

LASSIE DE VERBODEN VALLEI
Oorspronkelijke titel
LASSIE - FORBIDDEN VALLEY © 1960 Lassie Programs, Inc. U.S.A. Nederlandse bewerking:
Ruth Radijs
Copyright © 1960 by Lassie Programs, Inc.
© 1964 by Wrather Corporation. All rights reserved. Published by arrangement with Western Printing and Lithographing Company Racine, Wisconsin U.S.A.
CHARLES S. STRONG
1964 TOPAAS-REEKS VANDERHOUT & CO N.V. UTRECHT
Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie, microfilm of op welke andere wijze ook zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.

EERSTE HOOFDSTUK
JEFF IS JARIG
’s Nachts had het gestroomd van de regen, maar toen Jeff de volgende ochtend voorzichtig één oog open deed om door het spleetje naar buiten te gluren kneep hij zijn oog direkt weer dicht, zo stralend scheen de zon. Hij geeuwde en wreef slaperig zijn ogen uit. Het was nog heel vroeg, zeker voor de eerste morgen van de grote vakantie!
Toen hoorde hij achter de deur een zacht gekrabbel en gejank. Lassie! In een ruk had Jeff de dekens van zich afgegooid. Hij sprong uit bed om de deur open te maken. Daar zat Lassie te wachten, haar mooie staart zwaaide ongeduldig heen en weer.
„Hai!” Jeff sloeg zijn arm om haar hals. „Je kon er niet in hè? De deur stond open gisteravond, dus hij zal vannacht wel dichtgewaaid zijn in het noodweer. Vond je het erg?”
Verzoenend wreef Lassie haar vochtige neus langs het oor van haar baas. Toen hield ze hem een klein, vierkant pakje voor dat naast haar op de grond had gelegen. Er zat een vuurrood lint omheen.
„W-wat is d-dat?” stotterde Jeff van verbazing. Lassie legde het pakje in zijn uitgestoken hand en blafte vrolijk, alsof ze zeggen wilde: „Maak maar gauw open, dan zie ik ook meteen wat erin zit!”
Jeff was naast zijn hond op de grond gaan zitten en bekeek het pakje van alle kanten. Plotseling krulden zijn mondhoeken omhoog en zijn ogen begonnen te glanzen. Hij was helemaal vergeten dat hij vandaag jarig was! „Hoi! Een cadeautje! Dank je wel, Lassie!” Het rode lint zat zo mooi en vakkundig om het pakje geknoopt, dat Jeff het bijna zonde vond om het los te maken. Voorzichtig peuterde hij eraan, ja hoor -keurig! Maar bij het pakpapiertje werd zijn nieuwsgierigheid hem de baas. Met een forse ruk scheurde hij het los en frommelde het zenuwachtig weg.
Toen hij het doosje open had gemaakt kon hij de eerste ogenblikken geen woord uitbrengen. Maar toen … „Lassie! Kijk eens! Mam heeft ’m gekocht! Een werpmolen voor mijn hengel, ooo! Net zo een als Gramps, alleen is deze kleiner!”
Lassie sprong opgewonden blaffend rond terwijl Jeff overeind kwam en de gang in rende. Toen hij de keuken binnenstormde waar zijn moeder met het ontbijt bezig was zat Lassie hem pal op de hielen. „Schat van een mam! Dank u wel! Dat u het nog wist!” Hij rende naar haar toe, zwaaiend met het cadeau.
Helen Miller draaide zich om van het oude kolen-fomuis. Ze glunderde even breed als haar zoon en spreidde haar armen uit. „Gefeliciteerd, jong,” knuffelde ze. „Vind je hem fijn? Gramps heeft hem uitgezócht. Hij heeft er zelf ook zo een en hij wist dat je die graag wilde hebben.”
„Hij is machtig!” Jeffs ogen glinsterden. „Moet je Porky straks zien kijken! Wedden dat ik hier zulke knapen mee ophaal?”
„Dat geloof ik vast,” lachte Helen.
„Mam… mam!” Jeff zag zichzelf al een kanjer van een forel uit het water halen „kan Gramps de molen gauw aan mijn hengel vastmJ<en?”
„Misschien als hij straks binnenkomt om te ontbijten. Tenminste… als jij dan ook klaar bent! Wassen en aankleden, Jeff!”
„Kom mee, Lassie!” Jeff stond al op de gang. „Ik ben er zó, mam! Let u op mijn werpmolen?” Toen was hij weg. Helen hoorde hem door de gang rennen, met Lassie blaffend achter zich aan.
Helen Miller glimlachte nog eens toen ze aan het stralende gezicht van haar zoon dacht.
Toen haar man was gestorven, was dat een zware slag geweest, voor haar en voor Jeff. Een tijd lang was hij stil en teruggetrokken geweest. Tenslotte was Helen met Jeff verhuisd naar de boerderij van haar vader. Gramps was de fijnste, knapste en liefste grootvader die je je voor kunt stellen. Jeff vond het heerlijk op de boerderij en Lassie, de grote, mooie collie maakte zijn geluk kompleet. Vanaf het eerste ogenblik waren die twee vrienden. Altijd waren ze samen en Lassie had haar jonge baasje al vaak uit moeilijkheden gered! Jeff had trouwens ook aan oom Petrie, die op de boerderij woonde en Gramps hielp bij het werk, een flink stuk van zijn plezierige leventje te danken. Al had hij het nog zo druk, altijd kon hij de tijd vinden om met zijn neefje te praten. Op alle vragen die de jongen kon bedenken had hij een antwoord, of het nu over koren zaaien, onweersbuien of grootste gemene delers ging. En het waren goeie antwoorden ook!
Jeff vond oom Petrie de knapste man van de wereld behalve Gramps misschien. In ieder geval was hij de knapste gitaarspeler. Moest je hem ’s avonds bezig horen, als hij „OF man river” zong en de andere liedjes die hij als jongen geleerd had toen hij aan de
Mississippi woonde. Als oom Petrie zong en speelde was Jeff zo stil als een muis - en dat wil wat zeggen! Jeffs beste vriend - af gezien van Lassie natuurlijk -was Porky Bates. Wat Jeff ook voor streken uithaalde - Porky had er een handje in. Zat Jeff in de put - dan Porky ook. Op een paar weken na waren ze precies even oud, al was Porky een stuk groter… en dikker! Wat die twee samen hadden uitgehaald, lachte Helen voor zich heen, toen Gramps binnenkwam. Hij hield zijn handen en zijn gezicht, die stoffig waren van het werk in de schuur, onder de kraan. Toen zag hij het open doosje op tafel. „Ah ha!” grinnikte hij. „Heeft Jeff zijn cadeautje gevonden?”
„Lassie heeft het gevonden. Zij heeft het aan hem gegeven. Ik hoefde het pakje alleen maar te laten zien en te zeggen: „Dat is voor Jeff!” Gelijk had ze het tussen haar tanden en weg was ze om hem wakker te maken!”
„Wat vond hij ervan?” vroeg Gramps, met zeepbellen in zijn snor.
„Dat zul je straks wel horen,” lachte ze, want Lassie stond al in de deuropening. „De komst van je kleinzoon wordt al vast aangekondigd!”
„Woef!” zei Lassie en haar baasje rende de keuken in. Waterdruppels hingen nog in zijn haar. „Gefeliciteerd, schooier van me!” bulderde Gramps en wreef vlug zijn gezicht droog.
Jeff stond al bij de tafel en hij pakte de werpmolen op, alsof het massief goud was, bezet met diamanten en robijnen. „Dat is ’m, Gramps!” riep hij. „Precies zo een als we bij Colton in de etalage zagen! Wist u nog dat ik ’m wilde?”
„En of, jong! Dacht je dat je grootvader dat vergeten had? Die hele middag was je er zó vol van dat er
wel iets van je geratel in mijn geheugen is blijven hangen!”
Met pretlichtjes in zijn ogen stapte Gramps naar de tafel en sloeg zijn arm om Jeffs schouders.
„Maakt u ’m vast?” vroeg Jeff gretig.
„Direkt na het eten,” beloofde Gramps en schoof zijn stoel bij. „We krijgen broodjes met bramenjam … Mmm! Je moeder maakt er al vroeg een feest van!” „Geloof dat maar!” lachte Helen. „De eerste bramen van het jaar, als dat geen goed begin is!”
De tafel was gedekt toen oom Petrie binnenkwam. Hij hield zijn handen op zijn rug en keek heel geheimzinnig.
„Morgen, oom Petrie!” riep Jeff en boog zo ver mogelijk opzij om te kijken wat oom Petrie in zijn handen had, maar die draaide ook een stukje mee, zodat Jeff niets kon ontdekken.
„Morgen,” bromde oom Petrie en ging zitten. Nog steeds hield hij een arm achter zijn mg. Helen zette een schaal knapperig, geurige broodjes vlak voor zijn neus. Jeff wachtte ongeduldig. Zou oom Petrie hem niet feliciteren of zo?
„Aardig windje staat er vanmorgen,” merkte oom Petrie langs zijn neus weg op. „Het laatste staartje van de storm natuurlijk.”
„Prachtweer om te ploegen,” knikte Gramps. „We kunnen het beste aan de westkant beginnen.”
„Ik moet ’m eerst even smeren. De ploeg loopt een beetje stroef.” Wat oom Petrie ook bij zich had gehad, hij moest het naast zich op de grond hebben neergelegd, want nu had hij twee handen vrij voor zijn vork en mes. Misschien was het dan toch geen verjaarscadeautje, dacht Jeff. Hij was hevig teleurgesteld.
„Neem een broodje, Jeff,” zei Helen glimlachend. Jeff prikte in een stukje brood met jam, maar halverwege legde hij zijn vork weer neer. Hij kon de spanning niet meer verdragen. „Oom Petrie,” zei hij met een geknepen stemmetje, „kijk eens wat ik van Gramps heb gekregen voor mijn verjaardag!” Hij hield de werpmolen omhoog.
Oom Petrie legde zijn vork en mes neer en keek hem verbaasd aan. „Verjaardag? Ben jij jarig?” Maar zijn ogen schitterden. „Wat is dat nou! Waarom heb je daar niks over gezegd?”
„H-heb ik wèl!” Jeffs ogen waren heel groot. „Gisteren - en eergisteren! Weet u wel?”
„Hm!” Oom Petrie trok eens aan zijn oorlelletje en er kwam een diepe rimpel in zijn voorhoofd. „Wacht eens, ja! Iemand heeft geloof ik iets gezegd over een verjaardag, ja.”
„Dat was ik! Dat was ik!” Jeffs onderlip trilde. Oom Petrie, zijn vriend, was zijn verjaardag vergeten! Jeff slikte.
„Ja, ja! Nu weet ik het weer!” Oom Petrie knikte grinnikend. Zijn hand verdween onder zijn stoel en kwam weer omhoog met een pakje! Het was een kleine verrekijker die hij al een maand geleden gekocht had, speciaal voor deze gelegenheid. „Wat is dat nu weer?” mompelde hij en draaide het pakje om en om. Jeffs ogen werden hoe langer hoe groter. Toen hield oom Petrie hem het pakje voor. „Misschien wil jij eens kijken?”
Met een verrukt lachje pakte Jeff het aan en hij begon zó wild het papier eraf te scheuren dat Gramps uitriep: „Kalm aan, jongen! Het zal heus niet smelten voor je gezien hebt wat het is!” Maar eigenlijk moesten Gramps, Helen en oom Petrie alle drie lachen om zijn opwinding.
Toen Jeff zag wat er in het pakje zat, was hij een ogenblik sprakeloos. Dat was zijn tweede wens! Toen hij zijn tong weer gevonden had riep hij: „Hardstikke bedankt, oom Petrie! Fantastischl” Oom Petrie keek zijn neef breed lachend aan.
„Eerdaags gaan wij samen naar de top van de Old Blue klimmen,” beloofde Gramps. „Eens zien hoever je er vanaf die berg mee kunt kijken!”
„Nou!” Jeff was helemaal opgetogen. „Nu heb ik een echte werphengel en een verrekijker. Ik zou niet weten wat ik nog méér wilde!”
„Behalve je bordje leeg eten misschien?” vroeg Helen lachend.
Nu de spanning van hem was afgevallen viel Jeff aan op de bramenjam, geloof dat maar! „Mam,” vroeg hij glunderend, „mogen ik en Porky vanmorgen gaan vissen?”
„Porky en ik, lieverd,” verbeterde Helen.
„U?” vroeg Jeff verbaasd. „U gaat vissen?”
Helen schoot in de lach. „Nee schat! Maar je moet zeggen: Porky en ik, niet ik en Porky!” Vragend keek ze Gramps aan. Wat vond hij van het visplan? Misschien had hij zelf wel plannen met Jeff. Helens vader ving haar blik op.
„Ik zou niet weten waarom niet,” bromde hij goedmoedig. „Hij moet zijn nieuwe werpmolen en zijn verrekijker toch proberen, niet?” Gramps knipoogde in de richting van zijn kleinzoon.
„Hoi! Porky zal wel opkijken!” Jeff stond al naast zijn stoel en zijn glimlach reikte van zijn ene oor naar zijn andere. „Mag ik nu gelijk?”
„Ik zal eerst zijn moeder even bellen. Misschien moet
hij haar nog helpen. Wil jij intussen ook iets voor mij doen? De kippen voeren en de eieren rapen?” Gramps’ boerderij was beslist niet rijk, maar als iedereen aanpakte konden ze er best van komen. Ook Jeff was daaraan gewend.
„Best! Dat doe ik even!” Hij rende naar de deur -maar toch was Lassie hem te vlug af. Opgewonden blaffend sprong ze rond. Jeff rende naar buiten met de collie op zijn hielen. De keukendeur sloeg dicht. Even later ging hij weer open, en Jeff stak zijn hoofd erom heen. „Sorry, mam! Die bons was niet de bedoeling!” Toen was hij weer weg, maar deze keer klikte de deur zachtjes in het slot.
„Die wilde indiaan wordt nog beleefd ook!” grinnikte oom Petrie. Lachend liep Helen naar de telefoon. „Ha, die Jenny! Wat vond jij van die storm vannacht?”
Juffrouw Jenny van de telefooncentrale had geen verdere aanmoediging nodig. De stem van de vriendelijke, dikke dame ratelde twee minuten aan een stuk door. Geduldig wachtte Helen op een adempauze.
„Ja, daar komt de voorhoede oprukken! Er is geen houden aan!” imiteerde oom Petrie een voetbalver-slaggever. Gramps grinnikte en knipoogde, maar Helen keek hem verwijtend aan. „Ssst!” fluisterde ze en legde haar hand over het mondstuk van de telefoon.
Juffrouw Jenny was een schat van een mens, dat vond iedereen in de vallei. Ze zat al minstens twintig jaar lang op de centrale en bij ieder gesprek moest zij je doorverbinden. Vanaf de tijd dat er in de wijde omtrek misschien tien of twaalf telefoons waren zat zij als raadgeefster en vertrouwelinge achter haar toetsenbord. Heel wat mensen hadden bij juffrouw Jenny hun hart uitgestort, maar nooit zou je haar horen roddelen. Ratelen wel, maar dat is heel wat anders!
Het duurde lang voor mevrouw Bates, de moeder van Porky, de hoorn opnam, en toen ze eindelijk merkte wie ze aan de lijn had, riep ze uit: „Helen Miller! Ik ben blij dat je belt! Ik zei net tegen dokter Wilson dat ik jou wilde bellen om je te waarschuwen!”
Helen begreep er niets van. „De dokter? Waarschuwen waarvoor?”
„Gisteravond kwam Porky thuis met hoge koorts en hij zat onder de rode vlekjes. Mazelen natuurlijk - de dokter is ervan overtuigd. Hoe gaat het met jouw zoon? Heeft hij het ook al te pakken?”
„Welnee! Hij is helemaal in orde. Maar ik zal dadelijk nog eens kijken,” zei Helen.
„Die twee trekken altijd samen op, dus volgens mij kan het bij hem ook niet lang duren,” zei Porky’s moeder opgeruimd. „De eerste paar dagen kunnen we elkaar in elk geval bellen, nietwaar?”
Ze praatten nog even - ook juffrouw Jenny, vol sympathie en raadgevingen - mengde zich in het gesprek. Tenslotte hing Helen op en zei tegen haar vader: „Porky heeft mazelen. Zullen we Jeff vandaag ook maar thuishouden?”
Jeff en Lassie kwamen juist binnen met het mandje eieren. Jeff hoorde de laatste paar woorden. Op de drempel bleef hij staan. „Mam!” riep hij verbijsterd. „Waarom?”
Helen liep vlug op hem toe en nam hem mee naar het raam, zodat het licht op zijn gezicht viel. Er was geen vlekje te zien. Ze voelde zijn voorhoofd. Hij had geen koorts.
„Wat is er toch, mamma?” „Mevrouw Bates zegt dat Porky mazelen heeft. Voel je je goed, lieverd?” vroeg ze ongerust.
„Ik ben oké!” vond Jeff. „Mazelen, is dat erg?” vroeg hij toen.
„Je hebt er een paar dagen koorts van en je zit onder de rode vlekjes.”
Jeff bekeek zijn blote armen onderzoekend. „Ik heb geen één rood vlekje!” Het klonk bijna teleurgesteld. „Je hebt ook geen koorts.” Helen was opgelucht. Misschien had Porky zijn vriendje niet aangestoken. „Moet ik nou toch thuisblijven?” Jeff keek zijn moeder smekend aan. Gramps fronste zijn voorhoofd. „Je wilt toch niet helemaal in je eentje gaan vissen?” „Ik ben toch niet in mijn eentje!” Jeff sloeg zijn arm om Lassies nek. „Lassie gaat mee. Zij vindt vissen ook fijn.”
„Tja …” aarzelde Gramps.
Oom Petrie lachte maar eens. Hij zette zijn pet op en wilde naar buiten gaan. Ze zouden „ja” zeggen, daar kon hij om wedden. Dat zou hij ook gedaan hebben als iemand hem met zulke grote, smekende ogen aankeek. Maar oom Petrie gaf nooit zomaar ongevraagd zijn mening. Fluitend liep hij naar buiten, maar toen hij de deur achter zich dichtdeed hoorde hij Gramps zeggen: „Tja, zolang hij helemaal geen koorts heeft en zo …” Grinnikend ging oom Petrie aan de slag. Helen moest er nog even over denken, toen gaf ze ook toe. „Goed hoor, Jeff. Je mag, als je belooft dat je thuis bent voor de zon achter de heuvels is ondergegaan. Lassie, hoor eens, zul je goed voor hem zorgen?”
Lassie blafte en zwaaide opgewonden met haar staart. Toen hapte ze in Jeffs bloes en begon hem mee naar de deur te trekken.
„Hee, Lassie!” lachte Helen. „Mag ik niet even een picknick voor jullie klaarmaken?”
Onmiddellijk liet Lassie het hemd van haar baasje los en sprong tegen de plank waar Jeffs etenstrommeltje stond. Ze sleepte het bij het handvat naar de plek waar mevrouw Miller Jeffs brood altijd klaarmaakte op gewone schooldagen. Toen draaide ze zich om en blafte luid tegen Helen, alsof ze zeggen wilde: „Ik heb gedaan wat ik doen moest. Nu jij!”
Ze moesten alle drie lachen en Helen antwoordde Lassie: „Oké! Dat was een wenk, en niet zo’n stille!” Vlug maakte ze boterhammen klaar en ze stopte er nog allerlei verrassingen bij. Voor Lassie was er een malse kluif. Een paar minuten later stond Helen Miller en haar vader in de voordeur van hun kleine boerderij en keken de jongen en de hond na, die heel vlug uit het gezicht verdwenen. Jeff droeg zijn hengel over zijn schouder. De verrekijker hield hij stevig vastgeklemd. Lassie droeg het trommeltje tussen haar tanden en trippelde naast hem voort.
„Als hij maar voorzichtig is,” zuchtte Helen. „De slootkant zal wel glibberig zijn na dat noodweer.” „Maak je geen zorgen,” lachte Gramps. „Lassie houdt hem wel in de gaten!”
TWEEDE HOOFDSTUK
VERBODEN TERREIN
Ongeveer een kilometer van de boerderij vandaan zette het bos in. Eerst stonden de bomen zo’n beetje verspreid, en de grond was bezaaid met boomstronken. Lang geleden hadden de pioniers daar de bomen omgehakt waar ze hun huizen van bouwden. Maar hoe verder Jeff en Lassie kwamen, hoe dikker de bomen werden. Op sommige plaatsen stonden ze zo dicht bij elkaar dat het pikdonker was.
Jeff hield van de bossen. Er groeiden blauw-met-witte viooltjes en hier en daar zag je al een paddestoel. De bladeren hadden alle kleuren groen en bruin, en het rook heerlijk. Vogels vlogen kwetterend en tsjilpend voor hen uit. Jeff hield ook van vogels. Ze pikten weleens in het graan, maar ze pikten ook insecten die in de fruitboomgaard leefden.
Rustig stapte hij door in de richting van de Wilgenkreek. Lassie liep naast hem of achter hem. Soms rende ze vooruit en snuffelde aan de grond, alsof ze zich wilde overtuigen dat er niets gevaarlijks in de buurt was. Als ze krakende geluidjes in het kreupelhout hoorde bleef ze heel dicht bij haar baasje. Zo nu en dan gromde ze zachtjes in de richting waar het geluid vandaan kwam. Als ze dat deed hield Jeff zijn adem in. Hij liep dan vlug door en zorgde, zo gauw mogelijk uit de buurt van het gevaar te zijn. Wat er ook in de bosjes mocht zitten, geen enkele keer ving Jeff er een glimp van op. Wel zag hij een grijze eekhoorn die nog geen meter voor zijn voeten wegrende, een boom inspringen. Vandaar maakte hij boze, kwetterende geluidjes in hun richting.
Jeff stond stil onder de boom en lachte de eekhoorn uit. „Hoe-oe!” deed hij. Het diertje zwaaide met zijn pluimstaart en verborg zich nog hoger in de boom, tussen de bladeren.
Jeff keek nog eens, maar hij kon niets meer ontdekken, behalve misschien dat de blaadjes hier en daar bewogen, alsof er iets langs gleed. Lassie zette het trommeltje neer, ging rechtop zitten en blafte omhoog.
Precies op dat moment viel er een noot - tik - pal op het puntje van haar neus. „Grrl” Lassie schudde haar kop en wreef met haar poot over de pijnlijke plek. Jeff wierp een verontwaardigde blik in de richting van de onzichtbare aanvaller. „Dat is gemeen, Zwaaistaart! Lassie zei je enkel gedag!” Hij hurkte naast zijn hond, die nog steeds haar voorpoot tegen haar neus hield. Dat was een harde noot! „Laat es kijken,” zei Jeff zachtjes en pakte voorzichtig haar voorpoot. Toen bekeek hij haar neus; er was niets bijzonders aan te zien. „Je bent nog héél, maar het zal wel zeer doen,” troostte hij. „Die eekhoorn is een gemenerik!”
Ineens was Lassie haar pijn weer vergeten. Ze pakte het trommeltje weer en rende voor hem uit, het bospad af. „Woef!” Ongeduldig keek ze om, alsof ze zeggen wilde: „Laten we opschieten, voordat er nog iets gebeurt.” Jeff wierp nog een verwijtende blik omhoog en ging toen zijn hond achterna. De eekhoorn kwetterde weer brutaal. Het leek verdacht veel op lachen, vond Jeff. Of konden eekhoorns soms niet lachen?l
Tegen de tijd dat ze bij de stroom aankwamen was die overgoten met zonlicht. Jeff had een klein blikje met wormen in zijn zak, dat was zijn aas. Hij zocht meteen de dikste uit, want: „Met grote wormen vang je grote vissen, Lassie,” mompelde hij. Maar de hond had meer interesse in de kleine voorntjes die lui in een modderpoel langs de oever rondzwommen. Het gras was nog erg nat en de oevers waren inderdaad glibberig van de modder.
Jeff gooide zijn lijn zo ver mogelijk uit, wel tot in het midden van de stroom. Een paar minuten verstreken, toen begon de molen te zingen. De haak werd blijkbaar een heel eind door het kolkende water gesleurd. Zijn hengel boog krom en schokte in zijn handen. Jeff klemde de hengel vast en uitte een opgewonden kreet. Nog steeds trok iets aan de hengel. Het gevecht met de vis was begonnen. Heel geleidelijk probeerde Jeff de lijn op te winden en de vis dichterbij te halen. Lassie had intussen haar jacht op de voorntjes gestaakt en stond bij de waterkant te kijken hoe Jeff worstelde om zijn buit binnen te halen. Plotseling schoot zijn voet uit op de modderige helling en langzaam gleed hij onderuit. De hengel vloog uit zijn handen en kwam midden in het wildstromende water terecht.
Jeff kroop druipend van de modder overeind. Zijn fijne hengel met de werpmolen! Jeff zag hem al niet meer, zo ver was hij afgedreven. Bij een rots verderop in de stroom kwam hij nog een keer boven - toen was zijn nieuwe verjaarscadeau verdwenen!
Jeff aarzelde geen ogenblik. Nu liet hij zich van de oever afglijden - de modder voelde hij niet meer.
Maar voordat hij bij het water was aangeland was Lassie met een reuzensprong op hem afgevlogen. Ze beet zich in zijn broekriem vast.
Weer was Jeff gestruikeld, maar hij kwam onmiddellijk overeind en probeerde zich los te rukken. „Laat me los! Ik moet mijn hengel halen, Lassie!” smeekte hij, maar verbeten bleef de hond haar baasje vasthouden.
Jeff gaf het op. Moedeloos plofte hij neer in de modder en sperde zijn ogen open zo wijd als hij kon om zijn tranen in bedwang te houden. Troostend wreef Lassie haar neus tegen zijn wang. Jeff sloeg zijn armen om haar nek en legde zijn hoofd tegen haar witte vacht. „Oké Lassie. Jij had gelijk, natuurlijk! Het had toch geen zin … Maar het was mijn splinternieuwe verjaarscadeau!” Hij snikte even, maar liet er direkt een flinke kuch op volgen.
Lassie jankte begrijpend. Zo bleven ze samen een tijdje zitten, treurig en grijs van de modder.
Jeff ging met een schok rechtop zitten, wreef met zijn onderarm langs zijn ogen en zag er plotseling hevig geschrokken uit. „Lassie, moet je horen! Het is maar goed dat je me tegen hebt gehouden! Als ik het water in was gelopen… Ik kan niet eens zwemmen!” Lassie blafte. Jeff drukte haar tegen zich aan, en zei: „bedankt.”
Ze sprong rond terwijl Jeff overeind kwam en probeerde de zware modder van zijn broek te wrijven, maar intussen was er een kille wind opgestoken en hij begon te rillen van de kou.
„We kunnen beter een plekje uit de wind zoeken, Lassie. Dan kan ik daar een beetje opdrogen,” zei Jeff. Hij schudde de plakkerige kleren van zijn huid en keek om zich heen.
Zijn gezicht klaarde op toen hij de glooiende helling van de Old Blue in de gaten kreeg, nog geen honderd meter van hem vandaan. Het zonlicht streek langs het hoge gras waarmee de heuvel begroeid was. De helling lag aan zijn kant uit de wind, want het gras wuifde in zachte, golvende bewegingen.
„Kom mee, Lassie!” riep hij en begon te rennen. Het lunchtrommeltje droeg hij nu zelf en de verrekijker hield hij stevig in zijn andere hand geklemd.
„Laten we naar boven klimmen en vandaar naar het spookhuis kijken. Nu heb ik een verrekijker, wie weet wat ik ontdek!” riep hij opgewonden.
Lassie bleef stokstijf staan en blafte onwillig. Jeff liep nog even door, maar de hond kwam niet achter hem aan. „Ik ga niet in het huis, eerlijk niet!” verzekerde hij haar ongeduldig. „Ik heb Gramps beloofd dat ik er uit de buurt zou blijven en dat doe ik ook. Kom nou, Lassie. Ik wil er alleen maar uit de verte naar kijken met mijn kijker!”
Lassie aarzelde nog. Ze hield haar kop nadenkend scheef en begon toen zacht te janken. Ze was niet op haar gemak.
„Hè, kom nou!” drong Jeff aan. „Anders ga ik wel in mijn eentje hoor!” Hij beende in de richting van de heuvel. Lassie aarzelde nog steeds, maar toen ze zag dat haar baasje toch niet op haar wachtte kwam ze springend achter hem aan.
Toen Jeff de grote, hoge heuvel beklom bleef Lassie steeds dicht bij hem. Waakzaam keek ze om zich heen en haar fijne neus snoof ieder luchtje op. Niets kon aan haar aandacht ontsnappen, maar er waren geen tekenen van gevaar.
Jeff was moe toen hij eindelijk bij de oude eikeboom aanlandde die de heuvel bekroonde, maar zijn kleren waren intussen kurkdroog. Een oud hekwerk omzoomde het grondgebied van de Brunson Farm die diep in de vallei lag. Jeff ging op een platte steen zitten, dicht bij het hek en hield gespannen zijn adem in. Lassie strekte zich naast hem uit.
Vorig jaar herfst was hij voor het laatst op deze plek geweest. Samen met Porky was hij de heuvel gaan verkennen en toen hadden ze op dezelfde plaats uitgerust. Toen ze tussen de spijlen van het hek omlaag keken was hij heel verbaasd, daar beneden de oude, verweerde gebouwen van een verlaten boerderij te zien.
Jeff woonde toen nog maar pas in deze streek en hij had geen enkel idee wat dat kon betekenen, maar Porky scheen iets meer te weten. „Het spookt daar,” had hij gefluisterd, met wijdopen schrikogen. „Er zitten geesten! We moeten er niet te dicht bij komen!” „Puh! Mijn moeder zegt dat er geen spoken bestaan. En trouwens, als dat ouwe spook tevoorschijn komt om me achterna te zitten dan geef ik hem gewoon een dreun - bang!” schepte Jeff op. Maar toen Porky vlug de heuvel af rende ging hij maar al te graag mee, weer het bos in.
Sindsdien waren ze hier niet meer geweest, want diezelfde middag hadden ze een geheim hol ontdekt in het donkerste gedeelte van het bos. Het was heel diep en het lag vol met interessante dingen, zoals een kapot zadel, een geroeste schop en er was ook een oude stookplaats die bedekt was met spinnewebben. Dat was dus hun hol. Het was geheim, dus niemand wist er iets van behalve Jeff en Porky. Ze gingen er vaak heen, ze schuilden er voor de regen, aten er en verzonnen de wildste avonturen. Dan deden ze alsof ze indianen waren van heel lang geleden.
Jeff had ’s avonds wel over de spookboerderij gepraat. Mam zei dat er geen spoken bestonden, maar Gramps liet hem beloven dat hij toch uit de buurt van de boerderij zou blijven, hoe dan ook. Het lag er vol met oud, roestig gereedschap dat al meer dan twintig jaar was blootgesteld aan weer en wind. Als hij zich daaraan zou snijden kon dat een heel ernstige geschiedenis zijn. En men zei ook dat de Brunsons, die er gewoond hadden, twee waterputten hadden. Stel dat hij daar rondliep en niet zo goed oplette! Dan zou hij misschien in zo’n put kunnen vallen.
„Ook nog wat,” had oom Petrie gewaarschuwd, „als de sheriff langs komt en jij bent in overtreding - dat betekent dat je ergens bent waar je niet mag komen -dan krijgen we een flinke boete. Er staan borden met „verboden toegang” aan allebei de kanten van de boerderij, dus blijf er maar uit de buurt.”
De Brunson farm, die al meer dan twintig jaar onbewoond was, bleef dus verboden terrein. Jeff had er heel lang niet meer aan gedacht. Nu was hij hier weer terug, met een verrekijker. Nu kon hij de oude gebouwen vanaf een veilige afstand bestuderen.
Jeff ging op de bovenste lat van het hek zitten en sloeg zijn benen stevig om een paaltje. Toen leunde hij voorover, zodat hij de boerderij en de schuur in het beeld kon krijgen. Nu Porky er niet was om zenuwachtig over spoken en geesten te fluisteren zag het er eigenlijk maar saai uit.
Hij stelde de lenzen zo scherp mogelijk en richtte zijn kijker op de voordeur. Die zat nog even potdicht als een jaar geleden. Ook op het erf kon hij geen teken van leven ontdekken. Zijn blik gleed over de schuur -de deuren waren gesloten. Alles was even haveloos en verlaten. Alleen de bomen zagen er anders uit. De

vorige herfst waren de bladeren rood en goudgeel. Nu waren ze diepgroen en nog zo dicht dat hij niet op het achtererf kon kijken. Er was niets meer te zien. Jeff deed de kijker in de tas. Natuurlijk was het leuk als je iets dichtbij kon halen dat in werkelijkheid heel ver weg was. Maar als er in de verte niets bijzonders te zien was had je eigenlijk niet veel aan een kijker. Toen Lassie haar baasje van het hek af zag komen begon ze opgewonden te blaffen, rende weg en kwam met het lunchtrommeltje aandragen. Ze vond dat het etenstijd werd, dat was héél duidelijk!
„Een goed idee, Lassie,” lachte Jeff, dus gingen ze samen in de schaduw van de eik zitten en deden hun best om het trommeltje leeg te maken. Dat was niet moeilijk, want mam had voor heerlijke boterhammen en koekjes gezorgd. De kluif beviel Lassie ook best, dat kon je merken! Toen alles op was gingen ze languit in het gras liggen.
Boven hem hoorde Jeff het gezoem van de bijen. Zo nu en dan vloog er een vlak langs zijn neus, maar hij bleef rustig liggen, want ze staken pas als je ze bang maakte, wist hij. Het was heerlijk warm en al gauw doezelde Jeff in slaap.
Ook Lassie lag stil, maar ze sliep niet. Met haar kop rustend op zijn enkel waakte ze over haar baasje.
Na een poosje hief ze plotseling haar kop omhoog en luisterend spitste ze haar lange, zachte oren. Diep in haar keel welde een zacht gegrom omhoog. Zo bleef ze even scherp zitten luisteren. Toen stond ze langzaam op en met haar neus in de lucht wachtte ze op wat er komen zou.
De grote collie had heel vaag een geluid gehoord van metaal tegen steen, dat was alles. Maar het was een geluid dat door een mens was veroorzaakt, dus was ze op haar hoede.
Langzaam bewoog ze zich in de richting van het hek. Daar ging ze op haar achterpoten staan, haar voorpoten legde ze op de lat. Zo keek ze neer op de boerderij. Het gegrom in haar keel werd hoe langer hoe luider en haar nekharen gingen onheilspellend overeind staan.
Iemand stak schuifelend het erf over. Het was een oude man, die een zinken emmer sjouwde. Hij had een baard en droeg een vaal versleten pak. Onzeker bewoog hij in de richting van de stenen waterput onder de esdoorns. Er lagen twee zware planken overheen.
De oude man zette de emmer naast de put neer en probeerde een van de planken van zijn plaats te sjorren. Hij duwde uit alle macht maar het karwei scheen hem boven zijn krachten te gaan. Tenslotte slaagde hij er toch in, de plank op de grond te duwen, en op die manier een deel van de opening vrij te maken.
Hij leunde een ogenblik tegen de rand van de put om uit te blazen. Toen pakte hij de emmer en liet die voorzichtig aan een touw naar beneden zakken. Hij leunde daarbij diep voorover om te kijken wat hij deed.
Boven op de heuveltop begon Lassie plotseling te blaffen naar de man bij de waterput. Jeff schrok verbaasd wakker.
Ook de oude man schrok op van dat harde geblaf. Hij kwam overeind om te kijken waar het vandaan kwam. Toen gleed het touw uit zijn handen. Wild greep hij er nog naar, maar het was al te laat. Hij schoot voorover en kwam met een plons in het water terecht. De oude man uitte een verschrikte hulpkreet. Jeff hoorde het geroep. Hij sprong overeind en klom zonder bedenken over het hek. Lassie was hem voor. Als de wind was ze tussen de spijlen doorgeglipt en met grote sprongen raasde ze de heuvel af, naar de boerderij. Voor Lassie gold geen „Verboden toegang”. Er riep iemand om hulp. Wie het ook zijn mocht, je kon hem met in de steek laten omdat er een bordje bij de ingang stond!
Jeff hoorde het geklots van water en de holle kreten, diep uit de put. Hij volgde het voorbeeld van zijn hond en rende wat hij kon. „Ik kom! Ik kom al!” hijgde hij.
DERDE HOOFDSTUK
DE VREEMDELING
De uitgeputte man slaakte nog eenmaal een zwakke kreet toen Lassie het erf kwam opgestoven. Daar bleef ze even staan tussen het hoge onkruid, hief haar kop omhoog en snoof onderzoekend naar alle kanten. Toen rende ze naar de waterput, waaruit nu een schurend geluid kwam. In één sprong stond ze op de stenen rand en keek omlaag. Daar hing de vreemdeling. Zijn handen omklemden een uitstekende steen, minstens twee-en-een-halve meter onder haar. Tot zijn borst hing hij in het water. De collie keek toe hoe de man met zijn ene hand voorzichtig een hoger steunpunt in de muur zocht om zich daaraan op te trekken. Maar de muur was nat en glibberig en hij schoot eraf. Met een luide plons verdween hij onder water. Een paar seconden later kwam hij proestend weer boven. Worstelend probeerde hij de steen te bereiken waaraan hij zich eerst had opgetrokken. Toen hij hem tenslotte beet had, omklemde hij hem hijgend met allebei zijn handen.
Lassie blafte fel naar omlaag en de man keek hoopvol op. Maar toen Jeffs ernstige gezicht naast de hond zichtbaar werd kreunde de oude man teleurgesteld. Een jongetje en een hond! Wat konden die beginnen? Maar misschien was er nog iemand bij hen!

„Ga hulp halen, ventje,” bracht de man uit. „Iemand die me hieruit krijgt… Vlug! Het water is ijskoud!”
„Maar er is niemand! Alleen Lassie en ik,” riep Jeff. „Maar wij kunnen ook helpen! Wat moeten we doen?”
Het eerste ogenblik kon de vreemdeling niets bedenken. Toen kreunde hij:
„Een touw … een lang touw. Het hangt in de schuur, vlak naast de achterdeur, Die staat open … Gauw!” „Ja, ik kom gauw!” riep Jeff bemoedigend en weg was hij. Lassie rende met hem mee.
De grijze, baardige vreemdeling rilde in het ijskoude water. Hij hing nog steeds tegen de muur, maar zijn armen waren gevoelloos. Hij hield het bijna niet meer.
De achterdeur van de schuur stond open. Die kant van de boerderij had Jeff niet kunnen zien door zijn verrekijker. Even aarzelde hij. Het was heel donker daar binnen en het rook muf. Hij dacht aan Porky met zijn: „Het spookt daar!” Eigenlijk voelde hij er niets voor om naar binnen te gaan. Iemand gaf hem een duwtje tussen zijn schouderbladen. Wit van schrik sprong hij opzij. „Oef!” Langzaam draaide hij zijn hoofd om. Het was Lassie. Ze wilde hem duidelijk maken dat hij gerust naar binnen kon gaan. Toen hij bleef weifelen stapte ze voor hem uit het donker in.
„Toch vind ik het spookachtig,” zei Jeff tegen zichzelf, maar hij ging toch naar binnen. Lassie zou hem immers nooit ergens heenbrengen waar het gevaarlijk was!
Een paar seconden kon hij niets onderscheiden, maar zijn ogen wenden al gauw aan het donker, en toen zag hij dat hij middenin een doodgewone, lege oude schuur stond. En ja, vlak bij hem hing een bos touw aan een spijker.
Jeff moest hoog op zijn tenen gaan staan om het touw te grijpen, maar hij kon er niet bij. De grote spijker waar het touw omheen gerold was, zat te hoog in de muur. Hij zou ergens op moeten klimmen om het eraf te krijgen, maar waarop? Er was geen kruk, trapleer of werkbank te ontdekken. Hij vond zelfs geen stok waarmee hij de bos touw anders omlaag had kunnen wippen.
Hij sprong omhoog om een uiteinde van het touw te pakken te krijgen, maar het lukte nèt niet. „We zullen een ander touw of zoiets moeten zoeken, Lassie,” praatte Jeff. Maar hij zag geen ander touw en niets wat ervoor kon dienen. Nog een keer sprong hij omhoog, en weer miste hij op een paar centimeter na. Hij kwam zwaar neer op één been, verloor zijn evenwicht en tuimelde op de harde vloer.
Lassie had scherp toegekeken. Vlug kwam ze naar haar baasje toe en besnuffelde bezorgd zijn geschaafde knie.
„O, het is niets erg hoor,” verzekerde hij haar. „Ik wilde dat touw daar omlaag halen,” wees hij, „maar ik kon er net niet bij. De man moet maar iets anders bedenken.” Treurig krabbelde hij overeind. „Kom, Lassie…” Maar Lassie rende naar de muur, sprong… en beet zich vast in het uiteinde van het touw.
„Lassie! Prachtig!” riep Jeff dankbaar. Hij liep vlug naar haar toe om het touw over te nemen. Heel gemakkelijk kon hij het van de spijker aftrekken en even later renden Jeff en Lassie naar buiten met een lange sliert achter zich aan.
„We hebben het touw!” riep Jeff al voor hij bij de put was aangekomen. „Wat moeten we nu doen?” „Vastbinden aan de esdoorn en het andere eind omlaag laten zakken!”
Jeff maakte er een rare, dikke knoop van, maar stevig was hij wèl. Bevend trok de oude man zich eraan op. Halverwege was hij zó uitgeput dat hij bijna weer omlaag gleed, maar tenslotte klemde hij zijn ene arm dan toch om de rand van de put. Nog maar héél even en hij was veilig.
Jeff en Lassie stonden bezorgd toe te kijken hoe de oude man even op adem kwam, zijn ene been over de rand van de put wist te wringen en er aan de goede kant afrolde. Zo bleef hij stil zitten, met zijn rug tegen het stenen muurtje en zijn ogen dicht. Toen kwam er zo’n geweldige nies dat Jeff en Lassie er allebei van schrokken.
„Gezondheid!” zei Jeff beleefd en Lassie zei: „Woef!” Verbaasd opende de vreemdeling zijn ogen en voor het eerst verscheen er een zweem van een glimlach op zijn gezicht. „Dank je, dank je!” mompelde hij. „Zo iets heb ik lang niet meer gehoord!” Toen betrok zijn gezicht weer. Hij streek met zijn hand over zijn voorhoofd en zei in zichzelf: „Niet dat ik weet tenminste.”
„Mijn moeder zegt dat je altijd in natte kleren moet rondlopen als je graag kou wilt vatten,” zei Jeff streng. „Woef!” viel Lassie hem bij.
De vreemdeling stond op. „Jouw moeder is heel verstandig. Ik zal me gaan afdrogen.”
„We moeten nu weg,” zei Jeff. „Eigenlijk mogen we hier helemaal niet komen ziet u. Het is een - een overtreding. Dat zeggen opa en oom Petrie. Plet is strafbaar.”
De man glimlachte. „Ik bof in elk geval dat jullie in overtreding zijn!” Heel ernstig stak hij zijn hand uit naar Jeff. „Ik ben je heel dankbaar, jongen. Ik weet niet of ik zonder jouw hulp ooit uit die put was gekomen!”
Jeff grinnikte verlegen en schudde de toegestoken hand. „Maar,” zei hij intussen ernstig, „vergeet u Lassie niet! Eigenlijk moet u haar bedanken. Zij zag u vallen en zij heeft het touw omlaag gekregen, echt waar!”
De man boog voorover en stak ook haar zijn hand toe. Lassie legde haar poot erin en blafte zachtjes.
„Ze zegt: ik mag u!” legde Jeff uit, stralend van trots. „Ha, wat zal mam opkijken als ze hoort wat ze gepresteerd heeft!”
De man kwam snel weer overeind en zijn gezicht stond strak. „Dat mag je haar niet vertellen! Niemand mag weten dat je mij hier gezien hebt!”
„Maar waarom niet?” vroeg Jeff verbijsterd.
„Omdat - omdat -” de man keek gejaagd om zich heen - „omdat ze mij zoeken. Ze willen me mee terug nemen en me weer opsluiten.”
„Terug waarheen?” vroeg Jeff met grote, verbaasde ogen. „Bent u ergens weggelopen?”
„Dat is zo, jongen. Uit een soort ziekenhuis met een groot, hoog hek erom. Ze zeiden dat ik daar moest blijven, maar dat wilde ik niet. Toen het hek open stond ben ik ontsnapt - en niemand krijgt me er weer • » in.
Hij keek zo boos en verbeten dat Jeff er even bang van werd, maar Lassie liet zich niet van de wijs brengen. Kwispelstaartend wreef ze haar neus langs de hand van de oude man. Zij vond hem aardig, dat kon je merken. Of had ze misschien medelijden? In elk geval, dacht Jeff, als Lassie hem aardig vindt hoef ik ook niet bang te zijn.
De vreemdeling aaide afwezig haar nek en het leek alsof hij alleen voor zichzelf praatte: „Hier moest ik toch zijn. Ik moest toch ..Abrupt brak hij de zin af en streek langs zijn voorhoofd - datzelfde gebaar had hij pas geleden ook al gemaakt. „Wat was het ook alweer? Wat moest ik hier toch? Het wil me maar niet te binnen schieten,” zuchtte hij. „Telkens weet ik het bijna. Ik kom er wel weer achter.”
„Natuurlijk, meneer,” zei Jeff beleefd. „Dat hoop ik erg voor u.” Toen knipte hij met zijn vingers en zei: „We moeten weg, Lassie. Mam zei dat we weer vroeg thuis moesten zijn.”
Lassie sprong al uitgelaten weg. Toen Jeff haar achterna wilde gaan riep de vreemdeling hem nog eens terug. „Zal je niemand vertellen dat je mij gezien hebt? Beloof je dat, jongen?”
Jeff aarzelde maar héél even. Toen zei hij plechtig: „Ik beloof het op mijn erewoord.”
„Dank je! Ik reken op je. Ga nu maar gauw, voor je moeder ongerust wordt.”
De oude man in zijn versleten kleren keek hoe de jongen en de hond de heuvel op renden. Hij was nog steeds drijfnat en de wind sneed scherp, maar hij voelde het niet.
Toen de twee op de top van de heuvel aangeland waren keek Jeff nog eens achterom. De man stond nog steeds bij de waterput en zwaaide toen hij Jeff zag kijken. Jeff zwaaide terug, klom over het hek, terwijl de hond tussen de spijlen doorgleed.
Toen ze verdwenen waren liep de oude man langzaam naar de schuur. Hij ging naar binnen en de vallei zag er uit alsof hij al twintig jaar lang was verlaten en niemand er sindsdien een voet had neergezet.
De zon stond al heel laag, bijna achter de heuvels. De bomen wierpen lange schaduwen. Jeff en Lassie liepen zo snel mogelijk door, naar huis. Deze keer stopten ze niet om naar de eekhoorn of naar de vogels te kijken. Jeff wist dat hij toch al te laat thuis zou zijn. Ze gingen rakelings langs het geheime hol van Porky en hem, maar Jeff keek niet eens even naar binnen, zo’n haast maakte hij.
Ongeveer honderd meter van de plek waar ze die morgen gevist hadden kwamen Lassie en Jeff weer uit. Ze hadden zo hard gelopen dat Jeff nu toch even op adem moest komen. Toen zag hij iets dat tussen de stenen vlak langs de waterkant beklemd geraakt was. Hij kon zijn ogen niet geloven! Het was zijn eigen hengel - de nieuwe werpmolen zat er nog aan! Hij rende omlaag langs de oever. De hengel zat vastgeklemd tussen twee grote stenen, maar toen Jeff even rukte aan de onderkant kwam hij gemakkelijk los. Hij was nog helemaal heel, alleen zat het snoer hopeloos in de war.
Maar de grootste verrassing kwam nog! Het uiteinde van de lijn scheen in een waterplant vastgeraakt te zijn, maar toen Jeff met een ruk ophaalde, zat er een knaap van een forel aan de haak! Wel een halve meter lang, dacht Jeff opgewonden.
Waarschijnlijk had de vis bijna direkt naar de worm -zijn dikke worm! - gehapt, en in zijn worsteling om weer los te komen had hij de hengel uit Jeffs handen gerukt. Maar de stroom had de hengel met vis en al weer naar de oever gedreven.
Jeff pakte de vis, die nog spartelde. „Kijk eens Lassie! Het is een dorpdroesel! Wat een vis!” Dat woord had oom Petrie uitgevonden en Jeff vond het veel interessanter dan zo maar een gewoon woord - niemand wist tenslotte wat het betekende!
Lassie snuffelde even aan de vis, maar zorgde wel dat ze uit de buurt van de spartelende staart bleef. Plotseling draaide ze zich om van het water en rende tegen de helling op, naar het pad. Daar blafte ze een paar keer en keek naar Jeff, die nog steeds zijn vangst stond te bewonderen.
„Ja, ja! Ik kom al!” riep hij. „Houd op met dat gemopper, ik weet wel dat ik op moet schieten!” Hij klom naar boven met de hengel over zijn schouder. De grote vis hing er nog aan. Zo ging hij op weg naar huis.
Mevrouw Miller stond al bij de voordeur naar hen uit te kijken toen ze aankwamen. Jeff was later dan hij beloofd had, maar mams was zo opgelucht dat alles in orde v/as dat ze hem maar geen standje gaf.
„Kijk eens, mam! Een kanjer hè!” Jeff zwaaide de forel onder haar neus. „Zouden we hem vanavond nog op kunnen eten?”
„Dat gaat niet, jong. Het avondeten staat al klaar. Maar als je je vis straks goed schoonmaakt zal ik hem in de ijskast doen. Dan kunnen we hem morgenavond eten.” Ze lachte. „Hij is prachtig.”
„Mag ik hem eerst nog aan Gramps en oom Petrie laten zien?”
„Natuurlijk. Ze staan op het erf met de sheriff te praten.” Ze draaide zich om en riep Jeff, die al op weg was naar de schuur, nog na: „Ik zal een paar kranten voor de keukendeur leggen. Dan kun je hem daar schoonmaken.”
„Dank u, mam! Ik ben zó terug!” riep hij achterom en rende vlug door met Lassie aan zijn zij.
Hij wilde juist de schuur ingaan, toen hij oom Petrie met een ongewoon ernstige stem hoorde zeggen: „Ik ben blij dat u dat bent komen vertellen. We zullen uitkijken.”
„Wees voorzichtig als je die kerel tegenkomt!” Dat was de stem van de sheriff, een van de beste vrienden van Gramps en oom Petrie. „De vertegenwoordiger die hem een lift heeft gegeven uit Capitol City, is er zeker van dat hij een grote bobbel op zijn jaszak zag, een pistool waarschijnlijk. Hij is ongeveer een kilometer hier vandaan uitgestapt.”
„Waarom zat hij in de gevangenis?” Gramps was heel kalm, aan zijn stemgeluid te oordelen.
„Een gewapende roofoverval. Twintig jaar,” zei de sheriff. „Niemand begrijpt hoe hij kon ontsnappen.” Jeff trilde van opwinding. Wat spannend! Een echte ontsnapte misdadiger! Hij moest hier in de buurt zijn! Toen hoorde hij oom Petrie vragen: „Heeft u een foto van hem?”
„Nog niet,” antwoordde de sheriff, „maar ik kan wel zijn signalement opgeven …” De stemmen werden onduidelijker. Ze schenen in de richting van de voordeur te lopen. Jeff spitste zijn oren en hield zijn adem in, maar hij hoorde alleen maar een vaag gemompel. Lassie gaf haar baasje een zachte duw. Het was al lang etenstijd en ze had geen zin om langer in de schuur rond te hangen met een visje. Maar Jeff dacht na. Het was een vreemde geschiedenis! Langzaam maar zeker kwam hij tot een bepaalde conclusie. Kon het zijn dat… dat die ontsnapte gevangene dezelfde man was die zij die middag uit de put hadden gehaald?
Hij moest het hele verhaal tegen Gramps vertellen. Hij wilde zijn grootvader roepen, maar met een klap viel zijn mond weer dicht. Hij had plechtig beloofd dat hij aan niemand zou vertellen wat hij gezien had. „Lassie,” fluisterde hij tegen zijn hond, die haar grote, aandachtige ogen op hem richtte - „Lassie, wat moet ik doen?”
VIERDE HOOFDSTUK
EEN MOEILIJK PROBLEEM
„Als ik Gramps vertel over die oude man in de waterput, dan breek ik mijn belofte,” zei Jeff ernstig tegen Lassie. Nadenkend bleef hij bij de schuurdeur staan. „Trouwens, ik geloof nooit dat hij de man is waar de sheriff het over had. Onze man was zo aardig hè Lassie? Dat vond jij ook en jij hebt een reuze goeie smaak!”
Jeff probeerde het niet al te zwaar te nemen. Hij lachte een beetje tegen Lassie, maar toch voelde hij zich bezwaard. Hij hield nooit iets geheim, Gramps wist zelfs iets af van het hol in het bos, al waren Porky en Jeff daar ook niet loslippig over. Tot nu toe had hij alles aan mam kunnen vertellen wat hij op zijn hart had. En héél misschien hadden ze toch die middag een ontsnapte misdadiger uit de put gehaald! Lassie begreep dat haar baasje zorgen had, maar tenslotte kon ze niet langer wachten, zo’n honger had ze. Zachtjes blaffend duwde ze hem weg van de schuur. Ze wilde naar binnen.
„Goed, goed Lassie,” zei Jeff nuchter. „Jij hebt gelijk. Ik zal het er eerst met mam over hebben. Ik ben benieuwd wat zij ervan vindt.”
Maar toen ze bij de keukendeur kwamen, waar mam een krant had neergelegd om de vis erop schoon te maken, was ze aan de telefoon.
Jeff ging zitten om te wachten tot ze klaar was. Hij voelde zich een beetje duizelig, zijn hoofd was zwaar. Hij had het warm, en had moeite zijn ogen open te houden. Suf leunde hij tegen de deurpost. Wat duurde dat telefoongesprek lang!
Inderdaad! Mam probeerde zich beleefd te beheersen terwijl juffrouw Jenny praatte en praatte. Hele verhalen over de ontsnapte gevangene! Twee pannen stonden op het fornuis en de deksels klepperden. Eindelijk kreeg ze de kans om óók iets te zeggen en mevrouw Miller greep die kans resoluut. „Jenny, hartelijk bedankt voor je telefoontje. De sheriff heeft juist met mijn vader staan praten, dus hij kan me straks de rest vertellen. Ik moet nu heus ophangen want mijn aardappelen koken tot pap!” Aan de andere kant van de lijn klonk nog een opgewonden geratel. Mam legde de hoorn op de haak en rende naar het fornuis. Ze kon de aardappelen nog redden, maar het was op het nippertje!
Jeff keek naar de grote forel die hij gevangen had. De vis moest schoongemaakt worden, maar eigenlijk had hij er geen zin in. „Had je maar niet in die worm gebeten,” zei hij met afkeer. „Lassie, lust jij dit?” vroeg hij hoopvol, maar Lassie snoof minachtend en keerde met een scherp blafje haar kop om. Mam kwam naar buiten en zag Jeff zitten. Hij zag er vlekkerig uit en zijn ogen stonden vreemd. Snel boog ze zich voorover om zijn voorhoofd te voelen. Het brandde van koorts.
„Mam, ik moet u iets vertellen over het spookhuis en … enne …” zei de jongen slaperig.
„Nu niet, lieverd. Het spijt me dat je verjaardag zo moet eindigen, maar jij gaat meteen naar bed!” „Maar mam, het is heel belang ..
„Het zal heus moeten wachten. Sta eens op, meneertje mazelen!” Ze sloeg haar arm om zijn schouders en nam hem mee naar binnen.
Jeff was blij dat hij tegen iemand aan kon leunen. Mam hielp hem met uitkleden en legde hem in bed. Hij voelde zich heel moe en hij wilde niets liever dan slaaaaapen! Maar voor hij indommelde, opende hij nog eenmaal zijn ogen, wat hem veel inspanning kostte. Er verscheen een diepe rimpel in zijn voorhoofd. „Mam, ik wou u iets vragen … iets belangrijks … maar ik … ik weet niet meer wat het was ….” „Maak je geen zorgen, lieverd. Het schiet je wel weer te binnen. Ga nu eerst maar eens heerlijk slapen.” „Goed, mam.”
Mam boog zich voorover en gaf hem een kus op zijn gloeiende voorhoofd. „Welterusten, schat,” fluisterde ze. „Mmm -” was alles wat Jeff nog kon murmelen. Hij sliep.
Voor mevrouw Miller de deur achter zich dicht wilde doen keek ze nog even naar binnen. Ze zag dat Lassie ongemerkt de kamer binnen was geglipt. Ze zat naast het bed van haar baasje, met haar kin leunend op het voeteneind.
„Kom, Lassie,” fluisterde ze. „Kom eens, eten!” Maar dit keer had het toverwoord „eten” geen enkele uitwerking op haar. Lassie keek haar ernstig aan en verroerde zich niet.
Helen moest nog eens naar binnen om de hond met zachte drang mee te nemen. Zachtjes sloot ze de deur en aaide Lassie over haar kop. „Spijt me,” fluisterde ze. „Ik weet wel dat je bij hem wilt blijven, maar je hoeft je geen zorgen te maken. Hij heeft mazelen. Binnen een paar dagen is hij weer helemaal in orde.”
Het was midden in de nacht. Iedereen sliep. Het was heel stil in huis. De maan scheen naar binnen en het licht viel op Jeff, die rechtop in bed zat met wijdopen, starende ogen. „We moeten een touw hebben,” mompelde hij. „Waar is het touw dan?” Er kwam een schrille klank in zijn stem. „Die arme oude man mag niet verdrinken!” Hij duwde de dekens van zich af en zette met een logge zwaai zijn voeten op de grond. Toen begon hij strompelend naar de deur te lopen. Helen had hem open gelaten, zodat zij of Gramps Jeff konden horen als hij misschien zou roepen. Ze was al twee keer naar hem komen kijken. Hij was diep in slaap en had een hoogrode kleur van de koorts.
Jeff maakte weinig lawaai. Op zijn blote voeten bewoog hij zich zachtjes door de gang, op weg naar de keuken.
Maar daar lag Lassie, pal voor de gesloten keukendeur. Waakzaam als ze was, hoorde ze onmiddellijk het geluid van voetstappen. De deur zwaaide open, Lassie ging opzij en keek nieuwsgierig toe hoe Jeff in het donker moeizaam zocht naar de achterdeur. Hij bewoog zich onzeker - hij was duizelig.
Toen Jeff niets tegen haar zei, begreep Lassie dat er iets mis was. Ze ging plotseling voor hem staan om hem de weg te versperren. Jeff botste tegen haar op en probeerde het dier opzij te duwen. „Weg, Lassie! Ga weg!” mompelde hij koortsachtig. „Ik moet het touw zoeken.”
Lassie verroerde zich niet, dus probeerde Jeff om haar heen te lopen naar de deur. Protesterend begon het dier te blaffen. Ze kon maar niet begrijpen wat er met haar baasje aan de hand was.
Gramps schoot wakker. Lassie blafte! Een dief of een insluiper, dacht Gramps. Lassie blafte niet zó maar midden in de nacht. Ineens schoot het verhaal van de sheriff hem te binnen. Die ontsnapte boef zwierf hier rond! Hij sprong zijn bed uit en rende de gang door, naar de keuken. Hij gunde zich zelfs geen tijd om een wapen te grijpen. Mams kwam al achter hem aan.
Ze wierp een vluchtige blik in de kamer van Jeff. Die was leeg. Dat moest betekenen… Vlug holden ze naar de keuken toen Lassie opnieuw begon te blaffen. Het licht knipte aan. Jeff keek verbijsterd om zich heen. Zijn ogen stonden dof en ze waren gezwollen. Hij was in een koortsdroom uit bed gekomen en was gaan slaapwandelen.
Gramps tilde zijn zieke kleinzoon op. „Naar bed, jongen,” fluisterde hij sussend. Jeff zuchtte, zijn hoofd zakte opzij, op de schouder van Gramps. Hij sliep al weer bijna.
Maar even later, toen mam en Gramps hem weer in bed hadden gelegd en lekker toegedekt, tilde Jeff slaperig zijn hoofd op en keek hen met wijdopen ogen aan. „Stuur hem niet terug, alstublieft! Hij is zo aardig! Lassie houdt ook van hem.”
„Natuurlijk schat! Alles komt wel in orde.” Helen legde haar koele hand op het brandende voorhoofd van Jeff. De jongen zuchtte en viel met een glimlach terug in de kussens. De slaap had hem weer overmand en stil verlieten mam en Gramps zijn kamer. Lassie strekte zich uit voor de - ditmaal dichte -kamerdeur.
„Wat zou dat voor iemand zijn, waar Jeff het over had?” vroeg Gramps zich af. „Hij zal toch niet die…” abrupt brak hij die zin af. Toen schudde hij zijn hoofd. „Nee, dat kan niet. Als hij die ontsnapte gevangene is tegengekomen zou hij wel anders gepraat hebben. Die is niet „zo aardig!” Volgens de sheriff is Sanders een rauwe knaap.”
„Tegen mij zei hij ook nog iets over de boerderij van Brunson,” zei Helen. „Maar ik heb er niet zo op gelet.” Ze keek bezorgd. „Misschien klinkt het een beetje overdreven, maar ik vraag me af of je dit aan de sheriff moet vertellen. Die verlaten farm zou een prachtige schuilplaats zijn. Er komt geen sterveling, nooit.”
„Ik zal er nog eens over denken. Ik moet morgen toch naar de stad, misschien kan ik dan gelijk even langs de sheriff gaan.”
Dokter Wilson kwam de volgende morgen. Wat Jeff mankeerde was inderdaad heel eenvoudig te konsta-teren: hij had hetzelfde als zijn vriendje Porky. „Houd hem maar een paar dagen onder de wol. mevrouw,” zei de dokter. „En zeg tegen Lassie dat ze een beetje vrolijker moet kijken! Waar ik ook heenga, overal volgt ze me met die treurige ogen van haar. Alsof het mijn schuld is dat haar baasje in bed moet blijven!” Gramps was al naar de stad. Hij moest een paar hulpstukken voor de ploeg halen en hij begon alvast uit te kijken naar een goede tweedehands tractor, die hij wilde gaan kopen. Er zou een groot deel van hun spaargeld in die aankoop gestoken moeten worden, maar ze hadden een tractor heel hard nodig. Daarom hadden Gramps en mam besloten dat ze zich nog een jaar of twee met het oude kolenfomuis zouden behelpen. Alleen op die manier konden ze zich de tractor veroorloven.
De sheriff was op zijn kantoor. Toen Gramps binnenkwam zat hij juist het rapport van de gevangenis door te werken. Er waren foto’s bij van Sanders, het signalement kende hij al.
„Wat een gemeen individu, bah! Naar die foto’s te oordelen,” vond Gramps, die met de sheriff mee keek. Zo’n kerel moesten ze beter opsluiten.
„Moet je zijn strafregister eens bekijken, dat is nog erger dan zijn tronie,” zei de sheriff.
Gramps wierp een blik op de lijst met misdaden. „Ik heb altijd wel gedacht dat ik liever geen politieman zou willen zijn. Nu ben ik er zeker van!” zei hij met een grimmig lachje.
De sheriff zuchtte en veegde het bulletin in zijn bureaulade. „Het ergste is nog dat we geen enkel aanknopingspunt hebben. Waar moet ik beginnen met zoeken? Sinds die vertegenwoordiger hem een paar kilometer van hier heeft afgezet heeft niemand meer een spoor van Sanders kunnen ontdekken. Ik kan alleen maar hopen dat hij gauw weer een lift heeft gekregen en dat hij nu een heel eind hier vandaan is!” „En de beloning dan?” grinnikte Gramps. „Die vang je ook niet als je die schurk niet vangt!”
De sheriff lachte maar eens en tikte op zijn insigne, dat aan zijn bretels geprikt was. „Niets ervan. Een sheriff krijgt nooit een geldelijke beloning. Maar als ik die boef weer achter slot en grendel krijg, maak ik grotere kans dat ik de volgende herfst herkozen word.” Hij vervolgde, half voor zichzelf: „Als ik tenminste niet vóór die tijd een paar kogelgaatjes in mijn bast heb, van kogels uit het pistool van Sanders!” Hij grinnikte, maar zijn ogen lachten niet mee. „Misschien heb ik een aanwijzing,” zei Gramps -plotseling ernstig geworden. Hij vertelde de sheriff wat Jeff was overkomen op de verlaten boerderij van Brunson.
„Misschien heeft het er niets mee te maken,” besloot Gramps, „maar Helen en ik vonden allebei dat je het moest weten. Voor alle zekerheid zou je er eens kunnen gaan kijken.”
Zwijgend kwam de sheriff achter zijn bureau vandaan. Hij liep naar de muur waar de plattegrond van de omgeving hing. Zijn vinger gleed langs de grote weg, waar de vertegenwoordiger was gestopt om de lifter mee te nemen. In de buurt van de heuvels kwamen veel kleine kronkelweggetjes uit op de hoofdweg. De sheriff knikte langzaam en nadenkend. „Als ik het zo bekijk is het heel waarschijnlijk dat Sanders zich daar schuilhoudt. Ik ga er vanmorgen nog kijken.”
Hij haalde een dienstrevolver uit zijn bureaulade en keek na of hij geladen was. Hij stak hem in zijn zak en greep zijn hoed. „Bedankt, Miller! Zelfs al is het loos alarm, dan is het nog beter dan hier achter mijn bureau te zitten wachten tot ik te horen krijg dat Sanders zijn pistool heeft leeggemaakt - op iemand!” Gramps knikte begrijpend. „Als je me kan gebruiken zou ik graag met je mee gaan.”
„Sorry,” zei de sheriff nuchter. „Ik heb geen extra revolver voor je. En met een moordenaar als Sanders neem ik liever geen risico’s.”
„Dat is zo,” glimlachte Gramps. „Daarom heb ik zelf een geweer meegebracht. Het ligt achterin de wagen. Tja - dat weet mijn dochter niet, hoor!”
De sheriff aarzelde. Hij legde zijn hand op de schouder van de forse oude man, en zei tenslotte ernstig: „Goed dan. Kom mee. Maar denk erom: geen heldhaftigheid en zo!”
Het hek van de boerderij was aan de kant van de vallei nog steeds stevig dicht gegrendeld. Aan alle kanten was het gras hoog opgeschoten. Het zag er verwaarloosd en verlaten uit. Nergens waren sporen van mensen, geen verse voetsporen, niets.
„We zullen de wagen maar hier laten staan. Als we lopen hoort hij ons niet aankomen - als hij hier tenminste is,” zei de sheriff.
„Tja, het lijkt zo leeg als het maar kan hier,” merkte Gramps op toen ze dichter bij de schuur waren gekomen.
„Het is heel wat jaren geleden dat ik deze boerderij van dichtbij heb gezien,” bedacht de sheriff. „Dit gebouw kan er tegen! Al ruim twintig jaar onbewoond, in weer en wind. En nog steeds staat alles overeind, dat vind ik een sterk staaltje.”
„Wat is er eigenlijk met de Brunsons gebeurd?” vroeg Gramps, toen ze onder de esdoorn op de uitkijk stonden. Vandaar konden ze zowel de schuur als het dichtgespijkerde huis in de gaten houden.
„Brunsons vrouw moest plotseling geopereerd worden en stierf. Ze hadden een zoon van tien jaar. Brunson kon het hier niet meer uithouden zonder zijn vrouw. Op een dag vertrok hij, met de jongen. Sindsdien zit de zaak hier op slot.”
„Wat zonde.” Gramps schudde zijn hoofd. „Zo te zien is dit prachtig, vruchtbaar land. Het beste uit de streek!” Zijn stem klonk verontwaardigd. „Je kunt hier alles verbouwen en het groeit als kool!”
„Dat is ook zo,” zei de sheriff .„Brunson heeft hier hard gewerkt. Iemand moest het over kunnen nemen. Deze grond is goud waard.”
„Toen Brunson hier weg was heeft hij een bedrag gestort op een bank ergens aan de oostkust. Die bank betaalt ieder jaar de belastingen.” De sheriff zag de hongerige blik in Gramps’ ogen. „Nee, je kunt het land niet krijgen. Die bank zegt: „Niet te koop”. Het is jammer!” „En intussen woont Brunson ergens ver weg in Parijs of zo. Dit land blijft braak liggen!” bromde Gramps. „Het land is van hèm. Als hij er op deze manier mee om wil springen is dat zijn zaak!” De sheriff grinnikte. „Kom mee, we gaan nog een stukje dichter naar die schuur. Volgens mij is er geen sterveling behalve wij tweeën, maar we kunnen onszelf daar beter even van overtuigen.”
Toch waren de twee mannen op hun hoede toen ze het huis naderden. De ramen en deuren waren stevig dichtgespijkerd en als er iemand was ingebroken kon je het daaraan in geen geval zien.
De grond voor het huis was snel gedroogd sinds de zware regenval van eergisteren. De sheriff boog zich voorover en begon zacht te fluiten. Tussen de half bedekte waterput en de schuur liep een spoor. In de hard geworden modder stonden duidelijke afdrukken van mannenschoenen.
De sheriff trok zijn revolver en Gramps hield zijn geweer in de aanslag. Op alles voorbereid volgden ze het spoor naar de schuur.
De deur stond op een kier en bewoog zachtjes in de wind. De twee mannen wisselden een blik van verstandhouding. De man die ze zochten was daar binnen … of hij was weg.
Gespannen en klaar voor het gevecht stapte de sheriff naar de deur. Intussen beduidde hij zijn vriend om uit de vuurlijn te blijven. Gramps gehoorzaamde, maar hij hield zijn geweer gericht op de schuurdeur. Hoog, op de halflege hooizolder lag een oude man plat op de grond en hield zijn adem in toen hij de lichtspleet tussen de deur breder zag worden.
Sinds hij de roodgeschilderde politiewagen buiten het hek zag stoppen, had hij op dit ogenblik gewacht.
VIJFDE HOOFDSTUK
WIE WAS HET?
De man bleef doodstil liggen luisteren naar bet gekraak van de schuurdeur, die blijkbaar behoedzaam werd opengeduwd. Hij lag zo goed mogelijk verborgen onder het laatste restje stoffig hooi. Zijn grijze haar en baard zaten er vol mee en overal voelde hij het prikken.
Hij had de ladder losgemaakt en naast zich op zolder gelegd, zo dat je hem van beneden af niet kon zien. Hij hoopte vurig dat de mannen daaruit de conclusie zouden trekken dat de schuur verlaten was en dat hier al twintig jaar geen ladder meer was geweest. Strak keek hij naar de deur die nu wijd open zwaaide. Plotseling nam de hoekige gestalte van een man het zonlicht weg. Hij had een revolver in zijn hand, zag de oude man.
Radeloos keek hij om zich heen. Maar op de zolder was niets dat hij als wapen kon gebruiken - nog geen eind hout. Het was te laat om te vluchten. Het zonlicht scheen weer door de deuropening. De man met de revolver was dus binnen, in de schuur.
De oude man rilde en verborg zijn gezicht diep in het hooi. Het stof kroop in zijn neusgaten en krampachtig moest hij een nies onderdrukken. Dicht bij de deur klonk gefluister, er waren dus twee mannen!
Wat ze zeiden kon hij niet verstaan.
Een lichtvlek danste langs het plafond, kroop door de hooizolder en bleef daar even staan. Toen was hij weg. Het had maar een haartje gescheeld!
„Niets meer te bekennen, maar er is hier in elk geval iemand geweest,” zei een scherpe stem.
„Ja, hier achter zag ik een hoopje as. Daar heeft hij een vuurtje gestookt, om eten op te wannen denk ik,” stemde de ander in. „Arme duivel,” voegde hij er zachter aan toe.
„Spaar je medelijden voor de mensen die hij bestolen en vermoord heeft, Miller!” De stem klonk metaalachtig en snijdend. „Sanders is nog erger dan een wild dier. Denk eens aan die straflijst!”
De stemmen stierven weg toen de mannen weer naar buiten gingen. De oude man kwam overeind en staarde hen na. „Sanders,” mompelde hij verward. „Zo heet ik. Sanders. Ik ben een moordenaar. Dat wist ik niet.” Hij begroef zijn gezicht in zijn handen en wiegde radeloos heen en weer. Zo bleef hij een hele tijd zitten.
Hij keek zelfs niet op toen het hek met een klap dichtviel. Een wagen startte en de echo van een ronkende motor klonk hol in de lege schuur.
Even later hief de man zijn hoofd op. Er stond verbijstering op zijn oude gezicht te lezen. „Ik kan me niets herinneren, niets. Ik weet het niet meer, dat zweer ik. Zelfs die naam klinkt vreemd. „Joe” noemden ze me in het ziekenhuis. Ik geloof niet dat ze ooit „Sanders” tegen me gezegd hebben. Als ik ooit iemand gedood heb, dan ben ik het nu vergeten. Ik weet het niet meer …”
Angstig keek hij om zich heen. „Ik moet hier weg. Ik moet een andere schuilplaats zoeken. Misschien komen ze terug. Als ik dan lig te slapen nemen ze me mee en dan sluiten ze me weer op..
„We waren een paar uur te laat, denk ik. Die as van het vuur was nog een beetje warm,” zei de sheriff op de terugweg.
Gramps keek ernstig. „Dus Jeff heeft hem wel degelijk gezien. Als de jongen geen koorts had zou ik hem best een paar dingen willen vragen. Misschien heeft Sanders gezegd waar hij heen ging.”
„Dat lijkt me onwaarschijnlijk. Daar is Sanders te glad voor.”
„Toch vreemd,” bedacht Gramps, „dat Jeff het over een aardige oude man had. Lassie scheen hem ook te mogen. Het is moeilijk te rijmen met de beschrijving die de gevangenis van hem geeft.”
De sheriff schoot in de lach. „Tja, daar heb ik ook mijn hoofd over gebroken. Hoe weten we dat het Sanders was? Het kan even goed een oude zwerver geweest zijn die daar heeft ingebroken om te schuilen voor de regen en een paar dagen uit te rusten.” Gramps grinnikte opgelucht mee. „Het was een fijne rit in elk geval! Het kon geen kwaad en ik heb weer een schoon geweten!”
Een paar dagen later was Jeff weer wat opgeknapt. De koorts was over, en hij at met smaak, naar het lege bordje te oordelen waarmee Helen de keuken binnenkwam. „Jeff heeft je iets te zeggen,” zei ze tegen Gramps. „Heb je even tijd voor hem?”
Gramps keek streng. „Ik heb hem ook iets te zeggen. Hij had beloofd dat hij uit de buurt van die boerderij zou blijven, niet?”
Mam glimlachte. „Dat is precies wat hij op zijn hart heeft. Hij maakt zich reuze zenuwachtig. Die oude man schijnt in de waterput gevallen te zijn. Lassie rende er heen om hem te helpen. Jeff holde haar achterna, hij kon niet anders.”
„Weet hij wel dat die „aardige oude man” een ontsnapte moordenaar kan zijn?” vroeg Gramps grimmig. „Ik geloof van wel!” zei mam. „Maar ik heb tegen hem gezegd dat jullie geloven dat het een oude zwerver geweest is. Hij was vreselijk opgelucht.” „Opgelucht?”
„Ja. Hij schijnt die oude man beloofd te hebben dat hij niemand iets over hem zou vertellen. Die man was bang dat hij terug moest naar een ziekenhuis!”
„Jeff met zijn beloftes!” Gramps schudde zijn hoofd en ging naar de slaapkamer. „Ik zal hem eens onder handen nemen.”
„Vader!” Helen keek hem ernstig aan. Gramps zette grote ogen op. „Hij is pas zeven, vergeet dat niet,” zei mam zachtjes.
„Wees maar niet bang, moedertje! Als hij me aankijkt met die grote ogen van hem smelt ik als een ijslollie op het fornuis!”
Mam lachte weer. Jeff zou zijn grootvader verzekeren dat hij er spijt van had dat hij niet gedaan had wat hij beloofd had. Dan zou Gramps de kamer binnenstappen met zijn hengel, waar weer een prachtig nieuw snoer aan zat. Samen zouden ze grote plannen maken voor vakantietochten. Dan zouden ze al het andere zijn vergeten.
Zo gebeurde het ook. En voor het eerst sinds een paar lange, lange dagen mocht Jeff even zijn bed uit om aan tafel mee te eten.
De volgende morgen was het een drukte van belang op de boerderij van de Millers. Gramps en oom Petrie waren al heel vroeg op. Samen zouden ze naar de stad gaan om de tractor te kopen die Gramps gisteren had uitgezocht.
Jeff was heel gauw uit bed en hij had zich nog eerder aangekleed dan zijn oom en z’n grootvader. Misschien mocht hij ook mee, hoopte hij. Mam legde hem toen vriendelijk uit waarom dat niet ging. Zijn mazelen waren over en hij kon dus geen andere kinderen aansteken, maar niet alle moeders zouden dat begrijpen. Misschien zouden ze zich extra zorgen gaan maken of hem lelijk aankijken.
„Wat moet ik dan gaan doen, mam?” vroeg Jeff die nu alweer rond liep te springen, met Lassie achter zich aan.
„De moeder van Porky heeft een legpuzzel voor je laten brengen, en de meester een boek over paarden, dat je nog niet hebt ingekeken.”
Jeff stak pruilend zijn onderlip vooruit. Mam zag dat haar voorstellen hem niet erg aanspraken. „Bah! Ik heb genoeg van puzzels en boeken.”
„Ga er dan op uit met Lassie! Misschien wil Porky ook mee. Ik zal lekkere boterhammen klaarmaken. Pindakaas en jam, wat denk je daarvan? En voor ieder een banaan.”
Jeff keek zijn moeder met stralende ogen aan. Hij had zijn vriend heel wat te vertellen. „Mag ik nu meteen?” „Volgens mij slaapt hij nog,” lachte mam. „De zon is nog maar net op! Maar Porky wil vast met jullie mee, dus ik begin toch maar aan de boterhammen!”
Mam had het grootste gelijk van de wereld. Natuurlijk wilde Porky mee. Zijn moeder vond het best, ze bracht hem zelfs in de auto.
„Pff!” zuchtte ze - „Ik ben blij dat je belde, Helen!” Ze zag er uitgeput uit. „Die knaap heeft ons dol gemaakt, eerlijk!” „Dat geloof ik graag,” lachte mevrouw Miller. „Die laatste paar dagen waren niet mis.” Ze keek uit het keukenraam.
De jongens renden over het erf en schreeuwden opgewonden. Lassie deed haar best om nog meer herrie te maken en sprong dol om hen heen. Ze was even blij als haar vriendjes dat ze weer buiten kon spelen. Porky kroop over de stoffige stenen.
„En ik heb net zijn kleren gewassen!” Zijn moeder zuchtte - maar niet in ernst .„Ik ben blij dat die knapen weer helemaal in orde zijn!”
Mevrouw Miller was het daar mee eens. Ze maakte zich liever bezorgd om een gezonde zoon dan om een zieke!
Met grote passen gingen Jeff en Porky op weg. Ze hadden hun hengels over hun schouders. Lassie sprong alweer voor hen uit. Trots keken de twee moeders hen na.
„Ik ben blij dat we ons geen zorgen meer hoeven te maken over de Brunson boerderij,” merkte mevrouw Bates op. Vergenoegd roerde ze in haar koffie. Helen keek verbaasd op. „Wel? Is er dan iets gebeurd?” Heeft Jenny het jou dan niet verteld? De jonge Brunson komt terug om er zijn intrek te nemen!” ?,0!” Helen was heel verrast. „Jenny dacht misschien dat het mij niet zo interesseerde omdat ik nog niet zo lang in deze streek woon.”
„Ja, je moet hier minstens dertig jaar gewoond hebben wil je de jonge Brunson kennen. Hij was ongeveer zo oud als Jeff en Porky nu, toen zijn moeder stierf, dus hij is nu bijna dertig.”
„Is hij getrouwd?”
,,,Dat weet ik niet. Ik heb alleen gehoord dat hij vorige week de sleutel van de boerderij heeft opgehaald en dat hij al gauw zou verhuizen. Hij scheen zelfs de weg hier niet meer te weten.”
„In elk geval hoeven we ons geen zorgen meer te maken over de jongens. Geen roestige apparaten meer, ze kunnen niet in de put vallen en we krijgen nieuwe buren!” zei Helen opgewekt.
„Ik hoop dat hij een gezin heeft.” Mevrouw Bates was vol van het nieuws. Ze zou een grote vruchtenvlaai bakken voor de nieuwe-oude kennissen. Natuurlijk moesten ze feestelijk worden ontvangen! Porky’s moeder was zo hartelijk dat zelfs de stugste mensen met haar op konden schieten.
Voor in het bos bleven Jeff en Porky staan om te overleggen waar ze het beste konden gaan vissen.
„Zal ik je de plek laten zien waar ik die ontzettend grote forel heb gevangen,” schepte Jeff een beetje op. „Misschien zitten daar nog meer dan die knapen!” „Tja,” weifelde Porky. „Eigenlijk wou ik liever eerst naar die spookboerderij kijken. Laten we op de heuvel klimmen. Heb je je kijker bij je?”
„En of!” zei Jeff. „Maar dan moeten we die kant uit. We kunnen dan in ons hol uitrusten en ons brood opeten.”
„Kunnen we niet éérst de heuvel opklimmen en later pas naar het hol gaan, als de zon erop staat? Dan is het er niet zo donker!” Porky was vier centimeter langer dan Jeff. Niet dat hij de baas speelde, maar hij was een beetje groter. Hij maakte de plannen -meestal. Jeff vond ieder plan goed, zolang hij er zelf ook in voorkwam.
De hengels lieten ze achter in een dicht bosje, onderaan de heuvel. Toen begon de klim - de lange klim. Maar Lassie rende met het grootste gemak vooruit naar boven.
Intussen vertelde Jeff alles wat er op zijn verjaardag gebeurd was, over de oude man die in de waterput gevallen was en hoe hij en Lassie hem eruit hadden gehaald. „Maar toen Gramps en de sheriff op de boerderij gingen kijken, was hij weer verdwenen,” besloot hij.
„Geloof je het zélf allemaal?” vroeg Porky een beetje smalend. „Je hebt het allemaal gedroomd!”
Jeff stond stil en keek zijn vriend aan. „Niet waar! Eerlijk niet!”
„Puh.” Porky kon zich niet voorstellen dat Jeff zo iets spannends had meegemaakt. Dat was hem zelf nog nooit overkomen. Het kon niet waar zijn.
„Ik zal je de waterput laten zien waar hij in is gevallen,” protesteerde Jeff. „Dan kan je zelf na gaan hoe het gebeurd is.”
„Ik mag niet op de boerderij komen, en jij evenmin!” „Ik bedoel van bovenaf. Neem straks mijn verrekijker maar!”
„O, ik geloof best dat daar beneden een waterput is,” zei Porky droog. „Maar verder ..
Het verhaal maakte weinig indruk, bedacht Jeff spijtig. Misschien moest hij het een beetje aandikken … Hoewel er niemand in de wijde omtrek was dan hij, Porky en Lassie, fluisterde hij geheimzinnig: „De sheriff en Gramps denken dat het misschien die ontsnapte boef was!”
Porky’s ogen werden zo rond als schoteltjes. „Nee!” fluisterde hij ook al. „De… de moordenaar uit de staatsgevangenis?”
Jeff zag dat hij ditmaal indruk had gemaakt. Hij knikte fel. „En als ik een geweer had gehad, zou ik hem best hebben kunnen vangen!”
„Oei!“ Porky twijfelde nu geen moment meer. Hij keek zijn vriend vol ontzag aan. „Was je niet bang?” „Uh … uh ..Jeff schudde van nee. „Lassie was er toch.”
Ja, daar kon Porky wel inkomen. Hij begon harder te lopen. Nu was hij helemaal nieuwsgierig hoe die boerderij er uit zag. Stel je voor dat die geheimzinnige vreemdeling was teruggekomen! Je kon nooit weten …
Maar toen ze hijgend op het topje van de Old Blue stonden en tegen het hek leunden hadden ze geen verrekijker nodig om te zien dat er daar beneden iets gaande was.
ZESDE HOOFDSTUK
DE BRUNSONS
De voordeur van de ‘boerderij stond wijd open en de zware luiken, die zo stevig dichtgetimmerd waren geweest, lieten nu de ramen vrij. Er stond een auto voor de deur met een aanhangwagen die beladen was met meubelen. Jeff kon zelfs vanaf de heuveltop met het blote oog zien dat het een oude auto was, nog ouder dan de wagen van Gramps.
„Er komt iemand wonen!” riep hij en greep opgewonden naar zijn kijker. Nu zag hij een meisje - ongeveer even oud als Porky en hijzelf - in de wagen zitten, naast iemand die waarschijnlijk haar moeder was. Een forse man in overhemd liep met een keukenstoel in zijn armen het huis in.
„Het is een meisje. Er zijn helemaal geen jongens bij.” Jeff keek somber en gaf met een zucht de kijker door aan Porky. „Een meisje, dat is alles.” Het klonk helemaal niet enthousiast.
Porky tuurde door de kijker. „Hee!” riep hij opeens. „Ze komt uit de wagen enne … ze heeft iets bij zich. Het is geloof ik een … kat!”
Jeff zag hoe het meisje een wit, donzig ding op de grond zette, dat op wiebelpootjes begon te lopen. Het was beslist geen kat. Het was een jong hondje.
„Het is een hondje, Porky! Een jong poedeltje!” riep Jeff.
„Nee hoor, een kat!” hield Porky vol. „Dacht je soms dat ik geen kat van een hond kan onderscheiden?” Ook Lassie begon nu te blaffen en dat bracht Porky op een idee. „Lassie, pak ze!”
Als een pijl uit een boog schoot Lassie naar beneden. Jeff sprong op en schreeuwde: „Lassie! Kom hier!” De grote collie wilde niet luisteren. „Moet je nou eens kijken!” riep hij zenuwachtig. „Straks maakt ze dat hondje aan het schrikken. Jouw schuld, Porky!” Toen gleed hij ook tussen de spijlen van het hek door en begon omlaag te rennen, achter Lassie aan. Porky volgde zijn voorbeeld en allebei riepen ze Lassie dat ze terug moest komen.
De vrouw in de wagen hoorde het geschreeuw en keek omhoog. Ze zag een grote, ruige hond met een vaart omlaag komen. Twee jongens renden haar achterna en riepen iets. Ze uitte een verschrikte kreet en sprong uit de wagen, naar haar dochtertje toe. „Lettie!” Ze tilde het meisje op en hield haar dicht tegen zich aan. De grote hond kwam steeds dichterbij! „Help! Dave!” de vrouw was doodsbang en het meisje begon hard te huilen.
Het jonge poedeltje zag de grote hond aankomen en rende er vrolijk kwispelstaartend op af. Maar Dave Brunson, die op het hulpgeroep van zijn vrouw haastig naar buiten kwam, dacht dat het diertje door een grote, valse hond werd aangevallen.
Koortsachtig zocht hij naar een wapen waarmee hij de collie te lijf kon gaan en ten einde raad rukte hij een lat los van een kist op de aanhangwagen. Vervaarlijk zwaaiend met het eind hout kwam hij op Lassie af. Die merkte er niets van. Ze kwam tot stilstand voor het kleine hondje en snuffelde eraan, toen het diertje op zijn rug rolde, met zijn pootjes trappe-
Iend in de lucht, alsof hij zeggen wilde: „Grote Hond, ik wil je vriendje zijn!”
Lassie zwaaide vrolijk met haar staart, maar dat zag Dave Brunson niet. Hij zag alleen dat het poedeltje op haar rug lag - die grote collie wilde natuurlijk vechten!
Lettie gilde: „Mijn hondje! Laat die grote valse hond weggaan! Hij bijt!” Ze probeerde uit de armen van haar moeder te glippen om haar hondje te „redden”.
Jeff kwam hijgend naar omlaag. Hij zag de man met het stuk hout en schreeuwde: „Niet slaan! Lassie niet slaan!” Jeff stond al bij haar. Brunson wilde hem opzij duwen, maar Jeff liet zich vallen en sloeg zijn armen om Lassie. „Nee! Niet doen!” gilde hij, maar de man kon niet tijdig inbonden en de lat zwaaide omlaag. Inplaats van Lassie raakte hij Jeff, die een zware klap op zijn schouder kreeg en in elkaar kromp van pijn. Wild grommend sprong Lassie op en zette haar scherpe tanden in de pols van de man. Brunson deinsde achteruit en probeerde de hond van zich af te schudden. „Los!” brulde hij. De lat viel op de grond. Maar die man had haar baasje geslagen! Lassie beet zich vast, en pas toen Jeff kreunde „Los, Lassie! Hier!” liet ze zich vallen. Grommend, haar tanden bloot, gleed ze langzaam achteruit. Ze zorgde ervoor, dat ze tussen Brunson en Jeff bleef.
Jeff sloeg zijn arm om haar nek en keek schuin omhoog naar de man. Porky keek op een veilige afstand toe. „U hebt me geslagen!” beschuldigde Jeff.
Dave Brunson zuchtte. „Dat was een ongelukje, jongen. Ik dacht dat die hond van jou onze poedel wilde verslinden. Hij is zo groot en wild!”