Eerste sessie

Weet u, dokter, u bent niet de eerste zielenknijper die ik zie sinds ik terug ben. Toen ik net thuis was, had ik een psych die me door mijn huisarts was aanbevolen. Dat was me er een! Die vent deed alsof hij niet wist wie ik was, maar dat was natuurlijk gelul – je moet haast wel doof en blind zijn om dat niet te weten. Het lijkt wel alsof er elke keer dat ik omkijk weer zo’n klerelijer met een camera uit de bosjes springt. Terwijl voor deze klotetoestand vrijwel geen mens van Vancouver Island had gehoord, om van Clayton Falls nog maar te zwijgen. Moet je nú over het eiland beginnen, tien tegen een dat je als eerste hoort: ‘Is dat niet waar die vrouw, die makelaarster was ontvoerd?’

Zelfs de kamer van die vent was een aanfluiting – zwartleren banken, plastic planten, een bureau van glas met chroom. Echt dé manier om je patiënten op hun gemak te stellen, maar niet heus. En natuurlijk stond alles op zijn bureau precies op zijn plaats. Eigenlijk stond alles daar in die kamer precies op zijn plaats, behalve zijn tanden, en ik wil niet veel zeggen, maar een man die zijn bureau keurig op orde heeft maar te beroerd is om zijn tanden te laten doen, spoort niet.

Hij vroeg me meteen naar mijn moeder, en daarna probeerde hij me zo gek te krijgen dat ik met potloden in een schetsboek de kleur van mijn emoties zou tekenen. Toen ik vroeg of hij een geintje maakte, zei hij dat ik me tegen mijn emoties verzette en ‘het proces moest omarmen’. Nou, hij en zijn proces kunnen mijn rug op. Ik hield het twee sessies uit. Het grootste deel van de tijd vroeg ik me af wie er dood moest: hij of ik.

Daardoor heeft het tot december geduurd, dat is vier maanden nadat ik ben thuisgekomen, voordat ik dit therapiegedoe nog een keer wilde proberen. Ik had me er al bijna mee verzoend dat ik de rest van mijn leven verknipt zou blijven, maar het idee dat ik me zo zou blijven voelen… De tekst op uw website is best grappig, voor een zielenknijper dan, en u zag er aardig uit; mooi gebit heeft u trouwens. Wat me nog beter bevalt, is dat er voor uw naam geen zootje letters staat die god weet wat betekenen. De grootste en beste therapeut hoef ik niet te hebben. Het enige wat je dan krijgt, is een groter ego en een nog grotere rekening. Ik vind het ook niet erg dat ik anderhalf uur moet rijden om hier te komen. Ben ik Clayton Falls tenminste even uit, en tot nu toe heb ik niet gemerkt dat er verslaggevers zijn die zich op de achterbank verstoppen.

Maar begrijp me niet verkeerd, dat u er als een omaatje uitziet – u zou eigenlijk moeten breien in plaats van aantekeningen maken – wil nog niet zeggen dat ik het fijn vind om hier te zijn. En wat heeft het te betekenen dat ik u Nadine moet noemen? Laat me raden. Doordat ik uw voornaam ken, moet ik het gevoel hebben dat we vriendinnen zijn en dat het oké is om dingen te vertellen die ik me niet wil herinneren, laat staan dat ik erover wil praten? Sorry hoor, maar ik betaal u niet om mijn vriendin te zijn. Dus als het u verder niet uitmaakt, hou ik het op doc.

En laten we, nu we toch spijkers met koppen slaan, meteen een paar basisregels vastleggen voordat we aan deze dollemansrit beginnen. Als we het doen, doen we het op mijn manier. Dat betekent geen vragen. Zelfs geen achterbaks, klein ‘hoe voelde je je toen…’ Ik vertel het verhaal vanaf het begin, en als ik wil horen wat u ervan vindt, laat ik het wel weten.

O ja, en mocht u het zich afvragen… nee, ik ben niet altijd zo’n takkewijf geweest.

 

Ik bleef die eerste zondagochtend van augustus langer in bed dan normaal, met mijn golden retriever, Emma, die naast me lag te snurken. Het kwam niet vaak voor dat ik kon doen en laten wat ik wilde. Ik werkte me al een maand te pletter, want ik aasde op een flatgebouw dat ze aan de waterkant wilden bouwen. Voor Clayton Falls is een appartementencomplex met honderd eenheden een groot project, en het ging alleen nog tussen mij en een andere makelaar. Wie mijn concurrent was wist ik niet, maar de projectontwikkelaar had me die vrijdag gebeld om me te vertellen dat ze onder de indruk waren van mijn presentatie en het me over een paar dagen zouden laten weten. Ik was zo dicht bij de overwinning dat ik de champagne al bijna proefde. Eigenlijk had ik dat spul pas één keer op, bij een bruiloft, en toen heb ik het voor een biertje ingeruild – al is het niet echt stijlvol om in een satijnen bruidsmeisjesjurk bier uit de fles te zuipen – maar ik was ervan overtuigd dat deze deal me in een gedistingeerde zakenvrouw zou omtoveren. Zoiets als water in wijn. Of, in dit geval, bier in champagne.

Na een week regen was het eindelijk zonnig en warm genoeg om mijn lievelingsmantelpakje aan te kunnen trekken. Dat was lichtgeel en heel zacht. Ik vond het vooral geweldig dat mijn ogen, als ik dat pakje droeg, niet gewoon bruin leken, maar hazelnootbruin. Bovendien had de snit iets waardoor mijn benen langer leken; meestal mijd ik rokken omdat ik maar net boven de één meter vijftig kom en er al snel als een dwerg uitzie. Ik besloot zelfs hoge hakken aan te trekken. Ik was net bij de kapper geweest, dus mijn haar zwiepte perfect tegen mijn kaaklijn aan, en na een allerlaatste inspectie op grijze haren in de spiegel in de gang – ik was pas tweeëndertig, maar als je zwart haar hebt vallen die rotzakken sneller op – floot ik naar mezelf, klopte Emma gedag (sommige mensen kloppen iets af op hout, ik op hond) en ging de deur uit.

Ik had die dag alleen een open huis. Ik had liever de hele dag vrij gehad, maar de eigenaren stonden te popelen om te verkopen. Het was een vriendelijk Duits echtpaar, en de vrouw had een Beierse chocoladecake voor me gebakken, dus ik vond het niet erg dat ik, om hen tevreden te houden, een paar uur moest werken.

Mijn vriend, Luke, heeft een Italiaans restaurant en zou bij me komen eten als hij daar klaar was. Hij had de avond ervoor een late dienst gehad, en ik had hem een e-mailtje gestuurd om te hem laten weten dat ik niet kon wachten tot ik hem die avond weer zou zien. Eigenlijk had ik eerst geprobeerd hem zo’n e-card te sturen die ik hij altijd van hem kreeg, maar die waren allemaal zo aanstellerig – kussende konijntjes, kussende kikkers, kussende eekhoorns – dus hield ik het bij een simpel e-mailtje. Hij wist dat ik meer een vrouw van daden dan van woorden was, maar de laatste weken had ik zo veel tijd aan mijn werk besteed dat die arme jongen weinig van mijn daden had gemerkt – en god weet dat hij beter verdiende. Niet dat hij ooit klaagde, en dat terwijl ik een paar keer op het allerlaatste moment had moeten afzeggen.

Ik deed net verwoede pogingen het laatste openhuisbord in mijn kofferbak te schuiven zonder modder op mijn rok te krijgen, toen mijn mobiele telefoon ging. Ik griste de telefoon uit mijn handtasje, want er was een kleine kans dat het de projectontwikkelaar zou zijn.

‘Ben je thuis?’ Jij ook goedemorgen, mam.

‘Ik ga net weg naar dat open huis…’

‘Dus dat gaat wel door? Val zei dat ze de laatste tijd weinig borden van je had gezien.’

‘Heb je tante Val gesproken?’ Mijn moeder had om de zoveel maanden ruzie met haar zus, en hoefde haar dan ‘nooit meer te spreken’.

‘Eerst nodigt ze me doodleuk uit voor de lunch alsof ze me vorige week niet ontzettend heeft beledigd – maar dat spelletje kan ik ook spelen – vervolgens moet ze me nog voor we hebben besteld zo nodig vertellen dat je nicht een nog te bouwen woning aan het water heeft verkocht. Het is toch niet te geloven! Val vliegt morgen naar Vancouver, daar gaan ze met z’n tweeën kleren kopen, in Robson Street. Designerkleren!’

Die is goed, tante Val. Ik deed mijn best om niet te lachen.

‘Leuk voor Tamara, maar alles staat haar goed.’ Ik had mijn nicht niet meer in levenden lijve gezien sinds ze na de middelbare school naar het vasteland was verhuisd, maar tante Val e-mailde altijd foto’s om iedereen te laten zien hoe het met haar fantastische kinderen ging.

‘Ik heb tegen Val gezegd dat jij ook best leuke kleren hebt. Jij bent gewoon… behoudender.’

‘Ik heb zat leuke kleren, mam, maar ik…’

Ik snoerde mezelf de mond. Ze wilde dat ik zou happen, en mijn moeder is niet het type dat je vangt om je daarna weer vrij te laten. Als ik ergens geen zin in had, was het om tien minuten over de juiste zakenuitdossing te discussiëren met een vrouw die tien centimeter hoge hakken en een jurk aantrekt als ze de post gaat halen. Denk maar niet dat dat zin heeft. Mijn moeder mag dan klein van stuk zijn, nauwelijks één meter vijftig, als het op kleding aankomt doe ik voor haar onder.

‘Voordat ik het vergeet,’ zei ik, ‘kun je mijn espressoapparaat nog even langsbrengen?’

Het bleef even stil, toen zei ze: ‘Wil je hem vandaag al terug?’

‘Anders zou ik het niet vragen, mam.’

‘Want ik heb net een aantal dames uit het park uitgenodigd om morgen koffie te komen drinken. Zoals gebruikelijk is je timing perfect.’

‘O, shit, sorry mam, maar Luke komt vanavond, en bij het ontbijt wil ik een cappuccino voor hem maken. Ik dacht dat je er zelf een zou kopen, dat je die van mij alleen even wilde uitproberen.’

‘Dat was ook de bedoeling, maar je stiefvader en ik lopen op het moment een beetje achter. Ik bel de meiden vanmiddag wel af, ik leg het ze wel uit.’

Geweldig, nu had ík het gedaan.

‘Nee, laat maar, ik krijg hem volgende week of zo wel terug.’

‘Dank je, Annie Bear.’ Nu was ik Annie Bear.

‘Graag gedaan. Maar ik wil hem wel…’ Ze had al opgehangen.

 

Ik gromde geïrriteerd en stopte de telefoon terug in mijn handtasje. Als die vrouw niet hoort wat ze horen wil, laat ze me geen zin afmaken.

Bij de benzinepomp op de hoek haalde ik koffie en een paar tijdschriften. Mijn moeder is dol op die flutblaadjes, maar ik koop ze zelf alleen als ik een open huis heb, om iets te doen te hebben als er niemand komt opdagen. Op de omslag van een van de tijdschriften stond een foto van een of andere arme stakker die werd vermist. Ik keek naar haar glimlachende gezicht en dacht: zomaar een meisje dat gewoon haar eigen leven leidde, en nu denkt Jan en alleman dat hij alles van haar weet.

 

Het was niet echt druk bij het open huis. Ik denk dat de meeste mensen elders van het mooie weer genoten, wat ik ook had moeten doen. Tien minuten voor het einde begon ik mijn spullen te pakken. Toen ik naar buiten liep om de brochures in mijn kofferbak te leggen, stopte er een vrij nieuw, lichtbruin busje, dat achter mijn auto parkeerde. Een man van misschien halverwege de veertig liep met een glimlach op zijn gezicht naar me toe.

‘Verdorie, je ruimt al op. Maar het is mijn verdiende loon; had ik het beste maar niet voor het laatst moeten bewaren. Vind je het heel vervelend als ik nog snel even rondkijk?’

Even overwoog ik te zeggen dat hij te laat was. Ik wilde eigenlijk gewoon naar huis, en ik moest nog wat boodschappen doen. Maar terwijl ik aarzelde zette hij zijn handen in zijn zij, deed een paar stappen achteruit en bekeek de voorgevel van het huis.

‘Wauw!’

Ik nam hem op. Zijn kakibroek was perfect gestreken, daar hield ik van. Zelf gebruik ik het kreukherstellende programma van de droger; dat is mijn manier van strijken. Zijn sportschoenen waren oogverblindend wit en hij droeg een honkbalpetje met het logo van een golfbaan in de buurt erop. Als hij bij die club hoorde, had hij geld. Open huizen trekken meestal vooral buren en mensen die een zondags ritje maken, maar toen ik een blik op zijn busje wierp, zag ik ons plaatselijke makelaarskrantje op het dashboard liggen. Ach wat, van een paar minuten extra zou ik niet doodgaan.

Ik glimlachte uitnodigend en zei: ‘Natuurlijk vind ik dat niet vervelend, daarvoor ben ik hier. Mijn naam is Annie O’Sullivan.’

Ik stak mijn hand uit en terwijl hij naar me toe kwam om hem te schudden, struikelde hij op het flagstonepaadje. Om te voorkomen dat hij op zijn knieën viel, ving hij zichzelf op met zijn handen, zijn kont stak in de lucht. Ik wilde hem helpen opstaan, maar hij was in een oogwenk weer overeind, lachte en veegde het vuil van zijn handen.

‘O, mijn god, wat vervelend! Gaat het?’

Zijn grote, blauwe ogen glinsterden geamuseerd in zijn open gezicht. Lachlijntjes straalden vanuit zijn ooghoeken naar zijn blozende wangen en zetten zijn brede grijns met de rechte, witte tanden tussen aanhalingstekens. Het was lang geleden dat ik zo’n oprechte glimlach had gezien; hij had een gezicht waartegen je wel terug moest lachen.

Hij maakte een theatrale buiging en zei: ‘Ik weet wel hoe ik moet opkomen, hè? Sta me toe dat ik me voorstel, ik ben David.’

Ik maakte snel een reverence en zei: ‘Aangenaam kennis te maken, David.’

We lachten en hij zei: ‘Ik waardeer dit echt, en ik beloof dat ik niet te veel van je tijd in beslag zal nemen.’

‘Maak je geen zorgen, kijk zolang rond als je wilt.’

‘Dat is heel aardig van je, maar ik weet zeker dat je niet kan wachten om van het mooie weer te gaan genieten. Ik zal een beetje opschieten.’

Tjonge, een potentiële koper die een makelaar voorkomend behandelt, dacht ik. Meestal gedragen ze zich alsof ze óns een plezier doen.

Ik ging hem voor naar binnen en somde de voordelen van de woning op: het huis was gebouwd in de typische stijl van de westkust, met gewelfde plafonds en een beschot van cederhout tegen de buitenmuren, en het had een fantastisch uitzicht op de oceaan. Terwijl hij achter me aan liep, leverde hij zulk enthousiast commentaar dat ik het gevoel kreeg het huis zelf ook voor de eerste keer te zien, en ik merkte dat ik hem geestdriftig op alle aantrekkelijke punten wees.

‘In de advertentie stond dat het huis pas twee jaar oud is, maar er stond niet bij welke aannemer het heeft gebouwd,’ zei hij.

‘Een bedrijf uit de buurt, Corbett Construction. Er zit nog een paar jaar garantie op het huis; het spreekt voor zich dat die mee overgaat.’

‘Dat is mooi, want met sommige aannemers kun je niet voorzichtig genoeg zijn. Je kunt vandaag de dag niet zomaar iedereen vertrouwen.’

‘Wanneer zei je erin te willen trekken?’

‘Dat heb ik nog niet gezegd, maar ik ben flexibel. Zodra ik heb gevonden wat ik zoek, weet ik wanneer ik wil verhuizen.’ Ik keek hem over mijn schouder aan, en hij glimlachte.

‘Als je nog een hypotheekverstrekker zoekt, kan ik je wel wat namen geven.’

‘Bedankt, maar ik betaal contant.’ Het werd steeds beter. ‘Staat er een hek om de achtertuin?’ vroeg hij. ‘Ik heb een hond.’

‘O, ik ben dol op honden, wat voor één?’

‘Een raszuivere golden retriever, en die heeft veel ruimte nodig.’

‘Ik weet wat je bedoelt. Ik heb zelf ook een retriever, en als ze niet genoeg beweging krijgt, wordt ze onhandelbaar.’ Ik trok de glazen schuifdeur open om hem de cederhouten omheining te laten zien. ‘Hoe heet je hond?’

In de seconde waarin ik op zijn antwoord wachtte, besefte ik dat hij te dicht achter me stond. Er prikte plotseling iets hards in mijn onderrug.

Ik probeerde me om te draaien, maar hij greep een handvol haar en trok mijn hoofd zo snel en pijnlijk achterover dat ik dacht dat hij een stuk hoofdhuid afscheurde. Mijn hart dreunde tegen mijn ribben en het bloed raasde door mijn hoofd. Ik beval mijn benen naar achteren te trappen of weg te rennen, íéts te doen, wat dan ook, maar ik kon ze niet bewegen.

‘Inderdaad, Annie, dat is een pistool, dus luister goed. Ik laat zo je haar los, en dan loop je heel rustig mee naar mijn busje. In de tussentijd wil ik die glimlach op je gezicht blijven zien, begrepen?’

‘Ik… ik krijg geen adem.’

Zijn zachte, kalme stem was vlak bij mijn oor. Hij zei: ‘Adem diep in, Annie.’

Ik zoog mijn longen vol.

‘Adem nu rustig en ontspannen uit.’ Ik ademde langzaam uit.

‘Nog een keer.’ De kamer kwam weer in beeld.

‘Brave meid.’ Hij liet mijn haar los.

Alles leek in slow motion te gebeuren. Ik voelde het pistool tegen mijn ruggengraat schuren toen hij me naar voren duwde. Hij dreef me de voordeur uit en het bordes af en neuriede ondertussen een melodietje. Terwijl we naar zijn busje liepen, fluisterde hij in mijn oor.

‘Rustig maar, Annie. Als je goed naar me luistert, is er niets aan de hand. Vergeet niet te blijven glimlachen.’ Terwijl we verder van het huis weg liepen, keek ik om – er moest toch iemand zijn die doorhad wat er gebeurde! – maar er was niemand te zien. Het was me nooit opgevallen hoeveel bomen er rondom dit huis en de twee huizen ernaast stonden.

‘Ik ben zó blij dat de zon schijnt. Het is een prachtige dag om een eindje te rijden, vind je niet?’

Hij heeft een pistool, en hij praat over het weer?

‘Annie, ik vraag je wat.’

‘Ja.’

‘Ja wat, Annie?’

‘Het is een mooie dag om een eindje te rijden.’ Net twee buren die een praatje over de schutting maken. Ik dacht de hele tijd: dit kan toch niet gebeuren op klaarlichte dag? Het is verdomme een open huis, en mijn bord staat aan het eind van de oprit. Er kan ieder moment een auto stoppen!

We kwamen bij het busje.

‘Open het portier, Annie.’ Ik verroerde me niet. Hij duwde het pistool in mijn onderrug. Ik deed het portier open.

‘Instappen.’ Het pistool duwde harder. Ik stapte in.

Hij liep om de auto heen en ik gaf een ruk aan de hendel en drukte het automatische slot een paar keer in, maar er gebeurde niets. Ik ramde met mijn schouder tegen het portier. Ga verdomme open!

Hij liep voor het busje langs.

Ik sloeg op de sloten en de knopjes van het elektrische raam en rukte aan de hendel. Zijn portier ging open en ik draaide me om. Hij had een afstandsbediening zonder sleutels in zijn hand.

Hij stak het ding in de lucht en glimlachte.

 

Hij reed in zijn achteruit de oprit af, en ik zag het huis kleiner en kleiner worden. Dit gebeurt niet echt, dacht ik. Aan het eind van de oprit stopte hij even om te zien of er verkeer aankwam. Het openhuisbord dat ik op het gazon had gezet, was verdwenen. Ik keek achter in het busje en daar lag het, naast de twee die aan het eind van de straat hadden gestaan.

Toen drong het tot me door. Dit was geen toeval. Hij had de advertentie gelezen en de straat gecheckt.

Hij had me uitgekozen.

‘En? Hoe liep het open huis?’

Prima, tot híj langskwam.

Zou ik de sleutels uit het contact kunnen trekken? Of zou ik ten minste de knop van de afstandsbediening waarmee het portier openging, kunnen indrukken en uit het busje kunnen springen voordat hij me zou grijpen? Voorzichtig stak ik mijn linkerhand uit, ik hield hem zo laag mogelijk en…

Hij legde zijn hand op mijn schouder, zijn vingers kromden zich om mijn sleutelbeen.

‘Ik informeerde naar je dag, Annie. Normaal gesproken ben je niet zo onbeleefd.’

Ik staarde hem aan.

‘Het open huis?’

‘Het was… het was rustig.’

‘Dan zal je wel blij zijn geweest dat ik langskwam!’

Hij keek me weer aan met die glimlach die ik zo echt had gevonden. Terwijl hij op mijn antwoord wachtte, verflauwde zijn glimlach en verstevigde hij zijn greep.

‘Ja, ja, het was fijn om iemand te zien.’

De glimlach was terug. Hij wreef over de plek op mijn schouder waar zijn hand had gelegen en legde zijn hand tegen mijn wang.

‘Probeer je te ontspannen en van de zon te genieten, je ziet er de laatste tijd zo gestrest uit.’ Toen hij weer op de weg keek, hield hij het stuur met één hand vast en liet zijn andere hand op mijn dij rusten. ‘Het zal je daar goed bevallen.’

‘Waar? Waar breng je me naartoe?’

Hij begon te neuriën.

Na een tijdje sloeg hij een kleine zijweg in en stopte. Ik had geen idee waar we waren. Hij draaide zich naar me toe en glimlachte alsof we een afspraakje hadden.

‘Het duurt nu niet lang meer.’

Hij stapte uit, liep voor het busje langs en opende mijn portier. Ik twijfelde even. Hij schraapte zijn keel en trok zijn wenkbrauwen op. Ik stapte uit.

Hij legde een arm om mijn schouder en hield het pistool in zijn andere hand, en zo liepen we naar de achterkant van het busje.

Hij ademde diep in. ‘Mmm, moet je ruiken. Heerlijk!’

Het was heel stil, er hing zo’n warme zomermiddagrust waarin je een libel drie meter verderop kunt horen zoemen. We liepen langs een grote bosbessenstruik die vlak bij het busje stond, de bessen waren al bijna rijp. Ik begon zo hard te snikken en te trillen dat ik bijna niet meer kon lopen. Hij drukte zijn handen tegen mijn bovenarmen en hield me overeind. We liepen nog wel, maar mijn benen voelde ik niet meer.

Toen hij zijn handen even weghaalde om de achterdeur van het busje open te doen, zette ik het op een lopen. Hij greep me van achteren bij mijn haar, draaide me met mijn gezicht naar zich toe en tilde me aan mijn haren op totdat ik nog maar net met mijn tenen bij de grond kon. Ik probeerde tegen zijn benen te schoppen, maar hij was zeker dertig centimeter langer dan ik en hield me moeiteloos van zich af. De pijn was ondraaglijk. Het enige wat ik kon doen was in de lucht trappen en met mijn vuisten tegen zijn arm beuken. Ik schreeuwde zo hard als ik kon.

Hij sloeg zijn vrije hand voor mijn mond en vroeg: ‘Waarom doe je nou zoiets doms?’

Ik klampte me vast aan de arm die me in de lucht hield en probeerde me op te trekken en de druk van mijn hoofdhuid af te halen.

‘Laten we het nog een keer proberen. Ik laat je los, en dan ga jij op je buik in het busje liggen.’

Hij liet zijn arm langzaam zakken, tot mijn voeten weer helemaal op de grond stonden. Toen ik hem probeerde te trappen was een van mijn hoge hakken afgebroken, dus ik verloor mijn evenwicht en struikelde achterover. De achterkant van mijn knieën raakte de bumper en ik viel op mijn kont in het busje. Er lag een uitgespreide grijze deken in. Ik ging rechtop zitten en staarde hem aan, en ik trilde zo hevig dat mijn tanden klapperden. De zon scheen helder achter zijn hoofd, zodat zijn gezicht donker was en zijn contouren zich tegen het licht aftekenden.

Hij gaf me een harde zet tegen mijn schouders, duwde me op mijn rug en zei: ‘Draai je om.’

‘Wacht…. Kunnen we niet even praten?’ Hij glimlachte naar me alsof ik een puppy was die op zijn veters zat te kauwen. ‘Waarom doe je dit?’ vroeg ik. ‘Wil je geld? Als we teruggaan, kan ik mijn handtasje halen, dan geef ik je de pincode van mijn bankpasje… Er staat een paar duizend dollar op mijn rekening. En mijn creditcards, die hebben een heel hoge limiet.’ Hij bleef naar me glimlachen.

‘We kunnen vast wel iets regelen. Ik kan…’

‘Ik wil je geld niet, Annie.’ Hij pakte zijn pistool, dat hij in zijn broekband had gestoken. ‘Ik gebruik dit liever niet, maar…’

‘Stop!’ Ik stak mijn armen uit. ‘Het spijt me, ik bedoelde er niets mee, ik weet gewoon niet wat je wilt. Is het… is het seks? Wil je dat?’

‘Wat vroeg ik je nou net?’

‘Je… je vroeg me me om te draaien.’

Hij trok een wenkbrauw op.

‘Is dat alles? Hoef ik me alleen maar om te draaien? Wat ga je met me doen als ik me omdraai?’

‘Ik heb het je nu twee keer vriendelijk gevraagd.’ Zijn hand streelde het pistool.

Ik draaide me om.

‘Ik begrijp niet waarom je dit doet.’ Mijn stem sloeg over. Verdomme. Ik moest kalm blijven. ‘Hebben we elkaar eerder ontmoet?’

Hij stond achter me, legde één hand midden op mijn rug en drukte me naar beneden.

‘Het spijt me als ik je heb beledigd, David. Echt waar. Zeg maar wat ik moet doen om het goed te maken, oké? Er moet een manier zijn om.…’

Ik zweeg en luisterde. Ik hoorde geluiden achter me, ik wist dat hij iets aan het doen was, iets voorbereidde. Ik wachtte op de klik van het spannen van de haan. Mijn lichaam beefde van angst. Was mijn tijd gekomen? Zou ik mijn laatste adem uitblazen terwijl ik met mijn gezicht op de bodem van een busje lag? Toen voelde ik dat er een naald achter in mijn bovenbeen werd gestoken. Ik kromp ineen en probeerde hem achter me langs te pakken te krijgen. Er kroop een warme gloed in mijn been omhoog.

 

Voordat we deze sessie afronden, doc, lijkt het me wel zo eerlijk als ik u het volgende vertel: als ik de trein naar de waarheid neem, rij ik mee tot aan het eindstation. Ik zei dat ik verknipt was, maar ik bedoelde volkomen geschift. Zo geschift dat ik elke nacht in een kast slaap.

Dat was verdomd lastig toen ik net terug was en in mijn oude slaapkamer bij mijn moeder sliep; ik kroop er ’s ochtends weer uit, zodat niemand het doorhad. Nu ik weer in mijn eigen huis woon, zijn sommige dingen makkelijker, omdat ik alle variabelen onder controle heb. Maar ik zet geen voet in een gebouw als ik niet weet waar de uitgangen zijn. En het is maar goed dat u op de begane grond zit. Als ik niet uit het raam kon springen, zou ik hier niet zijn geweest.

De nachten… de nachten zijn het ergst. Ik verdraag geen mensen om me heen. Stel dat ze een deur van het slot doen? Stel dat ze een raam open laten staan? Het is dat ik al lang en breed met de waanzin dans, want als hij zag hoe ik door het huis rende om alles te controleren en er ondertussen voor probeerde te zorgen dat niemand iets doorhad, zou hij me gegarandeerd ten dans vragen.

Toen ik net thuis was, leek het me zo fijn als ik iemand zou vinden die zich net zo voelde als ik… Ik ging op zoek naar een praatgroep, idioot die ik ben. Blijkt er nog helemaal geen asodek te bestaan. Anoniem Slachtoffer Ontvoerd Door Een Klootzak. Niet online en niet offline. Hoe dan ook, als je op alle covers en voorpagina’s hebt gestaan en in alle talkshows bent geweest, is het hele idee van anonimiteit sowieso lulkoek. En stel dat ik toch een groep had weten te vinden, dan zou ik de deur nog niet uit zijn gelopen of een van de verbazingwekkend sympathieke leden van de club zou van mijn ellende geprofiteerd hebben, daar verwed ik mijn hoofd om. Die zou mijn pijn aan een of ander roddelblad verkopen en een cruise maken of een plasma-tv aanschaffen.

Bovendien, ik haat het om er met vreemden over te praten – vooral met verslaggevers, die begrijpen er meestal geen bal van. U zou verbaasd staan als u wist hoeveel tijdschriften en televisieprogramma’s bereid zijn voor een interview te betalen. Ik wil het geld niet, maar ze blijven het aanbieden en ach, ik kan het best gebruiken. In de huizenverkoop kan ik niet verder. Wat heb je aan een makelaar die niet met een vreemde man alleen durft te zijn?

Soms ga ik terug naar die dag dat ik werd ontvoerd – dan herhaal ik alles wat ik deed, tot en met het open huis, van moment tot moment, als een eindeloze horrorfilm waarin je niet kunt voorkomen dat het meisje de deur opendoet of het verlaten gebouw binnengaat – en dan herinner ik me altijd weer de cover van dat tijdschrift. Het is een bizar idee dat er nu misschien ergens een vrouw naar míjn foto zit te kijken en denkt dat ze alles van míj weet.

Tweede sessie

Toen ik hier vandaag naartoe reed, werd ik ingehaald door een ambulance met gillende sirene, hij moet minstens honderdzestig gereden hebben. Ik kreeg bijna een hartaanval. Ik haat sirenes. Als ze me niet de stuipen op het lijf jagen – waar tegenwoordig niet veel voor nodig is, chihuahua’s zijn waarschijnlijk minder labiel dan ik – dan krijg ik er wel flashbacks uit mijn jeugd van. Dan heb ik dus liever die hartaanval.

En voordat u begint te kwijlen bij het idee van een verborgen probleem waarnaar mijn vijandigheid tegenover ambulances mogelijkerwijs verwijst en u denkt dat u in een handomdraai heeft begrepen hoe mijn zielenleed eruitziet, even dimmen. We zijn nog maar net met het graafwerk begonnen. En ik hoop dat u een grote schop heeft meegenomen. Het zit namelijk zo.

Toen ik twaalf was, haalde mijn vader mijn oudere zus Daisy, die schaatsles had, een keer van de ijsbaan op. Mijn moeder zat in haar Franse fase en maakte uiensoep. Bijna al mijn jeugdherinneringen zijn verpakt in de aroma’s van het eten uit het land waar ze op dat moment in geïnteresseerd was, en of ik bepaald voedsel wel of niet kan eten, hangt af van de herinnering die ik erbij heb. Franse uiensoep kan ik dus níét eten. Ik verdraag de geur al niet.

Terwijl we op hen wachtten, hoorden we sirenes, en ik draaide het volume van de televisie hoger om ze te overstemmen. Later bleek dat die sirenes voor Daisy en mijn vader loeiden.

Op weg naar huis was mijn vader bij het buurtwinkeltje gestopt, en toen ze weer optrokken en de kruising op draaiden, reed een dronken automobilist door rood en botste frontaal tegen hen aan. De klootzak verfrommelde onze stationcar alsof het een gebruikt papieren zakdoekje was. Ik heb me jaren afgevraagd of ze nog in leven zouden zijn als ik mijn vader niet had gesmeekt voor het toetje ijs te halen. Alleen de gedachte dat hun dood het ergste was wat me kon overkomen, maakte het mogelijk door te gaan.

 

Van de tijd tussen de injectie in mijn been en het moment waarop ik van mijn stokje ging, herinner ik me twee dingen: de kriebelige deken in mijn gezicht en de zwakke geur van parfum.

Toen ik wakker werd, vroeg ik me af waarom ik mijn hond niet naast me voelde. Ik deed mijn ogen open en zag een wit kussensloop. Mijn kussenslopen waren geel.

Ik schoot zo snel overeind dat het weinig scheelde of ik was meteen weer buiten bewustzijn geraakt. Mijn hoofd tolde en ik dacht dat ik moest overgeven. Met opengesperde ogen en ingespannen luisterend speurde ik mijn omgeving af. Ik bevond me in een blokhut van ongeveer zestig vierkante meter, waarvan ik vanuit het bed het grootste deel kon zien. Hij was er niet. Maar lang duurde mijn opluchting niet. Als hij niet hier was, waar was hij dan wel?

Ik zag een deel van een keukentje. Voor me stond een houtkachel, links daarvan was een deur. Voor mijn gevoel was het nacht, maar zeker wist ik het niet. De twee ramen rechts van het bed hadden luiken of waren met planken dichtgetimmerd. Er brandden twee plafondlampen en, bij het bed, een wandlamp. Mijn eerste impuls was naar het keukentje te rennen om een wapen te zoeken. Maar het spul dat hij bij me had ingespoten, was nog niet uitgewerkt. Mijn benen voelden als pudding.

Nadat ik nog een tijdje was blijven liggen, kroop ik van het bed af en hees me overeind. Op bijna alle lades en kasten, en zelfs op de koelkast, zaten hangsloten. Ik leunde zwaar op het aanrecht en doorzocht de enige la die ik kon openen, maar iets dodelijkers dan een theedoek zat er niet in. Ik ademde een paar keer diep in en probeerde aanknopingspunten te vinden om te achterhalen waar ik was.

Mijn horloge was weg en er waren geen klokken of ramen, dus ik had geen flauw idee van de tijd. Ik wist zelfs niet bij benadering hoe ver ik van huis was, want ik wist niet hoe lang ik buiten bewustzijn was geweest. Mijn hoofd voelde aan alsof het in een bankschroef zat. Ik sleepte me naar het hoekje tussen het bed en de muur, kroop er zo ver mogelijk in weg en staarde naar de deur.

 

Voor mijn gevoel heb ik daar uren gezeten. Ik had het koud en trilde onophoudelijk.

Was Luke mijn oprit opgereden? Had hij mijn mobieltje gebeld? Stel dat hij dacht dat ik weer eens overwerkte en was vergeten af te bellen, en gewoon naar zijn eigen huis was gegaan? Hadden ze mijn auto gevonden? Misschien was ik al uren weg en werd ik door niemand gezocht… Of zou iemand de politie hebben gebeld? En hoe ging het met mijn hond? Ik zag Emma voor me, in haar eentje in huis, verlangend naar haar wandeling, zachtjes jankend.

Er spookten misdaadprogramma’s door mijn hoofd. csi, die serie die zich in Las Vegas afspeelt, was mijn favoriet. Grissom zou naar het huis gaan waar ik was ontvoerd, en na binnen foto’s gemaakt te hebben en buiten een spikkeltje modder geanalyseerd te hebben, zou hij precies weten wat er was gebeurd en waar ik was. Ik vroeg me af of Clayton Falls wel een forensisch onderzoekteam had. Ik kende de Koninklijke Canadese Bereden Politie alleen van tv, dan reden ze in een parade mee of ontruimden ze de zoveelste wietplantage.

Hoe langer de Griezel – zo noemde ik hem in gedachten – me alleen liet, hoe gruwelijker de sterfscènes die ik me voor de geest haalde. Wie zou mijn moeder op de hoogte stellen als ze mijn verminkte lichaam vonden? En wat als mijn lichaam nooit gevonden werd?

Ik weet nog goed hoe ze gilde toen we werden gebeld over het ongeluk, en sindsdien zag je haar zelden zonder een glas wodka. Toch had ik haar maar een paar keer echt dronken meegemaakt. Meestal was ze gewoon ‘wazig’. Ze is nog altijd knap, maar ze heeft, in mijn ogen althans, iets van een schilderij dat ooit levendig was maar in de loop der tijd is verbleekt.

Ik draaide het gesprek nog eens af dat wellicht het laatste was wat we ooit zouden voeren – een ruzie over een espressoapparaat. Waarom had ik dat stomme ding niet gewoon aan haar gegeven? Toen was ik ontzettend pissig, maar nu was het me alles waard geweest als ik dat gesprek had kunnen overdoen.

 

Ik zat al zó lang in dezelfde houding dat ik kramp in mijn benen kreeg. Tijd om op te staan en de hut te onderzoeken.

Hij zag er oud uit, als zo’n brandweerhut in de bergen, maar hij was aangepast. De Griezel had overal aan gedacht. Het bed had geen veren, alleen twee zachte matrassen van een of ander schuim, die op een stevig houten frame lagen. Rechts van het bed stond een grote, houten kledingkast. Er zat een sleutelgat in, en toen ik probeerde de deur te openen, kreeg ik er geen beweging in. Voor de houtkachel en de stenen haard stond een scherm met een hangslot erop. De keukenlades en -kastjes waren van metaal, maar zo afgewerkt dat het op hout leek. Zelfs toen ik er tegen trapte kreeg ik ze niet open.

Er was geen kruipruimte of zolder, en de deur van de hut was van staal. Ik duwde de deurklink omlaag, maar hij was van buitenaf afgesloten. Ik ging met mijn hand langs de randen, op zoek naar haakjes, scharnieren, iets wat los kon, maar er was niets. Ik drukte mijn oor tegen de vloer, maar er kwam geen reepje licht onder de deur door, en toen ik met mijn vingers langs de onderkant streek, voelde ik ook geen koele lucht. Er moest een heel goede tochtstrip omheen zitten.

Ik sloeg tegen de luiken voor de ramen. Ze klonken alsof ze van metaal waren, en ik zag geen sloten of scharnieren. Ik betastte de houten wanden, op zoek naar sporen van verrotting, maar ze verkeerden in goede staat. Op een plekje onder het raamkozijn in de badkamer voelden mijn vingers dat het iets koeler was. Ik slaagde erin een paar stukjes isolatie weg te peuteren, en hield mijn oog voor een gaatje ter grootte van een potlood. Ik zag een wazige groene vlek en vermoedde dat het vroeg op de avond was. Ik propte de isolatie terug en verzekerde me ervan dat er geen restjes op de vloer waren achtergebleven.

In eerste instantie leek de badkamer standaard, met een al wat ouder wit bad en een dito wc, maar daarna besefte ik dat er geen spiegel was en toen ik probeerde de bril van de toiletpot omhoog te doen, zat er geen beweging in. De stoffen ringen van het roze douchegordijn met kleine roosjes erop hingen aan een roe van staal. Ik trok hard aan de roe, maar hij werd door bouten op zijn plaats gehouden. De badkamer had een deur. Zonder slot.

Aan een barretje bij de keuken stonden twee barkrukken, die aan weerszijden met bouten in de vloer waren vastgeklonken. De keukenapparatuur was van roestvrij staal – niet goedkoop – en zag er gloednieuw uit. Het wit van de emaillen dubbele spoelbak en het aanrecht fonkelde, en er hing een bleekluchtje.

Toen ik een van de pitten van het gasfornuis probeerde aan te steken, hoorde ik alleen een klikgeluid. Hij moest het gas hebben afgesloten. Ik vroeg me af of er losse onderdelen op het fornuis zaten, maar ik kon de pitten niet optillen, en toen ik in de oven keek zag ik dat de roosters eruit gehaald waren. Op de la onder de oven zat een hangslot.

Ik kon mezelf op geen enkele manier beschermen en ik kon op geen enkele manier naar buiten. Ik moest me op het ergste voorbereiden, maar ik had geen idee wat dat zou zijn.

 

Ik besefte dat ik weer trilde. Ik ademde een paar keer diep in en probeerde me op de feiten te concentreren. Hij was er niet en ik leefde nog. Het kon nooit lang duren voordat iemand me zou vinden. Ik liep naar de spoelbak en stak mijn hoofd onder de kraan voor wat water. Ik had nog geen slok gedronken of ik hoorde een sleutel in het slot, althans, ik dacht dat het het slot was. Mijn hart bonkte toen de deur langzaam openging.

Omdat hij geen honkbalpet droeg, zag ik zijn golvende blonde haar, met daaronder een volstrekt uitdrukkingsloos gezicht. Ik bestudeerde zijn gelaatstrekken. Zijn onderlip was voller dan zijn bovenlip, waardoor hij licht pruilde. Afgezien daarvan zag ik lege blauwe ogen in een gezicht dat wel knap was maar je niet meteen zou opvallen, laat staan dat je je het zou herinneren.

Hij keek om zich heen en zag mij, en meteen begon zijn hele gezicht te stralen. Nu keek ik naar een compleet andere man. Toen snapte ik het. Hij was zo’n vent die kon kiezen of je hem zag of niet.

‘Mooi zo, je bent wakker! Ik was al bang dat ik je te veel had gegeven.’

Hij liep met verende tred naar me toe. Ik rende naar de uiterste hoek van de hut, bij het bed, en kroop erin weg. Hij bleef abrupt staan.

‘Waarom verstop je je in de hoek?’

‘Waar ben ik verdomme?’

‘Ik begrijp best dat je je nog niet helemaal honderd procent voelt, maar er wordt hier niet gevloekt.’ Hij liep naar de spoelbak.

‘Ik had me op onze eerste maaltijd samen verheugd, maar ik vrees dat je door de etenstijd heen hebt geslapen.’ Hij haalde een sleutel uit zijn zak, maakte het slot op een van de keukenkastjes los en pakte een glas. ‘Hopelijk heb je niet te veel honger.’ Hij liet het water even doorlopen en vulde het glas. Daarna draaide hij de kraan dicht, keerde zich naar mij en leunde met zijn rug tegen het aanrecht.

‘Ik kan niet aan de etenstijden gaan tornen, maar ik ben bereid er vandaag een beetje van af te wijken.’ Hij reikte me het glas aan. ‘Je zult wel een droge mond hebben.’

Mijn keel voelde aan als schuurpapier, maar mooi dat ik niets van hem aannam. Hij bewoog het glas heen en weer. ‘Er gaat niets boven een glas koud bergwater.’

Hij wachtte even, trok vragend een wenkbrauw op, haalde zijn schouders op, draaide zich om en gooide het water in de spoelbak. Hij spoelde het glas om, hield het omhoog en tikte er met zijn knokkels op. ‘Is het niet wonderlijk hoeveel dit plastic op echt glas lijkt? Iets is niet altijd wat het lijkt te zijn, nietwaar?’

Hij droogde het glas behoedzaam af, zette het terug en sloot het kastje af. Toen ging hij met een zucht op een van de barkrukken aan het barretje zitten en strekte zijn handen boven zijn hoofd.

‘Wauw, wat is dit heerlijk ontspannend.’ Ontspannend? Ik zou niet graag ontdekken wat hij dan spánnend vond. ‘Hoe is het met je been? Nog last van de naald?’

‘Waarom ben ik hier?’

‘Aha. Ze praat.’ Hij liet zijn ellebogen op het barretje rusten en spitste zijn vingers onder zijn kin. ‘Dat is een geweldige vraag, Annie. Simpel gezegd: omdat je een geluksvogel bent.’

‘Ik noem iemand die ontvoerd en gedrogeerd is geen geluksvogel.’

‘Denk je niet dat mensen kunnen gaan beseffen dat iets waarvan ze in eerste instantie dachten dat het een nare gebeurtenis was, uiteindelijk juist heel goed blijkt te zijn als ze weten wat het alternatief was geweest?’

‘Alles is een beter alternatief dan dit.’

‘Alles, Annie? Zelfs als het alternatief voor een tijdje samenzijn met een aardige vent als ik is dat je, als je na het open huis wegrijdt, een aanrijding krijgt, laten we zeggen met een jonge moeder die net van de supermarkt komt, en dat je een heel gezin doodt? Of misschien maar een van haar kinderen, haar oogappel?’ Mijn gedachten schoten naar mijn moeder die op de begrafenis Daisy’s naam snikte. Kwam deze griezel uit Clayton Falls?

‘Geef je geen antwoord?’

‘Dat is geen redelijke vergelijking. Je weet niet wat er met mij gebeurd zou zijn.’

‘Kijk, daar vergis je je in. Dat weet ik wel. Ik weet precies wat er met vrouwen zoals jij gebeurt.’

Dit ging goed, ik moest hem aan de praat houden. Als ik wist wat hem dreef, wist ik ook hoe ik van hem af kon komen.

‘Vrouwen zoals ik? Ken je iemand zoals ik?’

‘Heb je al een beetje rondgekeken?’ Hij glimlachte en liet zijn blik door de hut gaan. ‘Ik vind het best geslaagd.’

‘Als een andere vrouw je gekwetst heeft, spijt dat me echt heel erg, maar het is niet eerlijk mij daarvoor te straffen. Ik heb je niks misdaan.’

‘Denk je dan dat dit een straf is?’ Hij sperde zijn ogen verbaasd open.

‘Je kunt iemand niet zomaar ontvoeren en meenemen naar… naar waar we ook mogen zijn. Dat kan echt niet.’

Hij glimlachte. ‘Ik wil niet bijdehand zijn, maar dat heb ik net gedaan. Ik zal een raadseltje voor je oplossen. We zitten op een berg, in een hut die ik met zorg voor ons heb uitgekozen. Ik heb aan alle details gedacht, dus je bent hier veilig.’ Vertelde de kerel die me had ontvoerd me nu echt dat ik veilig was?

‘Het duurde allemaal wat langer dan ik wilde, maar terwijl ik voorbereidingen trof, heb ik je beter leren kennen. En ik vond die tijd goed besteed.’

‘Ik kan niet zeggen dat… Ik heb je nooit eerder ontmoet. Heet je echt David?’

‘Vind je het geen mooie naam?’ Het was de naam van mijn vader, maar ik was niet van plan dat tegen hem te zeggen.

Ik probeerde op een rustige, plezierige toon te praten. ‘David is een prachtige naam, maar ik denk dat je me met een andere vrouw verwart, dus je kunt me beter laten gaan, oké?’

Hij schudde langzaam zijn hoofd. ‘Ik heb je met niemand verward, Annie. Sterker nog, ik ben nog nooit van mijn leven zo zeker van iets geweest.’

Hij haalde een enorme sleutelbos uit zijn zak, maakte een keukenkastje open, pakte een grote doos waarop ‘Annie’ stond en liep ermee naar het bed. In de doos zaten brochures van alle huizen die ik had verkocht. Hij had zelfs een aantal van mijn advertenties uit de krant. Hij hield er één omhoog. Het was de advertentie voor het open huis.

‘Dit is mijn favoriet. Het huisnummer komt precies overeen met de datum waarop ik je voor het eerst zag.’

Toen gaf hij me een stapel foto’s.

Daar was ik: als ik Emma ’s ochtends uitliet, als ik mijn kantoor binnenging, als ik koffie haalde in het buurtwinkeltje. Op één foto was mijn haar langer, en het overhemd dat ik droeg had ik niet eens meer. Had hij die foto bij mij thuis gejat? Nee, hij zou nooit langs Emma zijn gekomen, hij moest hem uit mijn kantoor hebben gestolen. Hij nam de foto’s uit mijn hand, ging languit op het bed liggen, steunde op één elleboog en spreidde ze uit.

‘Je bent heel fotogeniek.’

‘Hoe lang stalk je me al?’

‘Ik zou het geen stalken willen noemen. Observeren, misschien. Ik heb mezelf echt niet wijsgemaakt dat je van me houdt, als je dat soms dacht.’

‘Je bent vast heel aardig, maar ik heb al een vriend. Het spijt me als ik zonder het te willen iets heb gedaan waardoor je in de war bent geraakt, maar je gevoelens zijn niet wederzijds. Misschien kunnen we vrienden zijn…’

Hij glimlachte vriendelijk. ‘Ik geloof dat ik het nog een keer moet zeggen. Ik ben niet in de war. Ik weet dat vrouwen zoals jij geen romantische gevoelens krijgen voor mannen zoals ik, vrouwen zoals jij zien mij niet zitten.’

‘Ik zie je wel zitten, ik denk alleen dat je iemand verdient die…’

‘Iemand die wat? Die zich wil settelen? Een dikke bibliothecaresse, misschien? Op meer hoef ik niet te rekenen, nietwaar?’

‘Nee, dat bedoelde ik niet. Je hebt vast veel te bieden…’

‘Het probleem ligt niet bij mij. Vrouwen beweren graag dat ze iemand willen die er altijd voor hen is, een minnaar, een vriend, een gelijke. Maar als ze zo iemand hebben, zetten ze hem overboord voor een man die hen als stront behandelt, en het maakt niet uit wat die met hen doet, ze komen iedere keer terug voor meer.’

‘Sommige vrouwen zijn zo, maar veel andere niet. Mijn vriend is mijn gelijke, en ik hou van hem.’

‘Luke?’ Zijn wenkbrauwen schoten omhoog. ‘Dacht jij dat Luke jouw gelijke was?’ Hij lachte even en schudde zijn hoofd. ‘Zodra er een echte man was langsgekomen, had je hem aan de kant gezet. Hij begon je al te vervelen.’

‘Hoe ken je Lukes naam? En waarom praat je in de verleden tijd? Heb je hem iets aangedaan?’

‘Met Luke is alles in orde. Wat hij nu doormaakt, is niets vergeleken bij wat jij hem zou hebben laten doormaken. Je had geen respect voor hem. Niet dat ik het je kwalijk neem; je had veel beter kunnen krijgen.’ Hij lachte. ‘O, wacht, ook dat is net gebeurd.’

‘Luister, ik respecteer je, want ik weet dat je een bijzondere vent bent die dit niet echt wil, dus als je me nou gewoon laat gaan, dan kunnen we…’

‘Alsjeblieft, niet zo neerbuigend, Annie.’

‘Wat wil je dan van me? Je hebt me nog steeds niet verteld waarom ik hier ben.’

Hij zong: ‘Tiiime is on my side,’ en neuriede de volgende maten van het liedje van de Rolling Stones.

‘Wil je tijd? Tijd met mij? Tijd om te praten?’ Tijd om me te verkrachten, tijd om me te vermoorden?

Hij glimlachte alleen maar.

Als iets niet werkt, probeer je iets anders. Ik verliet de veiligheid van mijn hoekje, stond op en ging naast hem staan.

‘Luister, David, of hoe je ook mag heten, je moet me laten gaan.’ Hij zwaaide zijn benen over de rand van het bed en ging rechtop zitten, met zijn gezicht naar me toe. Ik boog voorover en keek hem recht aan.

‘Mensen zullen naar me op zoek gaan, heel veel mensen. Je komt er beter van af als je me nu laat gaan.’ Ik wees naar hem. ‘Ik wil niet aan jouw zieke spelletje meedoen. Dit is gestoord. Je moet goed begrijpen…’

Zijn hand schoot naar voren en greep mijn gezicht zo stevig beet dat ik het gevoel had dat mijn tanden werden vermorzeld. Hij trok me langzaam naar zich toe. Ik verloor mijn evenwicht en lag praktisch in zijn schoot. Zijn hand om mijn kin was het enige wat me overeind hield.

Hij zei met een stem die trilde van woede: ‘Praat nooit meer zo tegen me, begrepen?’ Hij dwong me mijn gezicht op en neer te bewegen, en bij iedere beweging naar beneden verstrakte zijn greep. Ik had het gevoel dat hij mijn kaak zou verbrijzelen.

Toen liet hij los.

‘Kijk om je heen. Dacht je soms dat het gemakkelijk was om dit te maken? Dacht je dat ik maar met mijn vingers hoefde te knippen om dit voor elkaar te krijgen?’

Hij pakte de revers van mijn jasje, trok me over zich heen en duwde me achterover op het bed. De aderen op zijn voorhoofd puilden uit en zijn gezicht was rood aangelopen. Hij lag deels over me heen, pakte mijn kaak weer en kneep. Hij staarde me met glanzende ogen aan. Die ogen zouden het laatste zijn wat ik zag. Alles werd zwart…

Toen trok alle woede uit zijn gezicht. Hij liet me los en kuste me op mijn wang, op de plek waar hij net zijn vingers in had geboord.

‘Waarom moest ik dat nou doen? Ik doe mijn best, Annie, echt waar, maar mijn geduld heeft zijn grenzen.’ Hij streelde mijn haar en glimlachte.

Ik lag daar en zweeg.

Hij stapte van het bed af. Ik hoorde het water in de badkamer lopen. Met mijn foto’s in een waaier om me heen staarde ik naar het plafond. Mijn kaak bonsde. Er druppelden tranen uit mijn ooghoeken, maar ik nam niet de moeite ze weg te vegen.

Derde sessie

Het valt me op dat u hier niet allerlei kersttroep heeft, alleen die cederhouten krans aan de voordeur. Dat is heel verstandig, want ze zeggen dat de zelfmoordcijfers op feestdagen het hoogst zijn, en waarschijnlijk balanceert het grootste deel van uw patiënten al op het randje.

Als er iemand is die begrijpt waarom mensen rond deze tijd van het jaar de weg kwijtraken, dan ben ik het wel. Kerstmis was klote, in mijn jeugd. Het was niet leuk om te zien dat al mijn vrienden spullen kregen die ik alleen in etalages en catalogi zag. Maar het jaar voordat ik werd ontvoerd was wél een goed jaar. Ik had er een fortuin aan flitsende versiering en glinsterende lichtjes doorheen gejaagd. En ik kon natuurlijk niet kiezen, dus toen ik klaar was, leek elke kamer op een praalwagen in een of andere lijpe kerstoptocht. Luke en ik maakten lange winterwandelingen inclusief sneeuwbalgevechten, we hingen popcornslingers met veenbessen in de boom en dronken warme chocolademelk met rum. En als we aangeschoten waren, zongen we kerstliedjes voor elkaar, maar dan wel vals. Het was godsamme net een sentimentele televisiefilm.

Dit jaar kunnen de feestdagen me gestolen worden. Maar goed, er is hoe dan ook niet veel wat me kan boeien. Zo zag ik mezelf in de spiegel toen ik vlak voor deze sessie van uw toilet gebruikmaakte. Voor deze klerezooi begon kon ik geen etalage voorbijlopen zonder even naar mijn spiegelbeeld te kijken. Als ik nu in een spiegel kijk, zie ik een vreemde. Haar ogen zien eruit als opgedroogde modder, en haar haar ligt verwelkt op haar schouders. Ik moet naar de kapper, maar ik word al moe bij de gedachte.

Eigenlijk is het nog erger: ik ben een van hen geworden – een van die klagende, deprimerende mensen die altijd doen alsof ze aan het kortste eind hebben getrokken. En dat allemaal op een toon die er geen doekjes om windt dat ze het eind hebben dat eigenlijk voor jou had moeten zijn. Verdomd, waarschijnlijk praten ze op precies dezelfde toon als ik nu. Ik wil eigenlijk zeggen hoe mooi al die winkels met hun lichtjes eruitzien, of hoe aardig iedereen in deze tijd van het jaar is, maar het lijkt wel alsof ik alleen nog maar woorden van verbittering uit mijn strot krijg.

Dat ik vannacht weer in mijn kast heb geslapen, komt mijn zienswijze waarschijnlijk ook niet echt ten goede – om van de wallen onder mijn ogen nog maar te zwijgen. Ik begon gewoon in bed, maar ik lag te draaien en te woelen tot het er daar als een oorlogsgebied uitzag: ik slaagde er gewoon niet in me veilig te voelen. Dus kroop ik in de kast en rolde me op, met Emma voor de kastdeur. Die arme hond denkt dat ze me bewaakt.

 

De Griezel kwam de badkamer uit, schudde zijn vinger naar me, glimlachte en zei: ‘Zo snel vergeet ik de tijd niet.’

Hij begon een of ander melodietje te neuriën – ik kan niet zeggen welk, maar als ik het ooit nog een keer hoor, ga ik meteen over mijn nek – en trok me van het bed af, zwierde me rond en liet me over zijn knie achteroverzakken. Het ene moment probeert hij mijn kaak te breken, het volgende hangt hij Fred Astaire uit. Met een lach trok hij me weer overeind en voerde me mee naar de badkamer.

Op het wastafelmeubel flakkerden waxinelichtjes, en het rook er naar bloemen en gesmolten was. Boven het bad hing stoom en op het wateroppervlak lagen rozenblaadjes.

‘Tijd om je uit te kleden.’

‘Ik wil niet.’ Het kwam er op fluistertoon uit.

‘Het is tijd.’ Hij staarde me onbewogen aan.

Ik trok mijn kleren uit.

Hij vouwde ze netjes op en bracht ze de badkamer uit. Mijn wangen gloeiden, en ik hield één arm voor mijn borsten en de andere voor mijn kruis, maar hij trok ze weg en gebaarde me in bad te stappen. Toen ik aarzelde, liep zijn gezicht rood aan en kwam hij dichter bij me.

Ik stapte in bad.

Hij pakte die monsterlijk grote sleutelbos, maakte een van de kastjes open en haalde er een kaarsrecht scheermes uit.

Hij tilde mijn rechterbeen op, liet mijn hiel op de rand van het bad rusten en gleed langzaam met zijn hand over mijn kuit en dij. Voor het eerst lette ik op zijn handen. Er zat geen enkel haartje op, en zijn vingertoppen waren glad, alsof ze afgebrand waren. De angst bulderde door mijn lichaam. Wie brandt zijn vingertoppen nou af?

Ik kon mijn blik niet van het scheermes losmaken en keek als verlamd toe hoe het dichter bij mijn been kwam. Zelfs tot huilen was ik niet in staat.

‘Je hebt sterke benen, als van een danseres. Mijn moeder danste.’ Hij keek me aan, maar ik zag alleen het scheermes. ‘Annie, ik praat tegen je.’ Hij ging op zijn hurken zitten. ‘Ben je bang voor het scheermes?’ Ik knikte.

Hij hield het omhoog, zodat het licht erin weerkaatste. ‘Die moderne mesjes snijden veel minder kort af.’ Hij haalde zijn schouders op en glimlachte naar me. Toen boog hij zich voorover en begon mijn kuit te scheren. ‘Als je je hiervoor openstelt, kun je veel over jezelf leren. Dat ik de macht heb om je te doden, kan de meest exotische ervaring van je leven zijn.’ Hij staarde me hardvochtig aan. ‘Maar je weet al hoe bevrijdend de dood kan zijn, nietwaar, Annie?’ Omdat ik niet antwoordde, ging zijn blik heen en weer tussen mij en het scheermes.

‘Ik… ik weet niet wat je bedoelt.’

‘Je bent Daisy toch niet vergeten?’

Ik staarde hem aan.

‘Hoe oud was je ook weer? Twaalf, toch? En zij was zestien? Om zo jong al iemand te verliezen van wie je houdt…’ Hij schudde zijn hoofd. ‘Zoiets kan een mens echt veranderen.’

‘Hoe weet jij van Daisy af?’

‘Je vader stierf al op weg naar het ziekenhuis, nietwaar? En Daisy – hoe kwam zij ook weer aan haar einde?’ Hij wist het. De klootzak wist het.

Op Daisy’s begrafenis kwam ik er onbedoeld achter hoe ze aan haar einde was gekomen; ik ving op dat mijn tante iemand uitlegde waarom mijn moeder niet had gewild dat haar prachtige dochter in een open kist lag opgebaard. Mijn zus heeft me nog maanden in mijn dromen bezocht, dan hield ze haar bloedende hoofd in haar handen en smeekte mij om hulp. Ik ben maandenlang schreeuwend wakker geworden.

‘Waarom doe je dit?’ vroeg ik.

‘Je benen scheren? Vind je het niet ontspannend?’

‘Dat bedoel ik niet.’

‘Over Daisy praten? Het is goed om over dat soort dingen te praten, Annie.’

Opnieuw werd ik overspoeld door het gevoel dat dit niet waar kon zijn. Het kon niet waar zijn dat ik in een warm bad lag terwijl een of andere engerd mijn benen scheerde en me vertelde dat ik mijn gevoelens moest uiten. In wat voor wereld gebeurt zoiets?

‘Sta op, Annie, en zet je voet op de rand van het bad.’

‘Het spijt me, we kunnen nog wel wat praten. Laat me alsjeblieft niet…’ Zijn gezicht werd uitdrukkingsloos. Die blik had ik eerder gezien.

Ik stond op en zette mijn voet op de rand van het bad. Ik huiverde in de kou en zag de naar rozen geurende stoom van mijn lichaam komen. Ik haat de geur van rozen, altijd al gedaan. En de Griezel?

Die begon te neuriën.

Ik wilde hem van me afduwen. Ik wilde mijn knie in zijn gezicht planten. Maar mijn ogen waren onafgebroken op het glanzende scheermes gevestigd. Hij deed me fysiek geen pijn, hooguit een beetje met zijn nagels toen hij mij bij mijn achterste pakte om me op mijn plek te houden, maar de angst was allesomvattend, een massief ding dat mijn borstkas verscheurde.

Jaren geleden moest ik naar de dokter, een oude kerel waar ik pas één keer eerder was geweest. Die keer moest hij een uitstrijkje maken, en ik herinner me nog hoe ik op mijn rug lag en hij zijn hoofd tussen mijn benen stak. Hij was een sportvlieger, en overal in zijn spreekkamer hingen foto’s van vliegtuigen. Toen hij een koud instrument bij me naar binnen duwde, zei hij: ‘Denk maar aan vliegtuigen.’ En dat deed ik ook terwijl de Griezel me scheerde. Ik dacht aan vliegtuigen.

Toen hij klaar was met scheren, spoelde hij me af, hielp me uit bad en droogde me behoedzaam af. Daarna maakte hij een kastje open, haalde er een enorme fles bodylotion uit en smeerde mijn lichaam in.

‘Dat is lekker, hè?’

Ik had kippenvel. Zijn handen waren overal, ze gleden over me heen en wreven de lotion in.

‘Stop. Alsjeblieft. Alsjeblieft!’

‘Waarom zou ik stoppen?’ vroeg hij glimlachend. Hij nam alle tijd en sloeg geen enkel plekje over.

Toen hij klaar was, liet hij me op dat stomme roze pluizige badmatje achter, als een ingevet varken dat naar godvergeten rozen ruikt. Maar lang liet hij me niet wachten; hij kwam terug met een handvol kleren.

Hij liet me een klein slipje van wit kant – geen string, een gewoon slipje – en een bijpassende beha zonder schouderbandjes aantrekken. In mijn maat. Hij deed een stap achteruit, bekeek me vluchtig en klapte in zijn handen terwijl hij zichzelf feliciteerde omdat hij zijn werk zo goed had gedaan. Toen reikte hij me een jurk aan, een maagdelijk wit ding dat ik in een vroeger leven mooi had kunnen vinden. Wat zeg ik, het wás een mooie jurk, en hij voelde duur aan. Hij leek op die beroemde jurk van Marilyn Monroe, maar dan minder gewaagd, eerder een versie voor brave meisjes.

‘Draai je om.’

Toen ik niet bewoog, trok hij een wenkbrauw op en maakte een cirkelbeweging met zijn vinger.

Terwijl ik rondtolde, zweefde de jurk om me heen. Hij knikte goedkeurend en stak zijn hand op om me te laten stoppen.

Toen hij me de badkamer uit had geleid, zag ik dat hij mijn foto’s en de doos had opgeruimd. De vloer was bezaaid met kaarsen, de lampen waren gedimd en het bed stond op me te wachten, enorm en gereed.

 

Ik moest een manier vinden om tot hem door te dringen. Dan kon ik tijd rekken, tot iemand me vond. Iemand zou me vinden.

‘Laten we wachten tot we elkaar iets beter kennen,’ zei ik. ‘Dan is het bijzonderder.’

‘Rustig maar, Annie, er is niets om bang voor te zijn.’

Alsof een seriemoordenaar tegen je zegt dat het een prachtige dag is om iedereen in de buurt te vermoorden.

Hij draaide me om en trok de rits van de witte jurk omlaag. Ik huilde nu. Het was geen snikken, alleen een stom, hikkend gejammer. Toen hij de rits helemaal tot onder aan mijn rug naar beneden had getrokken, kuste hij mijn nek. Ik huiverde. Hij lachte.

Hij liet de jurk op de grond vallen. Terwijl hij mijn beha losmaakte, probeerde ik me los te rukken, maar hij hield me met één arm om mijn middel stevig vast. Zijn andere hand taste om me heen en gleed over mijn borst. Mijn gezicht werd nat van de tranen. Er viel een traan op zijn hand, en hij draaide me om en keek me aan.

Zijn hand ging naar zijn lippen en hij drukte zijn mond op de vochtige plek. Hij hield hem daar even, glimlachte en zei: ‘Zoutachtig.’

‘Hou op. Hou alsjeblieft op. Ik ben bang.’

Hij draaide me om en liet me op de rand van het bed zitten. Hij keek me geen moment aan – hij staarde onafgebroken naar mijn lichaam. Een parel zweet gleed over zijn gezicht omlaag, droop van zijn kin en viel op mijn dij. Hij brandde in mijn huid, en ik wilde hem wanhopig graag afvegen, maar ik durfde me niet te verroeren. Hij knielde op de vloer en begon me te kussen.

Hij smaakte naar zure, oude koffie.

Ik kronkelde en probeerde me los te rukken, maar hij duwde zijn lippen alleen maar harder tegen de mijne.

Ten slotte liet hij mijn mond met rust. Ik hapte naar lucht, maar mijn adem stokte toen hij opstond en zijn kleren uittrok.

Hij zag er niet overdreven sterk uit, maar zijn spieren waren duidelijk afgetekend, zoals bij hardlopers, en zijn lichaam was volkomen onbehaard. Zijn gladde huid glansde in het kaarslicht. Hij staarde me aan alsof hij verwachtte dat ik iets zou zeggen, maar ik kon alleen maar terugstaren en trilde hevig. Zijn pik werd slap.

Hij sloeg zijn arm onder mijn knieën en gooide me op het bed. Zijn knie duwde mijn benen uit elkaar en hij hield mijn ene arm tussen onze lichamen gevangen en duwde de andere met zijn linkerhand boven mijn hoofd, waarbij zijn elleboog in mijn biceps drong.

Ik probeerde onder hem uit te kronkelen en stribbelde tegen met mijn heupen, maar zijn schenen drukten mijn dijen omlaag. Met zijn vrije hand begon hij aan mijn slipje te trekken.

Ik deed verwoede pogingen om me alles te herinneren wat ik ooit over verkrachters had geleerd. Het was iets met macht, ze wilden macht over je hebben, maar je had verschillende soorten, sommigen wilden juist iets anders. Ik wist het niet meer. Waarom niet? Kon ik hem, als ik hem niet kon tegenhouden, dan ten minste zo ver krijgen dat hij een condoom omdeed?

‘Stop! Ik heb een…’ Zijn borst duwde mijn vuist in mijn maag. Ik zei hortend: ‘Ik heb een ziekte. Een geslachtsziekte. Die krijg jij ook als je…’

Hij scheurde mijn slipje van me af. Ik stribbelde wild tegen. Hij glimlachte.

Omdat ik bijna geen lucht meer kreeg, staakte ik mijn verzet en ademde in. Ik moest nadenken, me concentreren, er moest een manier zijn om te… Zijn glimlach verflauwde.

Toen begreep ik het. Hoe meer ik reageerde, hoe leuker hij het vond. Ik dwong mijn lichaam niet meer te trillen. Ik stopte met huilen. Ik bewoog niet meer. Ik dacht aan vliegtuigen. Het duurde niet lang of hij had het door.

Hij drukte zijn elleboog zo hard in mijn arm dat ik dacht dat hij brak, maar ik gaf geen kik. Hij spreidde mijn benen wijder en probeerde in me te dringen, maar hij was nog slap. Ik zag op zijn schouder een moedervlek, waar één eenzame haar uitstak.

Hij knarsetandde, klemde zijn kaken op elkaar en gromde: ‘Zeg mijn naam.’ Dat deed ik niet. Het was uitgesloten dat ik deze engerd bij de naam van mijn vader zou noemen. Hij had de macht over mijn lichaam, maar ik zou hem geen macht over mijn woorden geven.

‘Vertel me wat je voelt!’

Ik bleef hem aanstaren. Hij draaide mijn gezicht weg.

‘Kijk me niet aan!’

Hij probeerde me opnieuw binnen te dringen. Ik dacht aan die ene haar. Zijn hele lichaam was gladgeschoren, behalve die moedervlek. Ik ging de angst voorbij, kwam bij de hysterie terecht en begon te giechelen. Hij zou me vermoorden, maar ik kon er niet mee ophouden. Het gegiechel werd gelach.

Zijn lichaam boven me verstijfde. Ik keek nog steeds weg, naar de wand aan de andere kant van de ruimte. Zijn vrije hand greep mijn mond. Hij draaide mijn gezicht terug, zodat ik hem moest aankijken terwijl hij mijn lippen tegen mijn tanden platdrukte. Zijn hand drukte harder en harder. Ik proefde zout.

‘Rotwijf!’ schreeuwde hij, waarbij hij spuug over me heen sproeide. Toen veranderde zijn gelaatsuitdrukking opnieuw. Ieder leven stroomde eruit weg. Hij sprong van het bed, blies alle kaarsen uit en liep de badkamer in. Niet veel later hoorde ik de douche lopen.

Ik rende naar de voordeur en probeerde de deurklink. Hij zat op slot. De douche werd uitgezet. Met bonkend hart rende ik terug naar het bed. Ik draaide mijn gezicht naar de muur, zoog op mijn bloedende onderlip en huilde. Tranen vermengden zich met bloed. Het bed boog door toen hij naast me kwam liggen.

Hij zuchtte. ‘God, wat hou ik van deze plek. Het is hier zo stil – ik heb het extra goed geïsoleerd. Zelfs de krekels hoor je niet.’

‘Breng me alsjeblieft naar huis. Ik zal niemand iets zeggen. Dat zweer ik. Alsjeblieft!’

‘Er is geen plek op de wereld waar ik lekkerder droom.’

Hij nestelde zich tegen me aan, legde zijn been over mijn been en hield mijn hand vast tot hij in slaap viel. Ik lag daar met de Griezel naakt tegen me aan en wilde dat het bed zich zou openen en mij zou opslokken. Mijn arm deed pijn, mijn gezicht deed pijn en mijn hart deed pijn. Ik huilde mezelf in slaap.

 

We hebben nog tijd over, maar voor vandaag ben ik klaar. En ja, ik weet dat het volgende week kerst is en we een sessie overslaan. Dat is maar goed ook, ik heb tijd nodig om van deze ellende bij te komen. Om erover te kunnen praten, moet ik ernaar terug. Ontkennen is veel gemakkelijker. Althans, dat maak ik mezelf wijs… Gedurende een fractie van een seconde dan. Deze narigheid ontlopen is zoiets als een deur dichthouden terwijl er een woeste rivier tegenaan beukt. Het water stroomt al door de kieren naar binnen en voordat je het weet, zal de deur bezwijken. Zal de deur, nu ik wat water binnenlaat, weggeslagen worden? Word ik, als ik alles wat vastzit loslaat, zelf ook met de rivier meegesleurd?

Maar goed, voorlopig ga ik eerst maar eens naar huis, ik denk dat ik een flink hete douche neem. En als ik dat heb gedaan, ga ik er waarschijnlijk nog een keer onder staan.

Vierde sessie

Hoe was uw kerst, doc? Ik hoop dat de Kerstman u iets moois heeft gegeven. Dat u iedere week met een halvegare als ik te maken heeft zal u toch wel van een plekje op zijn mooiespullenlijst verzekeren? Ik? Nou, eigenlijk had ik het goede voornemen om iedere vorm van kerstsfeer of blijmoedigheid te mijden, maar het is niet aan mijn deur voorbijgegaan. En dat bedoel ik letterlijk. Een paar jongens van de padvinderij kwamen kerstbomen verkopen, en misschien was ik geïnspireerd door uw krans of waardeerde ik het dat ze de moed hadden om bij de enige deur zonder kerstverlichting aan te bellen, maar op de een of andere manier eindigde het ermee dat ik er een kocht. Mannen in uniform, ik heb er altijd een zwak voor gehad.

Het probleem was alleen dat mijn moeder al mijn kerstversiering had weggegooid en iedere keer als ik overwoog om naar een winkel te gaan… Nou ja, zelfs nu mensen me niet meer aanstaren alsof er een kabouter uit mijn kont kruipt, dans ik nog liever met blote voeten op gebroken kerstballen dan dat ik in deze tijd van het jaar in een winkel kom. Maar uiteindelijk werd ik zo moe van die stomme boom die daar droevig en naakt in een hoekje stond dat ik hem naar de daklozenopvang in de stad heb gebracht. Ik dacht dat er daar misschien wel iemand was die er plezier aan zou beleven.

Ik had verdomme ook niets om eronder te leggen. Tegen mijn vrienden en familie had ik gezegd dat ik geen cadeautjes wilde, en naar kerstfeestjes ben ik niet gegaan. Zie dat maar als mijn geschenk aan het grote publiek. Het is nergens voor nodig anderen te deprimeren. Nee, vergeleken met vorig jaar was deze kerst een doorslaand succes.

 

De ochtend nadat de Griezel had geprobeerd me te verkrachten, dwong hij me samen met hem te douchen. Hij waste me alsof ik een kind was en sloeg geen plekje over. Vervolgens moest ik hem wassen, van top tot teen.

Daarna schoor hij zijn lichaam, en ondertussen moest ik met mijn gezicht naar de muur gaan staan. Ik verlangde hevig naar het scheermes. Ik wilde hem zijn lul afsnijden. Mij schoor hij deze keer niet. ‘Dat is voor in bad,’ zei hij. Toen we onder de douche vandaan waren gekomen, bracht hij me kleren.

‘Wat heb je met mijn pak gedaan?’

‘Maak je geen zorgen, je hoeft nooit meer naar kantoor.’ Hij glimlachte.

Ook vandaag stond er sexy bruidswit ondergoed op het menu, en een eenvoudig jurkje met een countrydessin van kleine roze hartjes op een crèmekleurige achtergrond. Zo’n ding had ik zelf van mijn leven niet uitgezocht, veel te zoet en te lief. Nadat hij me ook nog een paar slippers had gegeven, liet hij me op de barkruk zitten terwijl hij een ontbijt van havermout met gedroogde bosbessen klaarmaakte. Terwijl ik at, zat hij tegenover me en legde me mijn nieuwe leefregels uit. Of eigenlijk legde hij me eerst uit hoe hachelijk mijn situatie was.

‘We zitten op kilometers afstand van enig menselijk wezen, dus zelfs als je zou ontsnappen, zou je het nooit langer dan een paar dagen volhouden. Maar over de vraag hoe we moeten overleven hoef je je geen zorgen te maken. Ik heb overal voor gezorgd. We leven van het land, en je bent hier alleen in je eentje als ik jaag of voor inkopen naar de stad ga.’ Ik leefde op; naar de stad gaan betekende dat er vervoer was.

‘Je zult er nooit in slagen het busje te vinden, en voor het onwaarschijnlijke geval dat dat je wel zou lukken, heb ik ervoor gezorgd dat je de motor niet zult kunnen starten.’

‘Hoe lang dacht je me hier te houden? Vroeg of laat raakt je geld op.’

Zijn glimlach werd breder.

‘Ik verdien dit niet, en mijn familie ook niet. Vertel me wat ik moet doen om vrij te komen. Dan doe ik dat, dat zweer ik, wat het ook is.’

‘Ik heb eerder geprobeerd vrouwenspelletjes mee te spelen, en het resultaat was niet altijd even gunstig. Dus die fout maak ik niet meer.’

‘De parfumgeur achter in je busje, op de deken… Is er nog een vrouw? Heb je haar…?’

‘Begrijp je echt niet dat dit een fantastisch geschenk is? Dit is je verlossing, Annie.’

‘Ik begrijp er helemaal niets van. Het slaat nergens op. Waarom doe je me dit aan?’

Hij haalde zijn schouders op. ‘De gelegenheid deed zich voor, je was er. Soms overkomt goede mensen iets goeds.’

‘Maar dit ís helemaal niet goed! Dit is verkeerd!’ Ik keek hem woedend aan. ‘Je kunt me niet zomaar weghalen van…’

‘Van wie heb ik jou weggehaald? Van je vriendje? Over hem hebben we het al gehad. Van je moeder? Ik vind mensen in het algemeen al saai, maar jullie tweeën samen te zien lunchen? Iemands lichaamstaal onthult veel. Jij hebt alleen een echte relatie met je hond.’

‘Ik heb een leven.’

‘Nee, je bestond alleen maar. Ik geef je een tweede kans, en ik stel voor dat je goed oplet, want een derde komt er niet. Voortaan doen we na het ontbijt lichaamsoefeningen en daarna gaan we onder de douche. Dat hebben we vandaag vóór het ontbijt gedaan, maar in de toekomst zal er niet van het schema afgeweken worden.’

Hij liep naar de kledingkast en deed hem van het slot.

‘Ik kies iedere dag uit wat je aantrekt.’ Hij hield twee jurken op met dezelfde snit als de jurk die ik aanhad. De ene had marineblauwe hartjes op een kobaltblauwe achtergrond, de andere was effen lichtroze. Mijn weerzin tegen roze nam snel toe. Op de bovenste plank lag een hele stapel, waarschijnlijk dezelfde jurk in verschillende kleuren. Hij stak zijn hand achter in de kast en trok er een lavendelblauw wollen vestje uit. ‘De winters hier kunnen koud zijn.’

Op de plank eronder lagen verschillende setjes van de kleding die hij op dat moment droeg – beige overhemden en broeken. Daarnaast zag ik beige truien liggen. Hij zag waar ik naar keek, glimlachte en zei: ‘Jij geeft genoeg kleur aan mijn leven.’ En hij zette zijn uiteenzetting voort.

‘Nadat je bent aangekleed, ga ik naar buiten en doe ik mijn werk – jouw werk is binnenshuis. Je wast af, maakt het bed op en doet de was.’ Hij pakte een bord uit het kastje en sloeg ermee op het aanrecht. ‘Ongelooflijk, vind je niet? Is van hetzelfde merk als het glas.’ Daarna pakte hij een koekenpan en zwaaide ermee door de lucht alsof het een honkbalknuppel was. ‘Vederlicht, en uit één stuk gemaakt. Geen idee hoe ze het voor elkaar krijgen.’ Hij schudde zijn hoofd.

‘Ik spuit zelf overal een schoonmaakmiddel op.’ Hij deed het kastje onder de wasbak van het slot en haalde er een schoonmaakmiddel uit. Ik zag dat het biologisch afbreekbaar was, maar het merk kende ik niet.

‘Het schoonmaakmiddel staat achter slot en grendel en je mag geen heet water of voorwerpen waarvan ik denk dat ze onveilig zijn gebruiken. Als je klaar bent met schoonmaken, verwacht ik dat je je uiterlijk verzorgt. Je nagels zien er niet uit, die moeten perfect zijn, ik zal ze voor je vijlen. Ik wil dat je voeten zacht en je teennagels gelakt zijn. Vrouwen behoren lang haar te hebben, dus ik doe crèmespoeling in je haar, zodat het sneller groeit. Je draagt geen make-up.

Onze dag begint om zeven uur ’s ochtends, we lunchen precies om twaalf uur en ’s middags bestuderen we boeken die je moet leren kennen. Om vijf uur beoordeel ik je werk, om zeven uur staat het avondeten op tafel en na het avondeten ruim jij alles op en lees je me voor. Na het voorleesuurtje stop ik je in bad, en om tien uur gaat het licht uit.’

Hij liet me een klein zakhorloge met een tijdopnemer zien, een soort stopwatch met een metalen koord eraan, die in zijn broekzak zat. Er waren geen andere klokken in de hut, dus ik wist alleen hoe laat het was als hij me dat vertelde.

‘Je mag vier keer per dag naar de wc. Dat gebeurt onder toezicht, de badkamerdeur blijft open. Nu we het erover hebben…’ Hij keek op zijn horloge. ‘Het is tijd voor je eerste wc-pauze.’ Ik nam de lange weg om de keuken heen, zodat er zoveel mogelijk ruimte tussen hem en mij bleef. ‘Annie, vergeet niet de deur open te laten.’

 

Ik zat al een aantal dagen in de hut toen hij buiten was en ik besloot stiekem te gaan piesen. Op het moment dat hij terugkwam, had ik net doorgetrokken, dus het water liep nog. Ik stond bij het bed en probeerde eruit te zien alsof ik het opmaakte. Ik hoopte dat hij de wc niet zou horen, maar toen hij naar de kraan liep en er een glas onder hield, stopte hij, draaide zijn hoofd en liep naar de badkamer. Meteen daarna kwam hij stampend op me af, zijn gezicht rood, zijn lippen verwrongen in een boosaardige grimas. Ik kroop weg in de hoek en probeerde toen langs hem te schieten, maar hij greep me bij mijn haar.

Hij sleurde me naar de badkamer en dwong me voor het toilet te knielen. Daarna duwde hij mijn achterhoofd naar beneden, waardoor mijn voorhoofd tegen de wc-pot ramde. Hij trok me aan mijn haar weer naar achteren en vulde het glas in zijn vrije hand met wc-water. Hij hurkte achter me, trok mijn hoofd achterover en zette het glas aan mijn mond.

Ik probeerde uit alle macht mijn gezicht weg te draaien, maar hij drukte het glas zo hard tegen mijn lippen dat ik bang was dat het zou breken. Een deel van het water liep mijn mond in, een deel mijn neus. Voordat ik het kon uitspugen, sloeg hij zijn hand voor mijn mond; ik moest het wel doorslikken.

Daarna moest ik twintig keer mijn tanden poetsen – hij telde hardop – en hij dwong me mijn mond te openen zodat hij mijn tanden kon controleren. Vervolgens moest ik mijn mond tien keer met warm, zout water spoelen. Tot slot pakte hij zeep en wat water en wreef zo lang over mijn lippen dat ze aanvoelden alsof er minimaal twee huidlagen af waren gepoetst. Ik heb het nooit meer geprobeerd.

 

Ik heb het gevoel, doc, dat ik nooit meer helemaal van al die geschifte regels van hem loskom. En reken maar dat ze geschift waren. Maar het helpt niet dat ik weet hoe onzinnig ze zijn. Ze zitten in me vast, en ik zit aan hen vast. En aan al die regels van hem heeft mijn eigen psyche er nog een paar toegevoegd – elk kronkeltje dat er in mijn persoonlijkheid te vinden was, is tig keer uitvergoot, waardoor ik een vuilnisbakkenras uit griezelland ben geworden.

Ik rij hier iedere keer via dezelfde route naartoe, en ik stop iedere keer bij dezelfde koffietent. Ik hang mijn jas iedere sessie aan hetzelfde haakje en ga op precies dezelfde plek zitten. U zou mijn dagelijkse routine voor het naar bed gaan moeten zien. Eerst doe ik de deuren op slot, sluit de ramen en laat de luxaflex zakken. Dan ga ik in bad en scheer ik mijn benen, eerst het linker, dan het rechter, en ten slotte scheer ik mijn oksels.

Als ik uit bad kom smeer ik mijn hele lichaam in met lotion, en voordat ik echt naar bed ga, controleer ik de deuren en de ramen nog een keer, zet blikjes voor de deur en kijk nog één keer of het alarm wel aanstaat – de blikjes staan er voor het geval het alarm niet werkt – en ten slotte verzeker ik me ervan dat het mes onder het bed ligt en de pepperspray op het nachtkastje staat.

Vaak probeer ik wel in mijn bed te slapen, maar lig ik naar ieder geluidje te luisteren, en dan sta ik op en kruip weer met een deken in de kast – ik kruip voor het geval iemand door het raam naar binnen staat te loeren. Dan stop ik mezelf in en zet de schoenen op een rijtje voor me.

Vorige keer zei u dat die vaste gewoontes me waarschijnlijk een gevoel van veiligheid geven, en ja, ik heb gemerkt dat u met enige regelmaat en heel onopvallend ‘Waar je eens aan zou kunnen denken…’ en ‘Heb je wel eens overwogen om…’ in onze gesprekken begint te moffelen. Ach, zolang u niet allerlei vragen gaat stellen, komen we er wel uit. Maar één ding kan ik u beloven: als u me ooit vraagt hoe ik me voel, praat u tegen mijn rug terwijl ik op de deur afsteven om hier voor eens en altijd te vertrekken.

Dus, die vaste gewoontes… Eerst dacht ik dat u er volkomen naast zat, maar ik heb er wat over gefilosofeerd en ik geloof dat mijn bedritueel me inderdaad een veilig gevoel geeft. Dat is, op zijn zachtst gezegd, ironisch. Ik bedoel, ik ben daarboven nooit veilig geweest. Het leek er eerder op alsof ik in een achtbaan door de hel vloog terwijl de duivel achter het bedieningspaneel zat; mijn enige houvast waren die godvergeten vaste gewoontes.

Ik probeer mezelf elke dag een stukje verder de goede richting op te duwen, en sommige ellende schud je gemakkelijker van je af dan andere, maar er zijn dingen… Vannacht heb ik liters thee gedronken en in een poging om op een tijdstip buiten het schema om te piesen een uur op de wc gezeten. Althans, het voelde als een uur. Uiteindelijk wist ik er bijna een druppel uit te persen – mijn god, ik ga piesen! – maar toen kon mijn blaas toch niet verder. Het enige wat dat experiment opleverde, was een nieuwe slapeloze nacht.

Dat gezegd hebbende, ik vind het welletjes voor vandaag. Ik moet naar huis om te piesen, en nee, ik wil uw wc niet gebruiken. Dan zou ik er maar zitten te zitten terwijl ik zou bedenken dat u hier nog bent, en ik zou me afvragen of u zich zou afvragen of ik kon piesen of niet. Nee, bedankt.

 

Vijfde sessie

Toen ik hier vandaag naartoe reed, ben ik bij de koffietent hier op de hoek gestopt. Hij ziet er vanbuiten smoezelig uit, maar de javakoffie is er heerlijk, alleen die maakt het ritje naar de stad de moeite al waard. Ik weet niet wat er in uw mok zit, misschien wel Schotse whisky, maar ik heb het erop gewaagd en een bekertje thee voor u meegenomen. Dan heeft u er tenminste iets aan dat uw dag met mij eindigt.

Trouwens, dat grove zilveren sieraad dat u altijd draagt, vind ik erg mooi. Het past goed bij uw haar en geeft u de flair van een sjieke oma, zo een die niet alleen nog steeds seks heeft, maar er ook nog van geniet. Maakt u zich geen zorgen, hoor, ik zit niet naar details te vissen – ik weet dat zielenknijpers niet graag over hun eigen leven praten, en bovendien word ik veel te veel door mezelf in beslag genomen om naar anderen te kunnen luisteren.

Misschien vind ik uw sieraad wel mooi omdat het me herinnert aan mijn vader, wat dan weer klopt met het feit dat ik zo met mezelf bezig ben. Niet dat mijn vader nou zo veel sieraden droeg, maar hij had een Claddaghring, die nog van zíjn vader was geweest. De ouders van mijn vader kwamen linea recta uit Ierland, ze reisden hier met de boot naartoe en openden een juwelierswinkel. De ring was het enige wat mijn vader, niet lang nadat hij met mijn moeder was getrouwd, erfde toen mijn grootouders bij een brand waren omgekomen – de rest ging naar de bank. Ik heb mijn moeder nog wel eens naar de ring gevraagd, maar ze zei dat hij zoek was geraakt.

Ik vind het prettig om te denken dat mijn vader, als hij nog had geleefd, alles op alles gezet zou hebben om me te redden, maar eigenlijk weet ik niet hoe hij ermee omgegaan zou zijn. Hij was heel relaxed, en voor mij zal hij altijd die veertiger met mooie, ruige truien en kaki broeken blijven. In mijn herinnering was hij maar één keer opgewonden, en dat was toen hij vertelde dat er in de bibliotheek waar hij werkte een nieuwe scheepslading boeken binnen was gekomen.

Ik heb daar in de bergen wel aan hem gedacht, en me zelfs afgevraagd of hij over me waakte. Maar dan werd ik kwaad. Als hij, zoals ik in mijn jeugd dacht, mijn beschermengel was, waarom zorgde hij dan niet dat het ophield?

 

Op de tweede avond moest ik weer in bad en waste de Griezel teder mijn rug. ‘Zeg het maar als er meer warm water bij moet.’ Hij kneep het washandje uit en liet het naar rozen ruikende water over mijn schouders en mijn rug lopen.

‘Wat ben je vanavond stil.’ Hij stak zijn neus in het natte haar dat in mijn nek lag. Toen stopte hij een plukje in zijn mond en begon erop te zuigen. Het liefst had ik mijn schouder in zijn gezicht geramd en zijn neus gebroken, maar ik staarde naar de rand van het bad en telde hoeveel seconden het duurde voordat een waterdruppel naar beneden viel. ‘Wist je dat het haar van iedere vrouw anders smaakt? Jouw haar smaakt naar nootmuskaat en kruidnagel.’ Ik huiverde.

‘Ik dacht al dat het water niet warm genoeg was.’ Hij zette de warmwaterkraan een tijdje open. ‘Ik hoef een vrouw maar te zien of ik weet hoe haar haar smaakt. Sommige mannen laten zich door de kleur misleiden. Je zou al snel denken dat je moeder, met haar jonge gezicht en blonde haar, schoon en fris zou smaken, maar ik heb geleerd dat je, om de waarheid te leren kennen, verder moet kijken dan je neus lang is.’ Hij kwam voor me zitten en waste mijn been. Ik concentreerde me nu op de muur. Hij probeerde me van mijn stuk te brengen – ik mocht niet laten merken dat hij daarin slaagde.

‘Ze is een knappe vrouw. Ik zou wel eens willen weten hoeveel van jouw vriendjes met haar naar bed wilden. Of ze aan haar dachten als ze met jou vreeën.’

Mijn maag draaide zich om. In de loop der jaren was ik eraan gewend geraakt dat mijn vriendjes naar mijn moeder lonkten. Als ze niet bezig waren een van haar maaltijden naar binnen te schuiven, staarden ze naar haar volle mond. Er was er zelfs een bij geweest die tegen me zei dat mijn moeder de geilere, volwassen uitvoering van Tinkelbel was. Zelfs Luke hakkelde soms als ze in de buurt was.

Zeventien, achttien… Wat was die druppel traag!

‘Ik vraag me af of ook maar een van hen net als ik kan zien dat ze naar groene appels smaakt – van die appels waarvan je denkt dat ze rijp zijn, tot je erin bijt. En je vriendin Christina, met haar lange, altijd opgestoken blonde haar, die er altijd zo zakelijk uitziet. Zij heeft meer te bieden dan je op het eerste gezicht zou denken.’

Ik raakte de tel kwijt.

‘Ja, ik ken Christina. Zij is ook makelaar, nietwaar? En behoorlijk succesvol, begreep ik. Ik vraag me af waarom jij je omringt met mensen op wie je jaloers bent.’

Ik wilde zeggen dat ik niet jaloers, maar juist trots op Christina was. We waren al sinds de middelbare school boezemvriendinnen, en alles wat ik van de makelaardij wist, had zij me geleerd. Sterker nog, ze had me alles wat ik van een heleboel dingen wist geleerd. Maar ik hield mijn mond. Deze man zou alles wat ik zei gebruiken om met me aan de haal te gaan.

‘Doet ze je aan Daisy denken? Daisy was gesponnen suiker, maar Christina… mmm, Christina. Ik durf te wedden dat ze naar geïmporteerde peren smaakt.’ Mijn blik kruiste die van hem. Hij begon mijn voet in te zepen. Ik had genoeg van zijn spelletjes.

‘Hoe smaakte jouw moeder?’ vroeg ik. De hand kwam tot stilstand en klemde mijn voet vast.

‘Mijn moeder? Dacht je dat dit om háár draaide?’ Hij lachte, duwde mijn voet onder water en pakte het scheermes uit het kastje.

Hij pakte mijn been en deze keer begon ik de lijnen tussen de tegels op de muur te tellen. Toen het koude lemmet van het scheermes over mijn kuit omlaaggleed, raakte ik de tel weer kwijt en begon ik opnieuw. Toen ik moest opstaan zodat hij de rest kon scheren, verdeelde ik de tegels onder in het aantal scheurtjes in de voegspecie. En toen zijn handen de lotion over me uitsmeerden en hij een liedje neuriede, telde ik de druppels kaarsvet die langs de kaarsen naar beneden druppelden.

Ik inventariseerde alles wat ik zag. Ik vermenigvuldigde en deelde de getallen. Dacht ik aan iets anders of voelde ik iets, dan gaf ik het in gedachten een harde trap en begon van voren af aan.

 

De tweede keer dat hij probeerde me te verkrachten, verroerde ik me niet en huilde ik niet – ik staarde alleen maar naar de wand bij het bed. Zolang ik niet reageerde, kreeg hij hem niet overeind. Het kon niet anders of er kwam hulp aan, en zolang die er nog niet was, kon ik weinig anders dan het uitzingen. Dus wat hij ook met me deed, ik telde of dacht aan vliegtuigen en lag erbij als een lappenpop. Hij greep mijn gezicht en keek me recht in de ogen en bleef proberen zijn slappe penis in me te krijgen. Ik telde de bloedvaten in zijn ogen. Zijn lul werd zachter. Hij schreeuwde dat ik zijn naam moest noemen. Dat deed ik niet. Hij ramde zijn vuist vlak naast mijn oor in het kussen en gilde bij iedere klap: ‘Stom rotwijf dat je bent, stom rotwijf!’

Het rammen stopte. Zijn ademhaling kwam tot rust. Op weg naar de badkamer begon hij te neuriën.

Toen hij onder de douche stond, trok ik het kussen over mijn gezicht en riep: ‘Gestoorde klootzak! Impotente hufter! Je hebt de verkeerde uitgezocht voor je spelletjes!’ Daarna stroomden de tranen in het kussen. Zodra ik hoorde dat de douche werd dichtgedraaid, draaide ik het kussen om, legde het met de droge kant naar boven onder mijn hoofd en draaide mijn gezicht naar de wand.

 

Helaas ontmoedigde zijn mislukking hem niet. Iedere keer begon het met dezelfde procedure: het badderen (het moment waarop hij het liefst praatte), gevolgd door het scheren, de lotion en de jurk. Ik voelde me net een acteur op Broadway: steeds hetzelfde podium, hetzelfde decor, dezelfde verlichting en hetzelfde kostuum, avond in avond uit. Het enige wat veranderde was dat zijn frustratie toenam, en wat hij daaraan deed.

Na zijn derde mislukte poging sloeg hij twee keer zo hard in mijn gezicht dat ik op mijn tong beet. Deze keer voelde ik geen al dan niet bittere voldoening. Ik dempte mijn gesnik in het kussen, zoog op mijn bloedende tong en was doodsbang voor het moment waarop hij klaar zou zijn met douchen.

De vierde nacht stompte hij me twee keer in mijn maag (mijn adem stroomde weg en de schrik was minstens zo groot als de pijn), en één keer op mijn kaak. De pijn was ondraaglijk. De kamer werd donker. Ik bad dat alles helemaal zwart zou worden. Dat gebeurde niet. Ik huilde niet meer in het kussen.

De vijfde avond draaide hij me om, zette zijn knieën op mijn handen en duwde mijn gezicht zo hard in het matras dat ik niet meer kon ademen. Mijn borst brandde. Hij deed dat drie keer; iedere keer liet hij vlak voordat ik mijn bewustzijn verloor los.

Meestal eindigde het ermee dat hij met een uitdrukkingsloos gezicht opstond en ging douchen. Als hij dan weer bij me in bed kwam, knuffelde hij me en praatte over iets triviaals – hoe de oorspronkelijke inwoners van Canada vlees conserveerden, welke sterrenbeelden hij op zijn nachtelijke patrouilles zag, welk fruit hij lekker vond en welk fruit niet.

Maar op een avond kwam hij naast me liggen en zei hij: ‘Ik vraag me af hoe het met Christina gaat. Ze is zo kalm en beheerst, vind je niet? Ik zou wel eens willen weten wat er moet gebeuren voordat zij haar zelfbeheersing verliest.’

Ik deed mijn best me te ontspannen toen hij zijn vingers in mijn verstijfde handen haakte en zacht met zijn duim over mijn duim wreef.

Toen hij naast me lag te snurken, werd ik verscheurd door de gedachte dat hij Christina iets zou aandoen, dat zij mijn angst zou moeten voelen. Dat mocht ik niet laten gebeuren. Mijn aanpak werkte niet, tenzij ik eropuit was dat ik, en wellicht ook Christina, werd vermoord. Het duurde te lang voordat ik werd gevonden, en hij zou echt niet op een dag naar me toe komen en zeggen: ‘Ik geloof toch niet dat dit zo’n goed idee was, dus ik breng je terug naar huis.’ Mijn eigen leven had ik nog wel wat langer in de waagschaal willen stellen, maar dat van Christina niet.

Ik moest hem gaan helpen me te verkrachten.

 

Het was cruciaal dat ik zijn gedrag begreep. Ik haalde alles boven wat ik ooit over verkrachting had gelezen en gezien – Law & Order, Criminal Minds en een paar documentaires. Vervolgens probeerde ik me te herinneren wat verkrachters willen en onder welke omstandigheden ze hun slachtoffers vermoorden.

Ik wist nog dat sommige verkrachters willen denken dat hun slachtoffers genieten. Misschien was de Griezel in staat zichzelf wijs te maken dat ik er daadwerkelijk van genoot, maar kon hij hem steeds niet omhoog krijgen omdat hij toch ergens een stemmetje hoorde dat twijfel zaaide. Van dat stemmetje werd hij impotent. En als dat stemmetje harder ging roepen, was ik dood.

 

Toen ik de volgende avond weer in bad zat, zei ik: ‘Je bent erg teder.’ Hij staarde me streng aan, en ik dwong mezelf hem recht aan te kijken.

‘Echt?’

‘De meeste mannen zijn nogal ruw, weet je, maar als jij me aanraakt, is het fijn.’

Hij glimlachte.

‘Het spijt me dat ik zo lastig was. Ik was gewoon onzeker, in het begin, snap je, maar ik dacht dat het misschien... Misschien is het toch niet te laat voor me, om een nieuw leven op te bouwen.’ Hoeveel moest ik twijfelen? Als ik te positief was, zou hij er nooit in trappen.

‘Lastig?’

‘Ik bedoel, het zal wel even duren voordat ik overal aan gewend ben, maar ik begin in te zien dat het me hier best zou kunnen bevallen. Met jou.’

‘Denk je dat echt?’ Hij benadrukte ieder woord.

Ik dwong mezelf weer oogcontact te maken en probeerde zo oprecht mogelijk over te komen.

‘Ja, dat denk ik. Jij begrijpt dingen waar de meeste mannen niets van snappen.’

‘O, ik begrijp zeker dingen waar de meeste mannen niets van snappen.’ Op zijn gezicht verscheen zijn mooiste glimlach. Bingo.

Toen hij me met lotion insmeerde, zei ik: ‘Ik vind die geur echt heerlijk.’ Zijn glimlach werd nog breder.

Ik trok de jurk aan, draaide voor hem rond en zei: ‘Precies de jurk die ik ook zou hebben uitgekozen.’

In bed kreunde ik verlangend, en ik kuste hem terug, maar behoedzaam, alsof ik langzaam onder zijn aanrakingen ontwaakte. Zijn ademhaling werd gejaagder, en ik telde het aantal seconden tussen zijn inademingen, alsof het weeën waren. Vanbinnen ging ik dood.

Hij lag zwaar ademend en met een rood gezicht op me. Omdat ik bang was dat hij zijn erectie, en daarmee zijn zelfbeheersing, zou verliezen, ging ik met mijn hand omlaag en streelde hem. Het moest.

In mijn hart rolde ik me tot een balletje op, zodat ik me kon verbergen voor de woorden die ik fluisterde: ‘Op dit moment heb ik gewacht.’

Zijn armen verstarden, en zijn gezicht werd donker van woede. Zijn hand omklemde mijn keel en kneep terwijl ik er tevergeefs naar graaide.

‘Ik kan je in een handomdraai vermoorden, en jij praat als een hoer? Je moet doodsangsten uitstaan. Je moet smeken. Je moet vechten voor je leven. Snap je dat dan niet?’

Ten slotte liet hij mijn keel los, maar aan mijn opluchting kwam al snel een einde door een stomp in mijn maag. Daarna deelde hij de ene na de andere klap uit: op mijn borsten en mijn gezicht, in mijn kruis. Ik verzette me hevig, maar zijn vuisten waren overal tegelijk. Het regende klappen, tot ik ze niet meer voelde. Ik was buiten bewustzijn geraakt.

 

Het is vreemd, doc, maar toen de Griezel me een hoer noemde en me sloeg, voelde ik wel pijn, maar geen verontwaardiging: ik wilde dat hij me pijn deed. Terwijl mijn lichaam zich verzette, moedigde ik hem in gedachten aan. Ik verdiende de pijn. Hoe had ik het in mijn hoofd gehaald zulke dingen te zeggen? Hoe had ik het in mijn hoofd gehaald hem zo aan te raken?

Ik heb daar op die berg heel veel dingen tegen mijn zin in gedaan, en van heel veel had ik niet willen geloven dat ik ertoe in staat was. Maar dat moment? Als ik me afvraag hoe ik de zombie heb kunnen worden die ik nu ben, hoe ik zo de weg heb kunnen kwijtraken, dan kom ik altijd terug op dat moment: het moment waarop ik mijn ziel opzij schoof om plaats te maken voor de duivel.

 

Zesde sessie

Gisteren heb ik een tijdje in de kerk gezeten. Niet om te bidden, ik ben niet gelovig, maar gewoon om even tot rust te komen. Voor de ontvoering moet ik honderden keren langs die kerk zijn gereden zonder hem gezien te hebben. Ik kom niet uit een familie van kerkgangers, integendeel: mijn moeder en mijn stiefvader hadden het op zondagochtend meestal te druk met het uitslapen van hun eigen ‘religie’. Maar de afgelopen maanden ben ik er al een aantal keer geweest. Het is een oude kerk, en het ruikt er zoals in een museum, maar op een goede manier, zo van: we hebben een hoop ellende overleefd, maar we staan er nog. Dat glas-in-lood werkt op de een of andere manier ook goed, bij mij. Als ik diepzinnig wilde worden, zou ik zeggen dat ik het fijn vind dat al die brokstukken samen zoiets verdomds mooi kunnen vormen. Het is maar goed dat ik niet diepzinnig ben.

De kerk is meestal leeg – dank je, God – maar als er wel andere mensen zijn, is er niemand die tegen me praat of zelfs maar naar me kijkt. Niet dat ik oogcontact zou maken, overigens.

 

Toen ik bijkwam nadat de Griezel me buiten westen had geslagen, deed mijn hele lichaam pijn, en het duurde lang voordat ik mijn hoofd optilde en om me heen keek. Er ging een golf misselijkheid door me heen, iedere keer dat ik ademhaalde voelde ik een vlammende pijn in de rechterkant van mijn borst, één oog zat vrijwel helemaal dicht en door het andere zag ik alles in een waas; ik onderscheidde alleen contouren. Hem zag ik nergens. Of hij sliep op de vloer, of hij was buiten. Ik bleef roerloos liggen.

De badkamer lonkte, maar ik wist niet of ik dat wel zou halen, en ik was bang dat hij me zou betrappen als ik buiten het schema om plaste. Waarschijnlijk verloor ik mijn bewustzijn weer, want ik herinner me verder niets totdat ik wakker werd uit een droom waarin ik met Luke en onze honden langs het strand rende. Toen ik weer besefte waar ik was, begon ik te huilen.

Mijn blaas brandde – als ik nog veel langer wachtte, zou ik in bed plassen. God mocht weten van welke van de twee overtredingen hij het kwaadst zou worden. Het was uitgesloten dat ik die jurk opnieuw aantrok, dus kroop ik naakt naar de badkamer. Om de zoveel tijd wachtte ik tot de zwarte vlekken in mijn gezichtsveld wegtrokken, en dan kroop ik weer een stukje, onafgebroken kreunend. Hij zou ervan genoten hebben.

Omdat ik doodsbang was dat hij binnenkwam op het moment dat ik op de wc zat, hurkte ik boven de afvoer in de badkuip. Terwijl ik met mijn hoofd tegen de muur leunde, probeerde ik precies zo veel lucht in te ademen dat het geen pijn deed, en ik bad dat ik daar niet zou sterven. Uiteindelijk kroop ik terug naar bed, en verloor het bewustzijn weer.

Ik had een bonzende hoofdpijn, maar in de verte, als een achtergrondgeluid. Ik wist nog steeds niet waar de Griezel was, en voor mijn geestesoog raasden huiveringwekkende beelden waarin hij Christina ontvoerde. Ik bad dat mijn poging om invloed op hem uit te oefenen hem niet regelrecht naar haar toe had geleid.

Ik wist niet precies hoe lang ik beurtelings bij was en weer buiten bewustzijn was geweest, maar voor mijn gevoel minstens een dag. Toen ik weer enigszins op krachten was gekomen, liep ik naar de deur. Hij zat nog steeds op slot. Shit. Ik hield mijn hoofd onder de kraan, waste de plakkerige substantie waarvan ik aannam dat het bloed was van mijn gezicht en begon te drinken. Maar het koude water was nog niet in mijn maag of ik moest me aan het aanrecht vastklemmen en begon te braken.

Toen ik me eindelijk kon bewegen zonder duizelig te worden, doorzocht ik de hut weer. Mijn vingers betastten iedere spleet en iedere bout. Ik klom op het aanrecht en trapte zo hard tegen het luik dat ik dacht dat ik de spieren in mijn been had gescheurd. Maar mijn voet liet zelfs geen beschadiging achter. Hoewel ik ernstige verwondingen had en me niet kon herinneren wanneer ik voor het laatst had gegeten, zou ik het risico op die berg genomen hebben als ik uit die vervloekte hut had kunnen ontsnappen.

Om bij te houden hoeveel dagen ik vermist was, trok ik het bed van de muur en duwde mijn nagel in het hout tot er een vage afdruk was. Als er licht door het gaatje in de badkamer kwam, moest het ochtend zijn, en als het nog donker was zou ik wachten tot het lichter werd en dan nog een streepje zetten. Twee streepjes sinds hij me achter had gelaten. Om mezelf min of meer aan het schema van de Griezel te houden, plaste ik pas als ik het echt niet langer kon ophouden, en dan alleen in de badkuip, met gespitste oren. Omdat ik bang was onder de douche te staan of in bad te liggen als hij terugkwam en door hem betrapt te worden, meed ik beide, en als de hongersteken te heftig werden, vulde ik mijn buik met water.

Ik stelde me voor dat ze thuis een wake met kaarslicht hielden en zag voor me dat mijn vrienden bijeenkomsten organiseerden, of brochures met mijn glimlachende gezicht erop uitdeelden. Mijn moeder zou wel gek worden. Ik zag haar thuis zitten huilen, beeldschoon waarschijnlijk – tragisch stond haar goed. Buren zouden stoofschotels brengen, tante Val zou de telefoontjes afhandelen en mijn stiefvader zou haar hand vasthouden en tegen haar zeggen dat het wel goed kwam. Was er maar iemand die dat tegen mij kon zeggen! Waarom hadden ze me nog niet gevonden? Hadden ze het opgegeven? Ik had nog nooit gehoord dat iemand werd vermist en weken later nog werd teruggevonden. Dat wil zeggen, als de vermiste persoon geen lijk was geworden.

Misschien smeekte Luke wel op tv of ik terugkwam. Of zouden de agenten hem ondervragen? Was het vriendje niet altijd verdachte nummer één? Dan verdeden ze hun tijd met hem terwijl ze naar de Griezel zouden moeten zoeken.

Ik maakte me zorgen om Emma, om wie er voor haar zorgde. Gaven ze haar het voedsel dat geschikt was voor haar gevoelige maag? Lieten ze haar genoeg uit? Maar ik vroeg me vooral af of Emma zou denken dat ik haar had verlaten, en als ik daaraan dacht, moest ik altijd huilen.

Om mezelf te troosten speelde ik in mijn hoofd herinneringen aan Luke, Emma en Christina af, alsof het homevideo’s waren: stoppen, terugspoelen en herhalen. Een van mijn favorieten was die met Christina waarop we met z’n tweeën een snoepfeest houden. Ze kwam afgelopen Halloween bij me om te scrabbelen, en we besloten een van de zakken open te scheuren die ik voor de kinderen die aan de deur kwamen had gekocht,. Eén zak werd twee zakken, en toen drie en toen vier. We werden high van de suiker, en ons spelletje Scrabble ontaardde in een warboel van vieze woorden en hysterisch gelach. Toen hadden we geen snoep meer voor de kinderen en moesten we alle lampen uitdoen. We verstopten ons in het donker en luisterden naar het vuurwerk en lachten ons ziek.

Maar mijn gedachten keerden altijd terug naar de Griezel en wat hij nu misschien met haar deed. Ik stelde me voor dat ze op haar kantoor zat, misschien werkte ze over, en dan zag ik voor me hoe de Griezel buiten in zijn busje zat te wachten. Mijn machteloosheid maakte me razend.

 

Toen er weer een dag voorbij was en ik een nieuw streepje in de muur had gekrast, verdween mijn verlangen naar eten, maar het gevoel dat de Griezel terug zou komen bleef. En als ik wilde overleven, moest ik daarop voorbereid zijn. Mijn poging om hem te verleiden was me bijna fataal geworden, dus ik moest bedenken waarom hij doldraaide toen ik deed alsof ik opgewonden was.

Was hij een sadist? Nee, hij werd niet opgewonden als hij me sloeg. Hij speelde iets na. Hij had een patroon. Het begon met het bad, zijn versie van het voorspel misschien, en daarna werd hij gewelddadig. Wat was er verdomme met die vent?

Hij had gezegd dat vrouwen geen lieverdje willen en dat wij allemaal als vuilnis behandeld willen worden, en toen ik hem onomwonden probeerde te verleiden werd hij woedend, schold me uit voor hoer en zei dat ik me moest verzetten. Waarschijnlijk dacht hij dat ‘nette’ vrouwen heimelijk een agressieve man willen die hen ruw behandeld en onderwerpt, en zou alleen een ‘hoer’ laten merken dat ze dat fijn vindt – een nette vrouw zou zich verzetten. Daarom voelde hij zich waarschijnlijk pas een echte man als ik bang voor hem was.

Hij probeerde me te laten genieten – met angst en pijn. En als ik niet reageerde, dacht hij me pijn te moeten doen. Godallemachtig! Hij was een verkrachter die dacht dat iedere vrouw over verkrachting fantaseerde. Maar ik wist nu tenminste wel wat hij wilde: ik moest me verzetten en mijn angst en pijn laten zien.

Als ik iets in mijn maag had gehad, zou ik het uitgekotst hebben. Op de een of andere manier was het erger om hem mijn echte emoties te tonen dan te doen alsof ik het lekker vond om verkracht te worden.

 

Omdat ik meer sliep dan wakker was, werd het de vierde dag dat ik alleen was moeilijker om onderscheid te maken tussen mijn dromen en de realiteit. Ik weet zeker dat ik soms hallucineerde, want hoewel ik klaarwakker was hoorde ik Lukes stem en rook ik zijn eau de cologne, maar als ik mijn ogen opendeed, zag ik niets anders dan de ellendige wanden van de hut.

Ik besefte dat ik, omdat ik zo verzwakt was, mijn plannetje zou kunnen vergeten en daarom verzon ik een rijmpje als ezelsbruggetje. Ik herhaalde het tussen het waken en het inslapen in, steeds opnieuw.

De Griezel heeft een ziek brein en kickt op angst en pijn. De Griezel heeft een ziek brein en kickt op angst en pijn.

De vijfde dag begon ik bang te worden dat hij niet terug zou keren voordat ik van honger zou omkomen. Het grootste deel van de dag lag ik op bed of zat ik in een hoekje af te wachten tot de deur openging terwijl ik mijn rijmpje herhaalde, maar ik dutte voortdurend in. Ik denk dat het vroeg in de avond was, maar ik voelde me zo zwak dat het later leek. Toen klikte het slot van de deur en kwam hij binnen.

Ik was zowaar blij om hem te zien – ik zou niet verhongeren. Maar ik was vooral blij om te zien dat hij alleen was; tot ik me afvroeg of Christina bewusteloos en vastgebonden in het busje lag.

Hij deed de deur dicht en staarde me aan. Zijn beeld zweefde voor mijn ogen heen en weer.

De Griezel heeft een ziek brein en kickt op angst en pijn.

Terwijl ik over mijn hele lichaam beefde, zei ik met trillende stem: ‘Godzijdank… Ik ben zo bang geweest. Ik… ik dacht dat ik hier in mijn eentje dood zou gaan.’

Zijn wenkbrauwen schoten omhoog. ‘Sterf je dan liever in gezelschap?’

‘Nee!’ Ik schudde mijn hoofd, en de kamer draaide om me heen. ‘Niemand mag sterven. Ik heb nagedacht…’ Mijn uitgehongerde hersens spanden zich in om zich de woorden te herinneren. ‘Ik heb een beetje nagedacht over dingen… over dingen die ik je wil vertellen, maar ik moet weten of…’ Mijn maag trok samen. ‘Christina, is Christina in orde?’

Hij slenterde naar een barkruk, ging zitten en liet zijn kin in zijn hand rusten. ‘Interesseert het je niet hoe het mij gaat?’

‘Jawel, jawel, natuurlijk wel, maar ik dacht… Ik wilde alleen weten…’ De Griezel vervaagde, kwam weer in beeld en vervaagde toen weer. ‘Ik heb het verkeerd aangepakt. Helemaal verkeerd. Vorige keer.’

Hij kneep zijn ogen tot spleetjes en knikte.

‘Maar ik heb een plan. Als…’

‘Jij hebt een plan?’ Hij ging rechter zitten. Waar was ik in godsnaam mee bezig?

Ik drukte mijn nagels in mijn hand. De kamer kwam weer in beeld.

‘Om ervoor te zorgen dat het beter gaat.’

‘Dat is heel interessant, maar ik heb zelf ook nagedacht. Het is duidelijk dat ik een paar beslissingen moet nemen, en ik denk niet dat de opties je zullen bevallen.’

Tijd om risico te nemen. Ik kwam langzaam overeind. De kamer begon weer te draaien. Ik zette me schrap tegen de wand, sloot mijn ogen en ademde een paar keer diep in. Toen ik mijn ogen weer opendeed, staarde de Griezel me aan. Uitdrukkingsloos.

Terwijl ik mijn hand krampachtig op mijn maag gedrukt hield, liep ik heen en weer zwaaiend naar de barkruk naast hem.

‘Dat snap ik. Je hebt al die moeite gedaan, en ik ben hartstikke lastig geweest, toch?’ Hij knikte langzaam, zijn oogleden halfdicht.

‘Het probleem is dat ik, de laatste keer dat we het probeerden… Wat ik toen zei? Zo ben ik niet echt. Ik dacht alleen dat je dat wilde, dat dat je tevreden zou stellen.’

Zijn gezicht drukte nog steeds weinig uit, maar hij keek me aandachtig aan. De beste leugenaars blijven dicht bij de waarheid. Ik ademde nog een keer diep in.

‘Ik was eigenlijk bang, voor jou en voor de gevoelens die je in me losmaakte, maar ik wist niet of…’ Hij haalde zijn kin van zijn hand en ging rechtop zitten. Ik moest sneller praten.

‘Maar nu begrijp ik het, ik moet gewoon eerlijk tegen je zijn, en tegen mezelf, en dat kan ik nu ook.’ Ik bad dat ik de kracht zou hebben om de volgende woorden uit te spreken. ‘Dus ik wil het graag nog een keer proberen. Geef me alsjeblieft nog een kans. Alsjeblieft.’ Ik wachtte terwijl het lang stil bleef, en toen hij opstond en naar me toe kwam, zette ik me schrap.

‘Misschien moet ik je nog iets meer tijd geven, Annie. Ik wil geen overhaaste beslissing nemen.’ Hij stond voor me, de armen gespreid, het hoofd schuin.

‘Wat dacht je van een knuffel?’ Zijn glimlach kwam niet tot in zijn ogen. Ik werd op de proef gesteld. Ik stapte in zijn armen en sloeg mijn armen om hem heen. ‘Met Christina is alles in orde,’ zei hij. ‘We hebben samen huizen bekeken, dat was een heerlijke middag. Ze verstaat haar vak.’

Ik ademde opgelucht uit.

‘Ik voel je hart bonzen.’ Hij drukte me steviger tegen zich aan. Toen liet hij me los en zei: ‘Laten we jou maar eens wat te eten geven.’ Hij liep de hut uit en kwam even later terug met een bruine papieren zak.

‘Verse linzensoep, zo van mijn favoriete delicatessenwinkel. En wat biologische appelsap. De proteïne en suikers zullen je goed doen.’

Toen de Griezel de geurige soep had opgewarmd, bracht hij een stomende kom en een glas sap naar me toe. Mijn handen gingen gretig naar de soep, maar hij kwam naast me zitten en zette de soepkom voor zich op tafel. De tranen sprongen me in de ogen.

‘Alsjeblieft, ik moet eten, ik heb zo’n honger.’

‘Dat weet ik,’ zei hij vriendelijk.

Hij bracht de lepel naar zijn mond en blies erop. Ik keek wanhopig toe hoe hij voorzichtig nipte. Hij knikte en stak de lepel weer in de soep. Daarna blies hij er weer op, maar deze keer ging zijn hand naar mijn mond. Toen ik hem aan wilde pakken, hield hij zijn hand stil en schudde zijn hoofd. Ik legde mijn hand terug in mijn schoot.

De Griezel voerde me de soep langzaam, blies steeds eerst en pauzeerde af en toe om me slokjes appelsap te geven. Toen de helft van de soep en het sap op waren, zei hij: ‘Waarschijnlijk kan je maag niet meer verdragen. Voel je je al wat beter?’

Ik knikte.

‘Mooi zo.’ Hij wierp een blik op zijn horloge en glimlachte. ‘Tijd voor je bad.’

 

Deze keer wist ik wat ik moest doen toen hij me van de badkamer naar het bed leidde en mijn jurk van achteren openritste.

‘Alsjeblieft, raak me niet aan, ik wil niet.’

Hij duwde zijn kin in mijn nek en wreef tegen mijn oorlel. ‘Ik voel dat je trilt. Waar ben je bang voor?’

‘Voor jou… Ik ben bang voor jou. Je bent sterk en je gaat me pijn doen.’ Mijn jurk gleed op de grond en hij kwam voor me staan. Zijn ogen glansden in het kaarslicht. Hij stond voor me en streek met zijn middelvinger over mijn hals.

De vinger reisde tot iets boven mijn schaambeen naar omlaag en stopte daar.

Ik kreeg kippenvel.

‘Beschrijf je angst.’ Zijn stem talmde even bij het woord ‘angst’.

‘Mijn knieën, ze voelen zwak aan. Ik ben misselijk. Ik krijg geen adem. Mijn hart… Het lijkt alsof het uit elkaar springt.’

Zijn handen knepen in mijn schouders, en hij duwde me achteruit tot ik de rand van het matras tegen mijn knieholtes voelde; vervolgens gaf hij me zo’n harde duw dat ik op het bed viel. Ik keek toe hoe hij zijn kleren van zijn lijf trok.

Ik kroop over het bed, maar hij trok me aan mijn enkel terug. Toen lag hij op me en scheurde mijn slipje en beha af. Het ging heel snel. Hij was hard, en toen was hij in me. Ik gilde. Hij glimlachte. Ik beet mijn tanden op elkaar, kneep mijn ogen dicht, telde zijn stoten, verzette me als hij haperde, en bad.

LaathetvoorbijzijnLaathetvoorbijzijnLaathetvoorbijzijn

Ten slotte kwam hij klaar, en het liefst had ik mijn kruis met bleekmiddel en kokendheet water tot bloedens toe schoon geschrobd, maar ik mocht zelfs niet opstaan om me te wassen. Toen ik het vroeg, antwoordde hij: ‘Dat is niet nodig, blijf maar gewoon liggen.’

Terwijl hij postcoïtaal lag na te gloeien, streelde hij mijn haar en zei: ‘Ik haal morgen wel wat kipfilet uit de vriezer.’ Hij trok me tegen zich aan en duwde zijn neus in mijn nek. ‘Dan maken we samen chow mein, oké?’ En hij knuffelde me tot hij in slaap viel.

Zijn vocht zat tussen mijn benen, maar ik huilde niet. Ik dacht aan Luke, en het had weinig gescheeld of er was me een snik ontsnapt, maar ik beet hard op de binnenkant van mijn wang. Ik fluisterde ‘Het spijt me’ tegen de duisternis.

 

Ik heb televisieprogramma’s gezien over vrouwen die al jaren door hun man verrot worden geslagen en toch bij hem blijven. Erger nog, ze blijven niet alleen, ze doen er ook nog eens alles aan om die kerel gelukkig te maken, wat natuurlijk niet lukt. Ik droeg hen wel een warm hart toe, en ik wilde hen begrijpen, maar ik snapte er helemaal niets van, doc. Het leek me zó eenvoudig. Je zoekt je rommeltje bij elkaar en zegt die zak gedag, of als het even kan geef je hem een schop onder zijn hol. O, echt, ik dacht dat ik een keiharde tante was. Maar na acht dagen eenzaamheid was ik zo zacht als was. Acht ellendige rotdagen, en ik was tot alles bereid. Tot alles. En nu mag ik hier de heldin uithangen. Maar helden redden kinderen uit een brandend gebouw. Als een held ergens voor staat, is hij bereid ervoor te sterven. Ik ben geen held. Ik ben een lafaard.

Ik heb vanavond nog een interview, dan zit ik weer tegenover een of andere montere blondine met een tandpastaglimlach die me vraagt: ‘Hoe voelde u zich daar in de bergen? Was u bang?’ Wat had je dan gedacht, Sherlock? Ze zijn geen haar beter dan hij, sadisten zijn het, alleen verdienen ze meer.

Interessant genoeg vraagt niemand me hoe ik me nú voel, al zou ik het niet vertellen. Maar ik vraag me af waarom niemand echt wil weten hoe het erna met je gaat, alleen het verhaal boeit hen. Waarschijnlijk denken ze dat het daar eindigt.

Was het maar waar.

Zevende sessie

Niet te geloven dat het alweer de derde week van januari is, vindt u niet, doc? Ik ben blij dat we die heisa van kerst en oud en nieuw weer hebben afgehandeld – nu ik het daar toch over heb, had ik u al over kerst met de Griezel verteld? Weet u, ik geloof dat ik er nog niet aan toe was gekomen u te vertellen dat hij geen goed woord overhad voor alles wat rood en groen was. Nou, op een dag moest ik gaan zitten en vertelde hij me dat het december was maar dat we Kerstmis niet zouden vieren, want het was gewoon de zoveelste manier waarop de maatschappij probeert de mensen te controleren.

Maar daar bleef het niet bij. Hij stak een eindeloze tirade af tegen het kwaad van kerst en hoe de commercie zich de mythe heeft toegeëigend en haar heeft opgeblazen zodat het je reinste diefstal is geworden. Iets met de Griezel vieren was wel het laatste wat ik wilde, maar tegen de tijd dat hij klaar was en ieder lullig rotaspect van de feestdagen had behandeld, was ik zelf bereid de Grinch te helpen en Kerstmis te stelen. Dat is overigens precies wat die klootzak heeft gedaan. Hij heeft Kerstmis van me afgepakt. En nog veel meer, natuurlijk. Zoals mijn trots, mijn eigenwaarde, mijn plezier, mijn gevoel van veiligheid en het vermogen om in een bed te slapen. Maar goed, wat zou ik nou gaan zitten zeuren?

Nou ja, ik heb het tenminste geprobeerd, met die boom… Misschien gaat het volgend jaar beter. Zoals u al zei, moet ik ruimte geven aan de mogelijkheid dat ik me niet altijd zoals nu zal voelen, en het is belangrijk voor elke stap vooruit aandacht te hebben, ook al is hij nog zo klein. Toen ik vandaag de voordeur uit liep, rook ik de geur van sneeuw in de lucht, en ik merkte heel even dat ik opgewonden was. Er is dit jaar nog geen sneeuw gevallen, en vroeger hoefde er maar een paar centimeter te liggen of Emma en ik renden er uitgelaten doorheen. Het is zo leuk om haar dan te zien! Ze rent, glijdt uit, springt erbovenop, graaft en hapt erin. Ik heb altijd willen weten wat ze dan dacht. Konijntjes, konijntjes, ik moet konijntjes pakken, waarschijnlijk. Soms gooide ik een handje lekkers in de sneeuw, zodat ze ook echt iets vond.

Daarna nam ik een warm bad en zette thee, en dan nestelde ik me lekker met een boek bij de open haard en keek naar de krampachtige bewegingen van Emma’s poten die alle pret in haar dromen nog eens dunnetjes overdeed. Al die herinneringen kwamen terug, en ik voelde me goed. Omdat ik iets had om naar uit te kijken.

Maar het goede gevoel verdween zodra ik aan de vorige kerst terugdacht – en geloof me, als je een hele winter in een ruimte zonder ramen hebt doorgebracht, wordt Cabin Fever toch een ander verhaal. Bovendien was ik vorig jaar halverwege januari al vier maanden zwanger.

 

Ik leefde daar op die berg voor de momenten dat ik moest lezen; de Griezel had een goede smaak en ik vond het niet eens erg om hem te moeten voorlezen. Terwijl ik de ene na de andere pagina omsloeg, was ik ergens anders. En hij ook. Soms hield hij zijn ogen dicht, soms liet hij zijn kin in zijn hand rusten en helde hij met glanzende ogen naar me over, en soms, tijdens heftige stukken, ijsbeerde hij door de hut. Als hij iets mooi vond, legde hij zijn hand op zijn hart en zei hij: ‘Lees dat nog eens.’

Hij vroeg me altijd wat ik vond van wat we lazen, maar in het begin durfde ik dat niet te zeggen en probeerde ik zijn mening weer te geven. Tot hij het boek een keer uit mijn hand sloeg en zei: ‘Vooruit, Annie, gebruik dat knappe koppie van je eens en vertel me wat je er echt van vindt.’

We lazen Prins der getijden – hij wisselde klassiekers af met moderne romans, en ze gingen meestal over verknipte families – en we hadden net de scène gelezen waarin de moeder hondenvoer voor de vader kookt.

‘Ik ben blij dat ze hem heeft teruggepakt,’ zei ik. ‘Het is zijn verdiende loon. Wat een klootzak.’

Ik had het nog niet gezegd of ik raakte in paniek. Zou hij denken dat ik het eigenlijk over hem had? Een ‘klootzak’ is niet bepaald een woord dat een dame betaamt. Maar hij knikte nadenkend en zei: ‘Inderdaad, hij had niet veel waardering voor zijn gezin, hè?’

Toen we Van muizen en mensen lazen, vroeg hij of ik medelijden had met ‘die arme drommel van een Lennie’, en toen ik dat beaamde, zei hij: ‘Wat interessant! Heb je medelijden omdat dat meisje zo’n slet was? Ik geloof dat je het wel naar vond toen hij die arme puppy doodmaakte. Zou Lennie ook op je medelijden kunnen rekenen als het een lief meisje was geweest?’

‘Dat zou niets uitmaken. Hij was in de war, hij bedoelde het niet zo.’

Hij glimlachte en zei: ‘Dus het is niet erg om iemand te doden als je het maar niet zo bedoelt? Die moet ik onthouden.’

‘Dat is niet wat ik…’

Hij barstte in lachen uit en stak zijn hand op. Mijn wangen gloeiden.

De Griezel was voorzichtig met de boeken – ik mocht ze nooit opengeslagen neerleggen of er ezelsoren in maken. Toen ik op een dag toekeek hoe hij heel behoedzaam een paar boeken op de plank zette, zei ik: ‘Je zult als kind wel veel gelezen hebben.’ Zijn rug verstijfde en hij streelde de band van het boek in zijn hand.

‘Als het mocht.’ Als het mocht? Een vreemde manier om je uit te drukken, maar voordat ik had bedacht of ik erop door moest gaan, vroeg hij: ‘En jij?’

‘Altijd, dat was een van de voordelen van een vader die in een bibliotheek werkt.’

‘Dan heb je geluk gehad.’ Hij gaf de boeken een laatste klopje en liep de hut uit.

Als hij ijsbeerde en over een personage of een plotwending uitwijdde, was hij zo welbespraakt en hartstochtelijk dat ik erin opging en meer van mijn eigen gedachten blootgaf. Hij moedigde me aan mijn mening te geven en te verdedigen, en hij werd niet kwaad, ook niet als ik hem tegensprak, zodat ik me mettertijd tijdens onze literaire gesprekken begon te ontspannen. Vanzelfsprekend eindigde met het leesuurtje ook het enige moment waarop ik niet bang was, de enige activiteit waarbij ik plezier had en ik me mens, mezelf, voelde.

 

Iedere nacht lag ik me in bed voor te stellen hoe het sperma van de Griezel in mij omhoogkroop en beval ik mijn eicellen zich te verstoppen. Aangezien ik tot aan het moment dat hij me meenam de pil gebruikte, hoopte ik dat mijn lichaam de kluts kwijt was en ik gered zou worden voor ik zwanger kon worden. Maar ik besefte dat ik een week nadat ik mijn eerste pil had gemist ongesteld had moeten worden, en dat gebeurde pas een week nadat het hem eindelijk was gelukt me te verkrachten.

Op een ochtend waren we onder de douche bezig met de dagelijkse gang van zaken; ik stond met mijn gezicht naar de wand en hij stond achter me en waste mijn benen, van onder tot boven en ertussen. Plotseling hield hij op. Ik draaide me om en zag dat hij naar het washandje staarde. Er zat bloed aan, en toen ik omlaagkeek, zag ik bloed aan de binnenkant van mijn dij. Hij klemde zijn kaken op elkaar en werd rood. Ik kende die blik.

‘Het spijt me, ik wist het niet.’ Ik kroop tegen de wand.

Hij smeet het washandje tegen me aan, stapte onder de douche vandaan en bleef zwijgend op het badmatje naar mijn kruis staan staren. Het gordijn was halfopen, het water droop op de vloer. Ik was ervan overtuigd dat hij volkomen zou flippen, maar hij draaide de douchekop zo dat het water me raakte en zette de kraan koud – en dan bedoel ik zo koud dat mijn adem ervan stokte.

‘Was je.’

Ik probeerde niet te gillen. Hij raapte het washandje op en gooide het weer tegen me aan.

‘Ik zei dat je je moest wassen.’

Toen ik dacht dat ik klaar was, vroeg ik, het washandje in mijn hand: ‘Wat moet ik hiermee doen?’

Hij gebaarde dat ik het aan hem moest geven. Hij bekeek het en gaf het terug.

‘Nog een keer.’

Pas toen er niets meer op het washandje achterbleef en ik zo ongeveer blauw was, mocht ik eruit.

‘Beweeg je niet,’ zei hij. Ik vroeg me af of mijn geril als bewegen zou gelden. De Griezel verliet de badkamer en kwam even later terug met een lap.

‘Gebruik dit maar.’ Hij smeet hem naar me toe.

Ik vroeg: ‘Heb je geen tampons of zo?’

Hij bracht zijn gezicht vlak bij het mijne en zei langzaam: ‘Een echte vrouw was nu zwanger geweest.’ Ik wist niet wat ik daarop moest zeggen, en hij verhief zijn stem. ‘Wat heb je gedaan?’

‘Ik kan toch niet helpen…’

‘Als je niet aan de verwachtingen voldoet, zal ik iemand anders moeten vinden.’

Ik kleedde me onder zijn toeziend oog aan en stopte dat stomme vod in mijn onderbroek. Mijn vingers waren zo gevoelloos dat ik de knoopjes van de jurk niet dicht kreeg. Hij bekeek mijn gestuntel, schudde zijn hoofd en zei: ‘Je bent belachelijk.’

Ik was zes dagen ongesteld, en elke ochtend wachtte hij buiten mijn koude douche tot er geen bloed meer aan het washandje zat. Het bad moest helemaal met een schoonmaakmiddel worden schoongemaakt voordat hij wilde douchen. De gebruikte lappen moest ik in een zak stoppen die hij mee naar buiten nam en naar hij zei verbrandde. Het avondbad sloegen we over, wat ik prima vond: hij raakte me zes dagen lang niet aan.

’s Middags liet hij me boeken over zwanger worden bestuderen. Een van de titels herinner ik me nog: De snelste manier om op natuurlijke wijze zwanger te worden. Ja, dat was typisch de Griezel: een vrouw ontvoeren en haar in een hut opsluiten en verkrachten, echt een héél natuurlijke manier om een vrouw zwanger te krijgen.

 

Zodra het bloeden was gestopt, probeerde hij me weer met jong te schoppen. Ik bad dat mijn lichaam doorhad dat zijn sperma gestoord was en het afwees, of dat alle stress en angst de conceptie zouden bemoeilijken. Niet dus.

Zo’n drie weken later moest ik weer ongesteld worden, en bij elk pijnscheutje in mijn buik hoopte ik dat het kramp was. Iedere keer dat ik naar de wc ging hoopte ik bloed in mijn onderbroek te zien. Na vier weken wist ik genoeg. Volgens mijn kalendertje op de muur moest ik ongeveer halverwege september zwanger zijn geworden, zo’n twee weken na het einde van mijn ongesteldheid.

Ik hoopte het voor de Griezel verborgen te kunnen houden, maar op een ochtend werd ik wakker van zijn hand die mijn buik streelde.

‘Ik weet dat je wakker bent. Maar je hoeft vandaag niet meteen op te staan.’ Hij wreef met zijn neus tegen mijn schouder. ‘Kijk me aan, Annie.’ Ik draaide mijn gezicht naar hem toe. ‘Goedemorgen,’ zei hij glimlachend en hij keek naar zijn hand op mijn buik.

‘Mijn moeder, Juliet, de vrouw die me heeft me grootgebracht, was niet mijn biologische moeder, ze adopteerde me toen ik vijf was. Naar verluidt was de hoer die me op de wereld zette te jong om een kind op te voeden.’ Zijn stem klonk gespannen. ‘Maar niet te jong om haar benen te spreiden voor degene die mijn vader was!’ Hij schudde zijn hoofd en zei zachter: ‘Maar Juliet heeft mijn leven veranderd. Ze had haar eigen zoon verloren toen hij één was, hij kreeg de borst nog. Ze had zo veel liefde te geven… Zij heeft me geleerd dat familie alles is. En jij, Annie? Jij hebt al zo jong je vader en je zus verloren, ik weet zeker dat je altijd een eigen gezinnetje hebt willen stichten – en ik ben blij dat je daar mij voor hebt uitgekozen.’

Uitgekozen? Zo zou ik het toch niet willen stellen. Vóórdat de Griezel me ontvoerde wist ik al niet zeker of ik kinderen wilde. Ik was heel gelukkig met mijn leven als onafhankelijke carrièrevrouw en ik was nooit het type geweest dat een kamer vol kinderen binnenloopt en zegt: ‘Wauw, ik wil er ook zo een.’ En nu was ik daar, in verwachting van een duivelskind. En hij praatte over zijn moeder en gaf me de kans in zijn hoofd te kijken en meer van hem te weten te komen. Natuurlijk was ik bang om het te versjteren, maar ik moest aan het langetermijnvoordeel denken.

‘Je zei dat haar naam Juliet wás… Is je moeder overleden?’

De glimlach verdween van zijn gezicht. Hij draaide zich op zijn rug en staarde naar het plafond.

‘Ze werd me afgenomen toen ik nog maar achttien was.’ Ik wachtte tot hij verder zou gaan, maar hij leek in gedachten verzonken.

Ik zei: ‘Ze moet heel bijzonder geweest zijn. Het is mooi dat jullie zo’n intieme band hadden. Mijn moeder heeft me nooit verlaten, zoals jouw echte moeder, maar na het ongeluk gaven de artsen haar medicijnen waardoor ze volkomen van de wereld raakte. Ik heb een tijdje bij mijn oom en tante moeten wonen. Ik weet hoe het voelt om alleen te zijn.’

Zijn ogen schoten naar me toe, en weer weg. ‘Hoe was dat, bij familieleden wonen? Waren ze aardig voor je?’

Ik had als twintiger therapie gevolgd om met het ongeluk te leren omgaan en mijn problemen met mijn moeder op te lossen, maar daar was ik geen moer mee opgeschoten. Hoe vaak ik er ook over sprak, gemakkelijker werd het nooit. Zelfs met Luke praatte ik er niet over.

‘Mijn tante is de zus van mijn moeder en die twee proberen elkaar altijd de loef af te steken, maar ik moet zeggen dat ze best aardig was. Mijn nichten waren ouder en negeerden me voornamelijk. Maar dat kon me niet schelen.’

‘O nee? Ik durf te wedden dat het je een heleboel kon schelen.’

‘Het was natuurlijk wel moeilijk, maar nu ik ouder ben, probeer ik vooral te begrijpen wat mijn moeder doorgemaakt moet hebben. In die tijd kregen mensen geen begeleiding en praatgroepen voor rouwverwerking bestonden niet. De artsen gaven pillen.’

‘Ze heeft je weggestuurd.’

‘Zo erg was het niet.’ Maar ik herinnerde me het gefluister van mijn nichten, en dat mijn oom en tante hun gesprek afbraken als ik de kamer in kwam. Als mijn moeder de verbleekte versie van zichzelf was, was mijn tante de harde versie, met kordate lijnen, op hetzelfde doek. Ze waren allebei blond en klein van stuk, maar tante Val had net wat dunnere lippen, een langere neus en smallere ogen. En waar mijn moeder een en al emotie was (of je dat nou goed of slecht vond), was tante Val kalm, koel en beheerst. Je hoefde van haar geen troostende omhelzingen te verwachten.

‘En toen verkocht je moeder het huis, toch? Eerst is het halve gezin verdwenen, en daarna je huis?’

‘Hoe weet jij…?’

‘Er zijn allerlei manieren waarop je iemand kunt leren kennen, ik bedoel écht leren kennen. En zo zijn er ook allerlei manieren waarop je moeder met de situatie had kunnen omgaan.’

‘Ze moest het wel verkopen. Mijn vader had geen levensverzekering.’ Mijn moeder kwam me pas een halfjaar na het ongeluk halen, en toen kwam ik erachter dat mijn oude huis er niet meer was.

‘Misschien, maar als er al zo veel was veranderd, zal het niet eenvoudig zijn geweest om te verhuizen. En dan naar zo’n klein huis.’

‘We waren maar met z’n tweeën. We hadden niet veel ruimte nodig.’

We verhuisden naar een benauwde huurwoning in de slechtste buurt van Clayton Falls, met uitzicht op de houtpulpfabriek. De flesjes met pillen waren vervangen door flessen wodka. Mama’s zijden roze jurken waren nu van nylon, en haar parfum, White Linen van Estée Lauder, was nu namaak. We hadden misschien niet veel geld, maar ze slaagde er altijd in genoeg bij elkaar te schrapen voor Franse sigaretten (mijn moeder denkt dat alles wat uit Frankrijk komt elegant is) en wodka (van een merk dat bepaald niet elegant was – Popov is geen Smirnov).

Ze had niet alleen ons huis, maar ook alle spullen van mijn vader verkocht. Alleen Daisy’s trofeeën en kostuums, die in haar kledingkast hingen, had ze wel bewaard.

‘Maar jullie bleven toch niet lang met z’n tweeën?’

‘Het was een moeilijke tijd voor haar. Een alleenstaande moeder heeft het zwaar. Ze had niet veel mogelijkheden, toen.’

‘Dus ze dacht dat ze een man had gevonden die voor haar kon zorgen?’ Hij glimlachte.

Ik staarde hem aan. ‘Ze werkte… Na het ongeluk.’

Als secretaresse van een klein bouwbedrijf, maar het enige wat ze daar deed was ervoor zorgen dat ze er goed uitzag. Ze ging nooit van huis zonder volledig te zijn opgemaakt, maar als ze de make-up opdeed was ze meestal al halfbezopen, zodat het niet ongebruikelijk was dat haar oogschaduw vlekkerig was of haar wangen te rood waren. Maar zoals een kapotte pop zijn charme heeft, zo kon ook zij die hebben, en mannen keken naar haar alsof ze haar van de grote boze wereld wilden redden. Haar recent verworven weduweschap weerhield haar er niet van naar hen te glimlachen.

Vier maanden later had ik een stiefvader, een man die zich een hele pief voelde. Hij was hoofd Verkoop van het bedrijf, en hij reed in een Cadillac, rookte sigaren en droeg zelfs cowboylaarzen – wat nog ergens op zou slaan als hij uit Texas of Alberta kwam, maar ik geloof niet dat hij ooit van het eiland af was geweest. Hij was op een weinig fijnzinnige manier knap, een beetje een Tom Selleck op leeftijd. Mijn moeder nam meteen na het huwelijk ontslag, ze moet hebben gedacht dat hij zekerheid bood.

‘Wat vond je van je nieuwe vader?’

‘Hij is wel oké. Ik geloof dat hij echt van haar houdt.’

‘Dus je moeder kreeg een nieuw leven. Maar paste jij ook in het plaatje?’

‘Wayne heeft zijn best gedaan.’

Ik had met hem graag iets van de vertrouwelijkheid met mijn vader gehad, maar Wayne en ik hadden niets gemeen, hij las alleen seksblaadjes en handboeken die je leerden hoe je snel rijk kon worden.

Op een dag merkte ik dat ik hem aan het lachen kon maken. En zodra ik besefte dat hij me grappig vond, begon ik me in zijn omgeving als een idioot te gedragen – ik had er alles voor over om hem in de lach te laten schieten. Maar als dat lukte, werd mijn moeder kwaad en zei ze: ‘Hou op, Wayne, je moedigt haar alleen maar aan.’ Dus hield hij ermee op. En ik was gekwetst en werd bijdehand, als het even kon nam ik hem in de zeik. Het eind van het liedje was dat we elkaar negeerden.

De Griezel staarde me aandachtig aan, en ik besefte dat mijn poging hem beter te leren kennen er alleen toe had geleid dat hij meer over mij te weten was gekomen. Tijd om de zaak weer op de rails te zetten.

‘En jouw vader?’ vroeg ik. ‘Over hem hoor ik je niet.’

‘Vader? Die man is nooit een vader voor me geweest. En hij was ook niet goed genoeg voor haar, maar dat wilde ze niet inzien.’ Hij verhief zijn stem. ‘Hij was een handelsreiziger, godbetert, een dikke, behaarde handelsreiziger die…’

Hij slikte een paar keer en zei: ‘Ik moest haar wel bevrijden.’

Het waren niet eens zozeer de woorden die me de rillingen over de rug deden lopen als wel de vlakke toon waarop hij ze uitsprak. Ik wilde meer weten, maar mijn intuïtie zei me dat ik me gedeisd moest houden. Het deed er niet meer toe: welke storm er ook in hem gewoed mocht hebben, hij was uitgeraasd.

Hij sprong met een glimlach uit bed, rekte zich uit, zuchtte tevreden en zei: ‘Genoeg gepraat. Laten we vieren dat we ons eigen gezin gaan stichten.’ Hij keek me aandachtig aan en knikte toen. ‘Blijf daar.’ Hij trok zijn kleren en een jas aan en verdween naar buiten. Toen de deur weer openging, dreef de geur van rottende bladeren en natte modder naar het bed – de geur van het eind van de zomer.

Hij kwam met een schittering in zijn ogen en een blos op zijn wangen terug en hield één hand achter zijn rug. Toen hij naast me zat, stak hij de hand uit. Zijn vuist was gesloten.

‘Soms moeten we in het leven moeilijkheden overwinnen,’ zei hij. ‘Maar dat is alleen om ons op de proef te stellen, en als we sterk zijn, worden we uiteindelijk beloond.’ Hij keek me aan. ‘Open je hand, Annie.’ Hij hield oogcontact en drukte iets kleins en koels in mijn handpalm. Ik durfde er niet naar te kijken.

‘Ik heb dit lang geleden aan iemand gegeven, maar zij verdiende het niet.’ De palm van mijn hand jeukte. Hij trok zijn wenkbrauwen op. ‘Wil je niet zien wat het is?’ Ik liet mijn blik langzaam naar mijn hand zakken, waarin een fijn gouden kettinkje glinsterde. Hij stak zijn vinger uit en raakte het kleine gouden hart aan dat in het midden lag. ‘Prachtig, hè?’

Het liefst had ik de ketting zo ver mogelijk van me af gegooid.

Ik zei: ‘Ja, dat is hij zeker. Dank je.’

Hij nam hem uit mijn hand. ‘Ga rechtop zitten, dan kan ik hem omdoen.’ Toen de ketting tegen mijn huid kwam, kreeg ik kippenvel.

Ik vroeg me af wat er was gebeurd met het meisje van wie de ketting was geweest, maar ik vreesde het antwoord.