„Het gaat niet,” zei Dave kortaf. „We moeten de boerderij verkopen, het kan niet anders.” „Verkopen?”

Meta was verbijsterd en Lettie, die haar vader een glas sinaasappelsap kwam brengen en de laatste woorden van het treurige gesprek opving - kon en wilde niet geloven wat ze hoorde.

„We hebben geen keus,” mompelde haar vader. „Als ik de doktersrekening heb betaald, is er amper genoeg geld over om een maand van te leven.” „Ja,” zei Meta. „Gaan we al gauw?”

„Ik zal mijn bank inschakelen. Ik weet zeker dat ze direkt kopers zullen vinden.” Dave probeerde opgewekt te zijn, maar dat viel niet mee.

Lettie stond roerloos in de gang. Ze hield haar hand voor haar mond om niet hardop te huilen. Toen zette ze het glas zomaar op de grond en vluchtte naar boven, naar haar kamer. Daar verstopte ze haar hoofd in haar kussen en huilde zonder geluid. Ze wilde hier blijven bij de bossen en bij de beesten en bij Jeff en dan zou haar pony weg moeten en ze zou nooit Lassie meer zien. De tranen bleven maar komen. Ze wilde niet weg! Na een tijdje werd er zachtjes tegen haar kamerdeur gekrabbeld en ze hoorde Pom-Pom zachtjes janken. Vlug veegde ze haar gezicht aan haar laken af en holde naar de deur. Het poedeltje sprong naar binnen. Lettie tilde hem op en streek over zijn krullen vacht. „Jij wilt ook hier blijven hè?” Pom-Pom jankte alsof hij begreep waarom zijn vrouwtje zo verdrietig was. Opnieuw begonnen de tranen te rollen. Lettie zette Pom-Pom op haar bed omdat ze haar neus wilde snuiten. Het poedeltje sprong tegen het raam op en begon opgewonden te blaffen.

Voor de deur stopte een blauwe sedan. Jeff en Lassie sprongen eruit en daarna mevrouw Miller.

„Jeff! Ik kom beneden!” riep Lettie met een onvaste stem. Vlug veegde ze langs haar gezicht en rende de trap af.

„Hallo!” riep Jeff toen ze buiten kwam. „Ik heb een appel voor Steffie. Mag ik hem geven?”

„Ja, mam?” vroeg Lettie. „Hij lust graag appels!”

En moeder vond het goed, dus Lettie en Jeff en de honden hielden een hardloopwedstrijd. Lassie was het eerst bij de stal. „Maar zij heeft vier poten en wij hebben er maar twee … eh benen!” hijgde Jeff. „Word maar gauw groot, Pom-Pom,” zei Lettie. „Dan kun je misschien eens van Lassie winnen.” Toen bedacht ze dat Pom-Pom allang weer terug in de stad zou zijn voor hij het ooit echt tegen Lassie zou kunnen opnemen. De tranen sprongen in haar ogen.

Jeff had niets in de gaten. Hij voerde Steffie de appel en aaide de pony over zijn neus. Toen de appel schoon op was stopte de pony zijn kop in Jeff’s handen.

„Kijk hem eens bedelen,” lachte Jeff. „Ik heb niet meer, maar de volgende keer krijg je twee grote goudreinetten!”

„Misschien zijn wij dan al weg,” snikte Lettie.

„Wat!” Jeff keek haar met grote ogen aan. „Watte … waarvoor… Je huilt!”

Toen Lettie snikkend en hortend het slechte nieuws had verteld, wilde Jeff het niet geloven. „Niks van aan!” riep hij verontwaardigd. „Jullie gaan toch niet weg!”

Toen Lettie volhield dat ze de boerderij moesten verkopen en teruggingen naar de stad, voelde Jeff zich bijna even ellendig als zij.

„We moeten,” zei Lettie treurig. „Pappa heeft geen geld meer.” „Hee!” Plotseling begonnen de ogen van Jeff te stralen. „Ik heb nog geld. Dat mag je wel hebben!”

„Echt waar? Ja?”

Jeff knikte wild. „In mijn spaarvarken. Met een mes kun je het eruit krijgen!” Je doet het mes in de gleuf en dan glijdt het geld eruit. Als je het weet is het dood-makkelijk!”

„Dan hoeven we niet terug naar New York. Jeff, wat fijn! Zal ik het tegen mamma vertellen? Ze wil ook zo graag hier blijven!”

Jeff dacht even na en schudde zijn hoofd. „Nee, doe maar niet. Morgen kom ik op de fiets, om het geld te brengen. Dan geef je het als een verrassing!”

„Jeff! Lettie! Kom eens gauw!” klonk de stem van Jeffs moeder. Lettie aaide haar pony nog even over zijn manen. „Tot morgen, Steffie, lieve pony!” Toen rende ze gauw Jeff en Lassie achterna.

Lettie en Jeff kregen allebei een grote wafel aardbeienijs en voor Lassie en Pom-Pom waren er twee kleine hoorntjes van tien. De grote mensen aten hun ijsje op, maar erg vrolijk waren ze niet. Ze zeiden haast niets en ze keken somber. Jeff en Lettie wisten wel hoe dat kwam. Ze lachten stiekum naar elkaar. Morgen … morgen bracht Jeff het geld! Dan waren de moeilijkheden opgelost!

De volgende morgen was iedereen op de Miller-boer-derij vroeg op. Gramps had Dave Brunson beloofd dat hij naar de bank zou gaan om de zaak van de boerderij te bespreken. Dave kon zelf niet weg, want

hij moest heel voorzichtig zijn met zijn arm in het gips.

Gramps had alles liever voor Dave Brunson gedaan dan diens boerderij te koop aanbieden, maar hij begreep dat het de enige oplossing was. Mam, Gramps en oom Petrie zaten alle drie met strakke gezichten aan de ontbijttafel. „Geld,” zuchtte Gramps. „Groeide het maar aan de bomen.”

„Dan plantten we een guldensboom op het erf van de Brunsons!” lachte oom Petrie wrang.

Plotseling klonk er een bekende indianen-kreet. „Je krijgt gezelschap, Jeff,” zei mam.

Jeff keek strak naar zijn bord. Dat Porky nu precies moest komen opdagen als hij iets belangrijks te doen had!

De keukendeur vloog open en Porky stond al binnen. „Hai, Jeff! De inbreker is er vandoor zegt mijn vader. We mogen weer doen wat we willen!” „O,” zei Jeff alleen maar en ging onverschillig door met eten.

„Nou, schiet dan op! Zullen we gaan vissen?” riep Porky. „Doe niet zo saai, man!”

„Ik heb geen zin,” mompelde Jeff. „Ga jij maar!” Hij schraapte de pot pindakaas leeg. „Ik ben aan het eten!”

„Jeff!” Mam begreep niet waarom Jeff zo onaardig deed.

„Ook al goed! Als je liever met dat gekke kind en haar gekke hondje gaat spelen, moet je het zelf weten. Bezjoer!” Porky stevende naar buiten.

„Jeff, ga het eens goed maken met Porky,” zei Gramps.

„Ik zei toch zeker niks bijzonders?” Jeff hield voet bij stuk. „Porky was ook zo aardig niet!”

„Ga naar je kamer en denk er maar eens over na!” zei

Gramps streng. „Ja, Gramps.” Jeff stond op van tafel en ging naar boven. Toen zijn kamerdeur dichtklikte grinnikte oom Petrie: „Kleine schooier. Hij had geen zin en dat zei hij ook. Hij is meer eerlijk dan beleefd!” „Dat gaat nu eenmaal niet!” vond mam. „Ik wilde hem nog wel meenemen naar de stad om een nieuwe spijkerbroek te kopen. Wat nu?”

Gramps nam het niet zo zwaar op, maar hij vond toch, dat Jeff maar een poosje boven moest blijven. „Niet verstandig om zo gauw toe te geven, Helen!”

„Och,” zuchtte mam. „Dan moet hij alleen thuis blijven. Toch wel naar voor hem.”

Nu vergiste ze zich. Jeff vond het deze keer helemaal niet naar. Het kwam juist goed uit!

ZESTIENDE HOOFDSTUK

JEFF WIL HELPEN

Jeff stond voor het raam te kijken hoe Gramps in de vrachtwagen stapte. Lassie rende met hem mee en kwispelstaartte uitbundig. Maar Gramps zei niet, zoals anders: „Ga Jeff eens halen.” Zwijgend reed hij weg, dus ging Lassie het met mam proberen, die ook op punt stond te vertrekken. Weer had Lassie geen succes. Toen ging oom Petrie naar de stal en Jeff was alleen thuis.

Lassie hoorde hem in de besteklade rommelen en ging kijken wat haar baasje van plan was. Jeff had een fruit-mesje uitgezocht en ging weer naar boven. Eigenlijk mocht hij niet aan de messen komen, dat vond mam te gevaarlijk, maar hij had het niet nodig om ermee te snijden, dus voor deze keer mocht hij wel ongehoorzaam zijn, redeneerde Jeff.

Onder het scherp toeziend oog van Lassie begon de spaarvarken-operatie. Jeff schoof het topje van het mes in de gleuf, schudde en hield het varken ondersteboven. Schudde nog eens. Nu moest het geld langs het mes eruit glijden, maar het kwam niet! Het varken woog zwaar en er zat een heleboel kleingeld in en zelfs een paar dollars. Na lang wrikken kwam er eindelijk een penny langs het mes omlaag. Ongeduldig rammelde hij met het varken. Een dollar lag plat boven de gleuf en Jeff probeerde hem met het mes omhoog te wippen. Weg dollar. Er rolde een tien-cent-stukje langs het mes.

Na een half uur ploeteren had Jeff drieënveertig cent bij elkaar. Als het zo door ging was hij vannacht nog bezig! Hij zuchtte.

„Lassie, we moeten geld hebben voor de vader van Lettie. Maar zo gaat het niet, zie je?”

Lassie vond dat haar baasje nu lang genoeg binnen had gezeten. Hij moest maar eens buiten gaan spelen met haar. Ze blafte en probeerde hem aan zijn bloes weg te trekken.

Jeff ergerde zich. „Snap dat dan! Ik moet voor geld zorgen, anders gaan ze verhuizen, Lassie!” Hij deed de drieënveertig cent weer terug in zijn spaarpot en keek mistroostig zijn kamer rond. Ineens sprong hij op! Daar, op de bovenste plank van zijn speelgoedkast stond de oplossing!

Het was een model-vliegtuigje, dat zijn vader had gebouwd. Met precies zo’n toestel had hij gevochten in Korea. Avonden had zijn vader er aan gewerkt, en Jeff vond het zo mooi dat hij er amper mee durfde te spelen. Het was heel kostbaar, had Gramps gezegd. „Ja,” zei zijn vader. „De grote kosten wel een miljoen!” Dan moest dat kleine model ook een hoop waard zijn, dacht Jeff. Hij klom op de stoel en pakte het vliegtuig heel voorzichtig vast. Er zat een laagje stof op. Jeff blies voorzichtig en streek over de vleugels. Dat vliegtuig was het mooiste wat hij had. Nog fijner dan zijn verrekijker en zijn hengel en andere dingen.

Misschien wilde iemand het kopen en er veel geld voor geven. Hij moest het proberen.

Oom Petrie was nog steeds bezig in de stallen toen

Jeff de achterdeur uitglipte met een onduidelijk pak onder zijn arm. Voorzichtig klom hij op zijn fiets en met een hand aan het stuur reed hij zo hard hij kon naar Calverton. Lassie probeerde hem bij te houden. Sam Moss knipoogde toen Jeff zijn winkel binnenstapte. Mevrouw Miller had vanmorgen al boodschappen gedaan, maar misschien had Jeff haar een penny voor drop af kunnen bedelen. „Vertel het eens, schipper. Dropveters, laurier?”

Jeff schudde van nee en hield het in een handdoek gewikkelde vliegtuig omhoog. „Ik kom niets kopen, maar… eh… ik heb iets dat u misschien wilt kopen.”

Sam keek lachend naar de handdoek. Misschien had Jeff hazelnoten geraapt of paddestoelen. „Laat eens kijken, kerel!”

Voorzichtig pakte Jeff het vliegtuig uit. Sam keek verbaasd en ook wel geschrokken.

Waarom wilde de jongen zo’n prachtig, kostbaar model kwijt?

„Hoeveel zou u er voor geven?” vroeg Jeff gespannen. „Tja, daar moet ik even over denken,” zei Sam. Hij hield zijn hoofd schuin en trok aan zijn oor. „Wat zou je zeggen van eh… vijftig duizend?” „Dat is veel hè?” zei Jeff met grote ogen. „Ik moet een heleboel geld hebben!”

„Iemand die zoveel geld heeft is héél rijk!” grinnikte Sam.

Jeff keek hem stralend aan. „Dan zou hij dus zijn boerderij niet hoeven te verkopen en weg gaan?”

„Zijn boerderij verkopen?” Sam wist niet wat hij hoorde. „Nee eh … ik denk het niet.”

Sam wilde dat hij er geen grapje van gemaakt had. Hij wist helemaal niet dat de Millers zo aan de grond zaten. Mevrouw Miller had vanmorgen maar een klein boodschappenlijstje, maar ze was nu eenmaal zuinig.

„Aangenomen,” zei Jeff ernstig. „Verkocht!”

Hij zette het vliegtuig op de toonbank en draaide zijn hoofd om, om er niet meer naar te kijken.

„Eerlijk gezegd, Jeff, ik heb niet zoveel geld in de kassa. Maar zijn vijftien dollars voorlopig ook goed?” „Nou…” Jeff fronste zijn voorhoofd. „Dat is ook goed. Vijftien dollar is ook een hoop hè?”

„Lang niet iedereen heeft zoveel in zijn zak,” gaf Sam toe.

Het belletje van de kassa rinkelde en hij legde vijftien zilveren dollars op de toonbank. Jeff stak ze één voor een in zijn zak.

„Kom eens hier, kerel,” zei Sam. Hij diepte een veiligheidsspeld op uit het rommel-laatje en speldde de broekzak van Jeff dicht. „Dan kun je ze niet verliezen,” lachte hij en klopte de jongen op zijn schouder. „Dank u wel!” riep Jeff. „Kom Lassie, we moeten opschieten!”

Jeff keek nog één keer om naar zijn vliegtuig en stond buiten. Hij sprong op zijn fiets en trapte zo hard als hij kon. De dollars rinkelden in zijn broekzak en dat vrolijkte hem een beetje op.

Sam Moss pakte het vliegtuig voorzichtig op en zette het onder de toonbank. Terwijl hij de volgende klanten hielp, waren zijn gedachten bij de Millers. Vanavond zou hij eens opbellen en de oude Miller vertellen dat hij niet zo’n stijfkop moest zijn! Waarom klopte hij niet bij zijn vrienden aan als hij hulp nodig had?!

Jeff kwam rood en hijgend bij het hek van de Brun-son-boerderij, waar Lettie op haar pony zat, en op hem wachtte. Hij kreeg niet eens de kans om gedag te zeggen. „En?” riep Lettie direkt toen ze hem zag. „Heb je het geld?” „Nou en of!” zei Jeff trots en klopte op zijn broekzak.

Lettie stond al naast hem en keek met grote ogen naar de vijftien zilveren dollars die Jeff tevoorschijn haalde.

„Was het lastig om ze uit je spaarpot te krijgen!”

„Ik heb ze niet uit mijn spaarpot gehaald.” Lettie kreeg het hele verhaal te horen.

„Dus… dus je hebt je vliegtuig verkocht? O, Jeff … wat vreselijk!” Maar haar schrik sloeg al gauw over in opwinding. „Dus nu hoeven we niet te verhuizen, wat fijn!”

Ze hield haar rok op en Jeff liet de dollars erin vallen. „Geef ze maar gauw aan je moeder, voor je ze verliest,” raadde hij voorzichtig aan.

„Ja, ik ga al!” Lettie rende weg. „Dank je, dank je wel! Tot ziens, Jeff!” Jeff slenterde naar zijn fiets. „Zullen we naar huis gaan, Lassie?” Diep in zijn hart voelde hij zich teleurgesteld. Eigenlijk had hij vaag gehoopt op een soort wonder, zodat de Brunsons zijn geld toch niet nodig hadden. Dan kon hij de dollars terug geven en zijn vliegtuig weer mee nemen. Moedeloos reed hij naar huis. Zelfs Lassie kon hem niet opvrolijken met haar dolle geblaf.

En thuis wachtten hem nog meer moeilijkheden. Mam zat voor het raam en haar gezicht stond op onweer. Nu en dan dwaalden haar ogen naar de klok. Ze wachtte op Jeff.

Eigenlijk had ze niet verwacht dat Jeff nog op zijn kamer zou zijn toen ze terugkwam, maar voor alle zekerheid ging ze even kijken.

Jeff was inderdaad verdwenen, maar zijn spaarpot, die op zijn boekenplank hoorde te staan, lag midden op de grond, en ernaast een mes! Wat dat betekende was niet moeilijk te begrijpen. Jeff had zijn spaarpot geplunderd.

Ze raapte het stenen varken op. Het voelde nog zwaar genoeg aan. Hij had het in elk geval niet leeg gemaakt.

Ze nam zich voor dat ze deze keer streng op zou treden. Jeff verdiende een flinke straf en ze zou zich niet door zijn grappen laten vermurwen! Gelukkig keek ze niet in zijn speelgoedkast, want dan zou ze gezien hebben dat het mooie vliegtuig verdwenen was!

Oom Petrie kwam binnen en viel neer in de oude, rieten schommelstoel. Hij kreeg het hele verhaal te horen. „Kalm, Heleentje,” probeerde hij haar te sussen. „Misschien herinnerde hij zich plotseling dat er iemand jarig was en had hij geen geld om een cadeautje te kopen.”

„Dan had hij moeten wachten en het geld aan mij vragen! Trouwens, dat mes! Ik wil niet dat hij met messen speelt.”

Oom Petrie probeerde erom te lachen. „Is het schoon? Geen bloedvlekken? Hij heeft het varken keurig geslacht!”

„Dat is helemaal niet grappig!” Helen was boos en bleef boos.

„Tja, Heleentje,” zuchtte oom Petrie. „Ik ga me maar even opfrissen.” Helen hoorde Lassie blaffen en de keukendeur opengaan. „Jeff, kom eens hier!” riep ze. „Ja mam!” Argeloos holde hij naar binnen en schrok toen van mam’s strakke gezicht. Ze wees naar de tafel, waarop zijn spaarpot en het fruitmes lagen. „Waarom heb jij geld uit je spaarpot gehaald?” vroeg ze streng. „Dat heb ik niet gedaan!” begon Jeff.

„Nu moet je niet gaan jokken, Jeff. Je spaarpot lag op de grond en dat mes erbij!”

„Maar… maar,” protesteerde Jeff. „Ik jok écht niet, mam. Moet u luisteren …”

Mam had geen geduld. „Dat mes heb je toch uit de keukenla gehaald, terwijl je wist dat het niet mocht!” beschuldigde ze.

„Ja, dat wel maarre …”

„Ga onmiddellijk naar je kamer. Ik zal er met Gramps over praten. Ik denk niet dat hij erover te spreken zal zijn! Hij houdt ook niet van mensen die de waarheid niet durven te vertellen. Ga nu maar.”

Jeff vluchtte de kamer uit en rende naar boven. Lassie ging haar baasje achterna. Zijn kamerdeur viel dicht.

Mam was nog steeds heel boos. Nog jokken op de koop toe, dacht ze verontwaardigd. Wat bezielt hem toch?

Gramps luisterde zwijgend naar het verhaal. Tenslotte zei hij: „Dat liegen vind ik ook nog het ergste. Heb je hem gevraagd, waarom hij dat geld nodig had?”

Ze zuchtte. „Hij zei dat hij er géén geld uit had gehaald!”

Vanavond gaat hij zonder eten naar bed. Zulke streken moet hij afleren,” zei Gramps onverbiddelijk. Toen klonk het geluid van een auto die het erf op kwam rijden.

„Visite!” riep mam weinig enthousiast. Op het ogenblik had ze daar helemaal geen zin in!

ZEVENTIENDE HOOFDSTUK

SLECHT NIEUWS VOOR LETTIE

Gramps liep naar de deur om de bezoeker binnen te laten. Toen rinkelde de telefoon.

„Ik neem wel aan,” riep Helen en holde er heen. „Hallo! Dag meneer Moss. Ja, ik zal hem even roepen.” Ze wenkte Gramps. „Neemt u hem maar. Ik geloof dat het nogal dringend is. Ik doe wel open.” Het was de wagen van Brunson. Meta sprong juist naar buiten. „Dag!” riep mam verrast. „Leuk dat je komt. Hoe gaat het met Dave?”

„O, prima!” zei Meta. „Maar hij vond het ook beter dat ik even langs ging. Kijk eens…” Ze had iets in haar hand. Helen stak haar hand uit en Meta stopte er een stapeltje zilveren dollars in. Helen begreep er totaal niets van. „Maar… maar …” stamelde ze. „Dat was het liefste wat ik ooit gehoord heb. Ik moest er gewoon van huilen, toen Lettie vertelde wat Jeff had gedaan, die schat!”

„Ik weet het echt niet,” zei Helen verbijsterd. „Wat heeft Jeff dan gedaan, en wat heeft dat geld te betekenen?”

„Ik dacht dat hij het je wel verteld zou hebben.” Nu was het Lettie’s moeder die verbaasd opkeek. Toen vertelde ze het hele verhaal, hoe Jeff zijn prachtige model-vliegtuig had verkocht, zodat zij op de boerderij konden blijven.

Mam kreeg ook bijna tranen in haar ogen. „Ach, die arme schat, We wisten er niets van!”

„Zeg hem maar dat we het ontzettend hef van hem vonden,” zei Meta. „Ook al kunnen we het niet aannemen.”

Intussen kreeg Gramps door de telefoon ook al heel wat vreemds te horen. „Ik dacht dat we vrienden waren,” blafte Sam Moss.

„Natuurlijk! Natuurlijk zijn we vrienden. Is er dan iets?”

„Waarom vertel je mij dan niet dat je geld nodig hebt?”

„Geld? Ik heb altijd geld nodig!” lachte Gramps. „Maar ik begrijp er niets van, Sam! Waar heb je het over?”

„Waar ik het over heb? Als jij zo hard geld nodig hebt dat je de boerderij eraan wilt geven, terwijl ik — je vriend — niet eens de kans krijg om er iets aan te doen!” brulde Sam verontwaardigd. En toen, zachter: „Dat vind ik erg, zoiets!”

„Maar ik wil de boerderij er helemaal niet aangeven! Ik zit niet aan de grond — tenminste, niet zo heel erg! Hoe kwam je in vredesnaam op het idee, Sam?”

Aan de andere kant van de lijn bleef het even stil. Toen zei Sam effen: „Als jij niet failliet bent, waarom komt die jongen dan het vliegtuig van zijn vader verkopen?”

Toen Gramps eindelijk weer iets uit kon brengen, sméékte hij Sam om het hele verhaal te vertellen van het begin af aan.

„Ik geloof dat het gaat dagen,” zei Gramps tenslotte. „In elk geval zijn wij niet degenen die moeten verhuizen. De Brunsons gaan hier weg en zij willen him boerderij verkopen.”

Toen Sam de hoorn op de haak hing was hij weer beste vrienden met de oude Miller, al beviel het nieuws dat de Brunsons terug naar New York gingen hem ook niet al te best.

Gramps hield — nog steeds verbijsterd — de hoorn in zijn hand. Toen kwam Helen naar hem toe. „Meta Brunson was hier.” Ze liet de vijftien zilveren dollars zien. „Het schijnt dat Jeff toch geen geld uit zijn spaarpot heeft gehaald …”

„We hadden het helemaal fout,” zei Gramps. „Ik ga eens even met hem praten.”

„Ik wil het ook graag goed met hem maken,” zei mam. Samen gingen ze de trap op. „Toch had hij dat mes niet mogen nemen,” zei ze nog.

Gramps lachte. „Zullen we dat nu maar vergeten?” Toen ze Jeff met rode ogen in de hoek zagen zitten, met Lassie naast zich, wisten ze geen van beiden wat ze moesten zeggen. Jeff was de eerste die sprak.

„Het spijt me van dat mes, ik zal het echt nooit meer doen, maar ik heb geen geld uit mijn spaarpot gehaald.”

Gramps ging naast Jeff op het bed zitten en sloeg zijn arm om de jongen heen. „Dat weten we, kerel. Ook van het vliegtuig en het geld voor de Brunsons.” „Hoeven ze nu echt niet weg?” vroeg Jeff gretig. Gramps aarzelde. „Ze waren je heel erg dankbaar, maar meneer Brunson vond het toch beter dat ze terug gingen naar New York. Het zou veel te lang duren voor hij hier weer aan het werk kan, jongen.”

Jeff beet in zijn lip. „Lettie wil zo graag hier blijven, en wat moeten ze dan met de pony doen? Die kan toch niet mee naar de stad?”

„Ik weet het niet, Jeff,” zuchtte Gramps. „Maar morgen gaan we samen naar Sam Moss om je vliegtuig terug te kopen.”

Jeff wist niet of hij blij moest zijn of niet. Mam gaf hem een zoen op allebei de wangen. „Het was heel lief, wat je gedaan hebt,” zei ze zachtjes.

Jeff was wat blij, toen zijn vliegtuig de volgende dag weer op de bovenste plank van zijn kast stond.

Toen ging hij mam helpen met de boodschappen, en eieren rapen. Hij deed erg vrolijk, maar het slechte nieuws over de Brunsons bleef maar door zijn hoofd spoken.

„Mam, mag ik op de fiets naar Lettie?” vroeg hij tenslotte.

Ze dacht even na. „Er is slecht weer op komst. Zul je niet te lang wegblijven, Jeff?”

„O, ik ben zó terug, lang voordat het gaat regenen,” verzekerde hij, maar de eerste druppels vielen al voor Jeff en Lassie bij de vallei aangekomen waren. Jeff vroeg zich af of hij meteen om zou keren, maar hij wilde eerst Lettie even gedag zeggen en haar vertellen dat hij zijn vliegtuig weer terug had.

Lettie was in de stal en legde Pom-Pom geduldig uit, hoe hij in het pony-zadel kon blijven zitten, maar telkens als ze hem optilde, begon hij angstig te piepen, sprong meteen weer van Steffie’s rug af en verstopte zich in het donkerste hoekje van de stal.

„Hij zal het nooit leren, zoals die poedels in het circus,” zuchtte ze. „Misschien is hij niet bang meer als Lassie het eerst voor doet,” stelde Jeff voor.

Maar deze keer trok Lassie zich niets aan van de orders van haar baasje. Wat Jeff ook zei, ze wilde niet in het zadel. Inplaats daarvan holde ze weg en verstopte zich in dezelfde hoek waar Pom-Pom zich schuilhield. Lettie giechelde en Jeff voelde zich nogal beledigd. „Kom dan, Lassie!” probeerde ze.

Van verder kunstjes leren kwam niets terecht, want een grote vrachtwagen kwam het erf opgereden. HONDEN EN PONIES stond er met grote letters op. „O, dat is de man die Steffie meegebracht heeft,” riep Lettie.

„Misschien heeft hij nog een pony,” De ogen van Jeff begonnen te stralen. „Misschien koopt Gramps hem wel voor mij!”

„Ik zal eens gaan kijken,” zei Lettie. „Als hij een leuke heeft, moet mijn vader het tegen jouw opa vertellen.”

„Ja, dat is beter, dan als ik het zelf vraag,” vond Jeff. „Wat zou ik het graag willen weten!” In de wagen klonken allerlei geluiden. In elk geval zaten er dieren in.

De regen stroomde nu omlaag en in de verte hoorde Jeff een donderslag. „Oef! We moeten gauw naar huis! Morgen kom ik terug!”

Jeff zette zijn kraag op, floot Lassie en sprong op zijn fiets. Een paar tellen later was hij het hek al uit, op weg naar huis.

Lettie nam Pom-Pom in haar armen en rende de keuken in. Daar zette ze Pom-Pom neer en droogde vlug haar gezicht af.

De deur van de huiskamer stond open en ze hoorde haar vader en moeder praten met de pony-man. Eerst lette ze er niet zo op, want ze was bezig, de dichte vacht van Pom-Pom droog te wrijven, maar toen ving ze een zinnetje op waar ze niets van begreep. „Morgen kan ik de pony komen halen,” klonk de hese stem van de man, „daarna heb ik geen tijd meer, want ik moet op reis.”

„Kan hij niet een paar dagen langer blijven? Dan kan ik mijn dochtertje een beetje voorbereiden.” Dat was de stem van haar moeder.

„Mevrouw, het is morgen of anders niet! U mag blij zijn dat ik hem terug wil kopen, want ik handel alleen in circusdieren, en die pony van U was niet zo geschikt.”

„Hoe laat komt u morgen?” Haar vaders stem klonk dof.

„Vroeg. Ik vertrek om een uur of acht, half negen.” „Goed, dan staat hij klaar in de stal.”

„Dan zal ik gelijk met u afrekenen.” Lettie hoorde een stoel verschuiven. Ze wikkelde Pom-Pom in de oude handdoek en rende de gang in.

Meta liep met de man mee naar de deur. „Het zadel en het tuig wil ik ook wel overnemen. U kunt daar toch niets meer mee doen.” zei hij nog, en wat minder bars: „Het spijt me ook voor u, mevrouw!”

Konden we maar blijven, dacht Meta voor de zoveelste maal. Ze moest het slechte nieuws over de pony nog tegen Lettie vertellen. Meta zag er tegenop, maar tot haar verbazing bleef Lettie er erg kalm onder. Ze bleef naar de regen buiten staren en zei berustend: „Ja. Steffie kan niet mee naar de stad, dat begrijp ik wel.”

„Lettie, je bent een flinke meid,” zei haar moeder opgelucht. „We moeten hier weg, het is niet anders.” Lettie knikte en gaf haar moeder een zoen. „U kunt het ook niet helpen.” Allebei hadden ze moeite, hun tranen in te houden.

„Ze heeft zich reuze flink gehouden,” zei Meta later tegen haar man. „Ze huilde niet eens, en ik weet hoeveel de pony voor haar betekende.”

Nee, Lettie had niet gehuild toen haar moeder haar het slechte nieuws vertelde, maar heel die lange

regen-nacht in bed lag ze zonder geluid te snikken. Het was noodweer geweest. Het land was doorweekt en de beken gezwollen. Water gutste van de heuvel af. Meta en Dave sliepen door het geruis heen, maar toen het licht begon te worden kwam Lettie heel stil uit bed en kleedde zich aan. Nog één keer zou ze op haar pony gaan rijden, dat had ze zich voorgenomen in die lange, treurige nacht.

Ongemerkt glipte ze naar buiten. Ongemerkt? Toen ze met Steffie de stal uitkwam stond Pom-Pom hen op te wachten.

Hoe Lettie ook aandrong, hij wilde niet terug naar binnen. Ten einde raad zette ze hem in de stal. „Ik kom weer gauw terug,” fluisterde ze en deed de deur dicht.

ACHTTIENDE HOOFDSTUK

VERDWAALD IN HET BOS

Het regende zachtjes nu, en de ponyhoeven maakten doffe plof-geluidjes in de modder. Alles was grijs en grauw.

Al een uur draafde Steffie voort, maar voor Lettie leek het nog veel langer. Eindelijk kwam het witte hek van de Miller-boerderij — het doel van de rit — in zicht. Even later stond Lettie op het erf. Het was stil, en de gordijnen waren dicht. Ze keek in de schuur en in de stal, maar nergens was Jeff te bekennen en zelfs van Lassie geen spoor.

Alleen Helen Miller was wakker, de anderen sliepen nog rustig. Het was ook nog èrg vroeg.

Lassie, die op het kleedje naast Jeffs bed lag opgekruld, spitste plotseling haar oren. Langzaam kwam ze overeind, trippelde naar het raam en duwde met haar neus de gordijnen opzij. Een ogenblik later was ze uit het raam gesprongen om het natte, uitgeputte meisje te begroeten.

Ze blafte hard en vrolijk. Jeff schrok meteen wakker en gooide de dekens van zich af. Hij holde naar het raam om te kijken wat er aan de hand was en nog geen twee minuten later stond hij buiten, helemaal aangekleed op zijn linkerschoen na. Die kon hij zo gauw niet vinden en Lettie ging voor een natte voet!

„Hai! Lettie!” riep hij en stond al bij haar. „Wat kom jij doen, midden in de nacht?”

„Steffie brengen,” zei ze alleen maar.

„Steffie? Voor mij?”

Ze knikt ernstig. „We moeten hem verkopen, dus ik dacht dat je opa hem misschien voor jou kon kopen dan hoeft Steffie niet naar vreemde mensen, legde ze uit, met een onvast stemmetje. „De ponyman zou hem vanmorgen vroeg komen halen, daarom ben ik hier nu al.”

„Het zou wèl fijn zijn.” Jeff keek van Lettie naar de pony. Hij streelde Steffie over zijn neus.

„Als jij hem hebt kan ik misschien nog eens komen kijken.” Lettie klopte haar pony op zijn hals.

Mam boog uit het keukenraam. „Lettie, wat ben je vroeg! Kom je bij ons ontbijten?”

In de keuken was het heerlijk warm en droog en Lettie kwam een beetje bij, maar ze had helemaal geen trek. Als ze maar zeker wist dat Steffie bij Jeff kon blijven!

Ze legde haar plan uit aan mevrouw Miller. Gramps kwam de keuken in en luisterde mee. „Hoor eens, kindje,” zei hij tenslotte, „jouw moeder heeft Steffie al aan de pony-man beloofd. Misschien wilde hij hem weer aan een circus verkopen. Het is niet eerlijk tegenover die man als wij de pony ineens hier houden.”

„Maar hij wil Steffie meenemen.” snikte Lettie. En dan zie ik hem nooit meer. En hij zei dat Steffie toch niet goed was voor een circus!”

„Lettie wij kunnen hem zo niet houden,” zei Gramps ernstig. „Je kunt het beste weer vlug naar huis gaan met Steffie. Intussen bellen wij jouw mammie op.” Lettie begreep wel dat ze moest doen wat er gezegd

werd. Verdrietig trok ze haar regenjas weer aan en stapte naar de deur.

„Eerst ga je iets eten, kindje,” zei Helen resoluut. „Dan brengt oom Petrie je weg in de vrachtwagen, en Steffie loopt ernaast.”

„Ik-ik kom zo,” riep Lettie en rende naar buiten. Lassie begon te blaffen en wilde haar achterna gaan, maar Jeff riep haar terug. „Lettie komt zo,” legde hij haar uit.

Lassie bleef nog steeds blaffen, dus Jeff liep naar de deur. Hij zag nog juist hoe de pony wegdraafde met Lettie in het zadel.

„Mam, mam! Ze rijdt weg,” riep Jeff.

„Och, die kleine stijfkop,” mopperde Helen. „We hadden haar toch thuis kunnen brengen?”

Lettie ging niet naar huis. Nog één keer wilde ze door de bossen rijden. Het begon weer hard te regenen en in de verte flitste de bliksem. Ze reed het bekende, smalle bospaadje af. Steffie \4?erd een beetje schichtig toen de donder een harde klap gaf, maar Lettie gaf hem geruststellende klopjes op zijn hals.

Het water in de visbeek stond veel hoger dan anders, merkte Lettie, en het stroomde wild. Maar ze zag niet dat de stroom een eindje verderop een stuk van de oever had weggeslagen.

Steffie gleed weg en worstelde wanhopig om zijn evenwicht te bewaren, maar hij zakte diep in de modder en struikelde.

Wild rukte Lettie aan de teugels, maar nu glipte ze zelf uit het zadel. Haar voet gleed uit de stijgbeugel en langzaam helde ze opzij, viel en rolde omlaag langs de oever. Ze graaide in de modder en op handen en knieën kroop ze weer omhoog.

Door het struikgewas ving ze een glimp op van de bruine pony. Toen was hij verdwenen. Ze worstelde zich door de stekelige, zwiepende takken. „Steffie! Steffie!” schreeuwde ze wanhopig. Ze zag hem niet meer.

Steeds dieper drong ze in de struiken door, zonder op haar schrammen te letten. Haar handen bloedden, ze zat onder de modder. Uitgeput viel ze tenslotte neer. „Steffie!” riep ze nog eens. Haar stem klonk ijl en dun in de kletterende regen. De pony was weg. Ze was helemaal alleen in het bos. Alleen en verdwaald.

De vrachtwagen van de pony-man kwam toeterend het erf op. Hij was inderdaad wel èrg vroeg, vond Meta. „Zullen we Lettie nog wakker maken?” vroeg ze aan haar man.

Dave Brunson, in pyamabroek — het jasje kon niet over het gips — schudde zijn hoofd. Laat haar maar slapen. Als Steffie straks weg is, kan ze het misschien makkelijker verwerken.”

Hij sloeg een plastic regenjas over zijn schouders en ging naar de deur. Meta ging op haar tenen naar Let-tie’s kamer. Als ze misschien toch wakker was, kon haar moeder haar het beste troosten …

Lettie was niet op haar kamer.

Dan moest ze in de stal zijn, dacht Meta. Vlug ging ze er heen. Toen ze de deur open deed sprong Pom-Pom, verontwaardigd keffend, naar buiten. De stal was leeg.

„Waar is de pony?” vroeg de dierenhandelaar geërgerd. wat zijn dit voor manieren van zakendoen?” „Ik weet het ook niet,” zei Dave Brunson scherp. „Misschien wilde het kind nog een laatste ritje maken. Ze zal wel gauw terug zijn.”

„Ik heb in elk geval geen tijd om te wachten,” gromde de man. „Dan gaat de koop niet door. Ik wilde de pony alleen terugnemen om u een plezier te doen.” Dave en Meta keken de vrachtwagen na. Ze zwegen allebei. Tenslotte mompelde Dave: „Ook al goed. Ik ben blij dat het niet door is gegaan. We vinden zelf wel iemand die de pony wil kopen!” Hij grinnikte koppig. Meta was bezorgd. Ze hoorde onweer in de verte en tuurde ongerust de weg af. „Dat had ze toch niet mogen doen ” zei ze zenuwachtig. Plotseling verbleekte ze. „Dave, kijk daar!”

Een vuile, modderige Steffie draafde de weg af. Zijn manen en zijn staart wapperden in de wind, het zadel hing scheef en de teugels slierden over de grond. „Waar is Lettie?” gilde Meta. Haar gezicht was spierwit.

„Vrouwl” riep Dave dringend en sloeg zijn arm om haar heen. „Rustig. Misschien is ze even afgestapt en is de pony er vandoor gegaan. Je weet toch dat hij zulke streken uithaalt!”

„Dat zadel!” snikte Meta. „Lettie heeft een ongeluk gehad, ze is uit het zadel gevallen!”

„Daar weet je niets van!” hield Dave vol. Hij probeerde zijn vrouw te kalmeren, maar zelf was hij even ongerust als zij.

„Ik ga haar zoeken!” Ze probeerde los te komen, maar Dave versterkte zijn greep.

„Wacht, vrouw. We weten toch niet waar de pony vandaan komt. Het heeft geen zin om in het wilde weg te gaan zoeken. We nemen de auto en volgen het spoor terug. Misschien komen we Lettie dan wel tegen!”

„Ja,” zei Meta zwakjes. Ze holde naar binnen om de autosleutels te halen. Toen ze weer buiten kwam, reed de vrachtwagen van Gramps en Petrie Miller voor. Meta rende naar hen toe. „Lettie is weg!” riep ze schril.

„Verdraaid,” mompelde oom Petrie zachtjes. „Je had wel gelijk dat ze liever weg zou lopen met die pony dan hem op te laten halen!”

Gramps knikte bedachtzaam. „Maak je niet ongerust, Meta. We vinden haar wel.” Hij klom uit de vrachtwagen. „Petrie, waarschuw jij de sheriff?” Hij had het scheve zadel ook al opgemerkt en hij dacht hetzelfde als mevrouw Brunson. Het was best mogelijk dat Lettie uit het zadel gevallen was.

„Ik ga mee!” riep Meta, maar oom Petrie ving de waarschuwende blik van haar man op en slaagde erin, een gerusttellende glimlach op zijn gezicht te krijgen.

„Blijft u maar hier om haar op te vangen! Het eerste wat ze straks nodig heeft is een heet bad,” lacht hij en wees op de pony. „Anders krijgt u de modder er niet meer af!”

Meta liet zich overtuigen door het optimisme van oom Petrie. Ronkend startte de vrachtwagen en oom Petrie ging snel op weg naar de sheriff. Dave Brunson zette zijn hand aan zijn mond en riep „Lettie! Lettie!” naar alle kanten. Er kwam geen antwoord.

Diep in het struikgewas, achter een rij lage heuvels, zat het meisje tegen een rotsblok geleund. Hoe moest ze ooit weer thuiskomen, en wat zal er van Steffie ge-geworden zijn? Zou hij de weg naar zijn stal gevonden hebben — en zou de pony-man nog op hem wachten? Lettie dacht van wel. Anne Steffie …

Lettie begon opnieuw te huilen.

Plotseling klonk er gestamp en gekraak ergens in het struikgewas. Lettie sprong op en keek verschrikt rond. Misschien was het een beer!

Tenslotte raadde ze de richting, waar het gekraak precies vandaan kwam.

Vlug-vlug! Misschien kon ze zich nog verstoppen. Ze raapte een dikke tak op. Als het een beer was, zou dat niet veel helpen, maar toch gaf dat wapen haar een veiliger gevoel.

Toen kroop ze door de modder en ging plat op de grond liggen, onder een dichte, groene struik.

Het geluid kwam dichterbij, en ze durfde zich amper te verroeren. Ze deed één oog open en tuurde door een opening tussen de blaadjes. Het was geen beer, maar een man. Een man met de grootste voeten die ze ooit gezien had. Voorzichtig richtte Lettie zich op en keek omhoog. Hij had een woeste zwarte baard. Er hing iets over zijn schouder, iets bruinachtigs. Tenslotte kon ze het onderscheiden.. Het waren twee dode konijnen. En hij had een revolver in zijn hand. Hoe graag Lettie ook iemands hulp gevraagd had, ze bleef roerloos op de grond liggen. Misschien had deze man haar de weg kunnen wijzen, maar ze waagde het niet om hem te roepen. Gelukkig niet!

NEGENTIENDE HOOFDSTUK

LETTIE IS WEG

Joe bleef roerloos zitten. Toen de zwarte man de twee dode konijnen naast hem neergooide.

„Schiet eens op,” zei „Witje” dreigend. „Ik heb honger, ouwe!”

Joe bekeek de konijnen en schudde zijn hoofd.

„Ik raak ze niet aan. Nee. Die kleine met die zwarte vlek op zijn rug, dat beestje kende ik. Hij kwam hier vaak en hij at uit mijn hand. Ik… ik doe het niet. Vil hem zelf maar.”

„Ouwe … ouwe sul,” schold de ander. „Ik zal je .. Zijn hand dwaalde naar zijn revolver. Toen greinsde hij spottend. „Goed, opa, lieve dierenvriend. Ik ga je konijntjes klaarmaken en onderweg opeten.” „Onderweg?” Een schaduw van een glimlach gleed over het grauwe gezicht van de oude man. „Ga je weg?”

„Zo ver als ik kan. Als ik hier rond bleef hangen was ik net zo onnozel als jij!”

„Je gaat me toch niet verraden bij de politie?” vroeg Joe angstig.

„Wees maar niet bang,” grinnikte de schurk. „Vertel eens iets over je misdaden, ouwe!”

Joe rilde en schudde wanhopig zijn hoofd. „Ik weet niets meer, alleen het ziekenhuis kan ik me herinneren.”

De ander lachte. „Ik ga straks toch weg, dus ik zal je nog even een grote mop vertellen, Spikkie Sanders! Jij bent Spikkie Sanders niet! Jij bent zomaar een ouwe sul die een klap op zijn hoofd heeft gehad. Ouwe Joe, jij bent helemaal niemand!”

Joe schudde verbijsterd zijn hoofd. „Jij… jij herkende me toch?”

De zwarte man snoof. „Mag ik me even voorstellen, meneer? Sanders is mijn naam! Spikkie Sanders zelf! Aangenaam.”

Joe staarde hem zwijgend aan.

„Ik kan het je nu wel vertellen, want ik ga er toch vandoor. Maar luister goed, opa! Je blijft hier rustig zitten en je mondje dicht tegen de politie. Anders kan ik vervelend wordenl”

Oom Petrie had binnen een half uur de politiemacht van Calverton op de been. Jeff en Lassie stonden te kijken toen de stoet voorbij kwam in de politiewagens.

„Succes!” zwaaide Helen Miller. Jeff rende naar de wagen van de sheriff. „Lassie kan Lettie Brunson wel opsporen! Zullen wij meegaan?” vroeg hij gretig. „Nee, Jeff,” zei Bennet snel. „Dank je, maar wij moeten opschieten.” Dit was geen werk voor kleine jongens en honden, vond hij.

„En toch kun je haar opsporen, hè Lassie?” zei Jeff. Mam zag wel wat eraan schortte. „Ga toch weer eens naar Porky,” probeerde ze zijn aandacht af te leiden. „Je hebt hem al dagen niet meer gezien!” Eigenlijk had Jeff daar wel zin in, maar hij was een beetje bang dat Porky nog kwaad op hem was.

„Ik moet zijn moeder toch even bellen. Zal ik zeggen dat je aankomt?”

„Goed,” zei Jeff nogal lauw.

Hij sprong op zijn fiets en reed de modderige weg op naar de boerderij van Bates. Lassie rende met hem mee.

Mam was opgelucht. Het was beter dat Jeff ging spelen dan dat hij zich met de speurtocht bemoeide en de mannen in de weg liep.

Maar het liep allemaal anders dan ze dacht.

Porky was de ruzie helemaal vergeten. Hij was blij dat hij Jeff weer eens zag en luisterde met grote ogen naar diens verhaal over Lettie, die zoek was. „En ik zei dat Lassie best mee kon helpen om haar op te sporen, en toch mochten we niet mee met de politie!” besloot Jeff verontwaardigd.

„Dan gaan we toch op ons eigen houtje?” vond Porky. „Wij weten een heleboel plekken in het bos, veel meer dan de politie denk ik!”

„Machtig”! fluisterde Jeff. „En als we haar niet vinden, gaan we naar Joe. Misschien heeft hij Lettie wel gezien!”

„Kom mee,” zei Porky en sprong op zijn fiets. „Kijk eens!” Hij haalde een klein padvindersfluitje uit zijn zak en blies erop. Er kwam een hoge, scherpe toon uit. „We rijden door tot het pad ophoudt en dan gaan we lopend verder. Als we elkaar kwijt raken, fluit ik!” Lassie rende vooruit en snoof onderzoekend in alle richtingen. Toen vingen haar scherpe oren een zwak, bekend geluid op. Ze stond roerloos en jankte zacht. Nu hoorden de jongens het ook. „Het is Pom-Pom!” riep Jeff. „Kom mee! Misschien is hij bij Lettie!”

Jeff rende voorop, onder de bomen, maar Lassie had hem al gauw ingehaald. Zij moest haar baasje beschermen en gevaren het hoofd bieden. Pom-Pom probeerde zich staande te houden op een boomstronk, die midden in de kolkende stroom dreef. Hij was zo nat dat zijn dikke krullenvacht plat aan hem vastgeplakt zat en toen zijn gladde nageltjes langs het gladde hout gleden, veranderde het klaaglijke gejank in een schril, angstig piepen.

Jeff zag hoe het diertje van de boomstronk af werd geslingerd en door de wildstromende beek werd meegesleurd.

De jongens keken machteloos toe, maar Lassie reageerde onmiddellijk. Ze dook in het hoog opspattende water en liet zich door de stroom meevoeren. Scherp keek ze rond naar het witte diertje, en toen de stroom een bocht maakte ving ze een glimp op van Pom-Pom. Het was maar een ogenblik lang, maar dat was voldoende voor Lassie.

Ze schoot naar de plek waar ze hem gezien had, verdween onder water en kwam boven met iets wits tussen haar tanden.

Lassie worstelde tegen de modderige oever op en viel uitgeput, druipend neer terwijl de jongens voor Pom-Pom zorgden.

Naar een paar minuten wrijven en kunstmatige ademhaling slaakte het poedeltje een protesterend kreetje. „Voor elkaar!” zei Porky voldaan.

Jeff knikte. Het diertje ging voorzichtig staan en liep — een beetje waggelend — naar Lassie. Hij rolde zich op tussen haar voorpoten en bleef daar liggen. Lassie likte hem tot hij niet meer trilde en warm en tevreden in slaap viel.

„Ik dacht dat Lettie ook in de buurt zou zijn,” zei Jeff teleurgesteld. „Misschien was Pom-Pom ook naar haar op zoek,” dacht Porky. „Net zoals wijzelf en de sheriff.”

„Moet je kijken!” wees Jeff opeens. „Daar in de modder! Dat zijn sporen van Steffie!”

Porky wilde de sporen van dichterbij bekijken en kwam terecht in dezelfde drassige, verradelijke modderbrij als Steffie. „Help!” brulde hij, wild met zijn armen zwaaiend naar houvast.

Jeff rende naar zijn vriend om hem te helpen. Toen zag hij iets, vlak bij de afgeslagen oever. Met grote ogen bleef hij staan kijken. Een handschoen van Lettie!

„Hellup!” brulde Porky benauwd. „Kom dan toch!” Langzaam begon hij weg te glijden.

Jeff raapte de handschoen op. Dat is ’m, dacht hij. Hier is de pony met Lettie in het water gegleden. Steffie kwam er weer uit, maar Lettie … Jeff staarde in het kolkende water.

Porky had een tak weten te grijpen. Krampachtig probeerde hij zich op te trekken. „Help dan toch!” schreeuwde hij.

Jeff stond versteend. Dat kon niet waar zijn. Lettie was niet—

Ineens gaf Porky een verschrikte kreet. Zijn tak brak af. Langzaam zakte hij weg.

In een paar sprongen stond Lassie boven hem, op het uiterste randje van de oever. Ze zette haar tanden in Porky’s trui en begon langzaam, grommend, achteruit te lopen.

Eindelijk drong het tot Jeff door, wat er gebeurde. Hij pakte Porky bij zijn armen en sjorde mee. Eindelijk, eindelijk zat hij weer aan de kant. Geen plekje aan hem was nog schoon. Hij was donkergrijs van de modder.

„Waarom hielp je niet, sufferd!” brulde hij. „Ik kan niet zwemmen!” „Die is van Lettie,” zei Jeff dof. Hij liet de handschoen zien. „Lag vlak langs het water ..Porky’s gezicht werd nog grauwer dan het was. Zijn ogen schoten naar het water, en weer vlug terug.

„Misschien kan ze zwemmen,” mompelde hij.

Jeff schudde langzaam zijn hoofd. „Nee. Haar vader wilde het haar hij stokte - „van de zomer nog leren.”

Lassie begon wild te blaffen. Ze had iets opgemerkt dat hun ontsnapt was. Gespannen keek ze naar het pad.

„Misschien is het Lettie!” schreeuwde Jeff. „Lettie! Wij zijn het! Jeff en Porky!”

„Waar ben je?” brulde Porky. Toen dacht hij aan het fluitje. Hij blies een paar keer zo hard als hij kon. Dat mòèst ze horen!

Iemand floot terug. Dat kon Lettie niet zijn. Het was Gramps. Samen met de sheriff en een paar andere mannen kwam hij op hen af.

„Wat doen jullie hier?” vroeg de sheriff streng. „Hebben jullie Lettie gevonden?” zei Gramps hoopvol.

Jeff liet de handschoen zien en sporen van Steffie’s hoeven.

De mannen keken elkaar aan. De sheriff onderzocht de oever nauwkeurig en Porky’s modderbad kwam dus ook aan het licht.

„Gaan jullie naar huis!” zei de sheriff streng.

„Maar Lassie kan helpen zoeken!” probeerde Jeff nog eens.

„Jeff, doe wat er gezegd wordt!’” zei Gramps boos.

„Wat zouden ze zeggen als wij haar toch vonden?” zei Porky op de terugweg.

„Ze zouden het even fijn vinden als wij!” dacht Jeff. „Ik geloof dat Gramps dacht wat wij dachten. Dat ze in het water gevallen is. Daarom moesten we naar huis.”

Opeens kreeg Porky een idee. „We zouden nog naar Joe gaan, weet je wel? Het hol is vlakbij. Ga je mee?” Jeff aarzelde. Gramps had gezegd dat ze naar huis moesten gaan, maar van hier naar het hol was een klein stukje en je kon nooit weten.

„Goed dan,” gaf hij weifelend toe.

Ze volgden hun speciale „indianen-route”, dwars door het donkerste stuk van het bos. Lassie liep voor hen uit en Pom-Pom sliep rustig in Jeffs armen.

TWINTIGSTE HOOFDSTUK

LASSIE WINT WEER!

Lettie was angstig stil onder de struik blijven liggen en tenslotte in slaap gevallen.

Plotseling schrok ze wakker. Ze huilde bijna van schrik. Er ging iets warms en vochtigs langs haar gezicht.

Toen ze zag wat het was, kon ze wel huilen van opluchting.

„Lassie!”

De collie keek haar met grote, bruine ogen aan en likte Lettie’s oor.

„O, Lassie!” Het meisje sloeg haar armen om de nek van de hond en begroef haar neus in de zachte, harige vacht. Lassie kreeg met moeite adem genoeg om te blaffen, maar tenslotte produceerde ze een geluid! Aan de andere kant van de greppel, nog geen dertig meter verderop, baanden Jeff en Porky zich een weg door de dichte struiken. Jeff hoorde Lassie.

„Hee, ze heeft iets gevonden! Het klinkt alsof ze iemand begroet!”

Pom-Pom scheen het daarmee eens te zijn, want hij deed eindelijk zijn oogjes open en begon zich prompt los te wurmen uit Jeff’s armen. Voor Jeff hem tegen kon houden, was hij al ontsnapt en trippelde in de richting van waar Lassie zich liet horen.

„Kom mee!” Jeff rende Pom-Pom, die schel keffend het geblaf van Lassie beantwoordde, achterna en Porky volgde hem op de hielen.

Jeff boog de takken van elkaar en daar zat Lettie, met haar ene arm om Lassie en haar andere zwaaiend naar Pom-Pom die haar op zijn eigen, uitbundige manier duidelijk maakte hoe blij hij was dat hij zijn vrouwtje weer gevonden had.

„Lettie,” schreeuwde Jeff. „We hebben je gezocht! Is alles goed?”

„We dachten dat je verdronken was,” merkte Porky opgewekt op.

Lettie was dolblij dat de jongens haar gevonden hadden. „Hebben jullie iets te eten?” was het eerste wat ze zei. „Ik rammel van de honger!” „Dat zal wel!” zei Jeff, die zich herinnerde dat ze die morgen was weggerend zonder ontbijt.

Plotseling ontdekte Porky, dat hij ook een erg leeg gevoel had.

„Misschien Joe!” bedacht hij.

„Wie is Joe?” fronste Lettie.

„Een hele aardige man,” legde Jeff uit. „Woont hier vlakbij!”

„Heeft hij soms een zwarte baard en wel zulke grote voeten? En schiet hij konijnen dood?”

De jongens keken haar met grote ogen aan. „Hij heeft een baard,” zei Porky.

„Een grijze,” zei Jeff, „en hij schiet NIET op konijnen!”

„Hij heeft heel gewone voeten geloof ik,” zei Porky. Lettie zuchtte van opluchting. „Gelukkig!”

„Waarom moest je dat allemaal weten, van die voeten en zo?” vroeg Porky.

Lettie wees op de voetsporen die de man met de baard gemaakt had, en ze beschreef de man zo goed als ze kon.

„Dat was Joe niet,” verzekerde Jeff haar. „Hij is heel aardig.”

Het was een tijd geleden sinds Jeff en Porky voor het laatst in het hol geweest waren. „Misschien zie je herten of eekhoorns!” beloofde Jeff.

De echte Spikkie Sanders lag al een uur te snurken. Hij had gulzig een heel gebraden konijn verslonden. Het andere deed hij in de braadpan van Joe. „Die neem ik mee,” had hij gezegd.

„Maar dat is alles wat ik heb om in te koken!” protesteerde Joe.

„Er is hier verder toch niks te koken, opa!” had Spikkie Sanders gegromd.

Het was een onmetelijke opluchting voor Joe dat die woeste schurk met zijn gemene ogen Sanders heette en dat hij zelf dus geen misdadiger was. Maar wie was hij dan? Zomaar een zwerver? En het ziekenhuis dan? Dat kon hij zich nog duidelijk herinneren. Hij was uit een ziekenhuis gevlucht. Waarom had hij daar dan gelegen?”

Zo draaiden zijn gedachten maar rond in zijn hoofd, toen hij plotseling een heldere jongensstem hoorde roepen: „Meneer Joe!”

Vlug wierp hij een blik in de donkere hoek waar Sanders lag te slapen. De schurk bewoog zich niet. Voorzichtig, op zijn tenen, liep Joe naar de ingang van het hol. Hij moest Jeff direkt wegsturen, voor Sanders wakker werd en zijn revolver kon trekken. Bijna stond hij buiten toen de bekende, schorre stem brulde: „Ho ho! Naar binnen, ouwe!” Joe zag dat hij langzaam op hem af kwam.

Bliksemsnel overwoog Joe, of hij er vandoor durfde te gaan, maar de schurk keek hem aan met zo’n harde, sluwe blik dat Joe dat plan onmiddellijk liet varen. „Het is een van die jongens, weet je wel,” zei hij vaag. „Ik zal hem wegjagen. Misschien gaat hij aan zijn vader vertellen dat we nu met z’n tweeën zijn als hij jou ook ziet!”

Spikkie Sanders grijnsde koel. „En jij zou hem natuurlijk niet vertellen wie er behalve jij in dit hol huist!”

„Joe-oe! Joe-oe!” riep Jeff met lange uithalen. „Waar ben je?”

„Zie je wel!” zei Porky triomfantelijk. „Hij is allang weer weg. Het was toch een ouwe zwerver.”

„Niet waar,” riep Jeff verontwaardigd. „Het was mijn vriend en ik ga binnen kijken. Misschien is hij wel ziek.”

Joe wist dat de loop van een geweer op zijn rug gericht was toen hij met gebogen hoofd naar buiten strompelde. „Jaag ze weg,” siste Sanders.

„Daar ben ik!” riep Joe nogal beverig.

„Ha! Hallo!” schreeuwden Jeff en Porky enthousiast. Voor de ingang van het hol lag het lege doosje van de gestolen geweerkogels. Zo ongemerkt mogelijk schopte Joe het naar buiten.

Jeff, Porky en Lettie renden naar Joe toe, maar Lassie bleef vreemd genoeg grommend, doodstil zitten. Haar nekharen gingen overeind staan.

„Gaan jullie weg!” riep Joe, zo stuurs als hij kon. „Schiet op, ik wil geen pottekijkers om me heen!” Jeff kon zijn oren niet geloven. Was dat zijn vriend, die Lassie en hij uit de waterput hadden gehaald, die in hun hol mocht wonen en waar hij brood voor meebracht?

„Maar WIJ zijn het, Joe!” protesteerde hij. „Je kent ons toch?”

Porky werd rood en kennelijk woedend. „We mogen hier best komen en het is ons eigen hol!” brulde hij. „Als je niet weggaat zeg ik het tegen de sheriff!” „Zeg maar! Ik ga toch niet weg,” waagde Joe. Als de jongens nu maar werkelijk de sheriff gingen waarschuwen!

„Ik ben toch niet bang!” riep Porky brutaal en langzaam kwam hij dichterbij. Lassie sprong grommend tussen Porky en Joe in. Waarschuwend liet ze haar tanden zien, maar Joe deed ze niets. Jeff merkte dat ze het hol in keek, naar iets in het donker.

„Maak dat je weg komt!” riep Joe nog eens. Hij raapte het doosje op en gooide het naar Porky’s hoofd. Dat kon geen pijn doen. Als hij nu maar oplette!

Porky bukte zich om het doosje van de kogels op te rapen. Plotseling klonk diep in het hol gehoest. „Wat was dat? Leek wel of iemand hoestte,” vond Porky. Jeff knikte.

Lassie keek nog steeds strak naar binnen, waarschijnlijk naar iets wat zo hard kon hoesten. Jeff was er niet gerust op. „Kom mee, Lettie!” en hij trok het bleke, geschrokken meisjes een paar meter achteruit. Porky aarzelde nog even en ging toch ook op de loop. Hij struikelde bijna over Pom-Pom, die Jeff en Lettie bij probeerde te houden.

Alleen Lassie deinsde niet achteruit. Roerloos, op haar hoede staarde ze het hol in.

„Kssst, Lassie!” drong Joe aan. „Weg!” Lassie reageerde pas toen Jeff zelf haar riep. „Hier, Lassie, Lassie!” Behoedzaam ging ze een paar passen achteruit en rende toen naar haar baasje.

„Ze zijn weg,” zuchtte Joe en ging het hol in. Sanders had vast niet gemerkt dat hij de lege patronendoos naar de jongens had gegooid. Als ze nu werkelijk naar de sheriff gingen en die kwam kijken …

Alsof hij Joe’s gedachten kon lezen, merkte Sanders plotseling op: „Vanavond ga ik er tussenuit. Het wordt hier te druk naar mijn smaak.”

Porky ergerde zich nogal, omdat ze veel te langzaam naar zijn zin opschoten. Lettie kon niet meer.

„Geeft niks hoor,” troostte Jeff en hij ging naast haar zitten om ook uit te rusten, al voelde hij zich echt niet moe.

Ineens begon Lassie te blaffen.

„Jeff! Lassie!” klonk de stem van Gramps. „Waar zitten jullie?”

„Hier! Hier!” riepen ze alle drie tegelijk. Een paar minuten later hadden Gramps, oom Petrie en nog een paar andere mannen hen gevonden. Gramps was zo opgelucht dat hij Lettie weer heelhuids terugzag, dat hij niet al te aandachtig luisterde naar de opgewonden verhalen over de man in het hol. De sheriff wilde allereerst weten wat er precies met Lettie was gebeurd.

Toen ontdekte Sam Moss de doos, die Porky in zijn hand had.

„Waar is dat hol?” vroeg hij snel.

„Wij zullen het u laten zien,” stelde Jeff voor, maar Porky wilde er niet meer heen. Hij had er schoon genoeg van.

„Breng jij Lettie naar huis, Porky?” stelde de sheriff voor. „Dan gaan Jeff en Lassie met ons mee.”

Oom Petrie zette Lettie op zijn schouders - dan konden ze een beetje doorlopen, zei hij met een knipoog naar Porky, tenminste, als hij Pom-Pom wilde dragen. Toen ze het hol naderden, zei Gramps dat Jeff niet dichterbij mocht komen, maar Jeff maakte zich ongerust over Joe, die met die hoestende vreemdeling in het hol zat. Lassie en hij liepen door.

De sheriff, Gramps en Sam Moss slopen zonder geluid te maken dichterbij, maar Sanders had hen gezien. Hij stond in de schaduw van het hol, met zijn vinger aan de trekker.

De eerste de beste die hem te na kwam, ging eraan! Joe zag het gevaar. Plotseling schoot hij uit naar de band met het geweer en probeerde hij Sanders het wapen te ontfutselen.

Maar Sanders had iets dergelijks aan zien komen, en met één vuistslag stootte hij de oude man opzij. Joe zakte in elkaar. Alles werd zwart. De mannen buiten hoorden dat er iets gaande was, en ze renden naderbij. Gramps liep voorop. Nog even, en hij zou onder schot staan. Sanders richtte het geweer.

Flitsend schoot Lassie op zijn pols af. De collie was één grommende, grauwende tandenflikkerende hoop woede.

Voor Sanders van zijn verbazing bekomen was en kans zag, het geweer op haar te richten, beet ze zich vast in zijn pols en sleurde hem omver. Brullend van pijn liet hij het wapen vallen.

Gramps raapte het op en nam de misdadiger onder schot. „Af, Lassie,” zei hij toen. „We hebben hem!” De handboeien klikten. Sanders hakkelde van woede. „A-als d-die ouwe sok zich er niet mee b-bem-moeid had, dan h-hadden jullie me nooit ge-ge-kregen! En die vervl-” Hij wierp een blik van haat op Lassie, die haar tanden ontblootte. Sanders zweeg verder.

„Kom eens gauw!” schrikte Jeff de mannen op. „Joe is nog steeds bewusteloos!”

Sam Moss keek aandachtig naar het oude, baardige

gezicht. „Komt me bekend voor,” mompelde hij. Langzaam deed Joe zijn open open. „W-waar ben ik?” fluisterde hij.

Gramps knielde naast de oude man om goed te kijken. „Joe Brunson!” brulde hij toen. „Joe! Ken je me niet? Miller! En daar is Sam Moss!”

Joe keek naar de mannen om hem heen en langzaam verdween de starheid in zijn blik. Hij herkende hen. „Sam! Paul! Wat is er gebeurd? Wat doe ik hier?” Een paar dagen later zou Joe Brunson het weten.

In de oorlog had hij een hoofdwond opgelopen, waardoor hij zijn geheugen had verloren.

Jaren en jarenlang was hij behandeld in allerlei ziekenhuizen, maar geen dokter scheen hem te kunnen helpen. Joe Brunson kon zich niets uit zijn verleden meer herinneren.

Op een dag was hij uit het ziekenhuis gevlucht en waarschijnlijk was hij onbewust naar de vallei teruggekeerd waar hij vroeger zulke gelukkige jaren had doorgebracht met zijn vrouw en zijn zoontje.

Lettie was reuze trots toen ze ook een „Gramps” had, net zoals Jeff en voor Dave Brunson was het weerzien met zijn vader een van de grootste ogenblikken van zijn leven.

Nu was het dubbel ongelukkig dat ze de boerderij moesten verlaten. Dave had een geschikte koper gevonden. De volgende week zouden ze vertrekken.

Er stond een beloning uit voor degene die mee hielp, de misdadigers Sanders op te sporen.

De sheriff was van mening dat Joe Brunson het meeste recht had op die beloning. Hij had een week met Sanders samen geleefd en hem op het beslissende ogenblik aangevallen. Zonder hem zou Gramps misschien slachtoffer zijn geworden van de in het nauw gedreven schurk. Joe had de tienduizend gulden ten volle verdiend.

Dat betekende dat de verkoop van de boerderij niet doorging. De Brunsons vertrokken niet.

Ze bleven in de vallei, voorgoed.

Dave Brunson vond dat iedereen meegewerkt had om de ontsnapte misdadiger te vangen, maar dat één toch wel speciale aandacht had verdiend. Aan een prachtige, roodleren riem werd een zilveren plaatje bevestigd, met

LASSIE, DE DAPPERSTE HOND Dat cadeau werd plechtig door Lettie overhandigd, en als je Lassie er trots mee rond zag stappen zou je haast denken dat ze ALLES kon, zelfs LEZEN!

INHOUD