me of ik de poort wilde openmaken.’
Ik wilde haar geloven, maar waarom was ze dan vanavond met de auto hierheen gekomen? Ze kon nu niet meer beweren dat ze niet wist wat er aan de hand was, nu Warren en Garraway hier met geweren rondrenden.
‘Waarom ben je hier?’ vroeg ik. ‘Waarom doe je dit?’
Ze keek weer op, naar mijn gezicht, en toen naar Jackson. ‘Omdat ik van hem hou,’ zei ze. Het was bijna een verontschuldiging.
Ook ik keek naar Jackson, die nog steeds voetje voor voetje van me wegliep naar de hoek van het huis, niet wetend dat ik achter hem naast de auto stond. Opeens wilde ik niets liever dan hem neerschieten, hem doden uit wraak voor wat zijn hebzucht ons allemaal had aangedaan. En hij was geen gevangene, maar een gewapende, vijandelijke strijder. De Values and Standards gingen hier niet op. Ik legde het geweer aan en richtte.
‘Nee,’ schreeuwde Isabella, en ze greep de loop vast.
Jackson keerde zich om naar het lawaai, maar in het felle licht van de koplampen had hij onmogelijk iets kunnen zien. Hij liep niettemin op de auto af.
Ik gooide Isabella op de grond en richtte het geweer weer op Jackson, maar ik had niet gerekend op Isabella’s door paniek ingegeven vastberadenheid. Ze greep mijn knieën als een rugbyspeler en zette zich af tegen de auto, waardoor ik achterover op het grind viel.
Een van de bijzonder grote nadelen van een kunstbeen is dat het je ernstig belemmert bij het opkomen vanuit een horizontale positie, aangezien je de knie niet ver genoeg kunt buigen. Ik rolde me om zodat ik met mijn gezicht omlaag lag en trok mijn goede been onder me, maar Isabella was sneller.
Ze stond al overeind, wrikte het geweer uit mijn hand en stampte op de koop toe op mijn pols.
Wat een vernedering, dacht ik, om ontwapend te worden door een vrouw. Misschien had de majoor van het ministerie toch gelijk.
Maar Isabella richtte het geweer niet op mij; ze rende er gewoon mee weg terwijl ik mezelf aan het handvat van het portier overeind hees.
Er klonk een schot – heel dichtbij – gevolgd door een wanhoopskreet.
Ik draaide me snel om en zag Jackson op een figuur af rennen die in het licht van de koplampen roerloos op de grond lag, een figuur wiens afgevallen muts lang blond haar prijsgaf, haar dat reeds een steeds grotere plas helderrood bloed aan het opzuigen was.
Jackson had bij een incident, dat de krijgsmacht eufemistisch ‘vriendschappelijk vuur’ noemt, Isabella doodgeschoten.
Hij zakte naast haar op zijn knieën en liet zijn geweer op het grind vallen, naast het geweer dat Isabella had gedragen. Ik overbrugde de paar meter vanaf de auto en pakte beide wapens op, ontlaadde hun tweede loop en stopte de niet-afgevuurde patronen in mijn zak. Er was voor deze nacht genoeg geschoten. Er was zelfs veel te veel geschoten.
Jackson draaide zijn hoofd iets opzij om me te kunnen zien.
‘Ik dacht dat jij het was,’ zei hij. Hij zei het op de toon van een excuus, alsof het wel acceptabel was geweest als hij mij had doodgeschoten. Hij wendde zich weer af en vlijde het levenloze hoofd van zijn vrouw op zijn schoot. ‘Ik had haar gezegd dat ze in de auto moest blijven. Ik zag iemand rennen met een geweer.’ Hij keek weer naar me op, nu met tranen in zijn ogen. ‘Ik nam gewoon aan dat jij het was.’
Hij had het moeten controleren.
Epiloog
Drie weken later stoof Pharmacist, dit keer zonder door groene aardappelschillen opgewekte buikpijn, de finishheuvel op om met een halslengte de Cheltenham Gold Cup te winnen. Het was het tweede succes van die middag voor Kauri House Stables nadat Oregon zijn favorietenrol had waargemaakt door de Triumph Hurdle te winnen. Mijn moeder straalde gewoonweg.
Tijdens de persconferentie na de Gold Cup deed ze zowel de verzamelde persgelederen als het publiek thuis voor de buis versteld staan door haar onmiddellijke vertrek uit de sport aan te kondigen.
‘Ik stap er op een absoluut hoogtepunt uit,’ vertelde ze, grijnzend van oor tot oor. ‘Ik geef de teugels over aan de volgende generatie.’
Ik stond achter in het zaaltje en keek hoe ze alle vragen van de journalisten soepel beantwoordde en hen aan het lachen maakte. Dit was de Josephine Kauri die iedereen kende en respecteerde: een zelfverzekerde vrouw die de situatie onder controle had, geheel in stijl met haar status als Nationale Vrouw van het Jaar.
Ik dacht dat ik haar nog nooit zo gelukkig had gezien als die dag. Het was heel anders geweest toen ik die nacht op Greystone Stables naar haar schuilplaats was teruggekeerd en ik haar bang, uitgeput en verfomfaaid had aangetroffen, op de rand van een totale geestelijke en lichamelijke instorting.
Maar sinds die vreselijke nacht was er veel veranderd, niet in het minst doordat de dreiging van een naderend gezichtsverlies was weggenomen, evenals het vooruitzicht van een arrestatie wegens belastingontduiking. Maar de inspecteur van de belastingdienst was toch wel erg boos geweest. Heel boos. Maar lang niet zo boos als hij ongetwijfeld geweest zou zijn als we niet zijn kantoor waren binnengestapt met een cheque voor alle achterstallige belasting.
Martin Toleron had fantastisch geholpen en een team van accountants ingehuurd om de puinhopen uit te zoeken en wat orde en transparantie aan te brengen in mijn moeders zakenrekeningen. Het was een hele onderneming geweest.
‘Het is het minste wat ik kan doen,’ had Martin gezegd, die ook met plezier de rekening van de accountant had betaald.
De maandag ervoor waren mijn moeder, Derek en ik volgens afspraak op het belastingkantoor in Newbury verschenen, niet alleen met een cheque ter waarde van ruim een miljoen pond aan achterstallige belasting, maar ook met een stel bijgewerkte zakenrekeningen en een reeks ondertekende en beëdigde verklaringen over hoe en waarom de belasting niet op tijd was betaald.
We hadden dik een uur in het kantoor van de inspecteur gezeten, een uur waarin hij zwijgend onze documenten doorvlooide en niet één keer de cheque neerlegde, die hij tussen duim en wijsvinger van zijn linkerhand hield.
‘Zeer ongebruikelijk,’ zei hij na een tijdje. ‘Buitengewoon.’
Daarna las hij nog een uur verder, nog altijd met de cheque stevig in zijn hand.
Ik denk dat de inspecteur niet goed wist wat hij moest zeggen. De accountants hadden niet alleen de achterstallige belasting berekend, maar ook de hoeveelheid rente die in rekening had moeten worden gebracht voor de vertraging van de betaling.
Het bedrag op de cheque slokte het hele miljoen dollar op dat was teruggekomen uit Gibraltar, plus nog elke cent die wij drieën bij elkaar hadden geschraapt, inclusief Dereks spaarrekening, nog een hypotheek op het huis, de opbrengst van de verkoop van mijn moeders mooiste antieke meubilair, evenals al mijn spaargeld, inclusief de letselschadevergoeding die ik van het ministerie van Defensie had ontvangen.
‘Weet je wel zeker dat dit verstandig is?’ vroeg Martin Toleron me toen ik die aanbood.
‘Nee,’ antwoordde ik. ‘Ik ben er zelfs van overtuigd dat het onverstandig is. Maar wat kan ik anders?’
‘Je kunt me helpen een paar renpaarden te kopen,’ antwoordde hij.
‘Weet je wel zeker dat dát verstandig is?’
We lachten, maar hij was bloedserieus en hij had al een volbloedagent in de arm genomen om een jonge top-steeplechaser voor hem te kopen.
‘Ik moet mijn geld toch ergens aan uitgeven,’ zei Martin. ‘Ik wil het niet allemaal aan mijn aartsluie kinderen nalaten. Dus ik kan het maar beter op een leuke manier spenderen, en ik ga duizend keer liever naar de races dan elke week naar Harrods met mijn vrouw.’
Mijn moeder, Derek en ik zaten in totaal bijna drie uur in het kantoor van de belastinginspecteur terwijl hij alles twee keer doornam, waarna hij vertrok om iemand van het belastinghoofdkwartier te raadplegen, waar dat ook mocht zijn.
‘Ik moet u zeggen, mevrouw Kauri,’ begon hij, toen hij van zijn overleg terugkwam, ‘dat we bij de fiscus niets moeten hebben van mensen die hun belasting niet op tijd betalen.’ Ik dacht dat hij op het punt stond zijn vingertje naar haar op te heffen. ‘Maar gezien deze verklaringen en de betaling van de achterstallige belasting, hebben we besloten om op dit moment geen verdere actie tegen u te ondernemen.’ Hij pauzeerde even. ‘Maar voor we de kwestie definitief kunnen afsluiten, zullen we zelf onderzoek naar uw belastingzaken doen om vast te stellen of u eerlijk en volledige opening van zaken heeft gegeven.’
‘Natuurlijk,’ antwoordde mijn moeder met een ernstig gezicht.
‘En tot slot,’ zei de inspecteur, terwijl hij opstond, en nu met een glimlach, ‘vind ik het een buitengewone eer u te ontmoeten. Ik ben een groot bewonderaar en ik heb in de loop der jaren op heel wat van uw winnaars gewed.’
Het was dus waar: sommige belastinginspecteurs kunnen toch menselijk zijn.
De persconferentie na de race was nog steeds in volle gang, en mijn moeder leek er enorm van te genieten.
‘Nee, natuurlijk ben ik niet ziek,’ zei ze om Gordon Rambler van de Racing Post met een venijnige blik op zijn plaats te zetten. ‘Ik ga met pensioen, niet dood.’ Ze lachte, en de menigte lachte met haar mee.
Nee, dacht ik, mijn moeder was niet stervende, maar Isabella was wel dood, weggerukt in de bloei van haar leven. Het ambulancepersoneel had geprobeerd haar te reanimeren maar ze had veel te veel bloed verloren, om maar te zwijgen over het gapende gat dat Jackson in haar zij had gemaakt. Ze maakte geen enkele kans met een schot van zo dichtbij.
Vreemd genoeg had ik ondanks alles verdriet om Isabella. Ik had me niet vergist toen ik haar op tienjarige leeftijd vertelde dat ik van haar hield. Dat deed ik nog steeds. Maar nu zou er geen bonus zijn, niet eens het vooruitzicht erop. Isabella, mijn lieveling, die zonder het te weten had bijgedragen aan haar eigen ondergang door met mij op die dag naar de oude Sutton in Hungerford te rijden.
De politie van Thames Valley was natuurlijk niet erg onder de indruk van alle nachtelijke activiteit die zich op Greystone Stables had voorgedaan. Meteen nadat Isabella was geraakt, had ik ze met mijn mobieltje gebeld, ze waren daarop in konvooi met een ambulance gearriveerd en hadden iedereen ter plekke gearresteerd.
‘Je had ons meteen moeten bellen toen er iemand was ontvoerd,’ zei de politie later op het bureau van Newbury, met nauwverholen woede die duidelijk tegen mij was gericht omdat ik het heft in eigen handen had genomen.
‘Maar dat was onmogelijk,’ zei mijn stiefvader stellig, om mij te verdedigen. ‘De ontvoerders zeiden me dat ze Josephine zouden vermoorden als de politie erbij werd gehaald.’
De politie vond dat natuurlijk geen afdoende reden om hen er niet bij te halen, vooral niet, verduidelijkten ze, omdat ik precies leek te weten waar de ontvoerders haar vasthielden.
Alex Reece had blijkbaar niets te maken willen hebben met het plan van Warren en Garraway om het geld terug te krijgen, en had besloten dat een vlucht een veel betere tactiek was. Hij was naar Heathrow gegaan om in een British Airways-jumbo met bestemming New York te stappen, slechts een paar uur voor het vuurgevecht op Greystone Stables begon.
Hij was echter zo luchthartig geweest om zijn koffer niet goed leeg te halen en was bij aankomst op Kennedy Airport gesnapt door een snuffelhond van de Amerikaanse douane. Hij werd vervolgens aangeklaagd wegens het invoeren van cocaïne in de Verenigde Staten en zat nu in New York te verkommeren in de gevangenis op Rikers Island, in afwachting van een verzoek om uitlevering door de regering van Gibraltar op beschuldiging van fraude.
Garraway had intussen ijverig zitten klikken en alle schuld in de schoenen van Jackson Warren geschoven, zozeer dat het zijn advocaten was gelukt een rechter over te halen hem borgtocht te verlenen wat de aanklachten ontvoering en wederrechtelijke vrijheidsberoving betrof. Maar de rechter had wel bevolen dat Garraways paspoort in beslag werd genomen, en van de belastinginspecteur hoorde ik officieus dat de fiscus zich enorm verheugde op de dag, zo dichtbij nu, dat Peter Garraways gedwongen langdurige verblijf in het Verenigd Koninkrijk hem daar belastingtechnisch gezien automatisch een ingezetene van zou maken. De inspecteur had gegrijnsd en in zijn handen gewreven. ‘We proberen hem al jaren te pakken te krijgen,’ zei hij. ‘En nu gaat dat gebeuren.’
‘En wie neemt de trainerslicentie over?’ Het was Gordon Rambler die mijn moeder op de Cheltenham-persconferentie de onvermijdelijke vraag stelde. ‘En wat gaat er met de paarden gebeuren?’
‘De paarden blijven allemaal op Kauri House Stables,’ zei ze. ‘Ik heb met alle eigenaren gesproken en ze staan er allemaal positief tegenover.’
Dat was niet helemaal waar. Sommigen van haar eigenaren waren uitgesproken negatief, maar uit loyaliteit jegens haar hadden ze allemaal aan boord willen blijven, in ieder geval in de nabije toekomst. En Martin Toleron had ook hier geholpen door zijn steun, en zijn toekomstige paarden, aan het nieuwe trainingsregime toe te zeggen.
‘Nou, wie wordt het?’ Rambler begon ongeduldig te worden. ‘Wie neemt het over?’
Ze verwachtten allemaal dat een van de veelbelovende jonge trainers in deze tak van sport nu de stap naar de hoogste divisie zou maken.
‘Mijn zoon,’ zei ze, met een zwierig gebaar. ‘Mijn zoon, Thomas Forsyth, zal voortaan de paarden van Kauri Stables trainen.’
Je kunt denk ik wel zeggen dat de adem van de aanwezigen even stokte, zelfs die van de meest doorgewinterde racejournalisten.
‘En,’ vervolgde mijn moeder in de stilte, ‘hij zal hulp krijgen van Ian Norland, mijn voormalige hoofdstalknecht, die tot assistent-trainer is gepromoveerd.’
‘Mogen we ervan uitgaan,’ zei Gordon Rambler, die zich weer had herpakt, ‘dat u hen zo nodig met raad en daad terzijde blijft staan?’
‘Natuurlijk,’ zei ze met een brede glimlach.
Maar je moet nooit zomaar ergens van uitgaan.