Grensgekte

Steve Kelleher

Aan de andere kant van de Mekong kwam de volle maan op, schitterend in het water van de langzaam stromende rivier. Het eten was niet slecht en de conversatie aangenaam. Ergens in het duister leek er steeds vaker vuurwerk te worden afgeschoten. In Thailand was het Chinese nieuwjaar al ingegaan, maar bendes kleine jongetjes leken niet genoeg te kunnen krijgen van de festiviteiten.

Een dreunend geluid deed een alarmbel in mijn hoofd rinkelen en ik legde mijn metgezellen het zwijgen op.

'Luister...'

Doodse stilte.

'Wat...?'

'Luister dan...'

Er klonk een ratatata-geluid door de stilte en toen nog eens. Het begon tot me door te dringen wat we nu eigenlijk hoorden.

'Dat lijkt wel een...' begon ik, maar op dat moment werd de duisternis verscheurd door een lichtflits. Het woord 'kalasjnikov' bestierf me op de lippen. Als gehypnotiseerd staarden we naar de langzaam dalende lichtkogel. Schaduwen vlogen over onze gezichten en plotseling begreep ik dat we achter het raam helder werden verlicht en bij het schijnsel van de kogel een perfect doelwit vormden. En toen ontplofte alles om ons heen. Vanaf de kant van Laos verschenen twee mooie, maar erg dodelijke sporen mitrailleurvuur, die onmiddellijk werden beantwoord. Met bonkend hart bukte ik me weg van het raam en ging op de grond liggen.

'Liggen! Ze schieten!' riep ik, en iedereen keek me met grote ogen aan en liet zich vallen.

Gebukt kroop ik naar de achterdeur en rende de straat op, gevolgd door Sharon en Dave. Het personeel van het restaurant hurkte ónder de trap bijeen. Het was moeilijk te bepalen van welke kant van de rivier het geweervuur en de lichtkogels kwamen, maar als het tussen Laos en Thailand serieus tot een treffen was gekomen, zaten wij ermiddenin. We stonden doodsangsten uit.

Aan de andere kant van de weg was een kantoor van de Thaise grenspolitie en toen een deur op de eerste verdieping werd opengegooid, zagen we op het balkon het silhouet van een politieagent met een M16 in zijn handen. Hij trok de veiligheidspal over en begon te schieten. Ik kon me in het donker vergissen, maar volgens mij mikte hij wel erg hoog. We stopten onze vingers in onze oren tot het salvo voorbij was en toen begon een andere agent vanaf de begane grond met een submachinegeweer en schoot in één keer een heel magazijn leeg. Ik keek in de richting waarin ze schoten en zag dat de hemel heel donker was geworden, alsof de maan was bedekt door een reusachtige hand.

Op dat moment viel het kwartje. Er was een maansverduistering en de schoten, bedacht ik wat laat maar erg opgelucht, dienden om de boze geesten te verjagen die dat verschijnsel veroorzaakten.

Het schieten verstomde toen het, een minuut of tien, helemaal donker was en ik hoorde mensen de straat op komen. Toen de maan weer verscheen aan de andere kant van de zwarte schaduw, barstte het geweervuur met hernieuwde hevigheid los als uiting van vreugde over de overwinning op de boze geesten, maar al snel klonk er niet meer dan nu en dan een schot. De meeste ammunitie was al verschoten door onze wat al te enthousiaste beschermers. De gekte was voorbij.

Een opening voor ziektes

Mark Witkowski

'Laat er geen bloed zijn. Laat er alsjeblieft geen bloed zijn.'

Ik hield mijn adem in, keek naar beneden en zag bloed.

'Rotbeest!'

Mijn hoofd, dat gelijke tred hield met mijn paniekerige hartslag, was niet in staat tot denken. Ik probeerde mezelf te kalmeren en na te denken. In mijn gids staat dat als je door een dier werd gebeten dat besmet was met rabiës, de wond meteen moest worden schoongemaakt en dat je zo snel mogelijk naar een ziekenhuis moest gaan. Ik wist niet of deze hond besmet was met mijn grootste nachtmerrie, maar ik wilde geen enkel risico lopen.

Ik reinigde de wond zo goed mogelijk met water uit mijn fles en kneep in de wond om zoveel mogelijk bacteriën te verwijderen uit deze nieuwe gevormde opening voor ziektes.

Redding of besmetting? Ik begaf me naar de alom aanwezige verkopers en probeerde mijn zorgen te uiten.

'Sawad.ee kha,' probeerde ik bij de eerste verkoopster. Ze keek me verveeld aan en wachtte gelaten tot ik had besloten wat ik wilde drinken. Ik had al het Thais dat ik beheerste gebruikt en vervolgde: 'Engels? Spreekt u Engels?' Geen antwoord.

'Alstublieft, spreekt u Engels?' Geen antwoord.

'Ik ben door een hond gebeten. Ik moet naar een ziekenhuis, alstublieft. RABIËS.'

Ik wees op de druppel bloed die langs mijn been droop in de hoop dat dit een reactie teweeg zou brengen. Nee dus. Een beetje ongeduldig, omdat ik wist dat tijd van levensbelang kon zijn, begon ik te blaffen. Eerst zacht en toen agressiever. Ik wees met een hand op mijn been en zwaaide met de andere voor mijn mond in een poging een schuimbekkende hond te imiteren. Bij de aanblik van een gekke Engelsman die zich als een waanzinnige gedroeg, vluchtte ze een winkel achter zich in, en ik kon haar geen ongelijk geven.

Even later verscheen ze weer met een boos uitziende man. Bang dat ik een gratis proefles Thais boksen zou krijgen, gooide ik mijn handen in de lucht en smeekte: 'Help.'

'Wat moet je?' blafte hij.

'Godzijdank! U spreekt Engels.'

De echtgenoot van de arme vrouw, Selee, vertelde me dat de hond wild was en al een week over de ruïnes rondzwierf. Hij was ook tegen andere toeristen uitgevallen, maar voorzover hij wist was er niemand anders gebeten. Mooi. Dat had ik weer.

Evengoed moest ik zo snel mogelijk naar het ziekenhuis en Selee bood aan me in zijn truck te brengen. Het werd steeds heter en terwijl de truck hotste en botste over de weg naar Ayuthaya, sloot ik mijn ogen en dacht terug.

Een uur eerder had ik me nog in mijn element gevoeld. Ik had bij mijn hostel een fiets gehuurd en reed er triomfantelijk mee door de voormalige hoofdstad van Thailand. Het ochtendzonnetje scheen heerlijk en ik had, ondanks de zeer misleidende kaarten, de weg naar de eerste drie tempels gevonden.

Pas bij Wat Phra Mahathat was alles echter verkeerd gegaan.

Ik had de indrukwekkende ruïne bekeken, artistieke foto's gemaakt van boeddha's, de prangs en chedi's met hun hachelijke ondersteuningen bewonderd en was op weg naar mijn fiets toen mijn oog werd getrokken door wat springerige vrolijkheid. Achter me was een nest van een stuk of zes schattige puppy's aan het spelen en rennen. Ik vind mezelf helemaal geen 'watje', maar ik maak me sterk dat iedereen zich zou hebben laten vertederen door die kwispelende balletjes bont.

Ik pakte mijn camera, kroop naar voren en maakte een paar plaatjes. Glimlachend draaide ik me om en bevond me toen tegenover één bonk agressie. Voor me stond de moeder, ze had de lippen opgetrokken over gele tanden en staarde me territoriaal aan met haar zwarte ogen.

Ik wist dat het in heel Azië volkomen normaal is een agressieve hond met een welgemikte steen op de vlucht te jagen. Als die niet voor het grijpen lag, kon een schijnbeweging hetzelfde effect hebben op de hond, die dan diende af te druipen. Terwijl ik dat stond te bedenken, blafte de hond, sprong op me af en zette haar tanden in mijn kuit. Ze was er kennelijk van overtuigd dat de dreiging voor haar jongen hiermee afdoende bestreden was en wandelde langs me heen naar haar puppy's.

In het medisch centrum van Ayuthaya vertelde Selee wat er aan de hand was. Ik werd naar een steriele ruimte gebracht, waar een dokter met een stralende lach op zijn patiënt zat te wachten. Mijn angst voor rabiës werkte op zijn lachspieren en hij knikte voortdurend als een brutale marionet en vulde de ruimte met zijn gelach. Hij vertelde dat er geen manier was om erachter te komen of de hond was besmet zonder hem te vangen, te doden en dan een paar tests uit te voeren. Als ze geïnfecteerd was, zou ze snel verschijnselen gaan vertonen en op dramatisch wijze sterven. Zou dat ons beider lot worden? Het feit dat ik uit voorzorg een hele serie vaccinaties had gehaald voor ik naar Thailand afreisde, was een schrale troost. Ik werd gevaccineerd en de wond werd schoongemaakt.

Selee bracht me terug naar de ruïne en gaf me zijn telefoonnummer. Ik zou over een week of twee bellen om te horen hoe het met de hond was. Ik bedankte hem en toen hij me omhelsde, bedacht ik dat een van de leukste aspecten aan het reizen de hartelijkheid van volslagen vreemden is. Ik gooide mijn verbonden been over de stang en peddelde weg. In de verte, in de buurt van een van de ruïnes dreef mijn aanvaller haar puppy's bijeen en verdween om de hoek.

Natuurlijk was het geen hondsdolle hond. De daaropvolgende weken verkeerde ik in angst dat ik watervrees zou krijgen en dan krankzinnig zou worden; dat is nooit gebeurd. Na een wandeltocht in Chiang Mai belde ik Selee. Hij vertelde me opgewekt dat de hond niets mankeerde. Ik heb nog steeds een litteken en bewaar de entingsbewijzen als herinnering. Daarop staat een zwart silhouet van een hondenkop met daarachter een grauwende hond in het rood. Ik vraag me af hoeveel toeristen hetzelfde souvenir hebben als herinnering aan hondse moederliefde.

De laatste vlucht uit Bagdad

Heyrick Bond Gunning

Die dag werd de finale gespeeld van WK voetbal. De airbus kwam uit Bahrein en ik ging naar de cockpit om een praatje te maken. Het was voorlopig de laatste vlucht voor de gezagvoerder, want hij ging naar huis omdat hij nog verlof te goed had. Ik wenste hem een veilige thuisvlucht.

Het toestel taxiede naar de startbaan. Voor ik op zoek ging naar een televisie om de belangrijke wedstrijd te volgen wandelde ik naar buiten om naar het opstijgen te kijken. De piloten haalden de laatste tijd spectaculaire kunststukjes uit en Eric, de gezagvoerder, had de airbus al op een kwart van de startbaan in de lucht en klom stijl omhoog voor hij met een elegante boog langs de verkeerstoren vloog, op weg naar huis.

Ik wilde net in de jeep stappen toen er een enorme rookwolk uit de verdwijnende airbus kwam en het toestel snel hoogte verloor. Een enorme sliert rook kwam uit de linkervleugel. Ik bad dat het een van de motoren was, maar in mijn hart wist ik dat het toestel door een raket was geraakt. Ik belde de verkeerstoren om te horen of er contact was met de piloten. Onder het praten zagen we tot onze ontzetting vlammen uit de vleugel schieten.

Eric rapporteerde dat hij niets kon zien, maar dat ze een enorme klap hadden gehoord en dat toen het hydraulische systeem was geblokkeerd. Voor leken betekent dat dat hij zijn vleugel- en staartkleppen niet meer kon gebruiken en niet meer kon remmen. Stel je voor dat je op de snelweg op de linkerrijbaan zit en dat ineens het stuur en de remmen uitvallen. Je kunt nog enigszins sturen omdat je twee versnellers hebt die de snelheid van de wielen kunnen beïnvloeden. Zit je dan in een vliegtuig, dan heb je ook nog de zwaartekracht om rekening mee te houden.

Ik zag dat Eric probeerde het toestel onder controle te houden en hoogte te verliezen; in het begin ging dat zelfs iets te goed. Gelukkig kreeg hij het toestel stabiel, maar tegelijkertijd schoot er een enorme vlam uit de staartpunt toen de brandstoftank ontplofte. De vreselijke beelden van het ruimteveer Columbia verschenen op mijn netvlies, maar als door een wonder volgden er niet meer explosies.

De daaropvolgende twintig minuten bleef Eric cirkelen, lager en lager, waarbij hij gebruikmaakte van eerst de ene en daarna de andere motor om het vliegtuig in een neerwaartse spiraal te krijgen. Ik probeerde wanhopig manieren te bedenken om hem te helpen, maar het enige wat ik kon doen, was zorgen dat alle noodmaatregelen werden getroffen en dat het hoofdkantoor op de hoogte werd gebracht voor journalisten er lucht van kregen.

Ik zorgde er ook voor dat de werknemers kalm bleven terwijl opgewonden Irakezen probeerden de spanning op te voeren. Ik was bang dat er op de grond fouten gemaakt zouden worden en dan zouden we een dubbel probleem hebben. Ik hield een oog op het toestel en het andere op het personeel gericht.

Na wat een eeuwigheid leek, lukte het de bemanning het toestel terug te brengen naar het vliegveld en nu moesten ze zonder kleppen of remmen zien te landen. Eric was duidelijk op weg naar de militaire kant van het vliegveld, waar minder obstakels langs de landingsbaan waren. Nu renden alle Irakezen naar hun vervoermiddel en wilden ze het vliegveld oversteken om dichter bij de landingsbaan te komen. Ik liet ze uitstappen en de sleutels inleveren. Het laatste wat we wilden waren veertig hysterische personeelsleden die over het vliegveld raceten.

Zelf sprong ik in de jeep en reed erheen om Eric te zien landen. Het vliegtuig zwaaide van de ene kant naar de andere terwijl hij met de motoren goochelde om het toestel recht te houden. Hij ging te snel en was nog zeker vijftienhonderd meter van het hek verwijderd. Hij liet het gas los en het toestel viel bijna verticaal uit de lucht, landde met een klap in een wolk van rook en stof. Hij gebruikte de achteruit om enigszins af te remmen, maar toen hij in de richting van de geparkeerde helikopters ging, overcompenseerde hij, waardoor hij aan de andere kant de landingsbaan af zeilde. De airbus raakte het zand, waardoor hij nog meer afremde, wat hielp de vlammen te doven die nog steeds uit de vleugel sloegen. Dat hij het toestel aan de grond had weten te zetten was een fraai stukje vakwerk.

Ik zag de noodglijbaan naar buiten schieten. Er was geen sprake van het netjes uittrekken van schoenen en het kruisen van armen zoals in het vliegtuigfilmpje is te zien; iedereen sprong tijdens de evacuatie gewoon op de glijbaan en gleed naar beneden. De brandweer, die tegelijk was gearriveerd, begon de vleugel te blussen. Voor ze wisten wat er gebeurde, waren Eric, Steve en Mario omgeven door brandweermannen die hen feliciteerden en er kwamen al hordes mensen over het vliegveld aanrennen.

De bemanning van de airbus vertoonde al de klassieke verschijnselen van shock: Steve en Mario stonden erbij als konijnen die gevangen zijn in de koplampen van een auto en Eric stond te dansen van vreugde, het gevolg van een adrenalinestoot. Ik wrong me door de mensenmenigte, omhelsde ze alledrie tegelijk en leidde ze toen zo snel mogelijk weg van de drukte. De eerste opmerkingen van Eric en Mario waren: 'Die klootzakken hebben ons neergeschoten,' en Steve zei alleen maar: 'Ik ben nog maar negenentwintig en heb nu al al mijn geluk opgebruikt.'

We brachten ze naar het ziekenhuis voor onderzoek en ze leken lichamelijk allemaal in orde, al waren ze emotioneel zeer geladen, wat heel natuurlijk en normaal was. In plaats van ze te laten uitrusten, namen we ze mee naar het vliegtuig om te kijken of alle procedures voor het uitzetten van de motoren waren afgehandeld en om hun documenten en papieren op te halen. Er was ook nog tijd om foto's te maken en de schade op te nemen. De militairen hadden het terrein al afgesloten toen we teruggingen en ik was blij dat ze zo snel hadden gehandeld. De media waren ons al op het spoor en morgen zou met grote letters in de kranten staan dat het één nul was voor Irak.

Met de hakken over de sloot

Cotuan Third

Ik vloog 's middag Brussel binnen met een geheim en een bezwaard gemoed.

In die tijd was er een hechte club Schotten in de Belgische hoofdstad met een gemeenschappelijk probleem. Kennelijk vroegen alle bezoekers uit Groot-Brittannië nog voor ze hun koffers hadden uitgepakt naar de hertog van Wellington en de Slag bij Waterloo. In de eerste jaren van de Europese Unie had België nog geen andere associaties voor de Britten, zelfs geen chocola of fruitig bier. Of zoals een grappenmaker zei, toen liepen alle Schotten met een foto van de hertog op zak, maar dat was voor deze hooggeboren heer door Elizabeth Fry van de achterkant van het vijfpondbiljet werd verdreven.

Deze gastvrije lieden wisten echter niets van de hertog of de slag. Iemand had het met zijn zwager over dit probleem en die zorgde er snel voor dat ik werd uitgenodigd om een lezing te geven, zodat ze in de toekomst de vragen van hun gasten met voldoende zelfvertrouwen en kennis van zaken konden beantwoorden.

Aanvankelijk had ik daar geen bezwaar tegen. Ik was al twintig jaar fanatiek met oorlogsgeschiedenis bezig en mijn speciale interesse ging uit naar de Napoleontische Oorlogen en mijn grote held was Wellington. Al jaren zocht ik naar alle details van zijn overwinningen, van Assaye tot Waterloo, en over de laatste wist ik het meest en sprak ik het liefst. Ook hoorde ik mezelf graag praten. Ik had dus meer problemen met wat ik moest weglaten dan met wat ik zou zeggen.

Ook had mijn zelfvertrouwen een enorme stimulans gekregen door een brief van Elizabeth, Lady Longford, die me heel charmant bedankte omdat ik haar opmerkzaam had gemaakt op drie kleine foutjes in haar zeer succesvolle boek Wellington — Years of the Sword. Ze noemde ook de deskundigen die de foutjes bij de correctieronde over het hoofd hadden gezien, maar die nu erkenden, tandenknarsend, stel ik me voor.

Je zou denken, met dit allemaal in je achterhoofd, dat mijn enige zorg was of mijn gezwollen ego wel door de Belgische deuropeningen zou kunnen.

En dat brengt me bij mijn geheim; ik was nog nooit in Waterloo geweest. Bij de rest, Talavera, Ciudad Rodrigo, noem maar op, was ik wel gaan kijken. Om de een of andere reden nooit in Waterloo. Je zou kunnen zeggen dat ik me wel kon redden met de ruime tweedehandse informatie die ik had, maar daar raakte ik steeds minder van overtuigd. Eén lastige vraag van iemand die het onheilspellend grote terrein kende en ik zou door de mand vallen en mijn geloofwaardigheid verliezen.

Ik zou me voelen als de piloot die tegen de mensen zegt: 'Nee, ik heb nog nooit een vliegtuig bestuurd, maar dat geeft niet, want ik heb alle gebruiksaanwijzingen bestudeerd én een schriftelijke cursus gedaan.' Alle gebrekkige oudjes zouden in de vlucht naar buiten worden platgetrapt.

Ik had echter geen andere keus dan het er maar op te wagen. Het enige wat in mijn voordeel sprak, was dat wanneer het allemaal zulke experts waren, ze mij niet hadden laten komen. Ik zocht troost in het werk van een van mijn favoriete deskundigen: Tom Lehrer, professor aan Harvard, zei (of liever zong): 'Plagieer, plagieer en laat het werk van een ander je niet ontgaan.' Dat was uitstekend advies, maar evengoed was ik erg nerveus.

Pas nadat ik was geland en in mijn hotel had ingecheckt schoot me een mogelijke (maar veel te late) oplossing te binnen. Het was vroeg in de middag en mijn lezing stond gepland voor de volgende ochtend. Hoe ver was Waterloo van Brussel? Kon ik voor het donker naar het slagveld om de fatale hiaten in mijn kennis op te vullen?

Vergezocht, Watson, maar haalbaar, dus vooruit met de geit. Ik zal je de details besparen, maar ik was er net op tijd.

Ik negeerde het dorpje Mont St. Jean met zijn goedkope souvenirwinkeltjes en terwijl het steeds stiller werd en de zon achter de horizon begon te zakken, begon ik te klimmen. Ik liet het overdreven grote monument met de leeuw links liggen als ordinair eerbetoon aan de weinig capabele Prins van Oranje en zijn net zo weinig effectieve Legerkorps (waaruit veel soldaten liever deserteerden dan vochten). In plaats daarvan begaf ik me naar de commandopost van Wellington, niet langer herkenbaar aan zijn beroemde iep.

Het beste uitkijkpunt was het gedenkteken voor kolonel Alexander Gordon, wiens dood aan het eind van de veldslag de eerste tranen in de ogen van Wellington bracht. Het is een obelisk op een soort terp, bereikbaar langs een paar treden, direct aan de weg van Brussel naar Genappe, die noord-zuid loopt, en Wellingtons linies bijna loodrecht kruist.

Van daaruit had ik een prachtig overzicht over het hele slagveld. Ik bleef twintig minuten staan kijken en nam elk detail van de slag in me op in het land waar het allemaal was gebeurd. De worsteling om Hougoumont, in de vallei naast me; de aanval van d'Erlon op Pictons Divisie, links voor me; de herhaaldelijke aanvallen van de cavalerie van Ney, stukgelopen op de Britse carrés; het bloedige gevecht om de boerderij van La Haye Sainte (herbouwd en keurig vlak onder me); het kritieke punt waarop de Oude Garde van Napoleon de helling aan mijn rechterzijde op marcheert en terug wordt geworpen als nooit tevoren op hetzelfde moment dat de Pruisen helemaal van links aankomen om de Franse aanvallers uiteen te drijven en op de vlucht te jagen.

Meer dan vierenveertigduizend doden en gewonden op een oppervlakte van bijna achthonderd vierkante kilometer. Ik huiverde, draaide me met tegenzin om en wilde het trappetje af lopen. Ik gleed uit, net toen ik het geluid van een zware camion hoorde naderen, op weg naar Genappe en dus aan mijn kant van de weg. Ik wankelde, verloor mijn evenwicht en struikelde de treden af in de richting van de snel naderende wegreus. Alles speelde zich af in slowmotion. Ik krabbelde uit alle macht om overeind te blijven, probeerde de ijzeren leuning te grijpen en had nog net genoeg tijd om te denken: Mijn god, dit is het einde.

En toen, in die krankzinnige laatste seconde van mijn leven, bedacht ik plotseling wat ik op mijn grafsteen wilde hebben. Beter kon het haast niet.

Hij viel in Waterloo.

Ik voelde de zuigkracht van de vrachtauto en ik zal nooit weten hoe ik het heb overleefd. Maar het was een prachtig eind voor mijn lezing.

Verveling: de grote ontsnapping

Christopher Hart

Ik heb misschien al verteld van die geweldige afspraak, waarbij ik in ruil voor het passen op de kat in de maand juni de beschikking kreeg over een huis in Florida, van alle gemakken voorzien, waar keurige Amerikaanse dames heen gaan om hun haar te verven, meestal paars.

Tenminste, dat hebben ze mij verteld. Ik heb zelf namelijk helemaal geen keurige Amerikaanse dames gezien, ook geen niet-keurige trouwens. De bewoners van Port St. Lucie waren altijd waar ik niet was. Na drie dagen verveelde ik me te pletter en verlangde ik net zo wanhopig als die arme Ben Gunn naar gezelschap. Tot een vriend uit Engeland opbelde.

'Je moet ook komen, het is niet te geloven hier,' verzekerde ik hem, en ik probeerde overtuigend te klinken. Probeerde de wanhoop uit mijn stem te houden.

'Schitterend weer, leuke kroegjes en lekkere meiden met haute-couturebikini's en rollerskates op elke straathoek. Ik zweer het je.'

Hij kwam en al na een dag maakte hij me uit voor leugenaar.

Na twee dagen keek hij uitgesproken neerslachtig.

'Hoor eens,' zei ik. We liepen langs het magische Hobe Sound. Met z'n tweeën.

'Visarenden!'

Het mocht niet baten. De volgende dag vloog hij naar Cuba en begon ik het eerste van een serie lange gesprekken met de kat.

Toen ontmoette ik Angie. Ze was geen Amerikaanse en dat hielp waarschijnlijk. Ze was Canadese. Rond de vijftig, robuust en laconiek, als een personage uit een boek van Annie Proulx. Haar man zat in de bak voor een overval op een drogisterij. Hij was verslaafd aan morfinepijnstillers.

Arme man,' zei ik.

'Sukkel,' zei zij.

Ik was gek op Angie.

'Ja,' beaamde ze, 'niet veel te doen in Port St. Lucie. Weet je wat? Je moet eens mee gaan vissen.'

We reden langs de eindeloze winkelcentra, de voorsteden zonder centrum en Highway 1, daarna gingen we een landweg op en kwamen ergens waar het zowaar een beetje op een wildernis ging lijken. We parkeerden onder een groepje dennen, Angie pakte een net uit de kofferruimte en waadde het dichtstbijzijnde, modderige kreekje in om wat levend aas te vangen.

'Hoe zit het met alligators?' vroeg ik bezorgd terwijl ik mijn broekspijpen oprolde.

Ze negeerde me een poosje en zwaaide met haar net in het rond. Toen zei ze: 'Van alligators zul je weinig last hebben. Muskieten, daar moet je voor oppassen. En de zie-je-niets.'

'Zie-je-niets?' vroeg ik nog bezorgder.

'Yeah,' zei ze temerig. 'Want die zie je niet. Je voelt ze des te beter. Het doet verrekte zeer als ze je bijten.'

'Ik heb hier ergens wat antimuggenspul,' zei ik, en ze haalde haar schouders op.

'Maakt niet uit. Ze bijten toch.'

En we werden gebeten. En het deed verrekte zeer. Maar op de een of andere manier gaf het niet. Toen we eenmaal een emmertje levend aas hadden, reden we naar de oever van de Indian River, haakte dat aan en begonnen te vissen. Er was verder niemand. Achter ons zakte de zon boven Florida, boven de Golf en daarachter boven de bergen van Mexico. We dronken een paar blikjes bier, Angie rolde een stickie en we rookten.

Het water voor ons werd donker en het werd al bijna te laat om nog te kunnen vissen. Toen vingen we een snoek, die je net kunt eten als je geen bezwaar hebt tegen graten. Maar we hadden hem tenminste zelf gevangen en er zaten geen cajunkruiden op, en geen cheddarachtige kaassaus. We zochten dus wat drijfhout, stookten een vuurtje aan de oever van de rivier, roosterden onze snoek en aten hem op. Het was net als bij Huck Finn.

Toen was de zon weg en werd het heel stil. Op de kilometers brede Indian River voer in de verte een wit schip voorbij zonder een geluid te maken.

Angie zei dat ik in mijn laatste week naar Key West moest gaan.

'Daar is het echt leuk.'

Ik was op mijn hoede.

'Is het... ik bedoel, ik zit dan toch wel aan de goede kant, hè?'

'Nou, er zijn er daar heel wat van de verkeerde kant, maar daar zul jij geen last van hebben.'

'Hoe bedoel je dat? Waarom niet?' vroeg ik verontwaardigd. (Bij sommige mensen kun je het ook nooit goed doen.)

'Ja, ach...' Ze keek me keurend aan. 'Ik denk dat het komt door de manier waarop jullie Engelsen je kleden.'

Ik keek naar beneden. Ik droeg mijn geliefde jezussandalen van Clarks, met luchtgevulde zolen; de oude, maar nog bijna witte, tennisbroek van mijn vader, ongeveer uit 1947, en een T-shirt met maar een paar zweetvlekken en reclame voor de Bear Inn in Gloucestershire.

Ik begreep niet waar ze het over had.

'Nee, ga jij maar rustig naar Key West,' zei ze. 'Echt.'

En ze had gelijk. Ik vond Key West fantastisch.

In Key West vallen in de zomer de mango's van de bomen in de tuinen en de mensen leggen ze op hun tuinmuren zodat voorbijgangers zich te goed kunnen doen.

In Key West fietst of loopt bijna iedereen. De straten zijn te oud en te nauw voor auto's. Maar als je fietst of loopt, kom je maar langzaam vooruit en dus kun je gemakkelijk stilstaan om een praatje te maken.

In Key West zitten echt oude zeebonken met grijze baarden aan de haven, waar ze Cubaanse rum drinken uit de fles en praten over de haai of de tarpon die wist te ontkomen.

In Key West komen alle mensen 's avonds samen op het Malloryplein om naar de zonsondergang te kijken, die waarschijnlijk daar het mooiste is van de hele wereld. En als de zon onder is, komen de vuurvreters en kaartkunstenaars in actie en kun je ijskoude Margarita's kopen bij handkarren en er is een hond met een roodgespikkelde zakdoek om zijn nek die over een koord loopt en er zo hard bij kwispelt dat je je afvraagt hoe hij in vredesnaam in evenwicht kan blijven.

In 1982 heeft Key West zich officieel afgesplitst van de Verenigde Staten en zichzelf uitgeroepen tot zelfstandige republiek. Daarna hebben ze ze de oorlog verklaard. Vijf minuten later hebben ze een onvoorwaardelijke overgave aan geboden in ruil voor een miljoen dollar 'ontwikkelingshulp'.

Washington kon de grap niet waarderen en Key West kreeg geen rooie cent.

Maar in Key West zeggen de mensen dat je niet in Amerika bent. Je bent in Key West.

Misschien dat ik het er daarom zo leuk vond.