8

Toen de eerste ziekenbroeder op het toneel verscheen, was het eerste wat ie deed zijn effectenmakelaar bellen. Die ziekenbroeder, mijn vriend John Nash, nam de situatie in suite 17F van het Pressman Hotel in ogenschouw en plaatste een order om al zijn aandelen Stuart Western Technologies te verkopen.

“Ze kennen me wel ontslaan,” zegt Nash, “maar in de drie minuten die dat telefoongesprek duurde, gingen hun tweeën daar in bed niet nog meer dood.”

De volgende die hij belt ben ik, om me te vragen of ik vijftig ballen voor hem heb in ruil voor wat extra informatie. Hij zegt dat als ik aandelen Stuart Western heb, dan moet ik ze dumpen, en daarna maken dat ik zo gauw mogelijk in een bar op Third Avenue kom, vlak bij het ziekenhuis.

“Allemachtig,” zegt Nash over de telefoon, “wat een mooi wijf was dat. Als Turner er niet was geweest, Turner mijn maat, dan weet ik het zo net nog niet.” En hij hangt op.

Volgens de ticker zijn de aandelen Stuart Western Tech al gekelderd. Het nieuws over Baker Lewis Stuart, de oprichter van de onderneming, en zijn nieuwe vrouw, Penny Price Stuart, zal al wel de ronde hebben gedaan.

Gisteravond gingen de Stuarts om zeven uur dineren bij Chez Chef. Dat is makkelijk zat door omkoping uit de conciërge van het hotel te krijgen. Volgens de kelner had de een zalmrisotto en de ander portabello’s. Aan de rekening, zei hij, kon je niet zien wie wat had. Ze dronken een fles pinot noir. Iemand had kwarktaart als nagerecht. Allebei namen ze koffie.

Om negen uur reden ze naar een besloten feest in de Chambers Gallery, waar getuigen tegen de politie verklaarden dat het echtpaar met verschillende mensen sprak, onder wie de eigenaar van de galerie en de architect van hun nieuwe huis. Ze dronken elk nog een glas wijn uit een karaf.

Om halfelf keerden ze terug naar het Pressman Hotel, waar ze al bijna een maand verbleven sinds hun huwelijk.

De telefoniste van het hotel zegt dat ze tussen halfelf en middernacht verschillende telefoongesprekken voerden. Om kwart over twaalf belden ze de receptie om te vragen of ze om acht uur telefonisch konden worden gewekt. Een receptionist bevestigt dat ze met de afstandsbediening van hun tv een pornofilm bestelden.

Om negen uur de volgende ochtend trof het kamermeisje ze dood aan.

“Embolie, als je het mij vraagt,” zegt Nash. “Als je een wijf beft en je blaast lucht in d’r, of als je d’r te hard neukt, in allebei de gevallen ken d’r lucht in d’r bloed kommen en die bubbel gaat recht naar d’r hart.”

Nash is zwaar. Een grote vent met een dikke jas over zijn witte uniform, hij draagt zijn witte loopschoenen en staat aan de bar als ik kom. Met beide ellebogen op de bar eet ie een steaksandwich waar aan de punt mosterd uitpuilt. Hij drinkt een kop zwarte koffie. Zijn vettige haar heeft ie boven op zijn hoofd in een zwarte palmboom opgestoken.

En ik zeg: “En?”

Ik vraag: “Was de kamer overhoopgehaald?”

Nash kauwt gewoon door, zijn grote kaak maalt maar rond. Hij houdt de sandwich met twee handen vast, maar hij kijkt erlangs, naar het bord vol smurrie, zure augurken met chips.

Ik vraag of hij iets in de hotelkamer geroken heeft.

Hij zegt: “Ze waren nog maar net getrouwd, dus ik denk dat ie haar heb doodgeneukt en toen zelf een hartaanval heb gekregen. Ik wed vijf ballen dat ze lucht in d’r hart vinden als ze d’r openmaken.”

Ik vraag of ie ten minste sterretje-69 heeft getoetst op hun telefoon, om uit te vinden wie ze het laatst heeft gebeld.

En Nash zegt: “Zal me gaan. Nie op een hoteltelefoon.”

Ik zeg dat ik meer wil voor mijn vijftig ballen dan zijn gekwijl over een dood lijk.

“Jij zou ook gaan kwijlen,” zegt ie. “Christus, wat een stuk!”

Ik vraag of er waardevolle spullen – horloges, portefeuilles, sieraden – waren achtergelaten.

Hij zegt: “Nog warm ook, onder de dekens. Warm zat. Geen doodskrampen. Niks.”

Zijn grote kaak maalt maar rond, langzamer nu, terwijl ie naar niks in het bijzonder kijkt.

“Als je nou elke vrouw kon krijgen die je wilde,” zegt ie, “als je d’r nou kon hebben op alle manieren die je wilde, zou je dat dan niet doen?”

Ik zeg: waar hij het over heeft, dat is verkrachting.

“Niet,” zegt ie, “als ze dood is.” En hij vermaalt een stuk chips in zijn mond. “Als ik alleen was geweest, alleen, en een kapotje had gehad…” zegt ie tussen zijn eten door, “geen spatje van mijn DNA zou de lijkschouwer vinden, daar zorg ik wel voor.”

Dan begint ie over de moord.

“Niet als iemand anders haar vermoordt,” zegt Nash en kijkt me aan. “Of hém vermoordt. Die gozer had een lekker kontje, als je daar op geilt. Geen lekkage. Geen livores mortis. Geen velverslapping. Niks.”

Hoe hij zo kan praten en tegelijk eten, ik snap het niet.

Hij zegt: “Allebei naakt. Een grote natte plek op het matras, recht ertussenin. Ja, ze deden het. Ze deden het en ze gingen dood.” Nash eet zijn sandwich en zegt: “Zoals ze daar lag, zo’n kanjer heb ik van mijn leven nog niet gehad.”

Als Nash het wurglied kende, zou geen vrouw meer levend zijn. Levend of maagd.

Als Duncan dood is, dan hoop ik niet dat het Nash is die de oproep beantwoordt. Misschien deze keer met een kapotje. Misschien verkopen ze ze hier op de wc.

Aangezien hij zo goed gekeken heeft, vraag ik of hij blauwe plekken heeft gezien, beten, kleine wondjes, sporen van injectienaalden, wat dan ook.

“Daar heb ‘t niks mee te maken,” zegt ie.

Een afscheidsbriefje?

“Nee. Geen aanwijsbare doodsoorzaak,” zegt ie.

Nash draait de sandwich rond in zijn handen en likt de mosterd en de mayonaise aan het uiteinde op. Hij zegt: “Herinner je je Jeffrey Dahmer nog?” Nash likt en zegt: “Hij was er niet op uit om al die mensen te vermoorden. Hij dacht alleen dat je gewoon een gat in mensen hun schedel kon boren, een schoonmaakmiddel naar binnen gieten en sekszombies voor eigen gebruik van ze maken. Dahmer wilde gewoon meer.”

Dus wat krijg ik voor mijn vijftig ballen?

“Ik heb alleen een naam,” zegt ie.

Ik geef hem twee twintigjes en een tientje.

Met zijn tanden trekt ie een plak biefstuk uit de sandwich. Het vlees hangt over zijn kin, waarna hij zijn hoofd in zijn nek gooit en het in zijn mond flapt. Kauwend zegt ie: “Ja, ik ben een varken,” en zijn adem is een en al mosterd. Hij zegt: “De laatste die met ze praatte, het laatste nummer op allebei hun mobiele telefoons, de naam die daarbij hoort is Helen Hoover Boyle.”

Hij zegt: “Heb je gedaan wat ik zei en die aandelen geloosd?”