Hoofdstuk 1 Het boek van Sinterklaas
Een sinterklaasverhaal over hoe de Sint naar Nederland kwam
Toen Sint Nicolaas nog een jonge bisschop was
met een korte grijze baard, maakte hij al plannen om naar Nederland
te komen. Hij woonde in het verre Spanje maar hij wist waar ons
koude kikkerlandje lag en aangezien hij van alle kinderen hield
wilde hij ook hierheen komen. Hij had zijn knecht al opdracht
gegeven om cadeautjes te maken voor heel veel kinderen.
"Hoeveel kinderen wonen er in dat land, Sinterklaas?" vroeg zijn
hoofdknecht.
"Ik weet het niet beste Piet, maar het zijn er vast
veel."
"Net zoveel als in Spanje, Sinterklaas?"
"Ik denk nog meer, Piet."
"Maar Sint, hoe weet u welke kinderen cadeautjes moeten krijgen. U
kent alle kinderen van Spanje maar van dat vreemde land kent u er
geen."
"Ja Piet, dat is een probleem."
Sint Nicolaas kreeg er rimpels van op zijn voorhoofd. Het kraakte
in zijn hoofd als hij dacht aan al die kinderen. Hoe kon hij ooit
al hun namen kennen en weten wat ze voor cadeautjes
wensten?
Hij besloot in de grote bibliotheek te zoeken naar een boek over
Nederland. Door lange gangen en trappenhuizen vond hij eindelijk de
afgelegen boekenzaal waar zijn verzameling vreemde en zeldzame
boeken stond. Dagenlang bestudeerde hij alle geschriften. Tot diep
in de nacht zat hij bij het licht van een kaars te lezen. Maar hij
werd er niets wijzer van. Hij zocht de aller oudste boeken die hij
bezat en die in een hoge eenzame torenkamer lagen te wachten op de
eeuwigheid. Daar sloot hij zich op om de boeken allemaal door te
nemen. Toen hij al drie keer de zon had zien ondergaan viel hij
bovenop een opengeslagen boek in slaap.
Hij droomde dat hij in de torenkamer zat en dat hij buiten iets
hoorde. Hij stond op en boog zich uit het smalle raampje dat
uitkeek over de bergen en de verre zee. Daar buiten op de dakrand
zat een klein kind dat hem met een guitige glimlach aankeek. Het
boog zich naar hem toe.
"Pas op dat je niet valt," riep de geschrokken Sint. Het was
duizelingwekkend diep daar beneden.
"Hihi," giechelde het kind, "ik zal heus niet vallen Sinterklaas.
Maar pas zelf maar op dat je niet valt in de diepe kuil tussen al
die boeken van je. Wat je zoekt is daar toch niet te
vinden."
"Weet jij dan wat ik zoek," vroeg de verbaasde Sint.
"Natuurlijk, ik weet precies wat jij doet en denkt. Net zoals jij
weet wat de kinderen in Spanje doen en denken. En nu wil je dat ook
weten van alle kinderen in Nederland."
"Ja dat klopt," sprak de bisschop verbaasd. "Kun je mij helpen,
kind?"
"Maak je boot gereed voor vertrek, Sinterklaas, en vaar naar het
eiland waar de apen naar het opkomen van de zon roepen. Daar is het
boek uit de hemel gevallen en goed verborgen door de koning van het
vergeten eiland. Vraag hem om hulp om het terug te vinden, en
vergeet niet een geschenk voor hem mee te nemen."
Toen sprong het kind ineens op en dook voorover van de dakrand. De
Sint schrok en probeerde het jongetje te grijpen. Hij riep nog "Pas
op" en toen werd hij wakker van zijn eigen stem.
Hij wist dat de droom iets belangrijks betekende en gaf zijn
knechten meteen opdracht zijn schip klaar te maken voor vertrek.
Terwijl de Pieten bezig waren zocht hij tussen zijn boeken naar een
geschikt geschenk voor de koning van het vergeten eiland. Hij koos
een hele grote, dikke atlas met honderden kaarten van alle landen
van de wereld. Daar zal het vergeten eiland ook wel opstaan dacht
de Sint en als de koning dat ziet zal hij vast blij zijn dat zijn
eiland niet helemaal vergeten is.
De volgende dag, toen de eerste haan net wakker was, voer het grote
witte schip van de Sint de haven uit en koos het ruime sop. De Sint
stond persoonlijk op de brug en gaf de kapitein aanwijzingen hoe
hij moest varen. Eerst ging het richting Afrika, recht naar het
zuiden. Toen bogen ze linksaf naar het midden van de Middellandse
Zee. De zee was kalm en diep blauw. Het schip van Sinterklaas voer
onverstoorbaar dag en nacht door.
Na twee dagen varen voeren ze voorbij een klein eiland met een hele
hoge rots in het midden. Bovenop die enorme rots zagen de Pieten
kleine oude mannetjes springen en roepen. De Sint wilde wel eens
weten wat die mannetjes daar deden en liet naar de haven varen. Aan
land gekomen stuurde Sint Nicolaas een snel Pietje naar
boven.
Toen die in de late middag aankwam op de top van de rots ontdekte
hij dat het geen oude mannetjes waren maar aapjes. Snel daalde hij
de rots weer af en vertelde de Sint wat hij had gezien. De Sint
besloot op het eiland te overnachten om in de ochtend te kijken of
de aapjes iets riepen als de zon op kwam. En ja hoor, de volgende
ochtend werd de goedheiligman gewekt door het geroep van de aapjes
op de rots. Ze riepen tot de zon helemaal op was en toen werden ze
pas stil. Dit moest het vergeten eiland zijn.
De Sint voer om het eiland heen en daar vond hij een stad waar ook
de koning woonde. Hij werd ontvangen door de oude man die heel blij
was met het dikke boek met kaarten. De Sint liet een Tekenpiet het
eiland tekenen in de zee precies waar het hoorde en een Schrijfpiet
zette de naam erbij: Het Vergeten Eiland. De koning was helemaal
vrolijk toen hij die kaart zag. Zijn eiland was niet meer vergeten
maar het heette nog wel zo. Hij vroeg wat hij voor de Sint kon
doen.
"Ik ben op zoek naar het verborgen boek dat uit de hemel viel,"
sprak de Sint.
"Dat heb ik verborgen diep onder de zee. Het zit in een loden kist,
en in die loden kist zit een ijzeren kist. In die ijzeren kist zit
een bronzen kist en in die bronzen kist zit een zilveren kist. In
de zilveren kist zit een gouden kist. In de gouden kist ligt het
boek. Maar pas op Sint Nicolaas er zijn slangen die de kist bewaken
en die slapen nooit."
"Kunt u mij wijzen waar de kist in de zee ligt?" vroeg de
Sint.
"Ik zal met u meereizen om het u te wijzen," zei de oude koning,
"maar ik mag u niet helpen met die slangen."
"Dat hoeft ook niet," zei de Sint, "ik denk dat ik wel een paar
Zangpieten weet die daar raad mee weten."
Zo voeren ze de zee op met een schip dat diep in het water lag. De
Sint had alle Pieten heel hard laten werken en het schip vol laten
scheppen met zand. Het hele strand was leeg geschept.
Toen het schip de plek bereikte waar de kist op de bodem lag liet
de Sint al het zand in de zee scheppen. De Pieten maakten zo een
ronde dijk en in het midden daarvan lag een enorme loden kist. Om
de kist kronkelden honderden slangen. Grote, kleine, dikke en
dunne, kronkelden daar door elkaar. Sint Nicolaas liet zijn beste
Zangpieten komen. Ze begonnen heel zacht te zingen:
"Slaap, slangetje, slaap,
de Sint doet jou geen kwaad.
Slaap, slangetje, slaap,
hou op met dat gesis,
de Sint wil alleen de kist,"
zongen ze lieflijk. En langzaam gingen alle
oogjes dicht en vielen de slangen in een diepe slaap.
De Sint stapte voorzichtig tussen ze door en paste op dat hij niet
op een klein slangetje ging staan. Hij opende de loden kist en vond
een ijzeren kist. Hij haalde de ijzeren kist er uit en opende die.
Hij vond een bronzen kist. In de bronzen kist vond hij een zilveren
kist en in de zilveren kist vond hij een gouden kist. Met bevende
vingers pakte hij de gouden kist uit de zilveren kist en maakte ze
open. En daar lag een heel dik boek met een gouden kaft en bezaaid
met rode en blauwe edelstenen.
Alle kisten deed de Sint weer dicht en toen hij terug aan boord was
liet hij de Zangpieten de slangen weer wakker maken. Al het zand
werd weer opgeschept en toen voeren ze terug.
In zijn kajuit las de Sint de eerste bladzijde van het boek dat uit
de hemel viel en toen kende hij alle namen van alle sterren aan de
hemel. Toen las hij de tweede bladzijde en kende hij alle namen van
alle stenen en rotsen op de aarde. Toen hij de derde bladzijde had
gelezen kende hij alle namen van alle planten. Na het lezen van de
vierde bladzijde wist hij alle namen van alle dieren die in het
water, op het land of in de lucht leven. Toen hij de vijfde
bladzijde uit had kende hij alle namen van alle kinderen en hun
wensen.
Toen kon hij de Pieten cadeautjes laten maken en gerust naar
Nederland afreizen.