Welkom in Amerika

Jane des Forges


Na bijna elf uur in de benauwende, verduisterde sfeer van het vliegtuig te hebben doorgebracht, was de felverlichte open ruimte van de immigratiehal zo overweldigend als natuurlijk de bedoeling was. Zelfs de grote groep Chinezen uit Hongkong die onderweg het hoogste woord hadden gehad, leek enigszins onder de indruk.

Die verre, witte muren, het enorme tapijt zonder enige meubilering waarop iedereen onnodig dicht tegen elkaar aan kroop, alsof ze zo eerder voor aan de rij zouden komen, voerden ons allemaal naar de bureaus van de immigratieambtenaren. Meteen daarachter bevond zich de versperring met de spiegelruiten en pas daarna was je in de Verenigde Staten van Amerika.

Ik was er nog lang niet en stond achteraan in een van de slingerende rijen. Aan weerszijden waren nog meer bureaus, zonder rij en zonder beambte. Voor elk bureau is een lijn op de grond waar de nieuw aangekomene pas overheen kan stappen als hij daartoe wordt uitgenodigd. Na een gesprek en het stempelen van het paspoort mag de nu officieel welkom geheten bezoeker langs de wand met de spiegels om te kijken wat zich daarachter bevindt. Ergens moet mijn koffer zijn, scheef draaiend op een transportband, een gemakkelijke prooi voor wie hem maar wil hebben.

Als 'zij' je hier willen houden, kunnen ze het rekken zo lang als ze willen. Tot ze je hebben doorgelaten ben je een soort stateloze vluchteling. We zouden overal in de wereld kunnen zijn, in elke raamloze, helder verlichte hal, op welk tijdstip van de dag of nacht ook, in de handen van geüniformeerde (en bewapende) functionarissen.

De sleutel tot wel of niet worden doorgelaten was kennelijk een groene kaart. In het vliegtuig hadden ze ons op een video laten zien hoe die moest worden ingevuld. Aanvankelijk had ik de fout gemaakt bij land van herkomst in te vullen 'Groot-Brittannië' in plaats van 'Verenigd Koninkrijk' (of was het nou andersom) en aangezien verbeteringen uit den boze waren, moest ik weer helemaal opnieuw beginnen. Nu klemde ik de groene kaart als een soort talisman in mijn hand.

De groep Chinezen had serieuze problemen. De eerste twee hadden het bureau bereikt, maar waren nu in een Babylonische spraakverwarring verwikkeld met de beambte. Dat ging een poosje door en de anderen probeerden dichterbij te komen, maar werden door een andere beambte op een respectabele afstand gehouden. Er werden nog meer groene kaarten uitgedeeld, maar al snel bleek dat de hoopvolle nieuwelingen de vragen die erop stonden helemaal niet begrepen. (Ik wist zelf ook niet helemaal zeker of ik goed begreep wat 'moreel verval' was, maar wel dat het veiligste antwoord 'nee' was, net als op de vraag of ik had meegewerkt aan genocide.)

Er waren schappen in de buurt waarop versies van de groene kaart in verschillende talen te verkrijgen waren en ten slotte werden de twee hoopvolle Chinezen weggestuurd om hun huiswerk over te doen en weer achter aan te sluiten. Een volgende groep liep aarzelend naar voren, maar het was duidelijk dat dit nog heel lang kon gaan duren. Een beambte begon lege formulieren uit te delen aan de hele groep en toen hem werd verteld dat die in het Japans waren, mompelde hij: 'Chinees, Japans, wat maakt dat nou uit?'

Ik vroeg me af wat ze me in hemelsnaam zouden vragen als het mijn beurt was. Ik had al een hele lijst voorbereid met tijden en plaatsen waar ik heen zou gaan, compleet met adressen, reistijden en vervoermiddelen. Die had ik voor vrienden opgesteld voor het geval niemand meer wat van me zou vernemen en iemand zich geroepen voelde mijn verdwijning te onderzoeken. Maar nu kon het ook handig zijn. In plaats van in paniek raken en iets onontbeerlijks als mijn naam vergeten, kon ik gewoon het papiertje afgeven. Ik wist dat ze naar mijn vorige bezoek (zestien jaar geleden) konden vragen en probeerde me zoveel mogelijk te herinneren van het spookhuis in Disneyland, voor het geval het van belang was.

Intussen ging er uit onze rij niemand ergens heen en ondanks het feit dat ik net elf uur had gezeten, werd ik overvallen door de behoefte op de grond te gaan zitten en te wachten. Zou dat worden geïnterpreteerd als een brutaliteit en een ontkenning van de ernst van de situatie? Zou het met een beetje goede wil worden gezien als 'moreel verval'? De andere rijen werden korter en sommige bureaus gingen al dicht. Ik bleef maar staan.

De Chinezen besloten een andere benadering te kiezen. Na uitgebreid overleg bij een van de bureaus vulde een van de vrouwen, die er kennelijk in was geslaagd de groene kaart naar tevredenheid in te vullen, een groot aantal andere kaarten in, waarbij ze alleen het vakje achter de naam openliet, om als voorbeeld voor anderen te dienen. Tijdens de pauze, waarin ze als een razende zaten te krabbelen, besloot de beambte anderen te laten voorgaan voor de Chinezen weer een poging zouden wagen.

Ik schuifelde dichterbij, maar werd plotseling door een onverklaarbare paniek overvallen. Wat moest ik doen als een van de beambten 'nee' zei en geen uitleg gaf? Ik was te oud om weg te komen met de grote-ogenact van een hulpeloze vrouw en nog niet oud genoeg om als fragiel, oud, maar onverschrokken vrouwtje door te kunnen gaan. Ik was nu zo dichtbij dat ik het wrede gelaat van de beambte goed kon zien en voelde tot mijn afgrijzen hoe een dom, geaffecteerd lachje zich onafwendbaar over mijn eigen gezicht verspreidde.

Op dat moment naderde een Chinese man met een ingevulde groene kaart het bureau. Iedereen hield zijn adem in. Al onze bloeddoorlopen en oververmoeide ogen waren gericht op de beambte, die de kaart kort bestudeerde voor hij wanhopig zijn armen ten hemel hief en triomfantelijk uitriep: 'Dus u bent van het vrouwelijke geslacht, meneer?'

Verzopen en verlopen

Tess Burrows

We zaten op bijna zesduizend meter boven zeeniveau in Kamp Twee op de Everest. Dit was de Tibetaanse kant, dus kon er geen twijfel bestaan over de betekenis van de felgekleurde gebedsvlaggen die zwaaiden in de koude, schrale wind. Een boodschap van vrede voor alle wezens wapperde van de gele, groene, rode, witte en blauwe vlakken. Voor de rest was alles gedempt, van de licht vallende sneeuw die opging in het geheel tot het turkoois van het langzaam voortrollende gletsjerijs.

We werden omsloten door hoge kliffen met de kleur van gebrande sienna, die omhoogstaken tot waar we door de middenmorene geklommen waren, geflankeerd door overstekende ijstorens, als zeilen op een grillige zee. We hadden zo ver als we durfden de stroom gevolgd van de rivier de East Rongbuk, in juli vol met schotsen en gezwollen door smeltwater. We hadden verlangend naar de top gestaard, beschermd door sneeuwvelden en benauwde nachtmerries.

Onze missie was volbracht. Een vredespelgrimstocht had ons duizenden kilometers door het onherbergzame en adembenemend mooie landschap van Tibet gevoerd; een ruig, triest en schitterend land. We hadden op heilige bergen schrijnen van rotsblokken opgericht voor de vrede, biddend dat onze nieuwe boodschap het oude geloof van perfectie zou opwekken en onze kwakkelende aarde harmonie zou brengen. En nu hadden we de laatste opgericht, zorgvuldig gebouwd om de strenge weersomstandigheden te weerstaan, gezegend met heilige voorwerpen en versierd met gebedsvlaggen als een eenvoudige uiting van contact met het hogere.

'Het is tijd om af te dalen. We gaan hiervandaan, op weg naar huis...'

Mijn zielenbroeder, GT, hees de zware bepakking op zijn schouders met de routine van een ervaren klimmer en liep in de richting van de snel verdwijnende jakken die onze tenten en keukenuitrusting droegen.

'Kom op, Dogskin!' riep hij naar het kleine bruine bastaardhondje dat hem volgde. Niemand wist waar dit nieuwe teamlid vandaan was gekomen. Het leek erop dat hij besloten had ons te begeleiden (of zou het iets te maken hebben met de pannenkoeken die we twee maanden lang bij de lunch hadden gegeten?).

GT was een vooraanstaand componist en vond het soms heerlijk door de bergen te trekken zonder met andere mensen te hoeven praten. Zo kreeg zijn geest de kans creatieve energie te ontwikkelen en kon hij genieten van de verhalen van bergbeklimmers die hadden geleefd voor of waren gestorven in de strijd om de Mount Everest te overwinnen. En nu had hij zelf de zegen ontvangen voor een veilige afdaling van de abt van het Rongbuk-klooster, was hij de spannende hellingen op geweest en was hij in de voetsporen getreden van al die grote mannen.

Ik bleef nog even hangen en liet mijn hart uitwaaien door de scherpe wind die de lucht doorkliefde, terwijl ik bedacht dat een op de zes mensen die de Mount Everest beklimmen, niet terugkeert. Ik herinnerde me hoe GT, een ijverig student van het Tibetaanse boeddhisme, verklaarde dat het moment van de dood het allerbelangrijkst en soms het enige doel van het leven is. Ik klauterde naar beneden terwijl ik daarover nadacht.

Veranderingen in de loop van de gletsjer en vallend gesteente maken deze route moeilijk te volgen en af en toe gingen we de verkeerde kant op, maar uiteindelijk stonden we aan de oever van de East Rongbuk; een adembenemend gezicht.

En daar was Dogskin, die nerveus langs de oever heen en weer sprong. GT bevond zich aan de andere kant van de woest kolkende rivier. Taxerend keek hij naar twee grote rotsblokken die tot het midden van de stroom reikten. Ze werden omgeven door woedende schuimkoppen, maar veel kans om ze te gebruiken om naar de overkant te komen was er niet (behalve misschien voor een grote katachtige). GT was duidelijk te moe om weer stroomopwaarts te lopen en een veiligere manier te zoeken. Hoogteziekte had zijn tol geëist en nu wilde hij gaan springen en zijn leven in de waagschaal stellen met heel weinig kans van slagen. Het was het besluit van een dodelijk vermoeide man.

'Nee!'

Mijn schreeuw ging verloren in het gebrul van het water.

Hij sprong en viel pardoes in de ziedende stroom. Het gewicht van zijn rugzak trok hem meteen onder water, mee naar de levensbedreigende draaikolken. Tussen het schuim vingen we af en toe een glimp op van een oude bruine hoed en een donkere rugzak. Toen kwam hij boven en hapte naar adem, zijn hoofd dobberde even en verdween... en nog eens... en nog eens...

'Mijn god, nee!'

Seconden leken dagen te duren. Ik voelde de neiging zijn hoed te grijpen die in rustiger water dreef, vlak bij de oever. En behalve de hoed kreeg ik, tegen de verwachting in, hem te pakken. Hij had het toch gered en de hemel moest nog maar even wachten. Dogskin verscheen kwispelend aan zijn zij.

Ik veegde mijn tranen van angst en opluchting weg en zocht in mijn rugzak naar droge kleren. Toen zag ik dat de doorweekte en onverbeterlijke GT stond te grinniken. Hij zag mijn verblufte gezichtsuitdrukking en verklaarde: 'Hé, wat een prachtig grafschrift zou dat zijn geweest... Verdronken op de Mount Everest!'