Hoofdstuk 10 De ongelovige koning
Een sprookje over Sinterklaas geschreven door Frans Schobbe
Nog niet zo heel lang geleden niet zo ver hier
vandaan woonde eens een koning. Zijn naam was koning Aldobert en
naar hem was ook de hoofdstad genoemd. Aldoberta lag aan de zee en
bij de duinen stond een hoge rood wit gestreepte vuurtoren om de
schepen veilig naar de grote haven te loodsen. Koning Aldobert had
vier dochters en drie zonen. Maar hij hield niet van fratsen en
geldverspilling dus kregen ze geen cadeautjes en was er nooit een
feest in het land. Want dat kostte alleen maar geld. Ja, het was
een mooi land maar erg vrolijk ging het er niet aan toe.
Koning Aldobert had wel één ding waar hij niet van af wilde zien en
dat was zijn dagelijkse ritje op zijn meest kostbare bezit: zijn
rijpaard. Het was een prachtig zwart ros dat glansde als een meer
in het maanlicht. En wat er ook gebeurde, of het regende of
sneeuwde de koning maakte elke dag een ritje. Dan reed hij door het
Koninklijke park en door de Koninklijke duinen en stalde zijn paard
na afloop in de Koninklijke stallen.
Op een dag kwam er een man aan de poort van het kasteel. Hij klopte
aan en de poortwachter opende het luikje. Daar stond een vreemde
meneer met een fel gekleurd pak aan. Hij droeg een groene pofbroek,
een rode fluwelen korte jas en een grote witte kraag. Op zijn hoofd
een grote blauwgekleurde pet met een gele veer. En de man was zo
bruin als melkchocolade.
"Dag meneer de poortwachter," zei de vreemde man, "Ik kom hier met
een boodschap voor de koning. Wilt u mij binnen laten."
"Wat voor boodschap is dat? Vroeg de poortwachter.
"Een belangrijke brief voor de majesteit."
"Nou kom maar binnen dan," zei de poortwachter en hij liet de
vreemde man binnen.
Hij werd bij koning Aldobert gebracht en die vond het ook maar een
vreemde meneer.
"Wat komt u doen, meneer," vroeg de koning.
"Majesteit, ik breng u hier een brief van Sint Nicolaas uit Spanje.
Het is heel goed nieuws."
De koning las de brief en vond het helemaal geen goed nieuws. Sint
Nicolaas had zijn hoofdstad uitgekozen om dit jaar aan te komen uit
Spanje. Dat betekende groot feest, slingers, muziek, cadeautjes
voor alle kinderen en honderden zwarte Pieten op de daken. En dat
wilde Aldobert allemaal niet. Hij keek helemaal niet blij en zei:
"Luister eens meneer. Ik geloof helemaal niet in die Sint Nicolaas
van jou, hij bestaat helemaal niet en hij heeft ook geen grote zak
met kadootjes voor alle kinderen. Die zwarte Pieten bestaan ook
niet. En dat witte paard kan zeker niet over de daken lopen. Zo, en
daarmee uit. Gaat u maar weer weg meneer, ik wil u niet meer
zien."
En zo moest de briefbrenger terug naar Spanje met slecht nieuws
voor de Sint.
De volgende ochtend ging de staljongen naar de stal om het zwarte
paard van de koning te zadelen voor het dagelijkse ritje van de
koning. Hij kwam de stal binnen en kreeg de schrik van zijn leven.
Alle vier de benen van het paard waren verdwenen. Het arme beest
lag op zijn buik droevig te hinniken.
De staljongen haastte zich naar de koning en die vroeg: "Staljongen
wat kom jij hier doen, jij hoort in de stal en niet in mijn mooie
zaal."
"Majesteit er is iets vreselijks gebeurd daarom kom ik zelf naar u
toe," zei de jongen bibberend van angst.
"Nou vertel op," zei de koning nors.
"Majesteit, u kunt vandaag niet uit gaan rijden."
"Natuurlijk wel, ik ben de koning en ik doe wat ik wil."
"Maar majesteit, de benen van uw paard zijn verdwenen."
"Wat zeg je daar, de benen van mijn paard verdwenen? Dat kan
niet."
"Komt u zelf maar kijken, majesteit, het is echt waar," zei de
staljongen.
De koning stapte naar de stal zo snel hij dat kon zonder te rennen
(een koning rent natuurlijk nooit). En daar zag hij dat het waar
was. Daar lag zijn lievelingspaard, zonder benen in het stro. De
koning moest er bijna om huilen. Hij vroeg de wijze raadsheren om
raad, liet de beste dokters er naar kijken. Niemand kon helpen. De
benen waren gewoon verdwenen en het paard kon niet meer lopen. Het
was uit met de dagelijkse fijne ritjes door het park en de
duinen.
Aldobert was helemaal uit zijn doen. Hij sliep slecht en had een
rothumeur. Zelfs tegen de koningin deed hij lelijk. Wekenlang
duurde het al en nog waren de benen niet weer aangegroeid. De
koning was wanhopig.
Toen verscheen er weer een vreemde man bij de poort van het
kasteel. Een heel oude man op een schimmel. Hij wilde de koning
spreken over zijn paard. Aldobert vroeg aan de oude man met zijn
lange witte baard wat er mis was met zijn zwarte hengst. De oude
man zei: "Majesteit, als u gelooft in Sint Nicolaas en in zijn
zwarte Pieten. Als u gelooft dat er voor alle kinderen kadootjes in
de zak zitten en als u gelooft dat de schimmel over de daken kan
lopen dan komen ook de benen weer terug."
"Ik geloof het pas als ik het zelf zie," zei de koning.
"Het zij zo," zei de oude man en hij reed weg op zijn
schimmel.
De volgende dag kwam de vuurtorenwachter melden dat er een heel
grote stoomboot aankwam over zee en dat hij vol hing met slingers
en dat er honderden zwarte Pieten op dansten. De koning wilde dat
met eigen ogen zien en ging naar de haven, te voet nog
wel.
Daar kwam de stoomboot de haven binnen varen. Het schip legde aan
en alle kinderen van de stad zongen uit volle borst "Zie ginds komt
de stoomboot." De koning zong niet mee.
Sinterklaas kwam aan land en ging naar de koning toe. Hij vroeg:
"Dag majesteit, weet u wie ik ben?"
"Ja, u bent Sint Nicolaas, maar u bestaat niet," zei de
koning.
"Geef mij maar eens een hand," zei Sinterklaas, "dan zult u zien
dat ik wel degelijk besta. Hij stak zijn hand uit en de koning stak
ook voorzichtig zijn hand uit. Toen hij de heilige zijn hand
schudde wist hij dat Sinterklaas wel degelijk bestaat. Op dat
moment plopte er in de stal weer een been tevoorschijn aan het
zwarte paard van de koning.
Toen wenkte Sinterklaas de zwarte Piet die de zak van Sinterklaas
droeg. Die zette de zak voor de Goedheiligman neer. "Kijk er maar
eens in," zei Sinterklaas tegen Aldobert. Toen de koning in de zak
keek zag hij duizenden en duizenden cadeautjes. Grote, kleine,
goedkope en dure, voor jongens en voor meisjes. Voor alle kinderen
van het land. Toen geloofde hij dat het echt kon. Alle cadeautjes
in één zak. In de stal plopte weer een been tevoorschijn.
Toen klapte Sint Nicolaas in zijn handen en honderden Pieten
buitelden van de boot af, dansten, sprongen, klommen langs
lantaarnpalen, regenpijpen en masten. Ze liepen over daken,
sprongen op schoorstenen en verdwenen er in. Ze waren overal
tegelijk en Aldobert dacht: "Die Pieten bestaan dus wel degelijk."
Plop, ging het voor de derde keer.
Daar bracht de Hoofdpiet het paard van Sinterklaas van boord en gaf
de teugels aan Sint. Die werd door drie Pieten in het zadel
geholpen en toen sprong het paard vooruit en voordat de koning met
zijn ogen kon knipperen sprong de schimmel over de daken en de
stegen van zijn stad. Toen hij het zag geloofde hij. 'Plop' klonk
het en het zwarte paard van de koning kon weer lopen. Het was zo
blij dat het meteen naar de haven galoppeerde en vrolijk hinnikte
toen het de koning zag. Die was zo blij dat hij Sint uitnodigde in
zijn paleis. Naast elkaar reden ze door de stad. Een wit paard en
een zwart paard.
Overal in het land werd een groot feest gevierd met muziek,
slingers, snoepgoed en limonade. En voortaan werd dat elk jaar
gedaan op de verjaardag van de Sint. En de grootste feestvierder
was Aldobert de koning. En ook de prinsjes en prinsesjes kregen
voortaan Sinterklaascadeautjes.