Hoofdstuk 2 Zwarte Piet in de koelkast
Een Sinterklaasverhaal over wennen aan de kou in Nederland
Op een avond riep Sinterklaas zijn Pieten bij
elkaar. Hij had ze heel veel te vertellen over hoe je de moeilijke
cadeautjes in moet pakken en waar je de schaar terug moet leggen en
wat de Marsepeinpiet weer voor nieuwe figuren gemaakt had. Ze zaten
in een grote kring, maar ze konden nog niet beginnen want een van
de Pieten was er niet. Sinterklaas zei: "Weten jullie waar
Frigidaro is?"
De Pieten keken elkaar aan en schudden hun hoofden. Nee, niemand
wist waar Frigidaro was. "Laten we samen maar iets zingen," stelde
de Sint voor, "dan zal Frigidaro intussen wel komen." En toen
zongen ze: "Hoor de wind waait door de bomen..." Dat is het langste
sinterklaaslied dat er is.
Maar toen ze het helemaal uit hadden, was Frigidaro nog steeds niet
gekomen. Sinterklaas werd een beetje ongerust. Er zou toch niets
gebeurd zijn? "We gaan hem zoeken," zei hij. "Jij kijkt in de
slaapkamer en jij op de zolder, en jullie tweeën gaan naar de
tuin."
In een mum van tijd waren ze allemaal aan het zoeken, ieder in een
eigen hoekje van het paleis. Er werden deuren dichtgeslagen en heel
hard "Frigidaro!" geroepen. Er kwam geen antwoord. Nee, de stem van
Frigidaro was niet te horen, ook niet heel uit de verte. Het begon
al donker te worden en het werd bedtijd. "Hebben jullie overal
gezocht?" vroeg Sinterklaas. "Ja," zeiden de Pieten en ze noemden
alles op. Alle kamers! "Ook in de diepe kasten?" - "Ja,
Sinterklaas." - "En in de voorraadkamers?" Overal hadden ze
gekeken. Toen kwam de Sint in de grote keuken. "En hier?" zei
Sinterklaas. "Hebben jullie hier ook gezocht?" - "Ja, Sinterklaas,
overal!"
Sinterklaas liet zijn ogen rondgaan, langs het fornuis, over het
witte aanrecht. En toen zag hij de grote koelkast, de hele grote
koelkast waar soep in kan voor wel vierentwintig Pieten. En ineens
had Sinterklaas het gevoel dat Frigidaro vlak in de buurt was. "En
daar?" wees hij.
"Maar Sinterklaas, dat is een koelkast! Wie gaat er nou in een
koelkast zitten?" Sinterklaas liep ernaartoe, hij trok de deur
open, het lichtje floepte aan en wie zat daar? Frigidaro! Helemaal
bibberend en verkleumd. Op zijn zwarte haren lag een laagje wit en
op zijn dikke wenkbrauwen glinsterden ijskorrels.
"Ik...kk...k, Sinterklaas, ik...k z...zit in de koelkast," zei hij
met een heel dun stemmetje.
"Ja, dat zie ik," zei Sinterklaas.
De Pieten begonnen te lachen. Sinterklaas hielp hem eruit, zijn
benen waren helemaal stijf. De Pieten begonnen zijn rug te wrijven
en zijn schouders en toen werd hij gelukkig weer een beetje warm.
De Sint zei: "Waarom heb je dat gedaan?"
"Ja," zei hij, "Sinterklaas, ik wilde zo graag een goeie Piet zijn.
Ik wilde zo graag mijn best doen. Vorig jaar, in het land waar u
altijd uw verjaardag viert, was het zó koud. Zo koud dat er op een
nacht allemaal witte dingen uit de lucht vielen."
"Sneeuw!" riepen de Pieten.
"Ja, sneeuw en hagel. O, zo koud, Sinterklaas. En daarom dacht ik,
ik ga in de koelkast zitten. Om te oefenen, begrijpt u? Maar het
was zó akelig daarbinnen en er kwam steeds maar niemand."
Een paar van de ijsbolletjes rolden langs zijn wangen naar beneden
en het leken net tranen. Sinterklaas zei: "Geef Frigidaro maar eens
gauw een beker hete anijsmelk." Zijn tanden klapperden tegen de
rand van de beker, maar gelukkig keek hij weer een beetje
blij.
"Ik vind het fijn dat je graag een goeie Piet wil zijn," zei
Sinterklaas tegen hem, "maar dit is een beetje te veel van het
goede." - "Van het koude," fluisterde Frigidaro. En toen bracht
Sinterklaas hem naar bed en hij mocht zijn sokken aanhouden.