„Zoiets doet Lassie niet! Ze zal nooit zo maar iemand aanvallen!” Beschermend klemde hij Lassie tegen zich aan.

„Dave, stuur ze weg!” riep mevrouw Brunson scherp. Ze hield haar dochtertje nog steeds vast, maar het meisje worstelde om los te komen.

„Laat me los, mamma! Ik wil die grote hond aaien!” smeekte ze.

„Nee! Niets ervan,” zei haar moeder zenuwachtig, en hield Lettie nog steviger vast. „Dave! Dave!” riep ze schel. „Stuur ze toch weg!”

„We gaan al!” zei Jeff koel. „Kom mee, Lassie.” Hij duwde haar voor zich uit en met Porky liep hij de heuvel op. Het kleine poedeltje huppelde hoopvol achter Lassie aan. Misschien wilde de grote hond nog spelen! „Weg, beestje, weg!” zei Jeff. Het diertje bleef staan. Toen liep het toch mee.

Dave Brunson keek het groepje na en zuchtte. Hij vond het heel naar dat hij die jongen geslagen had, al was het dan per ongeluk. Hij besloot uit te zoeken wie de jongen was en zo spoedig mogelijk zijn verontschuldigingen aan te bieden bij de ouders. Er zou vast wel iemand te vinden zijn die wist hoe de jongens heetten.

„Heb je die jongens gezegd dat ze hier niet meer terug moesten komen?” vroeg Meta Brunson, nog steeds zenuwachtig.

„Daar zullen die jongens weinig zin in hebben, vrouw,” antwoordde Brunson een beetje moedeloos. „Die collie wilde alleen maar met Pom-Pom spelen.” Toen de jongens al een heel eind weg waren, zette de vrouw haar dochtertje neer. Eindelijk! Als een pijl uit een boog rende Lettie hen achterna. Ze worstelde door de struiken aan de voet van de heuvel en merkte niet eens dat ze onder de schrammen zat, want overal groeiden wilde bramen. „Pom-Pom! Hier, Pom-Pom!” riep ze.

Jeff en Porky keken verbaasd achterom. Ze hadden niet eens gemerkt dat het diertje met hen mee was gelopen. Dat was het kleine hondje op zijn dribbel-pootjes trouwens niet meegevallen!

„Sssj! Naar het vrouwtje!” wees Jeff, maar Pom-Pom luisterde niet. Hij huppelde naar Lassie, die naast Porky was gaan liggen. Het poedeltje sprong naar Lassie’s oren en de vriendelijke collie liet het diertje begaan, tot het zijn scherpe tandjes in haar oor zette. Toen stond Lassie op en zette resoluut haar voorpoot op de rug van de kleine plaaggeest, die piepte en zich los probeerde te wurmen. Lassie wist dat haar oren het nog meer moesten ontgelden als ze Pom-Pom los liet, dus ze hield hem stevig in bedwang.

Jeff en Porky schaterden. Het was zon grappig gezicht!

Dat vond Lettie, die hijgend de heuvel op kwam, helemaal niet. Ze dacht dat Lassie haar poedeltje wilde bijten. „Pom-Pom!” schreeuwde ze en begon opnieuw te huilen.

Lassie tilde haar voorpoot op, zodat het diertje vrijkwam. Blij huppelend begroette Pom-Pom zijn vrouwtje. Opgelucht tilde Lettie hem op, en van kop tot staart kwispelend begon Pom-Pom haar te likken. „Lassie deed jouw hondje geen pijn,” zei Jeff ernstig. Lettie lachte verlegen, en veegde gauw nog een paar tranen af.

Porky grinnikte een beetje smalend. „Dat is het onnozelste hondje wat ik ooit gezien heb! Ik zou zon domme poedel niet eens willen hebben!” merkte hij op.

Lettie keek hem verontwaardigd aan. „Hij is helemaal niet onnozel. Als Pom-Pom groot is, is hij de allermooiste poedel van de wereld!”

„Puh!” was alles, wat Porky wist te zeggen.

„Lettie! Kom direkt hier!” klonk een scherpe stem uit de verte.

„Ja, mam!” riep Lettie en met het hondje in haar armen holde ze weg. Maar na een paar passen stond ze weer stil, draaide zich om en keek Porky nog eens boos aan. Toen lachte ze naar Jeff. „Ik heet Lettie. En jij?” vroeg ze.

Jeff keek verbaasd om. „Jeff Miller,” mompelde hij. „Daag, Jeff! Tot ziens!” Ze giechelde, draaide zich vlug om en rende met grote sprongen de heuvel af. Pom-Pom piepte benauwd.

„Meisjes!” smaalde Porky - „allemaal even dom!”

„En Lassie dan?” zei Jeff. „Dat is ook een „zijl” Vind je haar soms dom?”

„Dat is wat anders! Lassie is een honden-meisje!” Jeff lachte. „Ik heb honger. Laten we naar ons hol gaan om te eten!”

Ze haalden het etenstrommeltje en de verrekijker, die ze bij het hek hadden achtergelaten weer op. Lassie begon blij te blaffen. Ze had honger! Porky’s maag rammelde ook al. Dus gingen ze in het gras zitten en hapten in de lekkere boterhammen die mam had klaargemaakt.

„Wat heb jij?” vroeg Porky.

Jeff keek strak. Zijn schouder deed plotseling erg pijn. Hij knoopte zijn bloes open om naar de plek te kijken waar hij geraakt was. Er was een grote, blauwe plek te zien. „Misschien vertelt je grootvader het wel tegen de sheriff!” zei Porky opgewonden.

„Wat? Tegen de sheriff?” „Ja, van Brunson! Dan moet hij de gevangenis in! Beng!”

„Maar hij raakte mij per ongeluk! Hij had het op Lassie gemunt, want hij dacht dat ze hun poedeltje wilde aanvallen!” Nuchter voegde Jeff eraan toe: „Hij kon het niet helpen dat ik ertussen kwam!”

„Nou, maar toch ..Porky was een doorzetter… Jeff onderbrak hem. „We staan quitte! Lassie heeft hem in zijn pols gebeten en ik wed dat dat meer pijn doet dan die klap op mijn schouder,” zei hij met een brede grijns.

En Dave Brunsons pols deed pijn. Lassie had scherpe tanden, maar gelukkig had ze zijn slagader niet doorgebeten.

Mevrouw Brunson smeerde jodium op de wondjes. „Wat een wild beest!” zei ze kwaad. „Als die jongens hier nog eens komen met die hond sla ik ze met een bezem van het erf af!”

Haar man zuchtte. „Het zijn onze buren, vrouw! We wonen niet meer in de stad, dat moet je wel bedenken. We hebben die mensen nodig, ruzie maken is heel dom!”

Meta Brunson fronste haar wenkbrauwen. Alles lag duimendik onder het stof. Ze zou hard moeten zwoegen om de boerderij weer bewoonbaar te maken. Een heel andere omgeving, heel andere mensen; het zou niet meevallen om hier te wennen en zeker niet om vrienden te maken.

„Hadden we de boerderij maar verkocht,” zei ze somber.

Dave keek haar aan. Moedeloos liet hij zijn schouders hangen. „Dat heb ik geprobeerd, dat weet je best. Maar er is zo belachelijk weinig voor geboden dat ik er niet op kon ingaan.”

„Maar waarom moeten we hier dan wónen?”

„Deze grond is nu eenmaal van ons. We kunnen de boerderij niet langer verwaarlozen, en, wat nog belangrijker is: de buitenlucht zal Lettie goed doen.” Brunson praatte nu vastberaden.

„Maar jij weet niets van landbouw! Hoe moet je alles aanpakken?” Nog steeds had mevrouw Brunson haar bezwaren niet opgegeven.

„Er zijn genoeg ervaren boeren hier in de buurt die me raad willen geven, dat weet ik zeker.” Dave Brunson sloeg zijn arm om de schouders van zijn vrouw. „We spelen het wel klaar, schat!”

Samen liepen ze naar de voordeur en keken naar buiten. Lettie kwam het erf op rennen met haar donzige witte poedeltje. Ze schaterde toen het hondje een grote, rode bal achterna zat en omver tuimelde. Lettie pakte haar hondje op en knuffelde het zo stevig dat het verontwaardigd begon te piepen. „Pardon Pom-Pom!” lachte Lettie. „Maar je bent ook zo lief!” Toen zag ze haar vader en moeder voor de deur staan en rende naar ze toe. Pom-Pom worstelde om los te komen en voor Lettie bij de deur was, was het hondje uit haar armen geglipt. Nu moest Lettie hem weer achterna. „Kom je hier, stouterdje!” riep ze.

Eindelijk kon mevrouw Brunson weer vrolijk kijken. „We spelen het wel klaar, man!” zei ze en liet haar hoofd tegen zijn schouder rusten. „Ik zal er mijn uiterste best voor doen.”

Dave Brunson keek haar lachend aan. „En of! Dit is heerlijk voor Lettie. Mijn vader vertelde vaak dat ik een heel zwak babytje geweest ben, maar toen we van hier vertrokken, was ik zo sterk als een beer. Dit is een goede streek om in te leven!”

„Ik hoop dat mijn dochtertje geen berin wordt!” lachte Meta Brunson. „Een gezond klein meisje is ook goed!”

Lettie had de jacht op Pom-Pom gestaakt. Een beetje buiten adem kwam ze aanlopen. „Hij heet Jeff Miller!” kondigde ze gelijk aan.

„Wie?” glimlachte haar moeder en ze streek het haar van Lettie glad.

„Nou, die jongen met die mooie, grote hond! Mag hij hier komen spelen met mij en Pom-Pom?”

„We zullen wel eens kijken,” zei haar vader snel. Hij zag dat het gezicht van zijn vrouw betrok.

„Help mij eerst maar eens met het fornuis,” zei ze tegen haar man. „Anders krijg je vanavond niets te eten.”

ZEVENDE HOOFDSTUK

IN HET HOL

Toen Jeff en Porky bij de kreek aankwamen om hun hengels op te halen, die ze onder de struiken hadden achtergelaten, stond de zon nog hoog aan de hemel. „Zullen we nog even gaan vissen?” stelde Porky voor. „We hebben tijd genoeg.”

„Als jij zin hebt, moet je het doen,” vond Jeff. „Maar ik wil nog naar ons hol. Voordat we de mazelen kregen heb ik daar mijn stenen-verzameling verstopt en ik wil kijken of niemand eraan heeft gezeten.” „Dan ga ik met je mee,” zei Porky. De Old Blue was een hoge heuvel en Jeff voelde zijn benen na die klim en afdaling, maar hij wilde niet weten dat hij moe was!

Als echte woudlopers hadden Porky en Jeff sommige bomen op de route voorzien van geheime „indiaanse” tekens. Niet dat ze na al die keren nog sporen nodig hadden om het hol te vinden! Maar op deze manier was de tocht bijna even leuk als het hol zelf.

Het hol lag in het „woeste” gedeelte van de bossen. Op de plaats waar enige rotsachtige heuvels oprezen boog het oude karrespoor af. De pioniers hadden het land achter de heuvels niet ontgonnen.

Sindsdien hadden al heel wat jongens het hol ontdekt en er beslag op gelegd, want een fijnere schuilplaats, midden in de bossen, kun je je niet voorstellen. En toen al die jongens te groot werden voor zulke spelletjes dachten ze er nog met heimwee aan terug. Allemaal lieten ze het hol zoals het was, als een herinnering aan de harde tijd toen pioniers er zich kwamen verbergen voor oorlogszuchtige indianen.

Jaren gingen voorbij. Er kwamen auto’s, en de jongens kregen al op hun zesde jaar een fiets. Niemand dacht meer aan het „indianenhol” waarover de grootvaders zulke mooie verhalen hadden verteld.

Als je er wilde komen, moest je je een weg banen tussen kreupelhout, je moest over rotsblokken klauteren en zelfs door een paar beekjes waden. Hoe zwaar die tocht ook mocht zijn, het hol was de ontdekkers er des te dierbaarder om.

De twee jongens worstelden door het kreupelhout, dat sinds hun laatste tocht, voor de storm, nog veel dikker scheen te zijn.

Lassie liep voorop, zoals gewoonlijk. Waakzaam snuffelde ze rond en keek voortdurend scherp om zich heen.

De oude, hoge bomen ruisten. Het dikke bladerdak was een groene paraplu, waar maar spaarzaam een zonnestraaltje doorheen kon dringen. Het was er heerlijk koel, onder die dikke woudreuzen.

Porky keek Jeff aan en begon te lachen. „Je moest jezelf eens kunnen zien! Je bent helemaal groen!” „Hu!” grinnikte Jeff. „En jijzelf dan, groentje!” Plotseling verstrakte zijn gezicht. Hij zag dat Lassie stokstijf was blijven staan en gromde naar iets in de bosjes. Langzaam deinsde ze achteruit, haar ogen strak gericht op wat ze daar ook ontdekt mocht hebben. „W-wat is het, Lassie?” fluisterde Jeff en greep Porky verschrikt bij zijn arm. Ze bleven dicht bij elkaar en tuurden angstig in dezelfde richting als Lassie.

„Zie jij iets?” vroeg Porky en zijn stem trilde.

„Eh … eh…” Jeff schudde van nee en slikte. „Misschien is het wel een beer!” Gramps had weleens verteld dat er al meer dan vijftig jaar geen beren meer leefden, maar - dacht Jeff - zo’n grote grizzly zou de enige verklaring zijn voor Lassie’s gedrag. Zó bang was ze niet vaak!

Porky trok zijn arm los uit de greep van Jeff. „Ik ga naar huis!” riep hij hard en even later rende hij in de richting van de kreek, dwars door het zwiepende kreupelhout.

„Lassie, kom hier!” Jeff wilde zo gauw mogelijk zijn vriend achterna. Lassie stond roerloos met haar kop omlaag. „Kom toch!” riep Jeff. Hij wilde weg, maar hij kon Lassie niet achterlaten. Toen ze niet luisterde sprong Jeff naar voren en greep haar in haar nekvel. Ze móest komen, wat ze ook voor gevaarlijks had ontdekt.

Toen zag hij wat Lassie zag, en zijn ogen werden rond van verbazing. Nog geen drie meter verderop, op het pad waarover ze naar hun hol moesten, speelden vier jonge stinkdiertjes. Het leken wel kleine poesjes, die stoeiend over de grond buitelden.

Juist op het moment dat Jeff de diertjes zag, kwam de moederskunk tevoorschijn. Ze holde naar de jongen en de hond en stelde zich beschermend voor haar jongen op. Gloeiend priemden haar scherpe oogjes in de richting van de indringers, langzaam en vastberaden kwam ze op hen af.

„Vlug, Lassie,” gilde Jeff. „Straks draait ze zich om! Gauw!” En Jeff zette het op een lopen, met Lassie op zijn hielen.

Moeder stinkdier bleef staan en keek hen triomfantelijk na. Dat had ze weer mooi klaargespeeld! Ze draaide zich om en dreef met een paar vriendelijke duwtjes haar jongen voor zich uit. Ze haastte zich niet in het minst, zo zeker was ze ervan dat die grote indringers weg zouden blijven.

Jeff en Lassie hadden Porky al gauw ingehaald, en hijgend vertelde Jeff wat hij gezien had. „Pff … wat ben ik blij dat Lassie ons waarschuwde!”

Porky knikte heftig. „Mijn vader zegt dat er maar één manier is om met skunks om te gaan: op minstens vijf meter afstand blijven en rènnen als ze dichterbij komen. En als ze de wind mee hebben is er nog kans dat je je kleren moet begraven tot de stank eruit is!” Ze vonden allebei dat ze vandaag niet meer naar het hol moesten gaan. Morgen kwam er nog een dag en overmorgen ook. En wie zou hun hol kunnen ontdekken achter dat hoge, dichte kreupelhout?

Wie zou het hol kunnen vinden? Op dat zelfde ogenblik kronkelde een dun rooksliertje naar buiten en verdween in de lucht. Als er iemand dicht genoeg bij was geweest om die rook op te snuiven, zou hij onmiddellijk de geur van gebakken vis hebben herkend. Diep in het „geheime” hol van Jeff en Porky hurkte een man. Hij had grijs haar en een grijze baard. Het was de man van de waterput, die zich „Joe” noemde. Aan een lange twijg had hij een forel geprikt, die hij boven een knetterend houtvuurtje roosterde. Het was een primitieve manier van koken, maar het smaakte stukken beter dan rauwe vis.

Vijf dagen geleden was Joe gevlucht van de Brunson-boerderij, direkt nadat hij de rode wagen van de sheriff hoorde starten. Hij had haastig de kleine voedselvoorraad en de jerry-can die hij onder een hooibaal had verstopt toen hij de twee mannen zag aankomen, tevoorschijn gehaald en was er vandoor gegaan.

Hij was over de Old Blue getrokken en had zich in de bossen aan de andere kant van de heuvel twee dagen lang schuil gehouden. Hij had er niemand gezien, maar toch leefde hij voortdurend in angst. Zouden ze hem vinden en hem weer opsluiten?

Tenslotte was het beetje voedsel op. Vlak voor donker ging Joe naar de stad. Toen een kruidenierswinkel aan de rand van de stad helemaal leeg was ging hij naar binnen en kocht voor zijn laatste dollar wat spek, meel en bruine bonen.

Sam Moss stond al vijfentwintig jaar lang achter de toonbank van zijn kruidenierszaak. Hij had heel wat rare klanten gezien. Vooral in het voorjaar en in de zomer trokken er veel zwervers rond. Sam hielp zijn baardige klant dan ook zonder al te veel aandacht aan hem te besteden. Hij wilde de zaak sluiten, naar huis gaan en zijn schoenen uitgooien. Dat de oude man direkt weer vertrok zonder nog een praatje te maken vond hij alleen maar plezierig.

Joe had zich weer snel in de bossen teruggetrokken met zijn nieuwe, schamele voedselvoorraad. En pas toen Sam Moss thuis in zijn luie stoel gezakt was, herinnerde hij zich het verhaal van de sheriff. Had die vorige week niet iets gezegd over een ontsnapte gevangene met een baard?

„Verdraaid!” Sam liet zijn krant op de grond vallen. Kon het zijn…? „Nee!” zei Sam hardop. „Dat kan hem nooit geweest zijn. Hij zag er triest uit, maar beslist niet als een moordenaar!”

Toen Joe de volgende morgen nog dieper in het woud was doorgedrongen, vond hij het hol.

Het was er warm en droog, een prachtige schuilplaats. Er lag zelfs een kleine, katoenen deken die iemand hier nog niet lang geleden had achtergelaten. In een hoek ontdekte Joe een stapeltje brandhout. De deken sloeg hij ’s nachts om zich heen en overdag kookte hij op het houtvuurtje. Het drong zelfs tot hem door dat hij bofte met dat oude hout. Vers hakhout geeft veel meer rook, en dus meer kans dat iemand hem zou ontdekken! Zonder al te veel risico’s kon de vluchteling nu een vuurtje stoken.

In een paar dagen tijd had de oude man al verschillende vrienden gemaakt. Een hinde en haar jong kwamen bij het hol rondsnuffelen. Joe had ze met een bosje mals gras dichterbij gelokt. Ze waren helemaal niet bang en kwamen zonder aarzelen naar hem toe. Gelukkig kwamen er geen jagers in dit deel van het bos, dacht Joe opgelucht.

Iedere morgen kwamen het hertejong en haar moeder terug. De rij bezoekers breidde snel uit: er woonde een hele marmottenfamilie naast hem. Nieuwsgierig staken ze hun kopjes met trillende oortjes uit hun hol. Ijverig knabbelden ze aan de stukjes oud brood, die Joe voor hen rondstrooide, maar als de brutale eekhoorn, die boven in de takken huisde, aan kwam trippelen om zijn deel van de kruimels op te eisen, doken ze weer ijlings in hun hol.

Joe moest lachen om die brutale pluimstaart en gaf hem natuurlijk iets te eten.

Er kwamen ook heel wat vogels. Sommige zongen alleen en vlogen meteen weer weg. Fel kwetterende spreeuwen joegen de kleinere vogeltjes weg en pikten snel de laatste kruimeltjes op, die nog verspreid lagen. Joe probeerde alle dieren iets te geven, maar hij had zelf bijna niets meer te eten en zijn geld was op. „Niet zo gulzig!” waarschuwde hij de marmottenfamilie. Toch maakte hij zich niet al te bezorgd. Hij voelde zich bijna veilig, zo diep in het woud.

Soms spookten de opmerkingen van de sheriff en de oude man, die hij in de schuur gehoord had, nog door zijn hoofd. Wanhopig probeerde hij te begrijpen wat het allemaal kon betekenen. Niets uit zijn vroegere leven kon hij zich nog herinneren, hoe hij zijn hersens ook afpijnigde.

Jeff was die avond veel stiller dan de anderen gewend waren. Anders ratelde hij maar door over alles wat hij meegemaakt had op zijn tochten. Maar nu scheen hij er liever helemaal niet over te willen praten. Onverschillig prikte hij in zijn eten en het toetje raakte hij niet aan.

Mam keek bezorgd van Jeff naar haar vader. Toen vroeg Gramps heel terloops: „Waar denk je aan, kerel?”

„O, niks.” Jeff haalde verlegen zijn schouders op. Mam boog zich voorover en streek over zijn voorhoofd. „Ik had je nooit naar buiten moeten staren! Die tocht was veel te inspannend voor jou en Porky.” „Heb ik weer mazelen?” Het klonk bijna hoopvol!

„O nee, lieverd. Je bent weer helemaal beter, maar na het eten ga je direkt naar bed. Vanavond geen spelletjes meer!”

Oom Petrie keek Jeff eens aan. Hij lachte geamuseerd om het beteuterde gezicht van zijn neef. „Hij wil natuurlijk nog even vertroeteld worden!” Hij plaagde Jeff een beetje om hem aan het lachen te maken, maar het lukte niet. Strak keek hij naar zijn bord. Gramps verdedigde zijn kleinzoon. „Niks ervan. Je bent niet zo’n baby hè?”

Gramps probeerde hem een beetje op te vrolijken.

Jeff keek hem ernstig aan. Er kon nog steeds geen lachje af. „Nee, Gramps,” zuchtte hij.

„Nou, zeg het eens, wat scheelt er dan aan?” Gramps keek nu ook ernstig.

Jeff zuchtte nog eens. „Ik zal het toch maar vertellen, alleen… Porky zei..

Jeff zweeg, en er verschenen diepe denkrimpels op zijn voorhoofd.

„Wat zei Porky, schat?” vroeg mam vriendelijk.

„Hij zei dat u de sheriff zou waarschuwen en hij kon er eerlijk niets aan doen, echt niet! Hij sloeg mij per ongeluk,” gooide Jeff er in één adem uit.

Nu was het de beurt van de drie anderen om hun wenkbrauwen te fronsen.

„Jeff! Wie heeft je geslagen? Ik begrijp er niets van!” riep Gramps uit.

Jeff slikte. Mam legde haar hand op zijn schouder. „Vertel het maar, schat. We begrijpen het heus wel.” „Vertel op!” Gramps vond het een ernstige zaak.

„Eh … ik en Lassie … Lassie en ik… we waren in overtreding” - het moeilijke woord was eruit - „en toen dacht die man …”

Op dat ogenblik werd er geklopt.

Verbaasd keken ze op. Oom Petrie liep vlug naar de deur en deed open. Er stond een vreemde man voor hen. Dat wil zeggen, een vreemde voor de drie grote mensen. Jeff kende hem al. Het was de man van de boerderij. De man, over wie hij juist wilde vertellen! Nu had hij een jas aan, en zijn haar was netjes gekamd, maar hij was dezelfde. Lassie herkende hem ook. Langzaam kwam ze overeind en gleed naar de deur. In haar keel klonk een diepe grom.

Oom Petrie greep haar bij de halsband. „Lassie! Op die manier zeg je iemand niet gedag!” „Tja, u kunt het haar niet kwalijk nemen ..De man glimlachte zwakjes. „Ik ben Dave Brunson.” Hij scheen te denken dat dat voldoende was om Lassie’s gegrom te verklaren.

Oom Petrie keek verward, maar Gramps stond op en kwam met uitgestrekte arm naar Brunson toe. „Prettig kennis te maken! We hebben gehoord dat u met uw gezin weer op de boerderij van uw vader komt wonen!”

Dave Brunson schudde de toegestoken hand enthousiast, maar nu keek hij verward. „Heeft uw jongen niet verteld wat er vanmiddag gebeurd is?”

Gramps keek de bezoeker verbijsterd aan. „Bij ü op de boerderij?”

Jeff zei, met een heel klein stemmetje: „Ik was net begonnen…”

Nu begreep Gramps er niets meer van. Een man had Jeff geslagen en - Dave Brunson zag de verwarring. „De hele zaak was een vergissing. Ik dacht dat de hond vals was en ik wilde hem wegjagen.”

Mevrouw Miller stond op. „Dat wilde Jeff ons juist vertellen toen u binnenkwam. Gaat u even zitten! Drinkt u een kopje koffie, dan kunnen we misschien te weten komen waarom mijn zoon op uw land kwam, nadat hij beloofd had dat hij dat niet meer zou doen?!”

ACHTSTE HOOFDSTUK

NOG EEN ONTMOETING

„Fijn dat u even langs kwam!” Gramps liep met Bran-son mee naar diens wagen.

Dave had verteld wat er die middag gebeurd was. De Millers begrepen best dat Jeff per ongeluk een klap had gekregen en daar was Brunson heel opgelucht over. Jeff had nog eens beloofd dat hij niet meer zou „overtreden”. Hij zou wachten op een uitnodiging!

„Over een paar dagen zijn we geïnstalleerd,” zei Brunson. „Dan moet u bij ons komen koffiedrinken, mevrouw!”

„Heel graag,” lachte mevrouw Miller.

Bij de auto vertelde Dave Brunson nog wat meer. „Mijn vrouw heeft haar hele leven in de stad gewoond. Het leven op de boerderij zal haar niet meevallen. Vroeger, toen ik klein was, kwamen er elke avond vrienden en kennissen hier. Mijn moeder had vaak visitie. Maar mijn vrouw heeft het zo druk gehad met ons dochtertje, dat er van uitgaan en gasten ontvangen nooit veel is gekomen. Lettie heeft een zwakke gezondheid, weet u. Ze is vaak ziek geweest.”

„Dan is dit een heerlijke streek voor haar,” zei Gramps hartelijk. „En mijn dochter zal wel met haar kennissen praten, zodat die niet te hard van stapel lopen. Het zal uw vrouw best meevallen als ze de mensen hier een beetje leert kennen.”

„Dat hoop ik ook.” Dave lachte. „Mijn moeder was hier heel gelukkig, al hadden we niet veel geld. Zolang zij leefde zijn we niets te kort gekomen.” Plotseling verstrakte zijn gezicht bij de herinnering.

„Ze overleed voor u van hier vertrok, is het niet?” Gramps wilde de man niet uithoren, maar hij kreeg de indruk dat de andere wilde praten.

Dave knikte. „Daarom gingen wij weg. Vader kon het hier niet meer uithouden zonder haar. Het was net alsof hij maar half leefde, vertelde hij later. Wij verlieten de boerderij en gingen in de stad wonen.” „U zal het dal gemist hebben,” zei Gramps rustig.

„Ik heb een tijdje heimwee gehad, maar een stad is interessant voor een jongen van tien. Ik heb een paar fijne jaren gehad. Toen kwam het bombardement op Pearl Harbor. Vader ging in het leger - en hij kwam niet meer terug.” Hij deed een heldhaftige poging om te glimlachen. „Tja, ik was die boerderij helemaal vergeten, tot de dokters zeiden dat Lettie frisse lucht moest hebben voor haar gezondheid. Toen hebben we hij aarzelde even en verbeterde - „heb ik besloten om terug te gaan naar de boerderij en dit bedrijf weer op te bouwen. Daarmee zou Lettie ook geholpen zijn.”

Gramps lachte. „Reken maar! Heeft u erop gelet hoe Jeff en Porky eruit zien? Dat komt allemaal van onze eigen groenten en fruit, en van de verse melk niet te vergeten!”

„Ik hoop dat u gelijk hebt!” Dave zuchtte. „Alles wat ik heb staat op het spel. Ik heb niets te verliezen!” Gramps keek de sedan na, die rammelend en sputterend verdween langs het stoffige, hobbelige pad. „Naar die oude wagen te oordelen heeft hij inderdaad niets te verliezen,” dacht Gramps toen hij zich omdraaide om naar binnen te gaan.

Later in de avond praatte hij er nog over met Helen. Zij was het ermee eens, dat de Brunsons een paar dagen de tijd moesten krijgen om zich te installeren voor iemand hen ging opzoeken. Vooral mevrouw Bates, de moeder van Porky, wilde ze dat op het hart drukken, want die scheen van plan te zijn er al de volgende dag binnen te vallen.

Een paar dagen later kwam Jeff de keuken binnen rennen, waar zijn moeder stond te strijken. Hij had een vuurrode kleur. „Mam! Mam, ik heb meneer Brunson gezien en hij zei dat hij een pony had gekocht voor Lettie!” De deur viel met een klap dicht achter Lassie, die ook al opgewonden naar binnen sprong, en Jeff hapte naar adem.

„Een pony!” Helen probeerde te glimlachen. Gramps en zij hadden Jeff zo graag een pony voor zijn verjaardag willen geven, maar het kon niet. De tractor ging vóór. „Dat is leuk zeg!”

„Hij zegt dat Lettie gaat leren om erop te rijden en ik mag naar de pony komen kijken!” Jeff was door het dolle heen. „Mogen we vandaag? Lassie en ik?” „Dat is wel een beetje vlug, schat. Kun je niet beter wachten tot Lettie zelf haar pony heeft leren kennen?” Jeffs gezicht betrok even, maar de teleurstelling was weer gauw vergeten.

„Mag ik dan naar Porky om het te vertellen?” „Natuurlijk! Niet te laat thuis zijn, hoor!”

„Goed, mam.” Een ogenblik later sloeg de deur voor de tweede keer dicht achter Jeff en Lassie.

Jeff vond Porky in de schuur van de Bates boerderij.

Daar was hij een nogal wankel kippenhok in elkaar aan het timmeren. Zijn vader had hem kuikens beloofd.

Porky was lang niet zo onder de indruk van die pony als zijn vriend. Eerlijk gezegd haalde hij alleen zijn neus op.

„Ponies zijn alleen maar lastig,” gromde hij. „Ik zou er niet eens een willen hebben. Je moet ze telkens maar borstelen en eten geven en zo.”

„Dat lijkt me juist leuk,” zuchtte Jeff verlangend. „Ik zou het best willen.”

„Nou, ik niet!” zei Porky en hij hamerde verbeten een kromme spijker in het hout.

„Waar is dat voor?” vroeg Jeff en wees naar het vreemde werkstuk.

„Voor mijn kuikens als ze komen. Hier doe ik ze in en ik houd ze tot ze groot zijn. Dan verkoop ik ze en dan heb ik geld voor een nieuwe fiets.”

„Hoeveel kuikens krijg je?” vroeg Jeff met al het ontzag waar Porky op gehoopt had.

„O, ik denk wel honderd,” schepte hij op.

Jeff bekeek het kleine, scheve knutselwerkje vol twijfel. „Dan zal het er vol worden,” merkte hij op.

„O, ik maak ’m nog groter!” zei Porky. „Tijd genoeg.” Maar nu begon hij ook te twijfelen aan zijn prestatie. Even later liet hij de hamer vallen en pufte: „Het is ook veel te warm om te timmeren. Laten we gaan zwemmen.”

Lassie ging rechtop zitten en zwaaide luid blaffend met haar voorpoten.

„Ja, ze wil ook gaan zwemmen,” maakte Jeff eruit op. Lassie begon blij rond te springen, alsof ze begreep wat haar baasje zei.

„Fijn!” vond Porky. „Even aan mam vragen. We moeten brood meenemen.”

Maar mevrouw Bates was naar een vergadering van de vrouwenbond, dus de jongens moesten zelf hun brood klaarmaken. De sneetjes waren een beetje anders dan anders. Dit keer geen keurige boterhammen met pindakaas en jam, maar zes-verdiepingen, verpakt in de krant van eergisteren! En Porky had heel wat potjes uit de provisiekast geplunderd, en van alles op de boterhammen gesmeerd van mayonaise tot marmelade!

Goed uitgerust gingen Jeff, Porky en Lassie op weg. Maar toen ze bij de rand van het beekje kwamen stak Porky heel voorzichtig zijn rechter grote teen in het water, en … trok hem er gelijk weer uit!

„Oef! Het water is veel te koud!” zei hij en ’t was waar. Bergbeekjes kunnen zelfs midden in de zomer ijswater hebben.

Lassie stak haar neus in het water en likte een paar druppeltjes op. Kennelijk was ze het met Porky eens, want ze gleed snel achteruit en schudde haar haren. „Wat zullen we dan gaan doen?” vroeg Jeff. „Ik heb nog geen honger.”

„Laten we naar ons hol gaan!” stelde Porky voor. „Daar is het niet zo heet en dan zijn we bisonjagers, die door de indianen worden achtervolgd.”

„Nou!” Jeff vond het een fijn plan.

Snel trok Porky zijn schoenen weer aan en ze gingen diep het bos in. Lassie liep voorop en lette goed op, maar de familie stinkdier was verdwenen. Jeff en Porky hadden zich andere gevaren op de hals gehaald. Deze keer werden ze achterna gezeten door wilde indianen, die het hoofd van de jongens aan him scalpen verzameling wilden toevoegen!

Alleen de stekelige bosjes versperden hen vandaag de weg. Ze schramden zich toen ze de takken opzij bogen en het hol in zicht kregen.

Toen rende Lassie hard weg.

„Ze wil graag het eerste in ons hol aankomen,” lachte Jeff en begon sneller te lopen.

Toen ze bij een grote stapel rotsblokken, him laatste „spoor” aankwamen, hoorden de jongens Lassie opgewonden blaffen.

„Stinkdier!” zei Porky alleen maar en stond stokstijf stil.

Maar Jeff kende het geblaf van Lassie en schudde zijn hoofd. „Het klinkt alsof ze iemand ziet! Dat is haar „Hallo!” blaf je!”

„Misschien is er iemand in ons hol!” schrok Porky. „Ja! En mijn stenenverzameling ligt er ..

Porky wilde geen tijd verspillen. „Kom mee. We zullen die indringer wel even vertellen dat wij dat hol het eerst hebben ontdekt en dat het van ons is.”

Jeff wilde niet zo hard van stapel lopen. Lassie blafte alsof ze blij was, een oude kennis weer terug te zien. Misschien was het een jongen van hun school, of zelfs twee of drie! Jeff en Porky hoopten, dat ze niet te groot en te sterk waren … Ze renden Lassie achterna. Toen ze het hol in zicht kregen, merkte Jeff dat hij gelijk had. Alleen de staart van Lassie stak naar buiten en die staart kwispelde. Maar wie de vriend daar binnen was, konden ze nog niet zien want in het hol was het donker. Jeff was warm van nieuwsgierigheid. „Lassie!” riep hij, en zijn stem klonk een beetje schril. Toen stapte een man naar buiten. De zon scheen in zijn gezicht en Jeff herkende de baardige oude man meteen. „Hallo!” groette hij.

„Dat is hem!” vertelde hij Porky enthousiast. „Je weet wel, die man die in de waterput van Brunson was gevallen!” Hij holde naar voren om de man een hand te geven. Porky kwam wat langzamer dichterbij.

Joe was reusachtig blij dat hij zijn vriendje weer terug zag, en het krantepapier, waarmee wat Jeff „enkel maar ons mee-brood” noemde, verpakt was, gaf hem weer wat hoop. Hij kon geen vis meer zien, en het meel en de bonen moest hij wel mondjesmaat gebruiken, want de voorraad slonk snel. Zelfs zijn dierenvrienden had Joe gisteren karig moeten ontvangen. Porky had niet veel geloofd van Jeffs verhaal. Hoe kon hij nu samen met Lassie een man uit de waterput hebben gehaald? Jeff begreep wel dat het erg onwaarschijnlijk moest lijken, en daarom was hij blij dat Porky de man nu met zijn eigen ogen kon zien. „Ja hoor!” bevestigde Joe. „Als Jeff niet langs was gekomen met die slimme hond van hem, dan hing ik nu nog in het water!”

Dat was dat, dacht Porky, die merkte dat hij honger begon te krijgen. Hij scheurde het krantepapier los, ging zitten en hapte gulzig in een boterham, zonder de hongerige blik van de oude man op te merken. Jeff was even naar binnen geglipt om zijn stenenverzameling te bekijken. In het hol zag hij een halflege zak meel en een bodempje erwten in een blik. Toen zag hij hoe Joe naar hun brood keek.

Jeff ging gauw naar buiten. Hij maakte zijn pakketje open en legde het weer naast zich neer. „Ik heb helemaal geen honger!” zei hij tegen Porky. „Jij snijdt ook altijd van die dikke boterhammen!”

„Dat vind ik juist lekker,” zei Porky moeilijk, want hij had een propvolle mond. „Als jij het niet wilt, geef het dan aan Lassie!”

„Pindakaas blijft aan haar tanden plakken,” verzon

Jeff gauw. Ernstig schudde hij zijn hoofd. „Maar ik kan het toch niet weggooien …”

„Als jij het werkelijk niet wilt…” zei Joe onzeker. „O, wilt u het voor me opeten?” riep Jeff zo opgelucht alsof die gedachte niet bij hem was opgekomen. „Mijn moeder zegt dat je nooit eten mag weggooien, dus ik zou erg blij zijn als u er zich over wilt ontfermen!”

De oude man lachte. „Jij hebt een heel verstandige moeder, dat heb ik de vorige keer ook al gezegd. Dank je wel, kerel, het zal best lukken!” Beheerst pakte hij een boterham en hij begon zelfs niet direkt te eten, maar aan zijn eerste hap merkte Jeff toch wel dat Joe een reuze-honger had. Porky likte zijn lippen af en zuchtte. Hij had een dubbele boterham met pindakaas op en het middenstuk van zijn boterham met jam. Hij had geen trek meer en haalde uit om de grote korst in de struiken te gooien. Jeff zag het. „Opgeruimd staat netjes!” riep hij, een beetje plagerig. Porky keek heel onschuldig op. „Dat was uit gekheid, joh! Ik deed maar alsof!”

„Sssst!” fluisterde Joe plotseling en legde zijn vinger op zijn lippen. De twee jongens keken nogal verschrikt op. Joe wees naar een braamstruik en zijn ogen twinkelden. „Kijk eens,” fluisterde hij.

J

Jeff en Porky konden in het begin niets bijzonders aan de struik ontdekken, maar Lassie hield zich muisstil en het puntje van haar staart wuifde vriendelijk. Met opgeheven kop tuurde ze voor zich uit.

Toen zagen ze iets bewegen. Takjes kraakten en de jongens konden vaag de lichtbruine gestalte van een hert onderscheiden. Het dier stak haar kop tussen de takken en ook haar jong kwam nu tevoorschijn en keek het groepje bij het hol met grote, bruine ogen aan.

„Heel stil blijven,” fluisterde Joe. Hij brak een stukje van Porky’s broodkorst en wierp dat naar de hinde. Het viel vlak voor haar neer.

Eerst keek de hinde achterdochtig naar de twee vreemde jongens en de hond. Toen pas kwam ze snel en sierlijk naar voren, griste het stukje brood weg en was even later alweer in het groen verdwenen. Het jonge diertje ging haar achterna. De jongens hoorden takken kraken en het zachte, regelmatige geplof van de hoeven. Toen was het weer stil.

„Wanneer komen ze weer terug?” vroeg Jeff opgetogen.

„Gooi nog wat brood!” bedacht Porky. „Dan komen ze well” Joe keek naar Lassie die rechtop zat en de herten nastaarde. Zachte, grommende geluidjes ontsnapten uit haar keel. „Ik denk niet dat je dat klaarspeelt, jongen,” zei hij tegen Porky. „Zolang Lassie hier is komen ze niet meer terug. Ze weten niet dat ze niet bang voor jullie hond hoeven te zijn.” Joe gaf Lassie een vriendelijk klapje, raapte het laatste stukje brood op en pakte het weer in. „Dat zal ik ze morgen geven,” zei hij.

„Laten we weer naar huis gaan,” stelde Porky voor. Het brood was op, de herten waren weg en hij werd ongeduldig. Die oude man interesseerde hem niet zo. „Goed!” zei Jeff. „Die herten waren mooi. Ik hoop dat we ze nog eens zien.” Jeff stond op.

„O, maar ik heb nog meer dierenvrienden!” Glimlachend keek de oude man de jongens aan. „Misschien wil jij die ook wel leren kennen, Jeff. Sommigen eten uit mijn hand, zo goed kunnen we met elkaar opschieten!” „We komen weer terug,” verzekerde Jeff de man. „Heel gauw!”

„Je zou me een groot plezier doen als jullie aan niemand vertellen dat jullie mij hier gezien hebben,” zei de oude man ernstig.

Porky keek somber. „Hoe lang blijft u in ons hol?” „O, een dag of wat, jongen. Dan ga ik weer verder. Ik wilde even uitrusten, begrijp je?”

„Dan is het wel in orde.” Van Jeffs verwijtende blikken trok Porky zich niets aan. „Als we het hol maar weer gauw terug krijgen.”

„Blijft u hier maar net zolang als u wilt!” zei Jeff vastberaden, en - met een snelle blik naar Porky: „natuurlijk vertellen we hier niets over, want we hebben een plechtige eed gezworen dat niemand iets te weten komt van wat er in dit hol gebeurt. Alles is geheim!” Jeff gaf zijn vriend gelegenheid om daarmee in te stemmen, maar Porky schopte mokkend een steentje weg en deed geen mond open. „Niet waar?” drong Jeff aan.

Porky kon er niet meer onderuit. „Ja hóór!” bromde hij onwillig. Hij kon het niet goed verkroppen dat zo maar iemand anders in hun hol was komen wonen. Hij keek omhoog, naar de zon. „Schiet nou op!” zei hij kortaf. „Het is al laat, Jeff!” Hij wilde zich omdraaien, maar herinnerde zich plotseling dat er ook nog manieren bestonden.

„Dag meneer eh - Hoe heet u, meneer?”

„Joe,” zei de oude man zacht. „Enkel maar Joe.” „Maar uw achternaam dan?” vroeg Porky verbaasd. „De naam die mensen op brieven aan u schrijven?” „Ik heb geen achternaam, en niemand schrijft ooit een brief naar mij, dus ik heb er ook geen nodig,” zei hij droog. „Joe is wel genoeg.”

Porky keek hem bevreemd aan. Het klonk nogal eigenaardig vond hij. „Kom mee, we hebben haast. Ik ga!”

Jeff begreep niet wat die achternaam er toe deed. „Joe” was toch goed, en makkelijk te onthouden.

Joe keek de twee jongens en de hond na tot ze uit het gezicht waren verdwenen. Grimmig schudde hij zijn hoofd. „Als ik dan een moordenaar ben - ik weet het zelf niet - dan hoeven die twee kereltjes het ook niet te weten. Dat wil ik niet!”

NEGENDE HOOFDSTUK

HET NOODWEER

Nog maar nauwelijks hadden ze het hol achter zich, toen Porky gejaagd fluisterde: „Vlug, vlug! De sheriff moet weten waar hij zich schuilhoudt!”

„Maar wij mogen niets vertellen! Dat hebben we beloofd!” Jeff was van zijn stuk gebracht.

„Hij is die ontsnapte gevangene, dat heb je zelf gezegd. Als hij gearresteerd wordt krijgen wij een beloning!” zei Porky opgewonden.

Nu moest Jeff wel bekennen. „Eh … misschien is hij niet écht de misdadiger. Ik heb een beetje overdreven.” Hij kreeg een kleur.

„O, misschien niet?” smaalde Porky. „Maar misschien ook wèl, nietwaar? Vind je die beloning ook overdreven?”

„Als je belooft dat je het niet verder zal vertellen, zal ik het je uitleggen,” fluisterde Jeff geheimzinnig, al waren Porky en Lassie de enigen in de wijde omtrek die konden horen, dus hij had zelfs kunnen brullen. „Zweer je dat, Porky?”

„Uh-uh!” knikte Porky en hij stak slordig twee vingers omhoog. „Vertel op!”

Jeff zei dat de oude man uit een ziekenhuis was weggelopen. „En hij moet zich verstoppen anders halen ze hem weer terug en dat wil hij zéker nièt!” „Is dat alles?” Porky vond het een kinderachtig verhaaltje. Hij dacht dat er iets zou komen over spionnen en smokkelaars, nog véél spannender dan de stripverhalen.

„Nou, dat is meer dan genoeg,” zei Jeff verontwaardigd. „Zou jij het leuk vinden om de hele dag in bed te moeten blijven en prikken en aspirientjes en zo te krijgen?”

Ja, dat leek Porky ook wel erg. „Het zou toch gemeen zijn als we hem zouden verraden.”

„En misschien zien we de volgende keer nog méér dieren,” zei Jeff hoopvol. „Een beer bijvoorbeeld!” „Of een bergleeuw!” bedacht Porky. (Dat was veiliger, want bergleeuwen zijn hier toch niet!)

Druk pratend liepen ze naar huis.

De oude man in het hol dacht op dat ogenblik niet aan dieren. Zijn rammelende maag vroeg al zijn aandacht. Weifelend keek hij naar de krant, waarin nog twee dikke boterhammen met jam zaten. Als hij er nu één opat en de andere tot morgenochtend bewaarde? Gretig vouwde hij de krant open. Toen viel zijn blik op een vetgedrukte regel en zijn eetlust was plotseling verdwenen.

Met grote letters stond er: MISDADIGER NOG OP VRIJE VOETEN, en daaronder: ACHTERVOLGING WORDT OP GROTE SCHAAL VOORTGEZET! De letters dansten voor zijn ogen. Met trillende handen legde hij de boterham naast zich op de grond en begon het artikel te lezen.

(Calverton, augustus 1964), las hij.

De beruchte misdadiger Sanders („Spik”), die twee weken geleden in de omgeving van onze stad werd gesignaleerd, is nog altijd spoorloos. Sherrif Bennet verzoekt ieder die inlichtingen kan geven, zich met hem in verbinding te stellen. „Maar - zo zei de sheriff - „ik vermoed dat Sanders is uitgeweken naar een buurstaat, waar hij zich schuilhoudt voor de politie.”

Met een zucht van opluchting verfrommelde Joe de krant. Zo lang hij zich niet het zien, was hij hier veilig.

De jongens zouden waarschijnlijk niets zeggen, dacht hij. Maar als er iets uit mocht lekken, dan kende hij de bossen nu goed genoeg om zich tijdig in een van de dichtbegroeide greppels te verbergen, die hij ontdekt had.

Lassie kwam elke morgen blaffend Jeff’s slaapkamer in rennen, trok de dekens van hem af en sjorde hem uit bed. Deze morgen was Jeff haar voor. Hij zat rechtop in bed en dacht diep na. Vandaag was er iets speciaals. Wat was dat ook al weer? Het wilde hem niet te binnen schieten.

Natuurlijk! Hij wist het weer. Porky en hij zouden vroeg naar hun hol gaan, om Joe op te zoeken. Hij wilde mam een stuk appeltaart vragen. Dat zou Joe vast en zeker lekker vinden, en als er nog koekjes waren wilde hij die meenemen voor de vogels en de eekhoorns.

Zo zat Jeff dus grote plannen te maken, toen het tot hem doordrong dat het zo donker was in zijn kamer. Misschien was het nog héél vroeg, of misschien - en dat zou vreselijk jammer zijn - regende het alweer! Het was heel jammer, maar het regende inderdaad. Jeff keek moedeloos naar de lucht. Dat léék niet op zo’n buitje dat heel snel over dreef. Alles was grijs, het regende gestaag en Jeff kon zich niet voorstellen dat ergens op de wereld de zon scheen. Zo’n bui kon soms dagen duren tot de beekjes overstroomden en heel de streek één moddervlakte was. Hoe lang de regen deze keer zou duren wist Jeff niet. Hij wist alleen dat hij zijn plannen uit zijn hoofd kon zetten: vandaag kon hij niet met Porky naar het hol en misschien morgen of overmorgen ook niet.

Teleurgesteld kroop hij terug in bed en trok de dekens over zich heen. Dan maar weer slapen tot Lassie kwam!

Mam was in de keuken het ontbijt aan het klaarmaken voor Gramps en oom Petrie, die in de schuur wat klusjes opknapten. Mam deed ongewoon stilletjes. Lassie lag dicht bij de deur te doezelen met haar kop tussen haar voorpoten; ze wachtte op een sein om Jeff wakker te maken. Mam ging de tafel dekken en schoof de stoelen bij. Ongeduldig stak Lassie haar kop omhoog.

„Nu nog niet,” zei Helen zacht. „We laten hem vanmorgen eens uitslapen.”

Lassie ging berustend weer liggen.

„Ik denk weleens,” zei Helen tegen de verstandige collie, „dat je eigenlijk ieder woord van ons begrijpt.” „En zelfs een heleboel dingen die we alleen maar dénken!” grinnikte Gramps. Hij had zijn modderlaarzen keurig voor de achterdeur laten staan en kwam op zijn sokken binnen. Zijn druipende regenjas hield hij ver van zich af, maar het water liep met straaltjes van zijn gezicht. „Als Lassie me nu kon horen denken zou ze schrikken. Wat een weer, juist nu ik het zuidveld klaar heb om te zaaien!”

„Wat moesten we zonder weerbericht beginnen! Als we niet geweten hadden dat deze regens op til waren, zou u gisteren al gezaaid hebben!” lachte Helen. „Dan zou alles nu weggespoeld zijn! Tja, veertig jaar geleden, toen er nog geen radio’s waren, was alles veel riskanter.”

Oom Petrie kwam binnen en liep meteen door naar de gootsteen. „Ik ben nu toch nat,” zei hij en begon verwoed zijn handen in te zepen. „Vroeger mochten opa’s en oma’s het weer voorspellen,” lachte hij. „Die konden op hun reumatiek afgaan! Dat is ook een methode, nietwaar opa!”

Gramps grinnikte. „Geef mij maar de weerberichten!” „Vader, wat denkt u van de koffie?” veranderde Helen van onderwerp toen de mannen aan tafel zaten. „Weet u dat de Brunsons nog geen telefoon aangevraagd hebben? Ik hoorde het van juffrouw Jenny.” „Maar niemand kan hier buiten een telefoon,” fronste oom Petrie. Vooral met een ziek kind in huis!” „Misschien zijn het de kosten,” zei Gramps bedachtzaam. „De aanleg wordt duur, want hun boerderij is nogal afgelegen.”

„Maar dan kunnen ze vast ’t weerbericht bellen voor de elektriciteit is aangesloten en ze een radio kunnen nemen,” bedacht oom Petrie. „Dat is het geld meer dan waard.”

„Ik heb zo’n idee dat de Brunsons niet te best bij kas zijn,” zei Gramps.

„Waarom?” vroeg Helen verbaasd.

„Die oude wagen van hem! En hij schijnt de ploeg van zijn vader te gaan gebruiken, dat roestige apparaat dat twintig jaar lang buiten heeft gestaan. Hij huurt een paard om te trekken ..

„Koopt hij geen tractor?” Helen was verbijsterd. Gramps en oom Petrie moesten lachen om haar ongelovige gezicht.

„Er zijn genoeg mensen op de wereld die nog nooit van een tractor gehoord hebben!” lachte oom Petrie.

„Maar iedereen in Calverton heeft een tractor. Als de Brunsons er geen kunnen betalen moet iemand hun zijn tractor lenen!” zei Helen verontwaardigd. Gramps en oom Petrie keken weer ernstig. „Je hebt weer eens gelijk!” gaf hij nuchter toe. „Als de regen is opgehouden rijd ik eens even langs bij de Brunsons om een praatje te maken.”

„Als we het zuidveld gezaaid hebben, kunnen wij de tractor wel missen. Misschien kunnen we de onze lenen,” stelde oom Petrie voor.

„Daar dacht ik al over,” zei Gramps.

Het begon zó hard te regenen, dat hun stemmen bijna niet boven het gekletter uitkwamen. Zelfs de schuur zag je niet meer vanuit het keukenraam, zo dicht vielen de stralen.

„Oei! Dat wordt schade vandaag”, voorspelde oom Petrie.

Dave Brunson staarde mistroostig naar het veld, waar hij gisteren op gezwoegd had. Het was in een groot moeras veranderd. De rulle aarde, waarin hij koren gezaaid had, was helemaal platgeslagen en zelfs de voren waren zo goed als weggespoeld door de watermassa’s die van de heuvel omlaag kwamen. Al zijn werk was voor niets geweest. Alles moest weer opnieuw.

Dat was een somber vooruitzicht. Maar wat nog erger was: hij moest het aan Meta vertellen. Ze hadden op dat graan gerekend. Van de opbrengst ervan wilden ze een nieuwe oven kopen en een pomp.

Nu moest hij opnieuw zaad kopen en het paard huren. Opnieuw zou hij moeten zwoegen. En het volgende noodweer kon alles weer teniet doen.

Moedeloos liep hij door de soppende modder naar huis terug, toen een auto hem achterop kwam .„Brunson!” De oude Miller begroette hem met een armzwaai. Helen en Jeff zaten op de achterbank, met Lassie tussen hen in.

„Mogen wij even binnenvallen?” riep Gramps. „Ik wilde even met je praten, en de hele familie wilde mee!”

„Maar ..Dave aarzelde onmerkbaar. Hij wist niet wat Meta van zo’n onverwachte visite zou vinden. Zij was aan zulke dingen niet gewend. „Maar natuurlijk! Kom gerust! Mijn vrouw wil graag met u kennismaken.”

Jeff stak zijn hoofd door het raampje. „Lassie zal het poedeltje niet meer aan het schrikken maken! Ik heb gezegd dat ze heel rustig moet zijn!”

„Ik denk niet dat ze Pom-Pom bang kan maken!” lachte Dave. „Misschien is het wel omgekeerd! Hij krijgt met de dag scherpere tandjes!”

Dave klom naast Gramps op de voorbank en reed het laatste stukje mee.

Meta Brunson keek uit het keukenraam en zag de wagen voorrijden. Onthutst streek ze haar verschoten schort glad. Het liefst zou ze naar boven zijn gerend om zich te verkleden. Vlug voelde ze of haar haar goed zat en keek toen gejaagd de keuken rond. Alles was schoon en een glanzende, koperen ketel stond te zingen op het fornuis. Meta maakte haar schort los en holde naar de huiskamer. Het zag er een beetje kaal en armoedig uit - vond Meta, maar de nieuwe, roodgeblokte gordijnen stonden erg vrolijk en de houten vloer glom van de was.

Ze lachte zichzelf moed in en deed de deur open, maar toen Jeff met Lassie de stoet opende, verstrakte haar gezicht onmiddellijk.

Helen merkte dat de gastvrouw zich niet op haar gemak voelde. „Jeff, moet Lassie werkelijk mee naar binnen? Laat haar een beetje buiten rondlopen, dat vindt ze veel fijner!”

„Maar ik wil Lettie zien en Lassie wil met Pom-Pom spelen,” protesteerde Jeff.

„Lettie is in de stal bij de pony,” kwam Dave Brunson er snel tussen. „Pom-Pom is daar vast en zeker in de buurtl”

„Mag ik dan naar de schuur?” bedelde Jeff.

Helen keek mevrouw Brunson aan. Zij aarzelde en knikte tenslotte.

„Goed dan,” zei mam. „Maar niet van die wilde spelletjes, hoor! Lettie is een klein meisje, dus wees voorzichtig!”

„Tuurlijk, mam!” Hij rende naar de stal, maar Lassie was hem te vlug af. Nu zag de stal er heel anders uit dan de vorige keer toen Jeff er met Lassie was geweest om het touw te halen voor de oude man die in de put was gevallen. Het stof en de spinnewebben waren verdwenen, en van het muffe luchtje van oud hooi was niets meer te bespeuren.

„Tsssj!” zuchtte Jeff vol bewondering toen de pony zijn ruige, bruine kop over het schot stak. Hij had lange haren, waardoor een witte bles schemerde en hij keek Lassie met grote, glanzende ogen aan. Lassie hield haar kop scheef en snoof onderzoekend .

Waar Jeff ook keek, Lettie kon hij niet ontdekken. Op het achtererf was ze ook niet.

Jeff keek nog eens rond in de stal en Lassie zocht met hem mee. „Ik geef het op!” zei hij. „Hier is ze niet, Lassie!” en hij wilde naar buiten gaan.

Maar Lettie was er wel! Toen ze Jeff en zijn hond aan zag komen, was ze met de kleine, spartelende Pom-

Pom in haar armen voor de grap de hooizolder op gevlucht. Nu lagen ze plat op de grond en gluurde door een spleet naar Jeff.

„Lettie, waar ben je?” riep hij nog eens. „Ik ben het, Jeff Miller!”

Er kwam geen antwoord, maar in plaats daarvan rolde een grote, rode bal naar beneden. Hij miste Jeff op een haartje en stuitte vlak voor Lassie op de grond. Lettie giechelde en Pom-Pom begon opgewonden te piepen.

Nu ontdekte Jeff hoe het in elkaar zat. „Hai! Wou je ons te pakken nemen?” riep hij lachend, maar eerlijk gezegd was hij een beetje kwaad.

Een plagend gezicht met blonde piekharen kwam over de rand. „Ik had je best kunnen raken!” riep Lettie. „Ik kan goed gooien, als je dat maar weet!” „Hu! Meisjes kunnen helemaal niet goed gooien!” smaalde Jeff, en hij trok nog véél meer rimpeltjes in zijn neus dan Lettie.

„Nou, ik kan het wèl! En ik kan ook op een pony rijden en jij lekker niet!”

„Dat kan ik best, kijk maar!” Verontwaardigd stapte hij naar de pony-box.

„Kijk uit!” gilde Lettie. „Steffie bijt als vreemden in de buurt komen!”

„Puh! Ponies bijten nooit!” riep Jeff terug. „Ze zijn toch tam!”

Twee spijkerbroekbenen zwaaiden omlaag, Lettie rende de ladder af en waarschuwde nog eens; „Voorzichtig, niet dichterbij!”

TIENDE HOOFDSTUK

RUZIE!

Voor Lettie hem tegen kon houden, stak Jeff zijn hand uit naar de ruige manen, die Steffie zo uitnodigend (dacht Jeff) schudde.

Maar wat de pony bedoelde was juist het tegenovergestelde, en toen Jeff dichterbij kwam ontblootte het dier zijn tanden en hinnikte fel. Toen hapte hij naar de arm van Jeff. Het ging allemaal zo vlug dat Jeff niet op tijd terug kon deinzen.

Lassie, die de manoeuvres van haar baasje ongerust had gadegeslagen, sprong tegen hem op en gooide hem achteruit, juist op het moment dat de pony zijn kaken dichtklapte. Er klonk een scheurend geluid en Jeff zat op de grond, terwijl de driftige pony de helft van Jeff’s mouw tussen zijn tanden klemde.

Jeff was zacht terecht gekomen, diep in een baal hooi. Toen hij eruit was gekropen, leek hij wel een vogelverschrikker. Er zaten zelfs sprietjes in zijn oren.

Lettie verstopte haar gezicht achter haar handen en maakte zachte geluidjes. „Jij hoeft toch niet te grienen!” zei Jeff kriegel. „Die leuke pony van je hapte naar mij!”

Lettie draaide zich om en deed haar handen weg. Toen zag Jeff dat ze niet huilde. Ze lachte! Ze lachte nog steeds — om hem!

„Hi — het was zo’n gek gezicht!” giechelde ze. „Zoals jij in het h-hooi dook!”

Jeff keek haar woedend aan. Hij kwam overeind, veegde zijn kleren af en riep Lassie. „Kom mee, we gaan! Dit vind ik niet leuk meer!”

Lettie hield meteen op met lachen. „Toe, wees niet meer kwaad!” riep ze en holde Jeff achterna. „Ik lachte je echt niet expres uit, maar eh… het was ook zo’n gek gezicht!”

Jeff was onvermurwbaar. Mokkend liep hij door. „Zo’n gek gezicht!” moest hij zich dat laten zeggen? Bij de deur wilde hij dat kinderachtige wicht nog een héél minachtende blik toewerpen, maar daar kwam niets van. Lettie keek hem heel beduusd aan en twee tranen rolden over haar wangen.

„Oké,” zuchtte Jeff berustend. „Misschien kon je het niet helpen. Misschien zag ik er werkelijk gek uit!” Opgelucht veegde Lettie haar tranen af, maar ze had vuile handen, zodat ze haar wangen vol smeerde met zwarte strepen. „Kom maar,” zei ze onzeker. „Dan mag je Steffie zien. Als hij je eenmaal kent is hij wel lief!”

Jeff liet zich meetronen, maar Lassie bleef staan en jankte protesterend. „Dit is een nieuwe vriend, Steffie,” zei Lettie plechtig. „Hij heet Jeff en hij houdt van ponies, dus je mag hem nooit meer bijten!” De pony keek Jeff berouwvol aan — dat dacht Jeff in elk geval — en liet zich deze keer rustig aaien.

„Jeff! We gaan er vandoor!” hoorde Jeff zijn grootvader roepen.

„Ik kom!” riep Jeff terug. Hij keek eens naar de pony. „Zou ik misschien een keertje op hem mogen rijden?” waagde hij tenslotte. „Tuurlijk! Het is erg makkelijk! Ik zal het je leren,” beloofde Lettie. „De volgende keer.” Ze keek hem vragend aan. „Is dat gauw?” „En of!” verzekerde Jeff. Toen Lassie veelbetekenend blafte dat hij nu mee moest, rende Jeff naar de deur. „Tot ziens!”

Lettie beklom opnieuw de ladder om de hulpeloos keffende Pom-Pom te bevrijden. „Wat een fijne vakantie, Pom-Pom!” fluisterde ze. „Met jou en Steffie en Jeff en Lassie! Ik vindt het zo fijn op de boerderij!” Vlug stommelde ze met Pom-Pom in de armen de ladder af om Jeff nog na te zwaaien.

De vrouwen hadden gezellig koffie gedronken, terwijl de mannen de „zaken” bespraken. Dave liet Gramps het land zien en Gramps gaf ronduit toe, dat hij wat jaloers was op de vallei. „Als je het eenmaal dóór hebt, kun je hier een pracht bedrijf van maken!” zei hij bemoedigend. „Dave, — je hebt de beste lap grond van de provincie!”

„Werkelijk? Denkt u dat heus?” vroeg Dave gretig. Gramps woelde de vochtige aarde om. „Prachtig! Hier kun je alles verbouwen!”

Dave keek grimmig. „Tja, iedere boer kan hier waarschijnlijk iets van maken, maar juist ik … Ik weet er niets van. Ik kan niet eens zaaien. Kijk eens, het hele land is één modderpoel!”

„Aan het weer kun jij ook niets veranderen,” lachte Gramps. „Je kunt er alleen rekening mee houden. Binnen een paar dagen is die modder opgedroogd, en kun je weer verder.”

„Zal ik het paard maar vast bestellen?” vroeg Dave somber. „En een nieuwe voorraad zaad?”

„Och, moet je horen!” Gramps scheen zich plotseling iets te herinneren. „Waarom gebruik je onze tractor niet? Dan gaat het werk tweemaal zo vlug!” „Het spijt me, maar ik heb geen geld om hem te huren. Eerlijk gezegd zit ik nogal krap,” zei Dave eerlijk. „Huren? Wie had het over huren?” lachte Gramps. „Wij hebben nog maar één veld te ploegen en te zaaien en als dat klaar is gaat de tractor op nonaktief tot de volgende oogst. Jij kunt hem intussen evengoed gebruiken!” Dave keek zijn buurman met grote ogen aan en schudde toen zijn hoofd. „Dank u wel voor het aanbod, maar ik leen liever niet.”

Gramps wist niet wat hij zeggen moest. Toen legde hij zijn hand op de schouder van Brunson. „Het spijt me dat je er zo over denkt, Dave!” bromde hij ernstig. „Hier bij ons is het helemaal geen schande, iets van een ander te gebruiken, zolang je de spullen goed onderhoudt. En als iemand te trots is om iets van een ander te gebruiken zouden wij kunnen denken dat hij een ander ook niet zou helpen als die iets van hém nodig had!”

Gramps gaf iemand niet vaak een lesje. Dave slikte. „Zó is het niet! Als ik iets had waarmee ik u een plezier kon doen, dan graag! Maar ik ben zelf volkomen kaal geplukt!” Hij probeerde te lachen.

Dat ging zijn vrouw blijkbaar gemakkelijker af. Hij hoorde haar opgewonden roepen. Verbaasd zag hij, hoe Meta en mevrouw Miller enthousiast pratend naar hem toe kwamen. Zijn vrouw zag er stralend uit. „Moet je horen, man!” riep ze. „We hebben een plan!” Ook Helen Miller lachte en sloeg vrolijk een arm om Jeff, die bij haar kwam staan. Lettie holde naar haar toe en pakte haar andere hand, terwijl ze druk tegen Jeff kwebbelde.

„Als we de tractor gaan halen,” begon Meta Brunson, „mogen we gelijk een keukentafel meenemen. Helen heeft hem op zolder staan en wij kunnen hem goed gebruiken, want vroeger aten we altijd in de huiskamer!”

Dave keek verward en Gramps lachte. „Natuurlijk!” zei Helen. „In de keuken eten is ideaal en ik heb die tafel toch niet nodig. Wij binden hem stevig op jullie wagen, zou dat lukken?”

„Natuurlijk! Helen, ik vind het echt fijn!”

Dave keek Gramps aan en Gramps keek hem aan. Dave haalde berustend zijn schouders op. De dames hadden blijkbaar al beslist, dus hij moest nu ook wel met het plan akkoord gaan.

„Zo gauw we klaar zijn met zaaien, ik denk binnen een paar dagen,” zei Gramps vrolijk, „komt Jeff even langs om je te waarschuwen.”

Op weg naar huis plaagde Gramps zijn dochter. „Wat lopen vrouwen toch hard van stapel,” zuchtte hij. „Maar in ernst, je kunt geloof ik goed opschieten met mevrouw Brunson? Van Dave had ik begrepen dat zij nogal stug was.”

„O, dat viel best mee! We hebben juist erg gelachen! Ik vind haar aardig en hun dochtertje is ook een schat. Heb je fijn met Lettie gespeeld, Jeff?” Ze draaide zich om en merkte toen pas dat Jeff er vrij gehavend uit zag. „Wat heb je met je bloes gedaan?” vroeg ze nogal streng.

Jeff wilde niemand de schuld geven van het ongelukje en zei dus aarzelend: „Ik was in de stal en toen scheurde mijn mouw.” Eerlijk is eerlijk, hij jokte niet. Toch scheen Lassie het met die korte verklaring niet eens te zijn, want ze begon zachtjes te blaffen.

„Ssst!” fluisterd Jeff. „Die pony kon het niet helpen en ik ook niet, en het gebeurde in de stal!”

De volgende morgen gingen Gramps en oom Petrie naar het zuidveld. De nieuwe tractor werkte als tien

paarden, en binnen een paar uur waren ze klaar met ploegen. Het zaaien zou nog vlugger gaan.

Jeff keek naar het werk. „Boer zijn is fijn,” dacht hij. De rode tractor trok diepe, regelmatige voren, en oom Petrie zat fluitend achter het stuur. „Mag ik meerijden?” bedelde Jeff.

„Best! Klim er maar op!” riep oom Petrie en Jeff mocht een hele tijd naast hem zitten. Lassie probeerde de tractor luid blaffend bij te houden. Toen kreeg oom Petrie genoeg van die extra herrie en het was uit. Jeff slenterde terug naar het erf en schopte lusteloos tegen steentjes die voor zijn voeten kwamen. Porky was nog steeds zijn rare kippenhok aan het timmeren. Jeff verveelde zich. Mam had het druk met bakken, Gramps en oom Petrie hadden het druk. Jeff kreeg genoeg van zijn vakantie. Naar school gaan was eigenlijk best leuk, besloot hij. Er gebeurden altijd belangrijke dingen. Zo lang achter elkaar vrij werd een beetje eentonig. Jeff ging op de stoep zitten en overwoog of hij zijn lievelings-indianenboek nog eens zou gaan lezen. Toen rinkelde de telefoon, dus Jeff besloot de kwestie van het boek nog even uit te stellen.

Een of twee minuten later riep mam hem naar binnen. „Porky’s moeder heeft het heel druk, dus ze heeft er geen bezwaar tegen dat Porky er vanmorgen opuit trekt. Jij kunt ook wel gaan als je zin hebt. Ik zal je iets te eten meegeven.”

„Ja, mam! Fijn!” Jeff klaarde weer op. Als hij nu direkt vertrok kon hij misschien naar het hol! Dan zag hij Joe en de dieren. „U hoeft geen brood klaar te maken, mam. Dat kan ik zelf wel,” bood Jeff aan. „Goed zo, jong!” lachte mam. „Neem maar wat je lekker vindt.”

De etenstrommel-operatie duurde niet langer dan twee minuten, maar Jeff zag kans de provisiekast merkbaar te plunderen. Hij had acht dikke boterhammen met spek en ham bij zich en drie plakken ontbijtkoek. Toen was zijn trommel propvol. In zijn broekzakken was plaats voor drie appels en onder zijn bloes ging een handvol koekjes. Zijn vriend in het bos kon voorlopig weer kruimeltjes strooien!

Porky zat onder hun eikeboom bij de visbeek, met zijn ogen dicht en zijn handen onder zijn hoofd. Naast hem lag zijn hengel in het gras, de dobber dreef rustig in het water. Jeff viel hijgend naast hem neer. Die zware trommel en de hengel hadden de tocht door het bos niet gemakkelijk gemaakt, al had Lassie het trommeltje zo nu en dan overgenomen.

„Pff!” zuchtte Jeff en eindelijk deed Porky zijn ogen open. Bevreemd keek hij naar de hobbelige gestalte van zijn magere vriend. „Wat heb jij nou?” „Eten!” zei Jeff trots. „Koekjes in mijn bloes, voor de dieren. En appels en een heleboel brood!”

Porky begreep het pas, toen Jeff had uitgelegd dat al dat voedsel voor Joe was en voor de dieren die hem kwamen opzoeken in het hol.

„Hij zal vast wel blij zijn als hij ons ziet,” hoopte Jeff. „Als hij niet bang is geworden en weggelopen!” merkte Porky op.

Jeff keek ernstig. „Hij zou een paar dagen blijven, dat heeft hij gezegd! Wij hebben beloofd dat we terug zouden komen. Ik geloof niet dat hij er zo maar vandoor zou gaan!”

„Nou, ik wel!” zei Porky ruzie-achtig. „Het is gewoon een landloper al zegt hij het niet. En mijn moeder zegt dat je op moet passen voor landlopers. Ze stelen „Niet waar! Joe is geen landloper! Hij is een aardige oude man en hij is ook nog in het hol, dat zeg ik je. Ik ga er heen en als jij niet wilt blijf je maar hier!” „Huh! Dacht je dat ik mee wilde naar die vieze ouwe landloper?” Porky sprong overeind en balde zijn vuisten. „Ik hoop dat hij er vandoor is en dat hij nooit meer terug komt!” schreeuwde hij.

„Joe is geen vieze ouwe landloper! Dat neem je terug!” Jeff zwaaide zijn vuisten onbeheerst voor het gezicht van Porky.

„Wel waar! Wel waar!” brulde die.

Lassie keek verbaasd op. Ze begreep niets van dit nieuwe spelletje, maar ze moest er niets van hebben. Toen bewoog er iets in de bosjes en ze was meteen op haar hoede.

ELFDE HOOFDSTUK

EEN WILDE RIT

De ruzie werd juist op tijd afgebroken door Lassie’s scherpe geblaf. Toch deed ze niet onvriendelijk. Ze gromde niet en liet haar tanden niet zien, maar kwispelde uitbundig.

De jongens vergaten de reden van hun twistgesprek en tuurden in de richting waar Lassie iets opgemerkt moest hebben. Een klein wit hondje kroop uit de bosjes tevoorschijn en holde razendsnel op zijn kleine pootjes naar hen toe.

„Pom-Pom!” begroette Jeff de kleine poedel enthousiast. „Wat spook jij hier uit?” Hij boog voorover om het beestje te aaien.

Maar Pom-Pom nam volstrekt geen notitie van de jongens. Hij wilde Lassie gedag zeggen en in haar 01 r bijten waarschijnlijk. Voor Porky en Jeff had het hondje niet meer over dan één zwaaitje met zijn staart. Vastberaden tippelde hij naar Lassie.

Lassie nam voorzorgsmaatregelen! Ze ging op de grond liggen en bedekte haar oren met haar voorpoten!

Pom-Pom stond beduusd te kijken, maar de jongens schudden van het lachen. Het poedeltje ging rechtop zitten om het probleem „Lassie” te overdenken. De collie bleef rustig liggen en gaf haar oren niet bloot.

Pom-Pom gaf het op. Hij ging een ander aanvalsge-bied zoeken en zag de langzaam wuivende staart. Lassie voorzag de plannen van het poedeltje en zorgde dat ook haar staart buiten bereik van zijn scherpe tandjes kwam. Maar toen Pom-Pom toch nog kans zag om het puntje van Lassie’s staart te pakken te krijgen, had de collie er genoeg van. Ze kwam overeind en gaf Pom-Pom één duwtje met haar voorpoot. Het diertje duikelde in het gras en piepte protesterend. Jeff en Porky moesten zo om dat vechtpartijtje lachen, dat ze Lettie, die op haar pony Stef-fie aan was komen rijden, pas opmerkten toen ze ook meelachte.

„Hij is een kleine plaaggeest!” plaagde Porky. „Net goed, dat Lassie hem op zijn kop heeft gegeven!” Jeff stelde haar gauw gerust toen hij zag hoe haar gezicht betrok. „Porky meent het niet, hoor! Lassie kan goed met Pom-Pom opschieten!”

„Dat snapte ik best,” schepte Lettie op. „Lassie is onze vriend hè Jeff!” En zo minachtend als ze kon ging ze verder: „Maar wat kan iemand toch vervelend doen!” Porky kreeg een vernietigende blik te verwerken.

Met een rode kleur en zijn vuisten in zijn broekzakken hakkelde hij: „Meisjes k-kunnen we n-niet gebruiken hier! Dit is ons eigen grondgebied!”

Lettie stapte van haar pony af, ging voor hem staan en keek hem uitdagend aan. „Wie zegt dat?”

„Ik, en-en Jeff ook!”

Lettie draaide zich om en keek Jeff lief aan. „Wil je op Steffie rijden? Het mag best. Ik zal het je leren!” „Wie wil er nou op zo’n domme pony?” plaagde Porky. „Ga toch weg jij.”

„Dat hoeft helemaal niet, hè Jeff?”

Jeff keek naar de pony en toen naar Porky. „Nee hoor, Lettie! Blijf maar gerust!”

Porky was sprakeloos van verontwaardiging. Jeff trok partij voor Lettie en niet voor hèm!

„Ik houd de teugel wel vast,” zei Lettie. „Klim jij maar op Steffie Je ene voet in de stijgbeugel, je andere been zwaai je over het zadel en dan moet je vlug gaan zitten.”

„Gelukt!” riep Jeff trots.

„Hier is de teugel,” zei Lettie. Jeff pakte hem onhandig aan. „Houd hem stevig vast!”

„En nou?” vroeg hij een beetje angstig.

„Vort, vort!” brulde Porky plotseling.

Steffie hinnikte en steigerde zo wild dat Jeff er bijna door uit het zadel geworpen werd. De teugel glipte uit zijn handen en hij sloeg zijn armen om de hals van de pony. Wanhopig klemde hij zich vast terwijl het dier wegrende. Lettie schreeuwde toen ze uit het gezicht verdwenen. De pony draafde het bos in, takken zwiepten en schramden langs Jeff.

Porky en Lettie bleven als aan de grond genageld staan, maar Lassie zette de achtervolging in. Zo snel als ze kon rende ze achter de op hol geslagen pony aan.

Door diep voorover te buigen ontweek Jeff op het nippertje een boomtak, maar toen gleed zijn voet uit de stijgbeugel. De pony rende op topsnelheid onder de treurwilgen langs de beek. De lange, groene slierten zwaaiden in Jeff’s gezicht en hij gleed steeds verder opzij, naar het water toe. Nog even, en hij zou zijn evenwicht verliezen, en in de stroom geslingerd worden. Krampachtig trok hij aan Steffie’s manen en schreeuwde „Ho! Ho!” maar het verschrikte paardje rende onvermoeid verder.

Toen Jeff Lassie hoorde blaffen kreeg hij weer een sprankje hoop. Hoe zij de pony tot stilstand moest brengen wist Jeff ook niet, maar toch snikte hij van opluchting om haar aanwezigheid.

Lassie rende nu gelijk op met de pony. Ze sprong op en beet zich vast in de loshangende teugel, en ging er met haar volle gewicht aan hangen. Meters ver werd ze meegesleurd, voordat de angstige pony vaart begon te minderen en tenslotte stilstond.

Jeff gleed uit het zadel en zakte als een hoopje ellende in elkaar op de grond. Lassie liet de teugel vallen en kwam toen haar baasje onderzoekend besnuffelen. Jeff sloeg haar armen om haar heen en duwde zijn gezicht in haar wollige vacht.

Toen Porky en Lettie tenslotte — witjes en geschrokken — schoorvoetend dichterbij kwamen, zaten Lassie en Jeff nog steeds bij elkaar. Steffie stond een eindje verderop kalmpjes te grazen, alsof er niets gebeurd was.

„Alles oké?” Porky viel bezorgd naast zijn vriendje neer in het gras. Jeff knikte zwijgend.

„Ik deed het echt per ongeluk! Ik wilde de pony niet aan het schrikken maken,” mompelde Porky. „Het was zomaar voor de grap …”

„O, goed hoor!” Jeff veegde ongemerkt een traan weg, die over zijn wang kriebelde. Lassie heeft hem tegen gehouden, ik viel nog niet!” Hij slaagde erin, een flauw glimlachje op zijn gezicht te krijgen en Porky probeerde terug te grinniken.

„Probeer het nog eens,” stelde hij voor. „Deze keer zal ik kalm zijn! Je rijdt fantastisch zeg!”

Jeff schudde somber zijn hoofd. „Een andere keer, denk ik. Ik heb nu niet zo’n zin meer.1* „Steffie deed het per ongeluk,” pleitte Lettie. „Je bent toch niet kwaad op hem?”

„Nee, echt niet. Het is een fijne pony. Maar het is eh … ” Jeff schokschouderde.

„We moeten nu weg!” zei Porky gewichtig. „Naar een vriend van ons. We kunnen geen tijd meer verspillen!”

Jeff keek verbaasd op. „Je zei toch …” begon hij. Porky viel hem snel in de rede. „Kom je? Neem je etenstrommel mee. Hij zit vast al te wachten.” Hij wenkte ongeduldig en draaide zich om.

„Mag ik ook mee?” bedelde Lettie.

Jeff plukte grassprietjes en schudde zijn hoofd zonder haar aan te kijken. „Nee,” zei hij tenslotte. „Het kan eerlijk niet. Het is geheim. Alleen Porky en Lassie en ik mogen het weten.”

Lettie keek hem aan met donkere, verontwaardigde ogen. „Puh! Ik hoef het niet te weten, hoor!” zei ze beledigd. „Ik wil niet eens meer mee, al zou je erom smeken!” Ze draaide zich om en stapte naar haar pony.

Jeff keek beduusd. Het was heus niet om te plagen. Wat een ongeluksdag! Hij wilde het weer goedmaken met Lettie, maar hij kon niets bedenken om tegen haar te zeggen. Hij stond op en rende Porky achterna. Lassie draafde met hem mee. Bij de achtervolging van de pony had ze haar poot geschaafd maar ze hinkte niet en verder was ze helemaal in orde.

Lettie keek de jongens na. Toen ze verdwenen waren klopte ze Steffie op zijn nek en woelde door zijn manen. „Bah… jongens!” mompelde ze teleurgesteld. „Ze zijn allemaal even gemeen!”

Jeff en Porky trokken het bos in met hun broodtrommeltjes en hun hengels. „Je hoeft niet mee als je geen zin hebt,” merkte Jeff op.

„Dat weet ik best! Ik ga ook niet voor die ouwe zwerver, maar ik wil de dieren zien,” bromde Porky.

Jeff knikte. Hij was blij dat Porky hoe dan ook meeging. Ze waren toch vrienden!

Lang voordat ze bij het hol aankwamen, wist Joe al dat er bezoek in aantocht was. De eekhoorn, die hij aan het voeren was, hield plotseling op met eten, begon angstig te kwetteren en vluchtte in zijn boom. Ook het roodborstje dat een eindje verderop wormpjes aan het pikken was, sloeg zijn vleugeltjes uit en was verdwenen.

Joe had zich even snel als de dieren terug getrokken. Gehurkt in zijn hol wachtte hij gespannen op wat er komen ging. Toen gleed er een glimlach over zijn zijn gezicht. Die stemmen zou hij overal herkennen! Het waren de twee jongens, en ja, hij hoorde Lassie blaffen. Het had lang geduurd voor de jongens him belofte om terug te komen, hadden ingelost — maar hier kwamen ze dan. Zouden ze nog iets te eten hebben meegebracht voor de dieren, en misschien ook voor hem? Hij had de laatste twee dagen geleefd op één boterham met jam!

Lassie was de eerste die Joe kwam begroeten. Ze legde haar poot op de knie van de oude man en blafte vriendschappelijk.

Porky was deze keer veel aardiger, want de geschiedenis van de op hol geslagen pony zat hem nog steeds dwars. Hij wilde het goedmaken door Joe de helft van zijn boterhammen aan te bieden, maar Jeff had zon geweldige stapel bij zich dat het echt niet nodig was. Jeff was helemaal over de schrik heen en hij vertelde met trots hoe Lassie de pony had ingehaald en dat ze hem voor de zoveelste maal had gered.

Joe knikte vol ontzag, en streek langs haar zijde-ach-tige oor. „Wat bof jij met zo’n hond, jongen! Ik herinner me dat ik ook eens een pony voor mijn zoon heb gekocht en” En plotseling stokte hij en wreef over zijn rimpelige voorhoofd.

„Ja?” vroeg Jeff nieuwsgierig. „Sloeg die ook op hol?” Joe keek hem aan. Zijn ogen stonden star. „Ik-ik weet het niet meer. Even schoot me iets te binnen, maar ik ben het weer kwijt.” Hij zuchtte.

Jeff probeerde zich voor te stellen hoe de oude man zich moest voelen zonder herinneringen. „Vandaag of morgen weet u het weer — weet u alles weer,” zei hij bemoedigend.

„Vast en zeker!” viel Porky hem bij. „Waar zijn de wilde dieren?”

Joe keek hem niet begrijpend aan, dus Jeff legde uit wat Porky bedoelde: „De eekhoorns en de herten en |» zo!

„O!” lachte Joe. „Dat zijn geen wilde dieren; ze zijn alleen maar schuw!” Zijn zorgen schenen weer van hem af te vallen. „Als jullie héél stil blijven zitten en Lassie houdt zich ook rustig, zullen we eens kijken!” Lassie scheen te begrijpen wat er van haar verlangd werd, want ze bleef onbeweeglijk liggen. Joe floot een paar zachte tonen. De jongens hielden hun adem in en wachtten vol spanning, maar er gebeurde niets. Toen floot Joe het zelfde signaal, maar nu harder en dringender.

Toen begon er, misschien een meter verderop, in de bosjes een roodborstje te zingen, maar het diertje stopte plotseling toen Lassie haar oren spitste.

„Stil, Lassie!” fluisterde Jeff. „Daar schrikt hij van!”

Porky strooide een handvol kruimeltjes in de richting van de bosjes. „Misschien komt hij die wel oppikken,” hoopte hij.

Joe keek omhoog. „Niet zolang hij in de buurt is!” Een grote, zwarte kraai gluurde omlaag. „Kouw! Kouw!” riep hij.

Porky raapte de kiezelsteen op en haalde uit om hem naar de kraai te gooien maar de grote, zwarte vogel vloog op en verdween snel, al duurde het nog een tijd voor ook het doordringende krasgeluid was weggestorven.

Porky liet de kiezelsteen weer vallen. „Maar goed dat hij er vandoor is,” zei hij stoer, „anders had ik hem

— pang — op zijn kop geraakt!”

Jeff vond dat hij vandaag vaak genoeg ruzie had gehad met Porky, dus hij waagde het niet, aan de werp-kunst van zijn vriend te twijfelen. Die kraai te raken leek hem een oersterk staaltje, maar hij knikte ijverig: „Nou!” Aan de hemel boven hen dreven roze wolken voorbij. Dat betekende, dat de zon al ver ondergegaan was. Jeff stond op. „Ik geloof dat we naar huis moeten,” zei hij spijtig. „Misschien zien we de volgende keer meer dieren.” Even later worstelden ze dus weer door het struikgewas, op weg naar huis. Pas toen ze bij de visbeek aankwamen, merkte Porky dat Jeff zijn hengel niet bij zich had.

„Oei! Zou ik hem bij het hol hebben laten staan?” schrok Jeff. „Ik ga hem halen, kom je mee?”

„Dan zijn we nooit voor donker thuis,” protesteerde Porky. „Als mijn vader kwaad wordt…”

„Nou, ik ga in elk geval. Als ik hard ren haal ik het best voor donker!” „Doe maar!” zei Porky stug. Hij draaide zich om, klemde zijn eigen hengel stevig vast en zei: „Tot ziens!”

Jeff keek hem beteuterd na. In het bos viel geen straaltje zon meer. „Kom mee, Lassie!” zei Jeff nogal zenuwachtig. „We rennen, heen en terug!” Lassie verroerde zich niet en keek haar baasje strak aan. Jeff draaide zich om en maakte een paar stappen. „Kom dan, Lassie!”

Lassie blafte scherp maar ze bleef waar ze was. Kennelijk wilde ze niet meer terug, het bos in. En blijkbaar wilde ze ook haar baasje van dit plan afbrengen. „Maar ik moet mijn hengel toch halen,” probeerde hij. Lassie bleef zitten. In de donkere schaduwen diep in het bos liet een uil zijn klaaglijk „oehoe” horen. Jeff rilde.

Toen liep hij langzaam naar Lassie toe. „Goed dan. We gaan naar huis. Maar Gramps zal raar opkijken als hij merkt dat ik mijn fijne hengel zomaar in het bos heb laten liggen!”

Lassie snuffelde vrolijk aan zijn hand en rende toen voor hem uit, alsof ze zeggen wilde: „Goed zo! Je moet naar huis, vlug!”

Ze liepen hard en waren thuis voor mam zich zorgen had kunnen maken. Maar toen Jeff zijn handen waste voor het avondeten had hij nog steeds spijt. „Was jij maar niet zo koppig geweest,” fluisterde hij tegen Lassie. „Als ik terug was gegaan had ik het ook wel gehaald voor donker!”

Wie was er nu koppig, Jeff of Lassie? Als Lassie iets niet wilde, had ze daar meestal een goede reden voor. Waarom wilde ze dan niet naar het hol?

TWAALFDE HOOFDSTUK

DE INBRAAK

Jammer genoeg hadden Jeff en Porky de „wilde beesten” toch nog gemist. Nauwelijks hadden ze afscheid genomen of Joe werd opnieuw opgeschrikt door geluiden. Weer kraakte het kreupelhout en het hert kwam tevoorschijn met haar jong. Joe lokte de dieren dichterbij met plukjes mals gras en schichtig kwamen ze naar hem toe. Waren nu de jongens er nog maar! Dat sierlijke schouwspel duurde maar kort. Plotseling stak de ree haar kop omhoog, haar neusvleugels trilden en ze draaide zich om. Met grote sprongen verdween ze in het kreupelhout, en haar jong volgde haar zo snel als het kon. Joe ontdekte al gauw de reden van die plotselinge vlucht. Iemand bewoog in het struikgewas. Hij hoorde duidelijk voetstappen die zijn richting uit kwamen. Misschien kwamen de jongens terug om de hengel die Jeff hier bij het hol had laten staan, op te halen.

Nee, dacht Joe, dan moest het geluid van de andere kant komen. Misschien was het de politie. Zou hij dan toch ontdekt zijn?

Joe greep de hengel en raapte haastig de paar stukken brood die nog over waren bij elkaar. Toen gleed hij haastig het donkere hol in.

Nauwelijks had hij zich in de schaduw teruggetrokken, toen: „Hee daar! Waar ga jij heen!” klonk een ruwe mannenstem. „Handen omhoog!

Langzaam draaide Joe zich om. De brokken brood vielen uit zijn handen toen hij ze aarzelend opstak. Maar inplaats van een politieagent stond er een forse, verwilderde man voor hem. Zijn kleren hingen gescheurd en rafelig om hem heen, hij had een woeste zwarte baard en zijn haar hing diep over zijn ogen, die dicht bij elkaar stonden. Opgejaagd staarde hij de oude man aan. In zijn hand hield hij een revolver geklemd.

Joe stond doodstil, zijn trillende handen boven zijn hoofd. De oude man was kennelijk zó bang dat de indringer niets van hem te vrezen had. Ruw duwde hij hem opzij en stapte naar binnen. Snel doorzocht hij de zakken van de oude man en toen hij geen wapens vond verdween zijn revolver weer in de holster.

„Doe je handjes maar weer omlaag, opa! Als je netjes doet wat ik zeg, hoef je niet bang te zijn!” zei hij spottend.

Langzaam liet Joe zijn handen zakken, maar in zijn ogen stond nog steeds angst te lezen. „J-ja, meneer,” stamelde hij.

„En, heb je hier nog gezelschap?” vroeg de vreemdeling. Achterdochtig keek hij rond. „Waar haal je die boterhammen vandaan?”

Haastig legde Joe het uit. „Er kwamen een paar jongens langs, die eten bij zich hadden. Nu zijn ze weer weg.”

„Maar goed dat ik ze niet ben tegengekomen,” zei hij grijnzend. „Ik hou niet van die kleine bemoeials.” „O, maar ze komen voorlopig niet meer terug,” zei Joe gejaagd. „In geen dagen! Of weken! Of misschien helemaal niet meer!” „Pijn is-ie! Ik was van plan een paar daagjes uit te komen rusten. De laatste tijd heb ik nogal wat af gereisd!” De man lachte hees en hortend. „Dat hol is nogal vochtig,” probeerde Joe de vreemdeling af te schrikken. „Dacht je dat ik last van reumatiek zou krijgen, opa? Ik kan tegen een stootje en een hol is toch beter dan helemaal niets, nietwaar?” Hij snapte best dat Joe hem weg wilde hebben en de scheve grijns op zijn gezicht maakte hem nog gemener. „Gezelschap is toch gezellig, opa? Of niet soms? En probeer er niet tussen uit te knijpen en de politie te halen, gesnapt!” „Dat was niet bij me opgekomen,” zei Joe zwakjes. „Ik heb niet zo veel vrienden bij de politie!” De zwarte oogjes gluurden hem nieuwsgierig aan onder de borstelige wenkbrauwen. De vreemdeling floot. „Ah! Maar geen slimme plannetjes hè? Jezelf niet schoon gaan praten om mij erin te draaien hè?” „Nee, o nee,” zei Joe moedeloos. „Daar hoef je niet bang voor te zijn.” De vreemdeling liet zich overtuigen. „Mooi zo. Wat zou je denken van iets te eten, opa? Ga er eens voor zorgen alsjeblieft. Allemachtig, wat heb ik een honger.”

De laatste boterham en de laatste meelkoeken werkte hij snel en gretig naar binnen. Joe kwam er niet aan te pas. Toen wilde hij méér.

„Alles is op,” legde Joe uit. „Maar misschien kan ik morgen een paar vissen vangen.”

„Vis?” smaalde de donkere indringer. „Lijkt me niet aan te bevelen. Geef mij maar een konijn. Heb je hier geen val om er een te vangen?”

„Een wat?” Joe moest er niet aan denken. De konijnen, die hier iedere dag hadden rond gesprongen, die niet eens schuw voor hem waren! Wanhopig probeerde hij iets te bedenken om de schurk tegenover hem af te leiden. „Een val, opa! Iets om een boutje in te vangen!” Ongeduldig keek hij de oude man aan.

„O, een val!” Joe keek koel terug. „Nee, die was er niet toen ik hier in trok en ik had geen geld om er een te kopen. Ik kon trouwens niet eens de stad in, want dan zou ik daar misschien in de gaten gelopen zijn!” „Goed,” gromde de ander. „Dan maar vis. En toch zal ik er voor zorgen dat we fijne biefstuk erbij krijgen!”

De vreemdeling lag allang te snurken in een uithoek van het hol,toen Joe nog steeds gehurkt zat bij de gloeiende sintels van het vuur. Hij kon zijn schamele bezittingen bij elkaar rapen en er vandoor gaan, maar wat dan? Hij zou die baardige schurk kwijt zijn, maar ook een nieuwe schuilplaats moeten zoeken. Waar? Misschien kreeg de indringer na een of twee dagen wel genoeg van het hol en trok hij weer verder. Als de jongens en Lassie maar niet al te vlug terugkwamen! Daar maakte Joe zich nog het meest bezorgd om.

De volgende ochtend vroeg pakte hij de hengel van Jeff en baande zich een weg door het kreupelhout. Nog voor de eerste zonnestralen op de visbeek waren gevallen had hij twee stevige baarzen. Zijn bezoeker kreeg in elk geval iets voor zijn ontbijt.

Vlug maakte hij dat hij weer bij het hol kwam. De dieren kenden zijn gewoonten en iedere morgen hielden ze hem gezelschap. De eekhoorn, het roodborstje, de nachtegaal, allemaal kwamen ze om kruimeltjes van zijn ontbijt bedelen. De diertjes waren heel tam en misschien wisten ze niet dat ze op moesten passen voor de vreemde man met zijn zwarte baard.

Ja, de eekhoorn zat al te wachten op de onderste tak van de eik. Hij keek Joe met glimmende kraaloogjes aan en maakte zich klaar om op de schouder van de oude man te springen.

Op dat moment hoorde Joe de man in het hol gapen en overeind komen. „Sjjj!” zwaaide Joe. „Weg jij, beestje!”

De eekhoorn sprong verbaasd weg en maakte verontwaardigde piep-geluidjes. Joe keek hem na toen hij van de ene tak op de andere sprong en het geluid langzaam wegstierf. „Ik wilde je niet bang maken,” fluisterde Joe nog. „Maar zolang hij daar blijft, kun je je beter niet laten zien, vriendje!” De donkere vreemdeling bleef heel lang. Het hol beviel hem best. Hij had helemaal geen verdere reisplannen.

„Nu ik toch blijf logeren,” grijnsde hij, terwijl hij de vissen gretig op at, „wil ik me wel aan u voorstellen. Hoe is uw naam, opa?” Joe aarzelde. Als hij de vreemdeling vertelde dat hij Sanders was, de ontsnapte gevangene, liep hij de kans dat de man hem aan de politie zou verraden om de beloning in de wacht te slepen. „Ik heet Joe,” zei hij. „O, Joe? Aha” grinnikte de donkere indringer. „Goed-goed, Joe. Noem mij maar Witje.”

„Witje?” vroeg Joe, niet-begrijpend.

„Ja, Witje,” grijnsde de man. „Ik heb toch mooi wit haar!” Hij trok aan zijn pikzwarte baard en schudde van het lachen om zijn eigen grap.

Toen Joe hem ernstig aan bleef staren veranderde zijn gezichtsuitdrukking plotseling. Zijn ijzeren vingers omklemden de pols van de oude man en zijn lippen krulden omlaag. „Iets op tegen, ouwe?” beet hij hem toe.

Joe kreunde. Verbijsterd schudde hij zijn hoofd en zijn ogen waren groot van angst. De schurk liet hem los, kwam overeind en lachte minachtend. „Best. Wij zijn dus Joe en Witje. Klinkt goed. Nu we toch samen gaan wonen, moeten we dit hol eens goed organiseren.”

„Er is hier niet veel te beginnen,” zei Joe zacht. „Drie keer per dag vis is voor mij evenmin een pretje.”

„Laat dat maar aan mij over,” mompelde de man die zich Witje noemde. „Ik krijg altijd mijn zin — ik neem wat ik hebben wil!”

Na de tweede portie vis die dag begon de vreemdeling onrustig te worden. Joe keek zwijgend toe hoe hij zijn revolver voor de dag haalde en controleerde of het wapen geladen was. Toen begon hij voor het hol te ijsberen en wachtte ongeduldig tot het donker werd.

„Moet je weg?” vroeg Joe hoopvol.

„Nou en of! Maar je bent nog niet van me af, opa! Ik kom weer terug — en heb het hart niet om weg te lopen. Ik heb je nodig, want ik houd van gezelschap — zelfs van jouw gezelschap. En jij bent een veel betere kok dan ik!” Joe keek hem star aan en knikte. De angst die hij voelde voor de ruwe, donkere vreemdeling verlamde hem teveel om zoiets te ondernemen. Zelfs al zou hij een andere schuilplaats weten, dan zou hij nog geen voet buiten het hol durven zetten. Het was diep in de nacht toen hulpsheriff Terry zijn ronde maakte door Calverton, en ontdekte dat de winkeldeur van Sam Moss op een kier stond. Al tien jaar deed Terry dit werk en alle tien jaren was die deur ’s nachts veilig op slot geweest en zelfs op de grendel.

Met zijn hand aan zijn revolver glipte hij omzichtig naar binnen, maar de winkel was leeg. Iemand had de kassa-lade geforceerd. Hij stond open en was leeg, en overal waren sporen van verwoesting. Van de keurige

torens vlees-in-blik was niets meer over, potten jam lagen gebroken op de vloer. Terry rende naar de telefoon om Sam uit bed te bellen en daarna meldde hij het voorval aan de sheriff. Ze zouden allebei zo snel mogelijk komen. „Tja, de schade kan ik nu nog niet overzien,” mompelde Sam toen hij over de eerste schrik heen was. „Ik mis drie pond biefstuk, die ik voor de vrouw van de burgemeester apart had gelegd, en minstens tien blikken rundvlees. Er is veel gesneuveld, en morgen zal ik de kas opmaken.”

Sheriff Bennet keek om zich heen. „Volgens mij zijn hier méér mensen bij betrokken. Eén alleen speelt zoiets niet klaar. En waarschijnlijk hadden ze een wagen om de buit te vervoeren.”

Sam Moss was het ermee eens, maar toen ontdekte Terry in de voorraadkelder een grote berg aardappelen. Waarschijnlijk had de dief een jute zak nodig gehad om zijn boodschappen op te bergen en dus de aardappelen uit de zak gegooid. „Misschien heeft hij het toch in zijn eentje klaargespeeld, maar om die zak te kunnen versjouwen moet hij zo sterk zijn als een beer,” vond Terry, „een reusachtige knaap!”

Als Terry op dat moment in de buurt van het hol was geweest, had hij kunnen zien hoe raak zijn beschrijving van de dief was. „Witje” zwoegde door het kreupelhout, met de jute zak in zijn gespierde armen.

Hij gooide de zak naast Joe op de grond, zodat minstens tien blikken over de grond rolden.

Joe staarde ernaar; in zijn ogen stonden angst en verbijstering. „Dat weegt minstens honderd pond, en heb je dat helemaal alleen hierheen gesjouwd?” „Witje” haalde zijn vierkante schouders op en grinnikte: „Reken maar, opa! Ik zei toch, laat dat maar aan mij over!”

Joe begon de zak leeg te maken. „Vlees! En meel! En bonen!” Er scheen geen eind aan te komen. „Voorlopig hoeven we niet te vasten,” grijnsde „Witje.” „En als het op is zorg ik opnieuw voor je prakje, Joe!”

Hij zei niets over de twee en twintig dollar die hij uit de kas had gestolen en ook niet over de andere dingen die hij in de winkel had gevonden. Dat waren zijn eigen zaken, en Joe had er niets mee te maken.

De volgende morgen praatte sheriff Bennet de zaak nog eens door met zijn assistent. „Volgens mij was het een bende van die zwervers, die bij de spoorbrug rondhangen. Zullen we er eens gaan rondkijken?”

De sheriff en zijn mannen zagen een paar oude bekenden bij de spoorbrug. Het waren zwervers die vaak genoeg een nachtje in de gevangenis hadden doorgebracht, maar het waren geen kwade kerels. Geen van allen hadden ze een grote, forse figuur gezien die een zak etenswaren bij zich had, verklaarden ze. De man, die dat heeft gedaan, is geen fatsoenlijke zwerver, voegden ze er nog aan toe.

„In elk geval bedankt, jongens!” zei de sheriff. „Misschien waren het een paar kampeerders die op zwart zaad zaten”. Hij gaf hen een hand en herinnerde hen niet onvriendelijk aan de voorschriften. „Als jullie de gevangenis niet van binnen willen zien, kunnen jullie beter gauw weer vertrekken!”

De rode politiewagen startte. Terry keek nog eens achterom en zag dat een paar zwervers de raad van de sheriff opvolgden. Ijverig zochten ze him spullen bij elkaar en gingen er vandoor.

„Wat nu?” zuchtte de sheriff. „Waar moeten we hem zoeken?!”

DERTIENDE HOOFDSTUK

TOCH NOG EEN SPOOR

De rode politiewagen gierde door de hoofdstraat, op weg naar het hoofdbureau. Op het geluid rende Sam Moss zijn winkel uit, zwaaide met zijn armen en brulde: „Al iets ontdekt?”

„Nog niet!” riep de sheriff en remde af. „Maar we geven het niet op, kerel!”

„Moet je eens komen,” zei Sam opgewonden. „We hebben vannacht iets over het hoofd gezien. Misschien een aanwijzing!”

„Ga jij door naar het bureau, Terry? Ik ben zo terug, maar als er iets is bel je maar even.” Het portier viel met een klap dicht en sheriff Bennet holde achter Sam Moss de winkel binnen.

„Kijk, hier achter heeft hij met meel gemorst en toen is hij er doorheen gelopen. Moet je kijken wat een voetafdruk!”

Inderdaad, hij was flink aan de maat. Sheriff Bennet knielde ernaast en mat het voetspoor. Hij floot. „Wat een schuit!”

„Nou hè?” zei Sam vol ontzag. „Aan zijn voeten te oordelen moet hij een kampioen-zwaargewicht zijn. Ik zou hem niet graag ’s nachts in mijn eentje tegen komen!”

Bennet fronste zijn voorhoofd en dacht snel na. Hij

had ergens iets gehoord over een man met bijzonder grote voeten.

Plotseling wist hij het. „Sanders!” brulde hij. „Spikkie Sanders! Die voeten stonden in het signalement!” Sam Moss vond het geen prettig idee dat de ontsnapte moordenaar in de buurt rondzwierf. „Die Sanders is hier nooit meer gezien sinds die vertegenwoordiger dat sterke verhaaltje bij je kwam afsteken,” mompelde hij. „Ik geloof er niets van!”

De sheriff was ook niet blij met de gedachte dat Sanders nog steeds Calverton onveilig maakte, maar die grote voeten waren nu eenmaal een aanwijzing.

„Nog iets,” herinnerde Sam zich plotseling. „Ik keek vanmorgen in de la onder het kasregister. Daar had ik nog wat kogels van mijn dienstrevolver. De la was leeg.”

Bennet inspecteerde de kassa van boven tot onder en alle laden eronder. Zijn gezicht stond ernstig. Als de inbreker die kogels wilde hebben, was daar maar één reden voor: hij had een revolver, waarin ze pasten! En Sanders zou een pistool hebben geroofd van een van de cipiers toen hij uit de gevangenis vluchtte. Als hij de inbreker was, was hij dus dubbel gevaarlijk met die extra munitie.

„Sam, ik had graag dat je hier met niemand over praatte,” zei de sheriff ernstig. „Als het werkelijk Sanders geweest is en de mensen horen ervan, breekt er misschien paniek uit.”

„Veronderstel dat het écht Sanders is en hij houdt zich ergens in een schuur of in een hut schuil?” Sam deed zijn best, zich te beheersen, maar zijn gezicht stond niet erg vrolijk.

„Natuurlijk waarschuw ik de wachtposten in de buurt. We gaan alles in het werk stellen om de heer

Platvoet te vinden,” probeerde Bennet de winkelier gerust te stellen.

„Bel ons direkt, dag en nacht, als je iets verdachts opmerkt!” zei de sheriff tegen Gramps, die op het zuid-veld aan het zaaien was. „En waarschuw Brunson ook!”

Alle afgelegen boerderijen werden onderzocht en telkens nam de sheriff de mannen even apart om hen te waarschuwen voor een forse vreemdeling met grote voeten. De naam Sanders kwam er niet aan te pas en Bennet deed zijn best, de mensen niet al te ongerust te maken.

„Misschien kun je je dochter en je kleinzoon hier beter buiten houden, Miller,” stelde de sheriff voor. „Anders worden ze bang of zo. Maar laat Jeff een paar dagen thuis blijven, dat lijkt me veiliger!”

„Goed idee!” knikte oom Petrie. „Al heeft Jeff de beste lijfwacht van de wereld, Lassie! Die zorgt wel dat Jeff niets overkomt.”

„Ja maar de inbreker is gewapend,” merkte Bennett op. „Lassie kan weinig tegen een revolver beginnen, al zijn haar tanden nog zo scherp.” „Jeff en Lassie blijven een paar dagen hier in de buurt,” verzekerde Gramps de sheriff.

Een paar uur later reed een vreemde stoet het erf van de Brunson-boerderij op. Een gammele sedan met een enorme keukentafel er bovenop, kwam hotsend en toeterend dichterbij. Oom Petrie — met een rood hoofd en twee slapende armen uit het raampje — had de hele weg manmoedige pogingen gedaan om „dat gevaarte” boven op de wagen in evenwicht te houden en het was hem gelukt ook! Jeff en Lassie zaten op de achterbank en genoten van de rit. Hoe meer hobbels hoe beter, vonden ze en het mooiste was dan ook als ze met hun hoofd tegen het dak van de wagen bonsden. Mam genoot daar minder van! Zij zat aan het stuur en reed zo voorzichtig als ze kon.

Daarachter kwam Gramps op zijn glanzende, bijna nieuwe tractor. De ploeg had hij ook meegebracht, want hij wist dat Dave Brunson zich met dat oude roestige ding moest behelpen.

Dave en Meta kwamen naar buiten en zwaaiden uitbundig naar hun gasten.

Lettie kwam uit de schuur gerend met Pom-Pom in haar armen.

Puffend strompelde oom Petrie uit de wagen. „Gelukt!” hijgde hij en veegde zijn voorhoofd af. Toen, op het allerlaatste nippertje, begaven de touwen het en de tafel landde krakend naast hem op de grond. Wat hij toen zei, kan niet gedrukt worden.

Mam lachte: „Arme Petrie! Had je hem niet nog éven kunnen vasthouden?” Grommend tilde oom Petrie de tafel op zijn nek en bracht hem naar binnen. Dave zag Gramps het erf opkomen op zijn nieuwe tractor. Dave rende erheen en hij lachte breed. Wat een machtig toestel!

Zo gauw de wagen stil stond, waren Jeff en Lassie eruit gesprongen.

Jeff zag Lettie de schuur uit komen.

Hij zwaaide, brulde en holde naar haar toe.

„Kom je mee naar Steffie? Ik ben net klaar met borstelen. Hij ziet er zo leuk uit!” ratelde Lettie. „Hee, heb je Lassie niet bij je?”

„Tuurlijk wel!” Jeff draaide zich om. Lassie was nergens te bekennen, maar Pom-Pom was naar de wagen gerend en wild piepend probeerde hij naar binnen te klimmen.

Zijn pootjes waren veel te kort en hij gleed telkens terug. Soms viel hij op zijn rug en jankte uit alle macht.

Lassie, die vlug weer in de wagen was geglipt toen ze Pom-Pom in het oog kreeg, zat het allemaal onbewogen aan te kijken. Toen Pom-Pom nog een poging waagde en weer achterover viel, bleef hij zitten en keek Lassie verwijtend aan.

„Waarom wil Lassie niet met Pom-Pom spelen?” Lettie keek sip.

„Zij wil haar oren graag héél houden,” grinnikte Jeff. „Kom mee, dan gaan we naar Steffie kijken. Lassie komt heus wel naar buiten als Pom-Pom zich een beetje minder uitbundig gedraagt.”

Steffie hinnikte zachtjes toen ze binnenkwamen. Toen Jeff hem over zijn neus aaide, likte hij zijn hand. „Hij heeft er spijt van dat hij met jouw op hol geslagen is,” zei Lettie ernstig. „Hij zal het nooit meer doen, hè Steffie?”

De pony legde haar kop op haar schouder en hinnikte. „Zie je wel, hij is lief!”

„Ik hoop dat hij ook lief is als ik eens een ritje wil maken!” Jeff vertrouwde het nog niet helemaal.

„Echt waar! Hij is nu toch ook jouw vriendje!”

Steffie deed geen pogingen om zijn bloes kapot te bijten, dus stelde Jeff voor dat ze morgen naar de vis-beek zouden gaan om pony te rijden, maar deze keer zonder Porky!

Toen Jeff en Lettie een paar minuten later enthousiast kwamen vertellen wat ze van plan waren, keken Gramps en Dave Brunson elkaar aan en zeiden toen resoluut: „Nee!”

„Waarom niet, pappie? U zei toch dat rijden goed voor me was?” Lettie begon te huilen.

Dave Brunson tilde zijn dochtertje op en veegde haar tranen af. „Een paar daagjes maar, kindje! Dan mag je weer rijden zoveel je wilt!” „Maar wij willen morgen,” snikte ze.

„Jeff moet mij ook een paar dagen helpen op de boerderij,” zei Gramps. Jeff keek verbaasd op. Daar had Gramps nog niets over gezegd. „Maar ik moet morgen naar het bos, want ik moet er iets belangrijks ophalen! Dan kom ik meteen weer terug!” protesteerde hij.

Gramps schudde zijn hoofd. „Nee, schipper! Dat moet maar een paar dagen wachten. Ik wil het niet hebben, afgelopen!”

Jeff begreep niet wat er aan de hand was. Gramps was nooit zo streng, dus er moest wel een ernstige reden voor zijn. „Goed, Gramps,” zuchtte hij. Toen Jeff en Lettie ontdekten dat Gramps, mam en oom Petrie allemaal bleven picknicken onder de kersenboom waren ze hun teleurstelling gauw vergeten. Mam had een reuze-vlaai meegebracht van mevrouw Bates, de moeder van Porky en uit haar eigen ijskast een pracht van een ham. Mevrouw Brunson zorgde voor koffie, verse broodjes en fruit.

Grote Lassie en kleine Pom-Pom zaten geduldig zij aan zij te wachten of er nog iets voor hun overschoot, en ze kwamen best aan hun trekken!

Later, toen Dave Brunson even alleen was met Gramps, probeerde hij hem te bedanken voor de tractor die hij mocht lenen. „Zonder tractor had ik het nooit klaargespeeld,” zei hij ernstig. „En mijn dochtertje is nog geen dag ziek geweest sinds we hier zijn

— mijn vrouw heeft het naar haar zin. Ik wil dit werk leren en hier blijven!”

„Je zult zien dat het lukt,” bemoedigde Gramps. „Het ziet er hier al veel beter uit!”

Alles zag er nog kaal uit, maar lang niet meer zo verwaarloosd als een paar weken geleden. „Er is nog zo veel te doen, maar ik wil het geleidelijk aan afmaken, als het zaaien klaar is.”

„Ik ben blij dat er weer op jouw land gewerkt wordt,” zei Gramps met een glimlach. „Ik ben altijd jaloers geweest op die vallei. Ik kon het niet aanzien dat die prachtige lap grond braak lag!”

Dave zuchtte. „ Ze zeggen dat mijn vader het in zijn vingers had zitten, maar ik ..hij staarde somber naar zijn handen. „Ik heb tien vingers, maar wat erin zit weet ik niet!”

„Mettertijd leer je dat vak!” verzekerde Gramps. „Zo gaat het met iedereen en met ieder vak. Als ik je ergens mee helpen kan, moet je me altijd roepen!” „Die tractor is al een geweldige hulp. Van nu af aan probeer ik het zelf, zonder op mijn buren te leunen.” Gramps legde Dave Brunson uit hoe de tractor werkte en toen ging de familie Miller weer naar huis.

Jeff zat achterin te slapen met zijn hoofd tegen oom Petrie’s schouder. Lassie leunde haar kop weer op Jeff’s knie. Ze waren nu heel wat kalmer dan op de heenreis. Mam draaide zich om, lachte om haar slapende zoon en zijn slapende hond.

„Waarom mogen de kinderen niet naar het bos?” fluisterde ze toen. „Nou eh…” aarzelde Gramps, „volgens de weerberichten is er storm op til. Ik wil niet dat ze in een orkaan terecht komen.”

Helen dacht even na. „O, ik dacht dat die storm pas over een dag of drie, vier zou komen. Volgens de radio!”

Gramps keek haar eens aan. Ze had die doorzetters-blik, en Gramps wist uit ervaring wat dat betekende.

Ze zou net zo lang blijven vragen tot ze de waarheid wist.

„Goed dan, maar zwijg er verder over.” Gramps vertelde haar vlug het verhaal van de inbraak, en dat de sheriff de ontsnapte gevangene verdacht. „Ik hoop dat ze hem vlug gevonden hebben,” zei ze kalm toen Gramps uitgepraat was, en even later: „Toch heb ik medelijden met die man. Het lijkt me verschrikkelijk om opgejaagd te worden en geen eten te hebben en geen plaats om je te verbergen.”

Helen had weinig reden om medelijden te hebben.

De man naar wie iedereen nu uitkeek zat veilig in zijn hol en hij had ruim genoeg gegeten. Iemand kookte zijn eten en hoorde zijn scheldpartijen aan en deed wat hij zei. De man had het heel goed naar zijn zin onder de warme deken.

Hij keek naar Joe, die voor in het hol lag te kleumen onder zijn dunne regenjas.

„En opa, wat heb jij op je kerfstok?” vroeg hij nieuwsgierig.

Joe keek hem slaperig aan. „Een heleboel, geloof ik. Waarom?”

„O, zomaar,” geeuwde de schurk. „Belangstelling, opa!” Het vuur smeulde laag en hij keek rond naar iets om erop te gooien. De krant, waarin Porky zijn brood had verpakt, lag in de hoek. Hij begon hem in stukken te scheuren toen zijn blik viel op de vetgedrukte letters. Hij begon het artikel over de ontsnapte gevangene Sanders te lezen.

Toen hij het uit had, gluurde hij naar de slapende man. Zijn hand dwaalde naar zijn revolver, die hij door zijn jaszak heen richtte.

„Hee, wordt eens wakker!” riep hij toen.

Joe draaide zich kreunend om en deed langzaam zijn ogen open. „Wat nu weer?” mompelde hij.

Toen zag hij de hobbelige jaszak, de hand erin. „Wat wil je?” zei hij hees.

„Ooit gehoord van Spikkie Sanders?” vroeg de schurk plotseling.

Joe knikte en kon geen woord uitbrengen. Tenslotte knikte hij.

„Degene die hem aanbrengt krijgt een fikse beloning, niet?” Hij leunde naar voren, keek de oude man strak aan. Het pistool kwam uit zijn jaszak. Joe stak zijn handen naar voren om duidelijk te maken dat hij ongewapend was. „Goed,” zei hij. „Je weet het dus. Ik ben Sanders. Haal dat pistool maar weg, meneer!” De grote man trok zich snel terug in de schaduw van het hol en Joe zou verbaasd zijn geweest als hij de vreemde, listige grijns op zijn gezicht gezien had!

VEERTIENDE HOOFDSTUK

EEN ONGELUK

Het duurde maar heel even, voor de man begreep, hoe het in elkaar zat. Die ouwe hier dacht dat hij zelf Sanders, de ontsnapte moordenaar was! Zijn lippen vertrokken in een grijns. Het liep allemaal veel beter dan hij ooit had kunnen denken!

„Ik weet niet hoe je het hebt ontdekt.” zuchtte de oude man, „maar het heeft geen zin om te ontkennen dat ik Sanders ben. Mijn hoofd is niet helemaal helder en ik hoopte eigenlijk dat ik me vergist had, maar als jij me ook kent, moet het wel waar zijn.”

„Ja,” knikte de grote kerel grinnikend. „Jij bent Spik-kie Sanders in eigen persoon. Het duurde even voor ik je thuis kon brengen, maar plotseling herinner ik me, dat ik je portret in de krant heb gezien.”

„Dus morgen lever je me zeker over aan de politie,” zuchtte Joe berustend. „Het moest er toch eens van komen. Ik kan me niet mijn leven lang in kuilen en holen schuil houden.”

„Wie had het over aanbrengen en overleveren?” grinnikte „Witje”. Ik ben zelf ook geen vriendje van de politie. Alleen —” plotseling verdween zijn grijns en hij keek verbeten — „haal het niet in je hoofd om jezelf aan te geven. We laten alles bij het oude, ZOLANG JE DOET WAT IK ZEG!”

Joe keek hem star, niet-begrijpend aan. Die beloning dan? vroeg hij zich af. Eigenlijk had hij veel liever dat die vreemde schurk hem aan de politie overleverde. Dan was hij in elk geval af van die scheldpartijen en dreigementen en die blauwig glanzende revolver.

Lassie kwam haar baasje de volgende morgen al heel vroeg wakker maken. Jeff draaide zich nog eens om en trok het laken over zijn hoofd. „Laat me toch liggen,” mompelde hij, maar Lassie sprong op het bed en sjorde de lakens van hem af.

„Ook goed,” geeuwde Jeff en liet zijn benen vast buiten zijn bed bungelen. „Ik heb toch nog vakantie. Ik had nog ééééuwen kunnen slapen!” Tegelijkertijd schoot hem iets te binnen. „Lassie, goeie hond, je had gelijk! Vanmorgen zouden we naar Brunson gaan! Dat ik dat vergeten was!” „Lassie en ik waren het niet vergeten,” lachte mam met haar hoofd om de deur. „Vlug wassen en aankleden, jong. We gaan straks ont-ontbijten.”

„Goed! Goed!” bralde Jeff en rende naar de badkamer.

„Doe je oude spijkerbroek aan!” riep mam nog. „Misschien vindt Lettie’s vader het goed dat je op het erf gaat pony-rijden!”

„Ja fijn!” proestte Jeff onder de douche. „Lassie, het wordt hard-stik-ke leuk!”

Lassie kon geen antwoord blaffen, want ze raapte juist zijn handdoek op. Er werd vlug ontbeten, want Gramps en oom Petrie zouden naar de stad gaan. Nu ze klaar waren met zaaien hadden ze tijd voor ander werk en daarom gingen ze met sheriff Bennet praten over hun plan om een speciale hulp-troep op de been te brengen, die mee moest speuren naar de ontsnapte misdadiger. Zij gingen in een vrachtwagen, want mam had de sedan nodig. Ze ging naar mevrouw Brunson om haar te helpen met keukengordijnen naaien. De handnaaimachine stond al achter in de wagen. Jeff en Lassie mochten met haar meerijden. Jeff had in vier happen zijn boterham op en stond te springen om weg te gaan.

Lettie was al even opgewonden. Haar vader was vroeg de deur uit gegaan om te ploegen. „Goed, kindje!” had hij gezegd. „Jij mag pony rijden en Jeff ook, als jullie maar op het erf blijven!”

„Goed, pappa,” zei Lettie gehoorzaam.

Haar vader streek door haar blonde piekhaar. „Over een paar dagen kun je weer het bos in,” beloofde hij. Dave Brunson nam het niet zo ernstig, evenmin als de meeste boeren in de streek. Die inbreker was natuurlijk allang weer vertrokken, dacht hij, maar je kon nu eenmaal geen risico’s nemen.

Lettie hield stevig de teugels vast toen Jeff in de stijgbeugel stapte en zonder moeite in het zadel kwam. Trots keek hij rond toen de pony rustig over het erf wandelde. Het ging prima, al trok hij in het begin wel wat hard aan de teugels.

„Zie je wel!” riep Lettie. „Je kunt het!” Jeff mocht wel vijf rondjes over het erf maken voor Lettie aan de beurt kwam.

Jeff had zoveel aandacht voor de pony, dat hij Lassie helemaal vergat. In het begin had zij waakzaam toegekeken, maar alles ging goed. Toen trok de collie zich terug in de schaduw van de bomen, maar ze bleef scherp opletten.

Pom-Pom begroette zijn grote vriendin met de bekende aanval op haar oren, maar deze keer reageerde

Lassie nog lauwer dan anders, dus kreeg het poedel-tje er gauw genoeg van.

Zou hij achter de pony aan gaan? Hij had al vaker geprobeerd, met Steffie te spelen, en tot nu toe had hij de trappelende hoeven kunnen vermijden. Hij moest toch een veiliger spelletje bedenken. Plotseling werd hij opgeschrikt door een vaag geluid in de verte. Pom-Pom snoof. Hij kende dat geluid! Nog maar kort geleden had hij een groot, grommend monster van het erf gejaagd. Hij had geblaft zo hard als hij kon en geprobeerd in de wielen-die-geen-echte-wielen waren, te bijten. Voor hij daar de kans voor kreeg was het monster al weggevlucht.

Nu hoorde hij het gegrom opnieuw! Zo dreigend als hij kon gromde hij terug, en hoewel het meer op gepiep leek, keek Lassie de poedel onderzoekend aan. „Kom mee,” blafte Pom-Pom. „Lassie, je moet helpen om het monster weg te jagen.” Zo hard als zijn kleine pootjes konden, voerden ze hem naar het hek.

Lassie kwam langzaam overeind en speurde het erf af. Lettie en Jeff gingen nu samen op de pony. Mam en mevrouw Brunson legden uit hoe dat moest. Niemand lette op Lassie, en ze vond zelf dat ze best even gemist kon worden, dus sprong ze achter het poedeltje aan.

„Kom gauw, slomerd!” blafte Pom-Pom en samen renden ze de weg op.

Dave Brunson keek trots naar de rechte voren. Wat was hij in die ene morgen opgeschoten! De tractor was een uitkomst, hij kon de schade van het noodweer in één dag inhalen! In het begin kon hij er nog niet zo goed mee overweg, maar na een uur of twee werd het onhandelbare gevaarte een gehoorzaam werktuig. Dave zag de velden wuivend koren al voor zich. Het gezang van de leeuwerik overstemde zelfs het geluid van de motor en Dave glimlachte gelukkig. Nu begon hij te begrijpen dat zijn vader boer het beste beroep van de wereld had gevonden.

In de verte hoorde hij Pom-Pom en Lassie blaffen. De Millers waren er dus al. Wat een fijne buren hebben we getroffen, dacht hij dankbaar.

Het geblaf werd luider. Dave lette er niet op, tot er iets kleins en wits vlak voor de tractor schoot. Het was Pom-Pom die blijkbaar opnieuw in de aanval ging tegen het vreemde monster. Hij rende er recht op af. „Ksst! Uit de weg!” brulde Dave en zwaaide waarschuwend met zijn arm, maar het hondje kwam steeds dichterbij.

Uit zijn ooghoek zag hij Lassie, die schuin langs hem heen flitste, alsof ze Pom-Pom de pas wilde afsnijden, maar ze was te laat. Er was maar één oplossing: snel het stuur omgooien. Zelfs was het de vraag of hij het diertje kon ontwijken.

Hij omklemde het stuur en maakte zo’n scherpe bocht als hij kon, maar in de opwinding trapte hij op het gaspedaal. De tractor schoot niet alleen opzij, maar vloog toen ook vooruit met zo’n snelheid dat hij dwars door het hek ging recht op de rotsachtige ravijn af ging. Dave kon nog net van de hoge zitbank springen. Toen ging de tractor over de kop en sloeg krakend tegen de rotsen. Nog geen meter verder kwam Dave terecht.

Het duurde even voor hij zich bewust werd van een hevige pijn in zijn arm. Strompelend werkte hij zich overeind. Hij wilde zijn arm optillen, maar dat lukte niet. Hij was gebroken.

En de glimmende tractor lag als een vormloze hoop metaal op de stenen. Zelfs Dave kon zien dat het heel wat zou kosten om hem weer te repareren — als hij tenminste nog gerepareerd kon worden.

Plotseling werd hij duizelig. Voorzichtig ging hij zitten. Toen hij even later weer overeind probeerde te komen, werd alles zwart voor zijn ogen. Dave zakte bewusteloos in elkaar.

Lassie en Pom-Pom stonden aan de rand van de kloof. Pom-Pom blafte wild naar het monster, maar Lassie staarde naar de man die daar voorover lag. Voorzichtig sprong Lassie omlaag. Ze besnuffelde de man en jankte zacht. Hij bleef roerloos liggen. Toen duwde ze haar kop tegen hem aan en tenslotte begon ze hard en dringend te blaffen. Nog steeds bewoog de man niet.

Toen nam ze de strohoed, die van zijn hoofd was gevallen tussen haar tanden en klom behoedzaam tegen de helling op. Toen rende ze zo hard ze kon in de richting van de boerderij.

Meta Brunson en Helen Miller waren klaar met de simpele keukengordijnen, en juist wilde Meta ze ophangen, toen ze Lassie aan zag komen rennen met de strohoed van haar man tussen haar tanden.

„Kijk nou eens!” lachte ze. „Die hond van jullie heeft een hoed gevonden!”

Jeff en Lettie zaten op de stoep voor de voordeur uit te blazen. „Hee, Lassie! Wat heb je daar?” riep Jeff. Lassie minderde vaart, legde de hoed voor Jeff neer en blafte luid. „Die hoed is van pappa!” zei Lettie verbaasd.

„Ja, die is van mijn man!” riep Meta, die uit het keukenraam tuurde. „Hoe komt Lassie daaraan?” Helen kwam ook kijken. Lassie rende een stukje weg, kwam weer terug en blafte tegen Jeff. Zo deed de verstandige collie wel vaker. Dat betekende dat ze Jeff iets wilde laten zien, begreep Helen. Misschien was er iets gebeurt… „Kom mee, Meta!” drong ze aan. Toen Meta Brunson en Helen Miller tevoorschijn kwamen, pakte Lassie de hoed weer en kwam op hen af. Weer legde ze de hoed neer, weer rende ze een stukje weg, kwam terug en blafte.

„Ze wil ons iets laten zien, mam!” riep Jeff. „Mogen we gaan kijken?”

„Laten we allemaal mee gaan,” stelde Helen vlug voor.

„Misschien is Lettie’s vader klaar met ploegen en wil hij dat we komen kijken.”

Lassie rende vooruit, de anderen volgden haar zo snel ze konden. Lang voordat Helen het kapotte hek in het oog kreeg, vermoedde ze al dat er iets gebeurd moest zijn.

„Misschien is er iets aan de hand…,”zei ze voorzichtig. „Zullen we de kinderen hier achterlaten, Meta?” Meta Brunson keek haar met grote, bange ogen aan. „Dave! Dave!” riep ze en rende door. Lettie begon te te huilen en holde haar moeder achterna. Helen ving haar op. „Stil maar,” troostte ze. „Blijf jij bij Jeff, Lettie?” Jeff knikte; hij zou voor haar zorgen. Als er een ongeluk was gebeurd, was het beter dat zij het niet zag.

Toen Meta bij de kloof stond, was haar man weer bijgekomen. Hij zat rechtop. Zijn gezicht was spierwit en vertrokken van pijn. Meta klom omlaag en hielp hem met opstaan. Zwaar leunend op zijn vrouw strompelde hij naar de tractor.

„Nu is het gebeurd,” kreunde hij. „Die tractor is kapot en ik ben zelf kapot…”

Helen klom naar beneden. „Met die tractor zit het wel goed,” probeerde ze hem gerust te stellen. „Die is heus wel verzekerd. Maar jij moet naar de dokter, meteen!”

„Ik hoop dat de tractor werkelijk verzekerd is,” zei Dave een poosje later, toen ze in de auto zaten op weg naar dokter Wilson in Calverton. Hij had hevige pijn, maar daar lette Dave niet eens op. De tractor zat hem veel meer dwars.

„Natuurlijk,“verzekerde Helen. „Mijn vader zou geen honderd meter willen rijden in een wagen die niet van voor tot achter verzekerd is!” Dave glimlachte moeilijk. „ Als dat waar is, dan zou het een pak van mijn hart zijn. Zouden ze dat vernielde ding nog op kunnen knappen?”

VIJFTIENDE HOOFDSTUK

DE NEDERLAAG

Een groep grimmige, vastberaden mannen was op pad gegaan om de omgeving uit te kammen, op zoek naar de man die bij Sam Moss had ingebroken. De meesten waren gewapend met stokken en knotsen, alleen de sheriff en zijn assistent hadden een revolver.

In groepjes van twee trokken ze erop uit. Ieder groepje kreeg een bepaald gebied toegewezen. Geen enkele schuur of stal in of rond Calverton ontsnapte aan de aandacht en alle onbewoonde huizen werden doorzocht. Van het gestolen voedsel geen spoor, en van de dief evenmin.

Twee groepjes waren die ochtend al diep in het bos doorgedrongen, en allebei de groepjes werden vanuit het kreupelhout gadegeslagen door een zwarte, baardige man met een revolver in zijn hand. Hij begreep heel goed naar wie ze aan het zoeken waren, en hij zou eerder schieten dan zichzelf laten vangen, dus voor de leden van de expeditie was het maar goed dat ze niet wisten hoe rakelings ze het onderwerp van hun speurtocht voorbij liepen.

Hij zag de twee groepjes verdwijnen zonder dat ze zijn schuilplaats opmerkten. Toen ging hij terug naar het hol, waar Joe juist de hengel in orde aan het maken was. „Witje” hield hem tegen.

„Er is hier genoeg te eten. Ik wil geen vis!” beet hij hem toe.

„Misschien willen ze vandaag goed bijten,” zei Joe. „Dan eet ik vis en jij hebt het vlees.”

De schurk keek hem argwanend aan. „Bedankt voor je gulheid, opa! Jij wilt er tussenuit knijpen om bij de politie hier te gaan klikken hè?” „Politie? Hier?” „Witje, keek de oude man scherp aan, en liet zich tenslotte door diens verbazing overtuigen. „Ik meende het niet, ouwe — er is hier geen politie in de buurt. Maar vanavond eten we allebei een biefstuk!” Joe zette de hengel in de hoek. „Ik had vandaag zin om te gaan vissen, maar morgen is ook wel goed.”

Een paar uur later reden Gramps, oom Petrie en nog enkele leden van de vrijwilligers-ploeg in de vrachtwagen van Sam Moss langs het ziekenhuis van Calverton. Voor het ziekenhuis zag Gramps zijn eigen blauwe sedan. Gramps maakte dat hij uit de vrachtwagen kwam en in een paar stappen stond hij bij zijn auto.

Op de achterbank lagen Jeff en Lettie en de twee honden. Lettie had zwarte strepen op haar gezicht, maar ze huilde niet meer.

„Jeff, wat is er gebeurd?” vroeg Gramps gejaagd. „Wat doen jullie hier?”

„Pappa,” zei Lettie.

„Zijn arm,” zei Jeff.

„Wat is er met zijn arm?” vroeg oom Petrie snel.

„Is kapot. Zegt hij,” zei Jeff.

„Kapot! Hoe kwam dat dan?”

„Hij sprong in de kloof,” legde Jeff uit.

Gramps wachtte niet op verdere verklaringen. Hij beende het ziekenhuis in. Maar oom Petrie probeerde het nog eens. „Waarom deed hij dat in vredesnaam?!” „Hij wilde Pom-Pom niet raken,” zei Jeff.

„Maar… maar… Laat maar!” Oom Petrie gaf het ook op. Hij rende naar binnen.

Jeff keek hem na en zuchtte. Waarom lieten ze het hem niet rustig uitleggen hoe het gebeurd was?

Juist toen Gramps Helen en Meta had gevonden, kwam dokter Wilson uit de operatiekamer.

„Maakt u zich niet bezorgd, mevrouw Brunson,” zei hij rustig. „Uw man heeft een gecompliceerde armbreuk, maar binnen een paar weken is hij weer de oude.”

„Een paar weken!” Meta deed moeite om zich goed te houden.

„Als u er voor zorgt dat hij zich rustig houdt, mag hij over een paar dagen al weer naar huis,” zei de dokter. Toen Dave Brunson twee dagen later terug kwam op de boerderij, had Meta geen moeite om haar man van zijn werk af te houden. Dave hield ermee op. Hij ging terug naar New York met zijn gezin. Alles was mislukt. Die boerderij was niets voor hem. Hij kon er niets van. „Ik begrijp niet hoe ik het ooit in mijn hoofd heb gehaald,” zei hij bitter tegen zijn vrouw.

Meta keek treurig naar de groene heuvel en naar de oude esdoorn op het erf. Ze hield van de boerderij. Toen ze hier kwamen, was zij degene die heimwee had naar de stad. Nu wilde ze niet meer terug. „Kunnen we echt niet blijven!” smeekte ze. „Tot je weer beter bent?” „Nee,” zei Dave somber. „Het kan niet, hoe graag ik het ook wil. Als ik eindelijk weer kan werken met die arm, dan is het te laat voor de oogst.” Meta zweeg. Dave wilde niet naar haar gezicht kijken.

„Kunnen we niet in het voorjaar terug gaan en het nog eens proberen?” vroeg ze toen. „Als jij je werk in de stad weer opneemt, en we zijn zo zuinig als we kunnen?”