Voorwoord
In 1998 en 2001 publiceerde ik een biografie in twee delen over koningin Wilhelmina, de grootmoeder van koningin Beatrix. De biografie was gebaseerd op tot dan toe onbekend materiaal in het Koninklijk Huisarchief, waarvan mij zonder voorbehoud inzage was verleend. Het Koninklijk Huisarchief is een particulier archief van leden en vroegere leden van het Koninklijk Huis, hun voorouders, en de hoforganisatie. Als particulier archief valt het niet onder de werking van de Archiefwet 1995, zoals dit wel het geval is met overheidsarchieven. De eigenaar of beheerder van een particulier archief, in dit geval de koningin, is vrij om te bepalen wie wel en wie niet toestemming tot inzage krijgt.
=Ð=
Na voltooiing van mijn boek rees bij mij het plan om een studie te maken van het leven van koningin Juliana en prins Bernhard in de vorm van een dubbelbiografie. Ik wilde mij daarbij beperken tot de eerste twintig jaar van hun kennismaking en wat erop volgde, dat wil zeggen het tijdvak 1936-1956. Het lijdt geen twijfel dat deze periode de meest bewogen episode uit het verhaal van hun lange huwelijk vormt. Zowel de oorlogsjaren als de crisis die zich in het begin van de jaren vijftig ontwikkelde rond de mysterieuze gebedsgenezeres Greet Hofmans grepen diep in hun persoonlijk leven in en zorgden voor heftige beroering. Het was mij bekend dat bij de ontruiming van paleis Soestdijk na de dood van Juliana en Bernhard in 2004 veel archiefmateriaal was aangetroffen, dat nieuw licht wierp op hun huwelijk in en na de oorlogsjaren. Hun nagelaten briefwisseling en andere documenten zouden mij in staat stellen een origineel tweeluik te laten volgen op mijn Wilhelmina-biografie. Na de oorlogscorrespondentie van de oude koningin leek de gelegenheid gekomen die van Juliana en Bernhard samen te vatten en te publiceren.
Een dergelijk boek zou het echter voor de naoorlogse periode niet kunnen stellen zonder kennisneming van andere, tot nu toe geheim gebleven, stukken, in de eerste plaats het rapport van de zogenoemde commissie-Beel. Deze commissie van drie ‘wijze’ mannen (aan ‘wijze’ vrouwen werd kennelijk nog niet gedacht), boog zich in de zomer van 1956 over wat ‘de kwestie-Hofmans’ was gaan heten. Zij drong erop aan Greet Hofmans en haar aanhangers van het hof te verwijderen en het contact van de koningin met de Hofmansgroep te verbreken. Voetstoots ging dit niet, zoals wij nog zullen zien. Het rapport werd in het Koninklijk Huisarchief opgeborgen.
In de laatste jaren zijn twee informatieve boeken over de Greet Hofmanszaak en de daarmee samenhangende Soestdijk-crisis verschenen. Deze publicaties zijn gebaseerd op bronnenmateriaal in het Nationaal Archief te Den Haag. Ik doel op het evenwichtige werk van Hans Daalder, Drees en Soestdijk, dat begin 2006 verscheen, en de vlot geschreven studie van Lambert J. Giebels, De Greet Hofmans-affaire, uit 2007. Niettemin bleef het wezen van de zaak aan het oog onttrokken. Dat gold niet alleen voor de activiteiten van de commissie-Beel en het door haar uitgebrachte geheime rapport, maar ook voor de (voor)geschiedenis van de affaire, die de periode van 1948 tot 1956 beslaat. Op de vraag welke invloed Greet Hofmans op paleis Soestdijk uitoefende, de reacties daarop van het koninklijk paar, hun onderlinge briefwisseling en meningsverschillen, de zienswijze van hun omgeving en op vele andere zaken kan pas het volle licht worden geworpen na bestudering van het materiaal, in het bijzonder het archief van de commissie-Beel, dat in het Koninklijk Huisarchief wordt bewaard. Pogingen door Giebels ondernomen om inzage in het Koninklijk Huisarchief te krijgen, zelfs culminerend in verschillende door hem aangespannen rechtszaken, leverden niets op. Ook de indiening van verschillende moties in de Tweede Kamer, waarbij op openstelling van het Huisarchief voor de Hofmansperiode c.q. openbaarmaking van het rapport van de commissie-Beel werd aangedrongen, kon niets veranderen aan het feit dat het stukken in een particulier archief betreft .1
Dat de in het Huisarchief aanwezige stukken over de Hofmanszaak lang geheim bleven, had een goede reden. De beide hoofdpersonen, Juliana en Bernhard, leefden nog. Een publicatie, gebaseerd op hun brieven en andere documenten, waaronder het rapport van de commissie-Beel, zou een onevenredige inbreuk hebben gemaakt op hun persoonlijke levenssfeer. Pas met hun dood in 2004 verviel dit bezwaar. De bestuurder van de stichting waaronder het Koninklijk Huisarchief valt, koningin Beatrix, was daarom in de zomer van 2005 bereid medewerking te verlenen aan het boek dat ik wilde schrijven. Vrijelijk, dus zonder voorbehoud, zou ik gebruik kunnen maken van het in het Koninklijk Huisarchief voorhanden materiaal, met inbegrip van de door de commissie-Beel verzamelde dossiers. Dat bleek heel veel te zijn.
Mijn doel was een verslag te doen dat op authentieke, grotendeels onbekende bronnen is gebaseerd. Ik had daartoe ruimschoots de gelegenheid. De op zichzelf waardevolle informatie die met name door Daalder en Giebels aan het licht is gebracht of die op andere wijze reeds bekend was, hoefde hier niet nog eens gepresenteerd of herhaald te worden. Wel wordt in noten regelmatig naar relevante passages in hun werk verwezen. Om die reden vond ik het niet nodig anders dan in incidentele gevallen aan te geven waar de uitkomsten van mijn studie afwijken van de conclusies van deze of andere auteurs die geen toegang hadden tot het bronnenmateriaal waarover ik kon beschikken. Het zou de leesbaarheid van mijn boek ook niet ten goede zijn gekomen. Het spreekt overigens voor zich dat soms een zekere overlap van mijn relaas met de publicaties van anderen onvermijdelijk was voor een goed begrip van de in dit boek behandelde historie.
Bij historisch onderzoek moeten keuzes worden gemaakt, ook waar het de selectie en het gebruik van het bronnenmateriaal betreft. De tegenwerping dat een historicus, indien hij, zoals ik, voorlopig als enige toegang tot bepaalde stukken heeft, zijn werk niet goed zou kunnen doen, omdat hij niet door vakgenoten gecontroleerd kan worden, spreekt mij niet aan. Ten eerste worden in dit boek allerlei bronnen in extenso gepubliceerd, waaronder het rapport van de commissie-Beel, zodat een ieder daaraan zijn (of haar) eigen conclusies kan verbinden. Ten tweede zullen, naar mag worden aangenomen, vroeg of laat andere onderzoekers de gelegenheid krijgen dit materiaal in te zien, misschien zelfs wel meer materiaal dan voor mij mogelijk was, omdat de dagboeken van Juliana volgens haar testamentaire beschikking niet vóór 2054, dus vijftig jaar na haar dood, mogen worden geraadpleegd. Voor mijzelf had ik de zekerheid dat ik kon publiceren wat ik wilde publiceren en in een vorm zoals ik die wenste.
H.M. de Koningin wilde een zo groot mogelijke afstand tot de inhoud van dit boek bewaren en heeft daarom van de tekst tevoren geen kennis genomen. Ik ben haar zeer erkentelijk voor haar bereidheid mij onbeperkt toegang te verlenen tot al het voor mij relevante materiaal in het Koninklijk Huisarchief. Als een van de weinige nog levende ooggetuigen van de Hofmansepisode toonde zij zich tevens bereid mij mondeling enkele inlichtingen te verstrekken.
Bij mijn onderzoek is mij nimmer een strobreed in de weg gelegd. Van de directeur van het Koninklijk Huisarchief, drs. Ph.C.B. Maarschalkerweerd, en diens medewerkers kreeg ik alle steun en bijstand die ik vroeg of wenste. Hij en twee vroegere leden van de hofhouding, de voormalige grootmeesters mr. F.W. Kist en mr. P.W. Waldeck, lazen mijn manuscript en voorzagen dit van hun deskundige opmerkingen.
Het oud-lid van de Raad van State en mijn vroegere collega van het ministerie van Justitie, mr. J.A. Borman, trad, zoals hij eerder bij mijn Wilhelmina-biografie had gedaan, eveneens als medelezer op. Ook prof. dr. Hans Daalder las het manuscript en gaf daarop kritisch commentaar; hij was mij voorts op andere wijzen behulpzaam.
Alle opmerkingen die door mijn medelezers gemaakt werden, heb ik zorgvuldig op hun merites overwogen, indachtig het uitgangspunt dat ik alleen voor de inhoud van mijn boek verantwoordelijk ben. Uiteraard geldt dit ook voor de fouten en misslagen die toch nog in dit boek geslopen (kunnen) zijn.
Behalve aan de hiervoor genoemde personen ben ik grote dank verschuldigd aan mr. W.H. de Beaufort. Hij gaf mij inzage in de in het Nationaal Archief te Den Haag berustende collectie familiepapieren van zijn grootvader, prof. mr. J.A. van Hamel, voor zover deze nog niet openbaar waren. Aangezien deze niet-openbare stukken grotendeels betrekking hebben op het slot van de Soestdijk-affaire, waarin Van Hamel een belangrijke rol speelde, was indertijd bij hun inbewaringgeving aan het Nationaal Archief het voorbehoud gemaakt dat zij pas tien jaar na de dood van Juliana en Bernhard konden worden ingezien, dus niet eerder dan in 2014. Mr. De Beaufort is mij zeer ter wille geweest door ten behoeve van mij deze beperking te doen vervallen.
Mijn bijzondere dank gaat eveneens uit naar mr. Harry F. Veenendaal. Hij stelde mij de onder hem berustende collectie-Van Maasdijk ter beschikking en gaf mij verlof daaruit vrijelijk te citeren. Mevrouw L.J. de Vaere-Nitschmann maakte het mogelijk dat ik gebruik kon maken van de door haar aan het Gelders Archief afgestane collectie familiepapieren die toebehoorde aan W.J. baron van Heeckeren van Molecaten. Mijn Leidse collega’s Rudy Andeweg en Bob de Graaff waren zo vriendelijk mij te voorzien van onder hen berustend materiaal (respectievelijk de door J.M.F.A. van Dijk nagelaten herinneringen en kopieën van het in Florida berustende Alden Hatch-archief). Ook dr. Th.F. van Weel te Zaanstad en drs. P.F.C. van der Hoeven te Oegstgeest bewezen mij een dienst door inzage te geven in stukken die afkomstig waren van F. van ’t Sant en J. van der Hoeven.
Verder dank ik de volgende personen die mij bij het schrijven van mijn boek behulpzaam waren door het geven van inlichtingen of het beschikbaar stellen van bepaalde gegevens:
prof. dr. Jacques Bosmans, prof. dr. C.J.F. Böttcher, mr. Noor Erkelens, prof. mr. Sjoerd Faber, dr. Jelle Gaemers, dr. D.O.E. Gebhardt, dr. Lambert Giebels, prof. dr. Petra Groen, mr. G.C. Haverkate, drs. E. van Heuven-van Nes, mr. H.J. van der Hoeven, prof. dr. Albert Kersten, dr. Herman Langeveld, mr. F.H.J. Mijnssen, Sierk Plantinga, M. van Rijn, prof. dr. Peter Romijn, drs. C.J. van der Sluijs, drs. Reinder Storm en dr. Marcel Verburg.
Mevrouw M.Th. Beel, dochter van de staatsman, ben ik erkentelijk voor haar niet-aflatende belangstelling in mijn werk.
Een afzonderlijk woord van dank richt ik tot de staf en medewerkers van het Koninklijk Huisarchief en Bibliotheek te ’s-Gravenhage. In het bijzonder ben ik de heren L.J.A. Pennings en H.A. Robaard en de dames Mieke Jansen en drs. Fieke Julius erkentelijk voor de wijze waarop zij mij bij mijn onderzoek naar bepaalde gegevens en illustraties geholpen hebben.
Bij het schrijven van dit boek heb ik als guest of the rector enige maanden doorgebracht op het Netherlands Institute for Advanced Study in the Humanities and Social Sciences (nias) te Wassenaar. Ook aan mijn biografie van Wilhelmina lag een verblijf op dit in binnen- en buitenland befaamde knaw-instituut ten grondslag. De rector, prof. dr. W.P. Blockmans, en zijn staf ben ik veel dank verschuldigd voor hun medewerking en hun aangenaam gezelschap, ook al had ik mij in de Wassenaarse duinen misschien iets minder als een kluizenaar kunnen gedragen.
Aan mijn lieve en meelevende echtgenote, Josine Fasseur-van Santen, draag ik dit boek op.
Den Haag/Wassenaar
september 2007–augustus 2008
Een opmerking over de spelling van citaten
De citaten in dit boek zijn aan de huidige spelling aangepast. Daarbij zij bedacht dat de personen van wie deze citaten afkomstig zijn, later in hun leven zelf meestal ook de stap naar de na de Tweede Wereldoorlog ingevoerde ‘nieuwe’ spelling hebben gezet. Een enkele keer is in de tekst van een citaat een woord tussen vierkante haken geplaatst. Het betreft dan een verduidelijking die ik tot een beter begrip van het citaat heb aangebracht.
1 De opmaat
1
Een ontmoeting in de sneeuw
Er was eens een prinses op zoek naar een man. Haar zoektocht zou zeven jaar duren. Een geschikte huwelijkskandidaat, een man die haar beviel en die voor Nederland acceptabel was, kon zij niet vinden. Er was ook een onbekende prins. In al de jaren waarin de prinses had gezocht, was zijn naam niet eerder gevallen. Hij diende zich onverwacht aan, toen bijna iedere ingewijde begon te wanhopen aan een goede afloop. Bernhard kwam, zag en won Juliana’s hart. Op 7 januari 1937, binnen een jaar na hun eerste kennismaking, trouwden zij. Het was het begin van een uitzonderlijk lang huwelijk, waaruit vier dochters werden geboren. Het hield meer dan zevenenzestig jaar stand. Was het ook een gelukkig huwelijk? Wat als een sprookje begon, althans zich zo liet aanzien, zou dat niet blijven. Dat overkomt meer huwelijken.
Bij hun eerste ontmoeting, op 11 februari 1936 in het Oostenrijkse Igls, was Bernhard vierentwintig jaar oud, Juliana bijna zevenentwintig. Dat was oud voor een prinses die als enig kind moest zorgen voor het voortbestaan van een koninkrijk en een vorstelijke dynastie. Haar moeder, koningin Wilhelmina, was twintig jaar toen zij op 7 februari 1901 in het huwelijk trad met hertog Hendrik van Mecklenburg-Schwerin. Uit dat huwelijk werd op 30 april 1909 een dochter geboren, prinses Juliana. De vreugde bij haar geboorte was groot. Heel het land had jaren achtereen uitgezien naar de komst van een prins of prinses. Bleef het huwelijk van Wilhelmina en Hendrik kinderloos, waarvoor velen begonnen te vrezen na enkele miskramen van Wilhelmina, dan zou volgens de toen geldende Grondwet bij gebreke van andere familieleden een of andere Duitse achterneef de aangewezen troonopvolger zijn. Daar leek geen ontkomen aan. Het was een vooruitzicht dat de meeste Nederlanders niet vrolijk kon stemmen.
Wilhelmina en Hendrik kenden elkaar nauwelijks toen zij zich op 16 oktober 1900 verloofden. Hun huwelijk was gearrangeerd door koningin Emma, de moeder van de bruid. Emma, een getalenteerd koppelaarster, had voor zichzelf natuurlijk wel de eisen geformuleerd waaraan een pretendent naar de hand van haar dochter moest voldoen.1 Voorop stond de eis dat de prins-gemaal gezond, niet te oud, en recht van lijf en leden was. De eerste taak van de jonggehuwden was immers te zorgen voor gezond (liefst mannelijk) nageslacht. Verder moest de aanstaande echtgenoot van de jonge Wilhelmina ‘ebenbürtig’ zijn, dat wil zeggen een prins uit een, bij voorkeur regerende, vorstelijke of (daarmee gelijkgestelde) groothertogelijke familie zonder dat hij zelf autoritaire of politieke aspiraties koesterde. Dat laatste zou in het burgerlijke, op zijn parlementaire vrijheid gestelde, Nederland niet worden getolereerd. Het was daarom gewenst dat een prins-gemaal niet uit een al te invloedrijk land kwam. Nederland was voor de Tweede Wereldoorlog bij geen enkel Europees machtsblok aangesloten. Die neutraliteit mocht niet door het huwelijk van de koningin of troonopvolgster gevaar lopen. Hij diende ook protestant te zijn en bij voorkeur vermogend. Een gegadigde naar de hand van de erfdochter mocht niet de indruk wekken dat hij op haar geld uit was. Ten slotte strekte het tot aanbeveling, wanneer de aanstaande echtelieden affectie en genegenheid voor elkaar koesterden. Dat laatste klinkt nogal zuinig, maar meer verlangde Emma niet.
Het denkbeeld dat een vorstelijk huwelijk en dus ook dat van haar dochter primair een huwelijk uit liefde moest zijn, lag vermoedelijk ver buiten Emma’s gedachtewereld. Zij was zelf begin 1879 als nauwelijks twintigjarige prinses uit het ministaatje Waldeck-Pyrmont in Midden-Duitsland uitgehuwelijkt aan een weduwnaar van twijfelachtige reputatie op zedelijk gebied, aan een man die ruim veertig jaar ouder was dan zij, aan koning Willem iii. Haar moeder had dat zo gewild. Door dit huwelijk steeg de status van het nietige Waldeck-Pyrmont en van de daar regerende familie; het vergrootte ook de huwelijkskansen van Emma’s nog ongehuwde zusters, drie in getal. Een huwelijk gesloten uit liefde voor elkaar was een burgerlijk concept en van recente datum bovendien. Het kon misschien opgaan voor echtverbintenissen waarbij geen overwegingen van staatsbelang in het geding waren, maar nooit een beslissende rol spelen bij het sluiten van een vorstelijk huwelijk. Bij zulke huwelijken gaven niet de gevoelens van de direct betrokkenen voor elkaar de doorslag, maar de belangen van de staat en de dynastie. Aan koningin Victoria werden de gevleugelde woorden toegeschreven wanneer de huwelijksnacht van een van haar dochters naderde: ‘Close your eyes and think of England.’
Het huwelijk van Wilhelmina en hertog Hendrik van Mecklenburg-Schwerin vormde hierop geen uitzondering. De ogenschijnlijk spontane eerste kennismaking tussen hen beiden in het voorjaar van 1900 was door Emma zorgvuldig voorbereid. Er was trouwens een tweede serieuze kandidaat, Hendriks drie jaar oudere broer Adolf, die heel wat beter oogde, maar deze gaf aan zijn vrijgezellenbestaan voorlopig de voorkeur en kwam niet opdagen. Vóór hun verloving hadden Hendrik en Wilhelmina nauwelijks een kwartier onder vier ogen met elkaar gesproken, bewaakt als zij werden door moeder en hofdames. Hun huwelijk werd geen succes.
Wilhelmina heeft het haar moeder niet aangerekend. Met Emma, die in 1934 overleed, had zij steeds een heel intensief en innig contact. Moeder en dochter zagen elkaar veel en schreven bijna dagelijks. Telefoongesprekken, voor zover er al een telefoon was, konden immers worden afgeluisterd, zolang het telefoonverkeer niet geautomatiseerd was en ‘de juffrouw van de telefoon’ voor de verbinding moest zorgen, maar ook kon meeluisteren. Het ligt voor de hand dat moeder en dochter veel gesprekken zullen hebben gevoerd over een toekomstig huwelijk van Juliana. Wilhelmina’s eigen ervaringen zullen daarbij een rol hebben gespeeld. De harmonie in haar eigen huwelijk had niet lang standgehouden. Daarvoor liepen de karakters van de intelligente, heerszuchtige Wilhelmina en haar boerse, goedige echtgenoot te zeer uiteen. Hendrik was bepaald geen hoogvlieger. Lezen of erudiete conversatie was aan hem niet besteed. Hij was in elk opzicht het type van de Landjunker en dan nog een uit een van de meest achterlijke delen van Duitsland, uit Mecklenburg, dat dunbevolkte land van bossen en meren. Hendrik had belangstelling voor zaken als bosbouw, het dresseren van paarden en de jacht op korhoenders en wilde zwijnen, waaraan hij in socialistische kring de spotnaam ‘Varkensheintje’ overhield. Zijn overvloedige vrije tijd – hij had als prins-gemaal nauwelijks iets zinvols te doen en televisie was er nog niet – bracht hij door met het spelen van patience. Ook puzzelde hij veel. Intellectueel was hij niet opgewassen tegen zijn plichtsgetrouwe en consciëntieuze echtgenote, die als staatshoofd wel belangrijk werk te doen had en hem spoedig volledig domineerde. Hij was en bleef een vriendelijke, goedhartige, ja soms kinderlijke man die tot zijn dood (eveneens in 1934) altijd met geldgebrek kampte. Op den duur werd hij door niemand meer serieus genomen; ook niet door zijn eigen vrouw.
Ten slotte droegen de vrouwengeschiedenissen waarin Hendrik verwikkeld raakte en die mede zijn permanente geldnood helpen verklaren, niet bij aan de harmonie in het huwelijk. Door zijn echtelijke ontrouw stortte voor Wilhelmina de wereld niet ineen. Hij was bepaald niet de enige onder zijn mannelijke adellijke standgenoten die het niet zo nauw nam met de huwelijksmoraal. In dit opzicht legde Wilhelmina zich bij het onvermijdelijke neer. Haar positie stond nu eenmaal geen al te zichtbare uiterlijke scheiding of verbreking van het onderlinge contact toe, laat staan een echtscheiding. Bovendien was er nog hun kind. Juliana zelf heeft mij verzekerd dat zij geen slechte herinneringen bewaarde aan het huwelijk van haar ouders. Integendeel, er werd op paleis Het Loo menig genoeglijke avond doorgebracht. Hendrik legde met zijn dochter een puzzel of deed een kaartspelletje, Wilhelmina las staatsstukken of liet, als zij was uitgelezen, de sjoelbak – een favoriet tijdverdrijf – tevoorschijn halen. De buitenechtelijke avonturen van haar vader, aldus de prinses, werden min of meer als normaal beschouwd in de adellijke kringen waartoe haar ouders behoorden, zij het dat deze tolerantie alleen de man gold en niet de gehuwde vrouw.2 Het zal Wilhelmina intussen weinig genoegen hebben gedaan dat zij, ook als weduwe, aan drie van Hendriks gewezen vriendinnen, om discretie te verzekeren en schandaal te voorkomen, uit eigen middelen een maandelijkse toelage verstrekte (door tussenkomst van haar vertrouwensman F. van ’t Sant).3
Prinses Juliana loopt met leden van de vvsl naar het nieuwe verenigingsgebouw aan het Rapenburg in Leiden, 11 september 1928.
Wie wel heel veel om Hendrik gegeven heeft, was Juliana. In meer dan een opzicht, in bepaalde karaktereigenschappen, leek zij sterk op haar vader. Als jonge vrouw zag zij er goedmoedig, niet vorstelijk, uit. Net als hij was ze een gevoelsmens. Met haar emoties tegenover het strenge hofprotocol wist zij vaak niet goed raad. Ze was onzeker en kwam niet snel tot een besluit. Zij miste de soevereine afstandelijkheid en teruggetrokkenheid van haar moeder. Juliana was graag onder de mensen en had er slag van de sympathie van de ‘gewone’ man te winnen. Zelf wilde zij ook vooral ‘gewoon’ zijn. Dit laatste, die wens gewoon te zijn en te willen doen en als ‘een gewoon mens’ te worden behandeld, kreeg op den duur bijna obsessieve trekken. Evenals haar moeder had zij last van onverwacht opkomende driftbuien die, hoewel doorgaans weer even snel verdwenen als vergeten, haar omgeving telkens opnieuw eraan herinnerden dat zij juist niet gewoon was.4 Die driftbuien zullen mede het gevolg zijn geweest van haar opvoeding als enig kind. Juliana, de oogappel van haar moeder Wilhelmina, leerde al vroeg haar omgeving te bespelen. Van deze dominante moeder had zij, zoals Hendrik graag toegaf, het verstand geërfd; van haar vader diens gevoel voor humor.
Haar belangstelling was ruim. Zij bezat die ook voor astrologische zaken. Een door onbekende hand, vermoedelijk omstreeks 1930, van haar getrokken horoscoop maakte gewag van haar
zeer gevoelige natuur, groot doorzettingsvermogen, plichtmatig, ordelievend, praktisch, wel eens wat eigenwijs. Bereid haar beste krachten te geven in dienst van het algemeen. Zeer idealistisch en enthousiast en onafhankelijk in haar oordeel; dit wel eens wat ver gedreven en daardoor moeilijk zich kunnen voegen naar gezag... Een helder verstand, goed voorstellingsvermogen, geneigd tot het dromerige en occulte, wat zij echter moeilijk kan uiten. Dit heeft slechte invloed op de zenuwen, en geeft wel eens uitbarstingen, die plotseling en hevig zijn, en haar zeer uitputten. Zij is bedeesd, en kan moeilijk haar waren aard tonen.5
De betrouwbaarheid en voorspellende kracht van horoscopen daargelaten, was de schets die hier van Juliana’s karakter gegeven werd niet slecht getroffen.
Wilhelmina’s eigen ervaringen zullen ongetwijfeld van invloed zijn geweest, toen in de gesprekken tussen haar en Emma de vraag actueel werd waar en hoe voor Juliana een geschikte huwelijkspartner te vinden was. Hendrik schijnt, zoals gewoonlijk, erbuiten gehouden te zijn. Dat ogenblik brak aan toen Juliana aan het einde van 1929 haar Leidse studententijd afsloot, die tot de gelukkigste periode van haar leven behoorde (hij duurde dan ook maar kort). Zij had de leeftijd om aan trouwen te denken. Met haar twintig jaar was zij even oud als Emma en Wilhelmina waren bij hun huwelijk. ‘Lang niet mooi,’ tekende de Amsterdamse reder en bankier Ernst Heldring over haar in zijn dagboek aan, ‘maar intelligent en vrolijk, verdient een brave man.’6 Dat laatste moest natuurlijk worden afgewacht.
Een daad van vrije keuze
Zo snel als Emma en Wilhelmina in het huwelijksbootje waren gestapt, zo lang duurde het bij Juliana. Dat kwam niet zozeer omdat Wilhelmina (of Juliana) haar eisen overdreven hoog zou hebben opgeschroefd. Weliswaar bleef een huwelijk met een katholiek voor Wilhelmina ‘ondenkbaar’, moest verder de familie van de toekomstige schoonzoon van hoge geboorte zijn en een plaatsje in de Europese adelsalmanak, de Almanach de Gotha, hebben veroverd, maar voor het overige wilde zij haar dochter vrijlaten. Natuurlijk mocht het staatsbelang bij het sluiten van een huwelijk niet uit het oog worden verloren, maar politieke eisen waaraan een toekomstige schoonzoon moest voldoen, wogen minder zwaar dan aan het begin van de twintigste eeuw het geval was. De invloedrijke politieke rol van de Europese adel was nagenoeg uitgespeeld. Of de kandidaat nu uit Duitsland, Engeland of een Scandinavisch land kwam, was van minder belang. Wel telde voor Wilhelmina dat een toekomstige levenspartner van haar dochter niet op enigerlei wijze geassocieerd mocht worden met het naziregime dat in 1933 door Hitler in Duitsland was gevestigd. Zodra er een serieuze huwelijkskandidaat in het vizier kwam, werd bij de Nederlandse gezant in Berlijn, J.P. graaf van Limburg Stirum, zelf een verstokt anti-nazi, nagevraagd of de jongeman misschien nazistische sympathieën had, of hij ‘in een bruine jas liep’. Voor het overige moest Juliana’s huwelijk een ‘love-match’ zijn, waarmee Wilhelmina ongetwijfeld een gelukkiger huwelijk op het oog had dan haar zelf ten deel was gevallen.7
Juliana zal er niet anders over hebben gedacht. Koppig als zij kon zijn, zou zij zich zeker niet een echtgenoot laten opdringen die haar niet beviel. Wat voor maatstaven legde zij zelf aan? Zij heeft zich daarover nooit uitgelaten. Het blijft dus giswerk. Houd men rekening met haar twee cruciale Leidse studiejaren en de bij haar clubvriendinnen en jaargenoten gangbare criteria (een niet-onbelangrijk referentiekader voor de jonge Juliana!), en natuurlijk ook met het uiteindelijke resultaat van haar zoeken, dan moest hij een man van de wereld zijn, vlot, charmant, intelligent, ontwikkeld en met goede manieren. Een type dat juist niet veelvuldig werd aangetroffen in de hoge adellijke kringen van die tijd waar bijvoorbeeld wel de jacht (door Juliana verfoeid) maar studeren nog niet en vogue was. Er vielen daardoor bij voorbaat of na een eerste summiere kennismaking verschillende kandidaten af. Zij werden gezocht, maar niet gevonden, in Zweden, Engeland en Duitsland. Daar kwam bij dat, terwijl Juliana terecht hoge eisen aan een toekomstige levenspartner stelde, zijzelf als jonge vrouw in haar optreden en uiterlijke verschijning geen overweldigende indruk maakte. Zij was verlegen, onhandig tot op het onbeleefde af, ouderwets gekleed en gekapt en wat provinciaals, wat plattelandsachtig, in haar voorkomen. Zij miste het fraaie gezichtje en de frêle gestalte (waaronder een ijzeren wil schuilging) die een jonge Wilhelmina tot zo’n charmant ogend koninginnetje hadden gemaakt. Wie Juliana beter leerde kennen, zal ongetwijfeld haar warme melodieuze stem, haar intelligentie, hartelijkheid en gevoel voor humor hebben leren waarderen. Maar op het eerste gezicht leek zij niet bijzonder aantrekkelijk.
Haar verschijning aan het Engelse hof, eind 1934, waar zij een mogelijk serieuze kandidaat, prins Karel van Zweden, zou ontmoeten, eindigde dan ook in een fiasco. Niet alleen prinses Alice, dochter van Emma’s jongere zuster Helena en kleindochter van koningin Victoria, bij wie Juliana op Kensington Palace logeerde, was niet over haar nichtje te spreken, maar nog veel minder was dit de Nederlandse gezant te Londen, de toen 74-jarige jhr. R. de Marees van Swinderen. Hij had zoveel tijd in de voorbereiding van het bezoek van de prinses gestoken en het leverde zo weinig op (want Karel liet het na een eerste ontmoeting meteen afweten). De voornaamste grief van de gezant was dat de prinses te veel intelligentie en te weinig gevoel voor etiquette aan de dag legde:
Katwijk en Leiden wreken zich in Haar, nu zij feitelijk voor het eerst onder Haars gelijken vertoevend was en nu Zij op een leeftijd is gekomen, dat Zij eindelijk dat burgerlijk doen behoort af te leggen en zich rekenschap behoort te geven dat de jonge mannen onder wie wij hopen dat zij haar levensgezel zal vinden, nog iets meer verlangen dan een intellectueel ontwikkelde jonge vrouw en, meer dan men wel veronderstelt, op uiterlijke tooi en voorkomen gesteld zijn.8
Ook bij prinses Alice had de verontwaardigde diplomaat blijkbaar navraag gedaan:
Een grote fout in Haar karakter is Haar traagheid en voortdurende aarzeling om tot enige beslissing te komen, waarvan ik zelf ook de ondervinding heb moeten opdoen en die Hare naaste omgeving in Kensington Palace tot wanhoop en zeer krachtige meningsuiting enige malen heeft gedreven. Haar gastheer voornamelijk ergerde zich voortdurend aan Haar stelselmatig nimmer op tijd zijn, iedereen steeds latende wachten en ’s ochtends niet dan met de grootste moeite tot opstaan te bewegen zijnde.9
Alleen op de oude koning George v en zijn vrouw, koningin Mary, dus de grootouders van koningin Elizabeth ii, had Juliana naar de gezant schoorvoetend moest erkennen, een goede indruk gemaakt.
Het duurde dan ook zeven volle jaren, van 1929 tot 1936, voordat de zoektocht resultaat had. Jhr. F. Beelaerts van Blokland, vicepresident van de Raad van State, die de nasporingen naar een geschikte prins-gemaal in nauw overleg met Wilhelmina coördineerde, zal wel eens aan zichzelf en aan Juliana getwijfeld hebben. De tijd begon te dringen. De gezant in Berlijn, Van Limburg Stirum, vond dat de prinses maar eens haar eisen moest matigen en, zo niet, dan diende zij krachtig door minister-president Colijn te worden toegesproken. Zij moest haar pretenties laten varen. ‘Beggars are no choosers.’10 Juliana leek niet onder de indruk, al ontging het haar natuurlijk evenmin dat de jaren voorbij gingen en de kansen op een huwelijk daarmee niet groter werden. Zij bleef even opgeruimd en veeleisend als tevoren. Voor een overhaast huwelijk, dat geen huwelijk uit liefde was, voelde zij blijkbaar niet.
De onverwachte verschijning van prins Bernhard zur Lippe-Biesterfeld op het toneel was voor Juliana en haar moeder een geschenk uit de hemel. Het blijft vreemd dat niet eerder aan hem is gedacht. Zijn familie stond in het goede deel van de Almanach de Gotha, namelijk in de afdeling van Duitse geslachten die tot het einde van de Eerste Wereldoorlog, zij het dan in het kleine Lippe-Detmold, regeringsgezag hadden uitgeoefend. Bernhards vader, ook een Bernhard, was een jongere broer van de laatste daar regerende vorst geweest.11 Zijn moeder, prinses Armgard, had naam gemaakt als de eerste gescheiden barones van het wilhelminische keizerrijk. Onder de godvrezende keizer placht niet te worden gescheiden, zodat Armgard in ieders ogen, zelfs die van haar eigen familie, het zwarte schaap van de Duitse adel was geworden, een vrouw van bedenkelijke reputatie, want fatsoenlijke adellijke Duitse dames deden zoiets niet. Die schikten zich in het onvermijdelijke en bleven hun man trouw. Dat Armgard al als jonge vrouw een groot liefhebster van de paardensport was – haar vader Aschwin Freiherr von Sierstorpff-Cramm was een verwoed paardenfokker – leek evenmin voor haar te pleiten. Paardensport, draverijen en paardenrennen, daaromheen hing toch een sfeer van wuftheid en frivoliteit, van vlotte omgang onder elkaar en van een niet al te strikte huwelijksmoraal. Nog in 1934 raadde de commandant van het Nederlandse veldleger het denkbeeld af om een toekomstige prins-gemaal bij de cavalerie aan te stellen, vanwege de daar heersende ‘concours-hippique-spheer’, die reeds verschillende officiershuwelijken had ontwricht.12
Na haar eerste, in 1908 door echtscheiding ontbonden, huwelijk met Bodo graaf von Oeynhausen, had Armgard een jaar later in prins Bernhard zur Lippe-Biesterfeld een nieuwe echtgenoot gevonden. Hij genoot een sportieve reputatie als een enthousiast jager op groot wild in Afrika (ja, de appel valt niet ver van de boom) en vestigde zich met zijn vrouw op het landgoed van haar vader Reckenwalde (Woynowo) in het huidige Polen, tot het einde van de Tweede Wereldoorlog Duits gebied. Daar kregen zij twee zonen, de oudste Bernhard, die op 28 juni 1911 werd geboren, en de bijna drie jaar jongere Ernst-Aschwin.13
Leopold iv, regent en vanaf 1916 tot de Novemberrevolutie van 1918 vorst van Lippe-Detmold, was niet gelukkig geweest met de huwelijksplannen van zijn broer. Niet alleen was Armgard een gescheiden vrouw, maar ook niet meer dan een barones, dus niet ebenbürtig. Hij had als hoofd van het stamhuis zijn toestemming aan het huwelijk onthouden en daarmee ook de prinsentitel aan de beide uit deze echtverbintenis geboren zonen. Bernhard en Ernst-Aschwin waren slechts graven van Biesterfeld, om pas in 1916, toen Leopold alsnog zijn vorstelijke zegen aan het huwelijk van hun ouders schonk, de prinsentitel te verwerven. Ook Armgard maakte toen promotie tot prinses. Het kan zijn dat dit Bernhard junior parten heeft gespeeld. Of heeft men hem gewoon over het hoofd gezien? Bernhard zelf zal het niet hebben kunnen waarderen. Hij was charmant, vriendelijk, intelligent, maar ook zeer van zichzelf overtuigd en egocentrisch. Op hem waren ten volle de woorden van Bismarck van toepassing (die echter meer recht tot spreken had): Het middelpunt is, waar ik ben.
Er waren overigens in het Duitsland van tussen de beide wereldoorlogen zoveel mannelijke telgen uit adellijke en prinselijke geslachten voorhanden, dat wij de adviseurs van Wilhelmina of haarzelf niet te hard mogen vallen, wanneer een geschikte kandidaat toch door het net slipte. Bovendien waren de Lippes wel een talrijk maar niet een prominent prinselijk geslacht en zonk een landje als Lippe-Detmold in het niet bij Mecklenburg waar Hendrik vandaan kwam.
Daarnaast volgde de jonge Bernhard een voor zijn stand ongebruikelijke loopbaan, namelijk in het bedrijfsleven buiten Duitsland. Hij ging naar het gymnasium en de universiteit om in het voorjaar van 1935 na een rechtenstudie als Referendar te Berlijn af te studeren.14 Zijn vader was een jaar eerder overleden. Na zijn afstuderen zocht en vond hij werk bij het (althans op langere termijn) goed betalende bedrijfsleven in het buitenland. Dat was in zijn geval bij een Franse importfirma te Parijs, die producten afnam van het Duitse grootbedrijf in kleur- en verfstoffen I.G. Farben. Hij kreeg daar een stageplaats en een arbeids-contract als stagiaire voor voorlopig één jaar tegen een beloning van duizend Franse francs per maand. Een directielid van het Duitse grootbedrijf zou hem deze baan hebben bezorgd.15 Van een actief en ondernemend jongmens zoals Bernhard liet zich ook moeilijk veronderstellen dat hij zijn dagen in ledigheid zou doorbrengen. Hij was internationaal georiënteerd en reislustig.
De kennismaking
Het staat vast dat Juliana en Bernhard elkaar pas in 1936 voor het eerst hebben ontmoet. De bewering van Wim Klinkenberg, overgenomen door Philip Dröge, dat er een eerdere ontmoeting was geweest eind 1934 in Berlijn waar zij ‘aan elkaar gesnuffeld’ hadden, berust nergens op.16 Juliana was in die maanden op Het Loo en in Den Haag; ook bezocht zij toen Londen en Burg Steinfurt in het Bentheimerland waar familie van Emma woonde. Bernhard was nog in geen velden of wegen te bekennen.
In het tweede deel van mijn Wilhelmina-biografie heb ik aan de hand van het in het Koninklijk Huisarchief berustende materiaal, dat een vrij volledig beeld geeft van Juliana’s zoektocht naar een huwelijkspartner, beschreven hoe Bernhard eind 1935 of begin 1936 langs verschillende wegen contact heeft gezocht met het Nederlandse hof ter voorbereiding van een ontmoeting met Juliana.17 Naar zijn motieven kan slechts worden gegist. Hij had in Parijs een aantrekkelijke baan bij een internationale onderneming. Zijn vooruitzichten leken niet slecht. Hij leidde het onbezorgde leven van een bon vivant en was een onverbeterlijke charmeur. Nu zou men, zoals Klinkenberg deed, aan allerlei duivelse complotten kunnen denken. Bernhard zou door de Duitse inlichtingendienst in nauwe samenwerking met het Duitse grootbedrijf en toenmalige werkgever van de prins, I.G. Farben, zijn ‘geparachuteerd’ in de Nederlandse koninklijke familie om van binnenuit de overname van Nederland met zijn rijk koloniaal bezit door nazi-Duitsland voor te bereiden.18 Het verhaal is te ongeloofwaardig om het hier verder uit te werken. Enig serieus bewijs is er nimmer voor geleverd. Klinkenberg had daaraan ook geen behoefte. Hij was een verstokt communist, geschoold in stalinistisch complotdenken, en hij moet Bernhard hebben gehaat met een intense haat. Voor hem heiligde het doel de middelen. Zijn biografie van de prins, zoals hij op de laatste bladzijde getuigt, moest worden opgevat als ‘een pleidooi voor het eindelijk deskundig opruimen van deze blindganger uit de Nederlandse navo-tuin’.19
Heel wat waarschijnlijker is dat de vlotte, levenslustige vrijgezel Bernhard in Juliana een aantrekkelijke partij zag voor een huwelijk. In Duitse adellijke kringen moet veel over de koninginnedochter uit het ‘steinreiche’ Holland gesproken zijn. Misschien zijn er zelfs wel weddenschappen afgesloten wie haar het jawoord zou kunnen ontlokken. Op z’n minst zal dit Bernhards nieuwsgierigheid hebben gewekt en de wens haar ook eens te ontmoeten. Erg gefortuneerd schijnt zijn directe familie niet te zijn geweest. Bovendien moest uit het beschikbare kapitaal zowel zijn studie als die van zijn jongere broer Aschwin (die sinologie en kunstgeschiedenis van het Verre Oosten studeerde) worden betaald. Duitsland was in 1923 onder een hyperinflatie vrijwel failliet gegaan. Wie Reichsmarken en kapitaal bezat, zag dat in enkele maanden waardeloos worden. Een landedelman als de vader van de prins zal daarop geen uitzondering zijn geweest. Bernhard mocht dan als student rondrijden in een dure, zij het oude auto, een Maybach, het landgoed Reckenwalde kon maar met moeite in stand worden gehouden. Dit wilde niet zeggen dat Bernhard na de dood van zijn vader helemaal geen geld zou hebben gehad. Vele jaren later zou hij tegenover een oude Engelse vriend ontkennen dat hij een ‘penniless prince’ was geweest. Vaststaat dat hij in 1938 een Sperrkonto had in Berlijn van circa 240.000 Reichsmark, die hij echter in verband met beperkende deviezenbepalingen alleen in Duitsland kon besteden. Vermoedelijk was dit geld hem uitgekeerd als erfdeel in de overigens onverdeeld gebleven boedel van zijn vader.20
Om zich aan het Nederlandse hof te kunnen presenteren, had Bernhard een invitatie nodig. Bij de Nederlandse gezant in Parijs, jhr. John Loudon, die hem in november 1935 aan de lunch ontving, deed hij navraag wie hij aan het hof daartoe moest benaderen. Hij kreeg van de gezant de naam van een adjudant, die hij zou kunnen schrijven. Een introductiebrief ten behoeve van Bernhard, gericht aan Juliana, werd min of meer gelijktijdig gepost door een hofdame van Wilhelmina, freule Albertine R.A.H.M.O. barones van Heeckeren van Kell. Zij was ingeschakeld door de familie von der Goltz te Arnhem, die Bernhard via zijn ouders kende en met wie verre familiebetrekkingen bestonden. Hij had ook wel eens bij hen gelogeerd. Bij de lunch op het Nederlandse gezantschap te Parijs had (de ruim veertig jaar oudere) Alwina gravin von der Goltz-Brantsen, ‘die hem zeer goed scheen te kennen’, aldus de gezant in zijn brief van 26 februari 1936 aan Beelaerts van Blokland, naast de prins aangezeten. Haar echtgenoot, C.L.E. graaf von der Goltz, gewezen generaal-majoor in het Pruisische leger, was adjudant van de Duitse keizer Wilhelm ii, balling in Doorn. Ook op Huis Doorn zelf was Bernhard geen onbekende. Zo bracht hij er op 18 juli 1935 samen met zijn moeder en broer Aschwin een dag door, niet met houthakken zoals de ex-keizer placht te doen, maar met tennissen en zwemmen.21
Dit brengt ons op de vraag of wellicht Wilhelm ii en zijn veel jongere tweede vrouw, prinses Hermine Reuss (ältere Linie), op de hoogte waren van Bernhards plannen en hem misschien zelfs hebben aangemoedigd. Tenslotte was de Hohenzollern-keizer ook een prins van Oranje en dus in de verte familie.22 Weliswaar kon hij voor Bernhard moeilijk zelf een goed woordje doen bij Wilhelmina – met haar was hij sinds 1918 niet meer on speaking terms – maar zijn vrouw kon het wel en deed dat ook. Vaststaat dat zij Armgard kende – beide dames hadden landgoederen in dezelfde streek van Duitsland – en dat zij al in 1933 door Wilhelmina op de vingers was getikt omdat zij zich ongevraagd met Juliana’s trouwplannen bemoeide.23 Ook later deed zij dit door de schoonzuster van Wilhelmina, Elisabeth prinses zu Stolberg-Rossla, de (tweede) vrouw van hertog Adolf, te vragen om de jonge prins bij de koningin aan te bevelen.24 Bernhard had zo’n aanbeveling overigens nauwelijks nodig. Zijn komst in Igls, zijn charmante optreden en zijn voorkomende manieren overrompelden koningin en hofdames en, naar wij mogen aannemen, Juliana volledig.
Het Golfhotel Iglerhof, niet ver van de Duitse grens in Oostenrijk, was door het koninklijk gezelschap uitverkoren omdat Garmisch-Partenkirchen in de buurt lag. Daar werden begin februari 1936 de Olympische Winterspelen door nazi-Duitsland georganiseerd als opmaat tot de Berlijnse olympiade in de zomer van dat jaar. Ongetwijfeld, zo was de veronderstelling, zouden onder het publiek bij de winterspelen zich sportieve jongemannen uit de Duitse Hochadel bevinden, met wie Juliana in de daar heersende ongedwongen sfeer gemakkelijk kennis zou kunnen maken. Een vakantie op Duitse bodem was voor Wilhelmina uitgesloten; daarvoor was er sinds januari 1933, toen Hitler aan de macht kwam, te veel gebeurd. Het nog steeds onafhankelijke en gemütliche Oostenrijk – de Landeshauptmann stond op 1 februari 1936 met een bos bloemen in de Oostenrijkse kleuren aan het station van Innsbruck het hoge gezelschap op te wachten – had dat bezwaar niet. Van daaruit konden desgewenst uitstapjes naar het olympische wintermekka worden ondernomen, al was het wel zaak de daar aanwezige nazikopstukken te vermijden.
Juliana en haar moeder moeten nieuwsgierig zijn geweest naar de voor hen onbekende kandidaat die zichzelf gemeld had (onder het voorwendsel dat zijn vader en prins Hendrik elkaar goed gekend hadden), de aanwezige hofdames waren onkundig gelaten van zijn komst en hogelijk verrast. Bernhards verschijning was een welkome onderbreking van een, als wij althans op het dagboek van freule C.M. (‘Cox’) barones van Asbeck mogen afgaan, saaie wintersportvakantie. Afgezien van een enkel dagtripje naar de spelen werden de dagen doorgebracht op de Übungswiese en ’s avonds met spelletjes in de voor de koningin gereserveerde vertrekken. De stemming klaarde op toen zich op 11 februari op de oefenwei ‘le comte de Biesterfeld’ aandiende. Iedereen sprak bij deze eerste kennismaking Frans met de graaf, ‘alhoewel hij ook goed Duits verstaat en dit even in ’t baantje spreekt’. Terug in het hotel sloegen de hofdames onmiddellijk de Almanach de Gotha op, hetgeen onder het trefwoord ‘Biesterfeld’ een keuze tussen vier mogelijke kandidaten opleverde. ’s Avonds aan het diner zat ‘de graaf’ rechts naast de koningin. Na haar vertrek werd er gedanst.
De volgende dag kwam hij niet aan het ontbijt, hetgeen niet verwonderlijk was. Bernhard logeerde in Garmisch-Partenkirchen. Maar om kwart over tien was hij weer present om opnieuw met de prinses op te trekken. Hij bleek goed te skiën, lachte vriendelijk en verwierf van de hofdames ‘onze volledige instemming’. Ook gaf hij advies over een aan te kopen Tiroler hoedje. ’s Avonds verscheen hij opnieuw aan tafel en had daarna een lange conversatie met Juliana, ‘die er zeer lief uitziet’. Op een dwaalspoor lieten de hofdames zich niet meer brengen. Ook zijn identiteit werd nu definitief vastgesteld. Op 13 februari volgde een nieuwe ontmoeting, dit keer in Garmisch-Partenkirchen. In de trein terug naar Igls zong Juliana opgewekt en liet een speld zien die Bernhard een dag eerder voor haar gekocht had. Daags daarna lunchte zij nog eenmaal met hem in het Duitse wintersportoord. Kortom, het werd toch nog een onvergetelijke vakantie.25
De kandidaat gewogen
Het initiatief lag nu bij Juliana. Het was duidelijk dat de eerste kennismaking met Bernhard haar zeer goed bevallen was. Weliswaar werden in Duitsland, aansluitend op de reis naar Igls, nog enkele verre familieleden bezocht, onder wie zich ook mogelijke huwelijkskandidaten konden bevinden, maar Juliana toonde geen verdere interesse, evenmin als de kandidaten in kwestie.
Wat wel gebeurde, was dat nog tijdens deze reis door Wilhelmina nadere inlichtingen werden gevraagd bij Beelaerts van Blokland over de prins en zijn familie. Noch zij noch Juliana wist immers iets meer van hem dan hijzelf verteld had. Kon Beelaerts informatie inwinnen? In het bijzonder wilde Wilhelmina weten waarom de prins zich uit eigen beweging had gemeld. Wat waren zijn motieven?26 Beelaerts bracht het verzoek over aan de Nederlandse gezant in Parijs, die op 26 februari per kerende post antwoordde. Loudon toonde zich niet verrast, herinnerde aan zijn lunch met de prins in het vorig najaar maar wist van Bernhard niet veel meer te vertellen dan dat hij weinig bemiddeld moest zijn en bij een ‘Franse’ firma werkte, waarvan de gezant de naam (nog) niet kende. De indruk die de prins op hem gemaakt had, was bepaald gunstig. ‘Hij is wat jong (24 of 25) maar intelligent, ontwikkeld, goed linguïst en nisi fallor ook goed onderlegd. Hij is van de winter nogal uitgegaan in Franse kringen.’ In een brief van 9 maart voegde hij eraan toe dat de prins uitstekend Frans en Engels sprak, goede manieren had en ook bij het gezantschapspersoneel een aangename indruk had achtergelaten.27 In een latere brief, van 3 mei 1936, was hij echter minder positief: hij vond de kandidaat wel heel jong en ‘azende’.
Ook al gaf Loudons antwoord meer inzicht in Bernhards manieren dan in zijn karakter, het stond een voortzetting van de kennismaking in afwachting van verdere inlichtingen niet in de weg. Daartoe werden de Duitse familieleden van Wilhelmina, evenals gezant Van Limburg Stirum in Berlijn, aangeschreven. Zoals dit bij meer vakantieromances het geval is, bestond de volgende stap in het toezenden van foto’s, in dit geval door Juliana. Daaruit ontwikkelde zich een geanimeerde (hoofdzakelijk in het Frans gevoerde) correspondentie. Bernhards brieven bleven bewaard; die van Juliana helaas niet.28
Bernhard liet er geen gras over groeien. Zijn eerste brief, van 8 maart 1936, telde zes kantjes, waarin ‘Chère Princesse Juliana’ hartelijk bedankt werd voor haar brief en foto’s. Het was jammer dat de vakantie in Igls zo gauw voorbij was gegaan. Hij kon meteen een daar kennelijk ontstaan misverstand rechtzetten, namelijk dat hij Juliana ‘une vue étroite’ zou hebben toegeschreven. Het mocht misschien wel voor de Hollanders in het algemeen gelden dat zij soms een beperkte blik hadden op het leven, maar zeker niet voor haar. Hij beschreef zijn leven in Parijs. Hij stond elke dag om zeven uur op. Dat was wel moeilijk als hij de avond tevoren lang gedanst had, maar er waren nu eenmaal veel bals en danspartijen de laatste weken. Overigens was hij bijna in de Jura met zijn auto verongelukt in een dicht wolkendek, toen hij terugkwam van het huwelijk van zijn ‘tante’ Allene (een goede bekende van zijn moeder). Zicht was er niet, met één wiel van zijn auto – een grijze Ford v8 twoseater convertible – had hij boven de afgrond gehangen! Het was jammer dat Juliana zo vaag schreef over een eventueel bezoek aan Frankrijk, maar van zaterdag 11 tot dinsdag 14 april had hij paasvakantie en dan kon hij naar Nederland komen als zij daartegen geen bezwaar had. Wilde zij verder zijn eerbiedige groeten overbrengen aan haar moeder?29
Die ‘tante’ Allene zou, zoals Juliana spoedig gewaar werd, een belangrijke rol spelen in Bernhards leven. Allene Tew was een schatrijke Amerikaanse. Zij was gehuwd geweest met een van de directeuren van General Electric, Anson Wood Burchard, van wie ze een fortuin had geërfd.30 Op 4 maart 1936 was zij vol goede moed aan haar vijfde (en laatste) huwelijk begonnen met een acht jaar jongere Russische graaf, Paul (von) Kotzebue, een voormalige officier in het leger van de tsaar. Bernhard woonde in Parijs in haar huis (33, Rue Barbet de Jouy, zevende arrondissement).
Zijn voorstel met Pasen naar Nederland te komen, viel blijkbaar in goede aarde. Bijna twee weken later, op 23 maart, bevestigde hij de afspraak. Hij zou zaterdagavond voor het diner per auto arriveren en dan maandag- of dinsdagochtend weer vertrekken. Moest hij alleen een smoking meenemen of ook zijn rok?31 Juliana kon het vermoedelijk niets schelen, maar de jeugdige aanbidder dacht er anders over. Hij hechtte zijn leven lang veel meer aan protocol en voorgeschreven kleding dan zij.
Het bezoek werd een succes. Niet alleen Juliana werd door Bernhard veroverd, maar ook de toekomstige schoonmoeder. Wilhelmina prees zijn tact. Hij had, zo kreeg Beelaerts van haar te horen, ‘in alle opzichten een gunstige indruk achtergelaten’.32 Met Pinksteren mocht hij terugkomen. Hij deed in zijn brieven opnieuw verslag van zijn leven in Parijs. Hij moest hard werken (waardoor er weinig tijd overbleef voor het schrijven van lange brieven), hij had een ijshockeywedstrijd bezocht en in het Palais des Sports een stierengevecht. Op zondag had hij de gehele dag getennist (Wilhelmina als trouw kerkbezoekster zal daar het hare van hebben gedacht). Hij zag uit naar nieuwe gesprekken met Juliana, maar liefst niet ‘zu staatsrechtlich’.33
Bij haar verjaardag zond hij ‘un tout petit cadeau’. Hij hoopte dat zij haar verjaardag met evenveel plezier zou vieren als hij het deed. Wel was hij een beetje treurig dat zij nog niet geschreven had. Mogelijke oorzaak van die vertraging kon het Duits zijn waarin Juliana haar volgende brief schreef. Het deed hem werkelijk genoegen dat zij op zijn verzoek om dit te doen was ingegaan (hij kon immers in zijn moedertaal veel beter zijn gedachten en gevoelens tot uitdrukking brengen dan in enige andere taal) en verzekerde haar dat hij geen enkele reden had zich over haar Duits vrolijk te maken, zoals Juliana blijkbaar vreesde. O ja, hij had salarisverhoging gekregen (‘weil ich wirklich was leistete’, zoals hem was gezegd) en hij was daar echt trots op. ‘Sowas sollte ich gar nicht schreiben weil es eigentlich Eigenlob ist aber ich bin nun mal so, es hat mir wirklich Freude gemacht.’ Het was verder een sportief weekeinde geweest met tennis en een bezoek aan een bokswedstrijd voor amateurs. Vroeger had hij zelf immers ook gebokst.34
In een latere brief van 22 mei uit Keulen, waar hij voor zaken was, verheugde hij zich reusachtig op het bezoek met Pinksteren aan Juliana. ‘Mit den allerbesten Grüssen und einen Handkuss an die Frau Mutter. Ihr Bernhard Lippe.’
Wie zou aan zo’n charmante, sportieve, veelbelovende, hooggeboren en welgemanierde pretendent, die ook nog zijn talen sprak, weerstand hebben kunnen bieden? Weliswaar was hij niet rijk, maar, hoe jong de prins mocht zijn, maatschappelijk succesvol was hij zeker. Over de gevoelens van Juliana lijkt dan ook weinig twijfel mogelijk. Hij moet perfect hebben beantwoord aan haar voorstelling van de prins uit haar dromen en dat nadat zij zo lang maar tevergeefs naar de ware Jakob had gezocht! Maar meende hij het ook? Daartoe riep Juliana de hulp van een amateur-grafologe in. Haar analyse van het handschrift van Bernhard wees er niet op dat de schrijver over een verdiepte cultuur beschikte of zich onderscheidde als een pure intellectueel, die thuis was in de wereld van de ideeën. Maar over het geheel – en daar ging het Juliana in de eerste plaats om – miste zijn handschrift geen honnêteté, geen oprechtheid.35
De werkelijke gevoelens van Bernhard zijn moeilijker te peilen. Tegenover Alden Hatch, zijn officiële biograaf, heeft Bernhard het vijfentwintig jaar later doen voorkomen alsof het initiatief tot de ontmoeting in de sneeuw van Igls niet van hem was uitgegaan, maar veeleer van de omgeving van koningin en prinses. Loudon zou hem hebben aangespoord contact met Juliana te zoeken door een adjudant van de koningin te bellen. Die aansporing zou, naar Bernhard ons wil doen geloven, voor hem ‘volkomen onverwacht’ zijn gekomen, al vond hij het bij nader inzien ‘een aardig idee’. De gezant in Parijs had volgens de prins natuurlijk niet op eigen initiatief gehandeld. Er moest al een nauwkeurig en discreet onderzoek naar hem zijn ingesteld.36 In een eerdere versie van Hatch’s biografie stond dit nog veel directer vermeld. Die versie werd vervolgens door Bernhard afgezwakt, want hij heeft, anders dan hij wel eens beweerde, althans de Engelse versie van het boek van Hatch zeer zorgvuldig gelezen voordat het verscheen.37 Maar ook in deze gekuiste vorm is zijn mededeling, naar wij hebben gezien, onwaar. Na de eerste ontmoeting tussen Juliana en Bernhard werden juist koortsachtig inlichtingen over hem verzameld omdat hij de grote onbekende was.
Was hij haar ook getrouwd als zij géén prinses was geweest (en hij geen prins)? Een zinnig antwoord op die vraag is niet mogelijk. Juliana was wie zij was. Haar persoon kon niet los worden gezien van haar positie. Door een huwelijk met de toekomstige koningin van Nederland zou Bernhards leven totaal veranderen. Het zou hem eer, aanzien en een maatschappelijke status bezorgen die hij op eigen kracht nimmer zou kunnen bereiken, hoe voorspoedig zijn verdere carrière mocht verlopen. Het was een situatie die Bernhard ontegenzeggelijk ambieerde, ook al laat hij dit door zijn biograaf Hatch nadrukkelijk tegenspreken.38 De uitdaging moet hem hebben aangetrokken. Een toekomst als prins-gemaal zou hem in de schijnwerpers en in de publiciteit plaatsen, hem boven het alledaagse uittillen, hem een nieuw, ongewoon leven verzekeren, dat appelleerde aan zijn avontuurlijke geest. Joviaal en gemakkelijk in de omgang als hij mocht zijn, was een zekere mate van arrogantie en standsbesef hem niet vreemd. Een huwelijk met Juliana zou hem en zijn directe familie ook voorgoed vrijwaren van financiële zorgen. Zijn moeder, aan wie Bernhard haar leven lang zeer gehecht bleef, zou er wel bij varen. Als schoonmoeder van een toekomstige koningin zou haar prestige in Duitse adellijke kringen zeker stijgen.
Tegelijk moet hij hebben beseft dat een huwelijk met een troonopvolgster en latere koningin een verbintenis voor het leven was. Zijn vrijheid was hij voorgoed kwijt. Om zulk een besluit te nemen, zal elk van beide huwelijkspartners op z’n minst een bepaalde mate van sympathie voor de ander moeten hebben. Toen de Engelse journalist Denis Sefton Delmer – een naam om te onthouden! – met wie hij in 1935 in Parijs bevriend was geraakt, hem op de man af vroeg of hij van Juliana hield (‘My dear Benno, do you love the princess?’) was het voorzichtige antwoord: ‘I think I do. She is awfully sweet and she does seem to like me too.’ Tegen zijn latere biograaf Alden Hatch heeft Bernhard eens gezegd dat hij Juliana bij hun eerste kennismaking heel lief vond, erg verlegen, bijzonder intelligent en sterk onder de invloed van haar moeder. Nog weer later, kort voor zijn dood, zei hij in antwoord op de vraag van twee Volkskrant-journalisten (die vermoedelijk even waren vergeten dat zij een serieuze krant vertegenwoordigden en niet een damesblad) of het ‘pure liefde’ was geweest:
Laat ik het zo zeggen: een zeker percentage liefde, een zeker percentage aangetrokkenheid. Het was de challenge om er iets van te maken.39
Het oordeel over de prins en zijn moeder dat Wilhelmina intussen van de kant van haar Duitse familie had bereikt, moest haar echter wel tot enig nadenken stemmen. Nu was die informatie uit Duitsland niet geheel onbevooroordeeld. Er heerste nogal wat rivaliteit tussen verschillende Duitse adellijke families. De Lippes stonden in de adelshiërarchie ook niet heel hoog aangeschreven, zij waren te gewoon en te talrijk. Van Limburg Stirum had veel tijd gestoken in het aanbevelen van een andere kandidaat, een zekere Christian prins van Schaumburg-Lippe, wat tot zijn ergernis dus nu verloren moeite bleek. Vooral schoonzuster Elisabeth uit Mecklenburg toonde zich een nuttige informante doordat zij een tante van Bernhard kende, Karola zur Lippe, de abdis van Sankt Marien zu Lemgo, volgens Wilhelmina een soort protestants klooster. Op gezag van die vrome vrouw wist zij te melden dat de kandidaat ‘een ietwat lichtzinnige aanleg’ had en dat tante haar neef tot haar leedwezen dus niet in alle opzichten kon aanbevelen, ‘alhoewel hij goede eigenschappen bezit en hij allicht nu “ausgetobt” [uitgeraasd] zoude kunnen zijn’.
Andere Duitse familieleden berichtten eveneens dat Bernhard ‘een rijk huwelijk’ wilde sluiten. Het deed Wilhelmina aarzelen. Zou de voorgenomen nadere kennismaking (het paasbezoek van Bernhard) niet moeten worden uitgesteld? Zo nodig zou zij haar vertrouweling François van ’t Sant, de bekwame politiespeurder, naar Parijs kunnen zenden om nadere informatie over de prins in te winnen.40
Beelaerts ontraadde haar dit met klem. Van ’t Sant was geheelonthouder en daarom een wellicht te streng beoordelaar van het gedrag van ‘een vrolijke jongeman’ als Bernhard. Van overmatig drankgebruik van de prins was hem overigens niets bekend. Beelaerts had deze informatie zelf weer gekregen – zonder dat hij het nodig vond dit aan Wilhelmina te melden – van een schoonzoon van Von der Goltz, J.A.G. baron de Vos van Steenwijk. Deze stelde hem ook gerust op het punt van de gezondheid van de prins. Het klinkt achteraf misschien wat vreemd voor een man die uiteindelijk 93 jaar zou worden, maar Wilhelmina maakte zich op dit punt enige zorgen na berichten dat de prins een paar jaar geleden een ernstige ziekte aan de luchtwegen (was het misschien tbc?) had gehad. Van Limburg Stirum had haar gemeld dat er in die tak van de uitgebreide familie Lippe gezondheidsproblemen bestonden. Om aan alle praatjes hierover een einde te maken, liet Bernhard zich een paar dagen later door een Franse arts keuren, die hem ‘en parfait état de santé’, in blakende staat van gezondheid, bevond. Diens rapport van bevindingen werd op 23 maart 1936 door tussenkomst van De Vos van Steenwijk aan Beelaerts overhandigd.41
Het paasbezoek (uiteindelijk van 11 tot 14 april 1936) ging gewoon door en werd, zoals wij reeds zagen, een succes. Beelaerts die ‘toevallig’ langs kwam, kreeg eveneens een zeer gunstige indruk van de prins. Ook Bernhards tweede bezoek, in het pinksterweekeinde, eind mei, was zeer geslaagd. Zelfs de sjoelbak werd in het paleis op koninklijk bevel tevoorschijn gehaald om het gezellige huiselijk samenzijn te onderstrepen. Er was sprake van dat Juliana nu een keer naar Parijs zou komen.42
Toch ontstonden bij Wilhelmina andermaal aarzelingen na de ontvangst van nieuwe post uit Duitsland. In een volgende brief van haar Mecklenburgse schoonzuster van 11 juni werd uit de doeken gedaan wat Karola zur Lippe nu precies tegen haar gezegd had over de prins. ‘Sie befürchtet der Charakter sei nicht vertieft genug... Sie legt dem ganzen Menschen nicht viel Bedeutung zu.’ De moeder, prinses Armgard, was een ‘Sportdame’, die geheel opging in de paardensport. Haar echtscheiding, die bijna dertig jaar eerder zoveel schandaal had gemaakt, bleef niet onbesproken. Bovendien was zij sinds jaar en dag onafscheidelijk van ‘een Baltische heer’, die haar paarden in toernooien bereed. Hoe intiem de relatie tussen hen beiden was, werd in deze berichtgeving niet helemaal duidelijk. De huisgenoot bleek een voormalig officier in het leger van de tsaar te zijn, Aleksei Jevgenjevitsj Pantchulidzev, die in 1922 op Reckenwalde zijn intrek nam om bij de familie zur Lippe-Biesterfeld nooit meer weg te gaan. Evenals zijn moeder was Bernhard zeer aan ‘Tschuli’ gehecht. ‘Tante Erbach’, de enige nog levende zuster van Emma, Elisabeth, was een andere informante. Zij haalde opnieuw de echtscheiding van Armgard van stal. Haar familie zou eveneens een minder gunstige reputatie hebben. Voor Wilhelmina was het aanleiding om wederom met Beelaerts van Blokland te overleggen. ‘Grote voorzichtigheid gebiedt mij nog eens alles de revue te laten passeren.’ Kon hij op 25 juni bij haar op De Ruygenhoek komen?43
In dit overleg tussen de koningin en haar meest vertrouwde adviseur (wat een vicepresident van de Raad van State per definitie ook hoort te zijn) moet het besluit zijn gevallen dat er voorlopig geen weg terug was. Afgewacht zou worden wat een derde ontmoeting tussen beide gelieven (gepland voor het midden van juli) zou opleveren. Toen zwager Adolf, de broer van Hendrik, ruim een week later nog eens het huwelijk zeer beslist afraadde (‘Das ganze Drum und Dran is nicht so, dass hier etwas wirklich Gutes daraus kommen könnte’), toonde Wilhelmina zich niet al te zeer onder de indruk. Hij was vaak ‘te impulsief’, zo liet zij Beelaerts op 6 juli over haar zwager weten, al was zijn waarschuwing ‘toch weer een vingerwijzing om heel voorzichtig te zijn’.
De aarzeling vond haar neerslag in de correspondentie tussen Juliana en haar prins. Aan Bernhard lag het niet. Hij schreef haar op 3 juni hoe gelukkig hij was geweest haar met Pinksteren terug te zien. In een volgende brief, van 19 juni, voor het eerst gericht aan ‘meine liebe Juliana’, kwam het delicate vraagstuk van ‘Du’ en ‘Sie’ ter sprake. Het zou hem veel genoegen doen, wanneer Juliana zou voorstellen elkander te tutoyeren. ‘Das tut in Deutschland die Dame wenn es ihr recht ist. Ich hasse es, Sie zu sagen.’ Van 11 tot 14 juli kon hij zich vrijmaken voor een nieuw bezoek aan Nederland. Was hij welkom? Het antwoord liet even op zich wachten evenals op 29 juni de verjaardagsbrief. Het stemde Bernhard wel ‘ein bisschen traurig’. Maar een door hem op 8 juli beantwoorde brief van Juliana van een paar dagen eerder maakte alles weer goed. Hij zou op zaterdag 11 juli in de middag op het paleis aankomen. Was hij bij vorige gelegenheden nog op een veilige afstand gehouden, dit keer mocht hij dicht bij paleis Het Loo logeren, in het huis van de jagermeester, jhr. W.G. (Willem) Röell.
En daarmee brak het weekeinde aan waarin de definitieve beslissing viel met elkaar verder te gaan. Volgens Wilhelmina in een brief aan Beelaerts van 14 juli had hij al op de eerste avond van het bezoek, toen zij even alleen waren na het diner, Juliana een huwelijksaanzoek gedaan. Gelukkig had zij hem geantwoord dat zij elkaar nog niet lang genoeg kenden om daarop nu al bevestigend te antwoorden, maar Wilhelmina wilde niet ontkennen dat er praktisch van ‘een engagement’ sprake was. Zij had er vrede mee. Bernhard had andermaal ‘een zeer gunstige indruk’ bij haar achtergelaten. ‘Hij maakte op mijne dochter en ook op mij de indruk van helemaal een gentleman te zijn.’ Vooral zijn ernst bij het diner had haar aangesproken. ‘Ik zag aan hem dat hij een gewichtig besluit genomen had.’ Zij meende een uitdrukking op zijn gezicht op te merken ‘die zeker een ongodsdienstig man niet zoude kunnen hebben’. Nu het ijs gebroken was, sloot zij niet uit dat hij een zoon voor haar kon worden. Daarmee was voor haar de kogel door de kerk. Zij vond het bepaald schadelijk onder deze omstandigheden nog nadere inlichtingen in te winnen. Wel zou een verloving voorlopig buiten de publiciteit worden gehouden. De prins had dan gelegenheid onopvallend Nederland beter te leren kennen.44 Zelf zei hij aan een periode van drie maanden te denken, van september tot november 1936. Maar zou een verloving zo lang geheim kunnen blijven?
Zwartboek
Wij zagen dat de inlichtingen die over Bernhard verzameld waren, betrekking hadden op zijn persoon en karakter, op zijn gezondheid, familie, financiële positie en maatschappelijke vooruitzichten. Wat onbesproken bleef, waaraan in brieven en rapporten geen enkele aandacht werd besteed, waren echter de politieke kleur en inzichten van de prins, zijn mogelijk lidmaatschap van bepaalde ongewenste politieke organisaties. Het stilzwijgen daarover is opvallend. Wilhelmina was zeer gekant tegen het nationaal-socialisme. Zeker wenste zij zich geen schoonzoon die daarvoor enige sympathie zou hebben, nog daargelaten dat iemand met zo’n voorkeur en dan bovendien een Duitser in Nederland slecht zou vallen.
Nu waren in kringen van de Duitse adel de belangstelling en sympathie voor het gedachtegoed van Hitler groot, al vonden de meeste Adligen de gewezen (Oostenrijkse) korporaal ongetwijfeld maar een parvenu. Daar stond tegenover dat hij het communistische en socialistische gevaar bezworen, het Duitse leger in eer en aanzien hersteld, het vernederende vredesverdrag van Versailles verscheurd en Duitsland als mogendheid van de eerste rang weer op de Europese landkaart had gezet. Economisch was het land opgeleefd, terwijl de rest van het continent zich in een diepe crisis bevond. De Duitse werklozen van weleer bouwden Autobahnen, Volkswagens en tanks. De Olympische Zomerspelen in Berlijn van 1936 waren in de ogen van het grote publiek het bewijs dat Duitsland weer meetelde en in de wereld gerespecteerd werd. De concentratiekampen, waarin politieke tegenstanders werden opgesloten en mishandeld, onttrokken zich aan het oog. De rassenwetten die joodse Duitsers rechteloos maakten, waren weliswaar in september 1935 in Neurenberg op de Reichsparteitag aangenomen, maar het antisemitisme had nog niet de afschuwelijke, extreem misdadige vormen aangenomen die het in later jaren kreeg. Geen wonder dat veel Duitse adellijke families, onder wie ook familie van Wilhelmina, zoals de Mecklenburgers en de Waldecks, met het nazivirus waren besmet.
Erfprins Josias van Waldeck en Pyrmont, als oudste zoon van Emma’s enige broer een volle neef van Wilhelmina, zou het zelfs tot generaal in de Waffen-ss brengen. Hij was mede verantwoordelijk voor de gang van zaken in het concentratiekamp Buchenwald en werd na de oorlog door een Amerikaans tribunaal tot levenslang veroordeeld, van welke straf hij maar drie jaar uitzat. Van het uitgebreide Huis Lippe trad minstens een dozijn leden tot de nsdap toe. Een neef van Bernhard, erfprins Ernst zur Lippe, de zoon van Leopold iv, was de eerste Duitse prins die (in 1928) nazi werd. Hij bracht het tot Sturmbannführer. In 1941 vermeldde de ledenlijst van de nsdap 270 vorstelijke of daarmee gelijk te stellen leden van de Duitse adel.45
Dat de familieleden in hun correspondentie met Wilhelmina het onderwerp van de politieke gezindheid van de prins lieten rusten, was daarom niet zo vreemd. Vreemder is dat ook in de briefwisseling tussen Van Limburg Stirum, de Nederlandse gezant, en Beelaerts van Blokland elke verwijzing in die richting ontbreekt. Wie mogelijk wel over informatie beschikte, bijvoorbeeld de familie von der Goltz, zweeg. Misschien speelde mee dat Bernhard nog jong was en al in 1935 – twee jaar na de machtsovername in Duitsland door Hitler – naar Parijs was verhuisd. Het wilde niet zeggen dat hij als student in Berlijn niet in aanraking was gekomen met nationaal-socialistische organisaties. De prins zelf was de laatste om dat tegen te spreken.
Wij vermelden eerst de feiten die de prins zelf heeft toegegeven, onder meer tegenover zijn ‘officiële’ biograaf Alden Hatch. Daarna maken wij een rondgang door de archieven. Naar zijn zeggen zou hij voor zijn verloving met Juliana ‘alles’ van zijn contacten met onderdelen van de nsdap, Hitlers nationaal-socialistische partij, aan zijn aanstaande vrouw en schoonmoeder hebben verteld. In 1995 vatte C.M. Gilles, die zich op haar briefpapier ‘persoonlijk assistente van Zijne Koninklijke Hoogheid’ placht te noemen, dit feitenrelaas nog eens samen in een door Bernhard voor akkoord getekende verklaring. Zij deed dit, ‘gezien de bijna hysterisch te noemen publiciteit in de diverse media betreffende het “Nazi-verleden” van zkh Prins Bernhard’.46
Bernhard deed in mei 1929 eindexamen op het internaat van het Arndt-Gymnasium in Berlijn-Dahlem. De daaropvolgende universitaire studie was in het begin geen groot succes. Hij begon in het najaar van 1929 aan een rechtenstudie in Lausanne.47 Van studeren kwam niets en na één semester greep Bernhards vader in. Vervolgens liet hij zich inschrijven aan de universiteit van München. Ook hier volgde hij geen colleges. Zo gingen er enkele jaren voorbij die nuttiger hadden kunnen worden besteed. In het late voorjaar van 1932 werd hij ernstig ziek. Hij had een longaandoening die na verpleging thuis (op Reckenwalde) leidde tot het verwijderen van stukjes rib in twee grote operaties. Zo moeten de geruchten in de wereld zijn gekomen dat de latere bijna honderdjarige een zwak gestel bezat. Pas in de zomer van 1933 was hij voldoende hersteld om opnieuw aan de rechtenstudie te beginnen. Dit keer viel de keuze op Berlijn en werd er harder gestudeerd. Zijn helder verstand en praktische instelling kwamen hem hierbij goed van pas. Voor de vereiste tentamens slaagde hij met behulp van repetitoren (ook in de Nederlandse rechtenstudie geen onbekend fenomeen). Na de voltooiing van zijn studie vertrok hij in mei 1935 naar het Parijse dochterbedrijf van I.G. Farben.
In het begin van 1933 had het nationaal-socialisme in Duitsland getriomfeerd. Hitler was op 30 januari aan de macht gekomen. De gehele Duitse samenleving ondervond hiervan de gevolgen. Van studenten werd verwacht dat zij hun sympathie voor de beweging openlijk zouden doen blijken. Deden zij het niet, dan konden zij tegenwerking en moeilijkheden verwachten bij tentamens en examens. Een totalitaire staat ziet zich immers graag serieus genomen door zijn burgers! De prins kwam al gauw tot de conclusie, zo liet hij door Gilles vastleggen, dat ‘een of ander Nazi-insigne in het knoopsgat’ het leven aan de universiteit vergemakkelijkte. Zo werden Bernhard en zijn vrienden in 1933 aspirant-lid (Anwärter) van het sa-Motorkorps, een genazificeerde, paramilitaire, automobielclub. In juni 1934 volgde de Röhm-crisis die aan de suprematie van de sa, het vulgaire broertje van de ss, binnen nazi-Duitsland een eind maakte.
Bernhard en zijn kameraden stapten over naar het eveneens door de nazi’s opgerichte Fliegerkorps (Liga voor Sportvliegers), andermaal als aspirant-leden. Ook hier was hem geen lange carrière beschoren. Op 7 oktober 1934 stortte zijn kostbare lesvliegtuig neer in de Seddiner See bij Berlijn. Hoewel niet de leerling maar een ten minste even roekeloze instructeur, Hans Mössner, het toestel in het water had gedeponeerd, waarna beiden naar de kant waren gezwommen, nam de prins daarop ‘uit eigen beweging’ afscheid van de vliegerclub.48 Pas in 1940 in Engeland zou hij zijn oude hobby weer oppakken. Bernhard werd daarop aspirant-lid van de Berlijnse afdeling van het ss-Motorkorps (niet te verwarren met de Reiter-ss, waarvan de prins naar zijn zeggen nooit lid is geweest). De zoon van de waard van een naburige stamkroeg, ene Walter Wunderlich, was Sturmführer van het onderdeel waarbij de prins diende.49 Bernhards activiteiten zouden zich, evenals dit bij de sa het geval zou zijn geweest, hebben beperkt tot het deelnemen aan wekelijkse autorally’s en het af en toe op wacht staan. De prins draaide er later op dit punt niet omheen. Alden Hatch zei het in 1962 in zijn door de prins geautoriseerde biografie heel duidelijk: ‘Zij die beweren dat de Prins der Nederlanden eens de zwarte uniform van Hitlers ss heeft gedragen hebben gelijk...’50
Het lidmaatschap van een onderdeel van een strijdorganisatie als de ss (die later ook belast werd met de bewaking van concentratie- en vernietigingskampen) was natuurlijk niet iets om achteraf trots op te zijn, maar het was nog niet het lidmaatschap van de nationaal-socialistische partij van Duitsland, de nsdap. Weliswaar was die partij in 1933 legaal aan de macht gekomen, maar het lidmaatschap hield in dat men ach-ter Hitlers partijprogramma stond, gewelddadig antisemitisme, zelfs openlijke straatterreur tegen joden, socialisten en communisten, accepteerde. Een politieke partij wordt niet alleen beoordeeld op haar programma maar ook op haar daden. De prins heeft zijn leven lang ontkend dat hij zich ooit als lid van de nsdap heeft aangemeld. Ook L. de Jong, voorgelicht door de prins, maakte in 1969 in het eerste deel van Het Koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog wel uitdrukkelijk melding van diens lidmaatschap van de Motor-ss, maar verklaart tevens dat Bernhard, anders dan zijn jongere broer Aschwin, zich van het lidmaatschap van de nsdap verre hield.51 Nooit is gebleken dat Bernhard in zijn jonge jaren er antisemitische denkbeelden op na hield of zich bezondigde aan het maken van antisemitische opmerkingen, zoals menig lid van de toenmalige Nederlandse elite dit wel placht te doen, zij het dan meestal in tamelijk goedaardige vorm. In zijn omgang met anderen ontbraken de joodse vrienden niet. De advocaat van de familie, dr. H.W. Stein, die de prins belangrijke diensten bewees bij het opstellen van zijn huwelijksakte, was eveneens joods.
Uit de in het Bundesarchiv te Berlijn en in de Amerikaanse National Archives te Washington aanwezige stukken valt niettemin af te leiden dat de prins vanaf 1 mei 1933 wel degelijk als lid stond ingeschreven in de nsdap-ledenadministratie.52 Hij kreeg het lidmaatschapsnummer 2.583.009 (waarbij het zaak is hem niet te verwarren met zijn neef Leopold Bernhard zur Lippe, die op 1 februari 1932 lid werd en nummer 891.529 kreeg). Hij betaalde volgens de (onvolledige) ledenadministratie, die in München werd bijgehouden, contributie, in elk geval van eind 1934 tot en met mei 1935, de maand waarin hij naar Parijs verhuisde. Het ging hierbij om bescheiden bedragen. Daarna bouwde hij vanaf 1 augustus 1935 tot 31 december 1936 een contributieachterstand op van rm 44,10.53
Het afscheid uit de partij had nogal wat voeten in de aarde. Volgens de regels werd het lidmaatschap beëindigd, indien het partijlid een andere dan de Duitse nationaliteit kreeg en zich buiten Duitsland vestigde. Daarvoor was wel een zogeheten schriftelijke Austrittserklärung uit de nsdap nodig. In het dossier over de prins, dat in het Bundesarchiv aanwezig is, bevindt zich (het afschrift van) een vierregelig briefje dat noch de naam van de prins noch diens handtekening bevat; het is gedateerd 9 september 1936 te Den Haag. Naast de verklaring van zijn uittreding uit de partij bevat het stuk de aanwijzing van een oude studievriend (en nazi), Heinrich Langenheim, tot gevolmachtigde om de aan deze stap verbonden formaliteiten nader te regelen. De prins heeft tegenover Gilles het briefje later een falsificatie genoemd, mogelijk opgesteld door Langenheim zelf, een gewezen vriend met wie hij gebrouilleerd was geraakt. Vervalsing of niet, het document bewees zijn nut. Aan de formaliteiten was voldaan en op 5 januari 1937, dus twee dagen vóór zijn huwelijk met Juliana, is de prins in de in München bijgehouden partijadministratie als lid geschrapt. Langenheim werd vervolgens door de Berlijnse partijafdeling gesommeerd het lidmaatschapsbewijs van de prins in te leveren en de achterstallige contributie van de prins te voldoen. Noch het een noch het ander geschiedde. Dit gaf aanleiding tot veel en vruchteloos geschrijf tussen partijfunctionarissen onderling over wat er vervolgens moest gebeuren. Kennelijk had men zo’n geval nog niet vaak bij de hand gehad. Pas op 18 september 1937 werd het dossier gesloten met een formele ongeldigverklaring van de prinselijke lidmaatschapskaart.
Het wekt al met al niet de indruk dat de prins een erg meelevend partijlid is geweest, maar lid was hij blijkbaar wel, gelet op de op zijn lidmaatschapskaart genoteerde contributiebetaling gedurende een zestal maanden en de nadien opgelopen achterstand. Niettemin blijft het vreemd dat nergens in de Duitse partijadministratie enig persoonlijk, door de prins ingevuld en ondertekend, aanmeldingsformulier voor het lidmaatschap van de nsdap is gevonden. Dit was namelijk wel uitdrukkelijk voorgeschreven in het Verordnungsblatt der Reichsleitung der nsdap. Heeft een ander hem misschien aangemeld, bijvoorbeeld de al genoemde Walter Wunderlich, zoals ook de vroegere Nederlandse minister van Buitenlandse Zaken Joseph Luns later volhield dat zijn broer hem buiten zijn medeweten had aangemeld voor het lidmaatschap van de nsb? Dat met het voorschrift van persoonlijke aanmelding de hand zou zijn gelicht, werd door het Bundesarchiv, waar de partijadministratie wordt bewaard, niet waarschijnlijk geacht. Of moet het ervoor worden gehouden, zoals de prins zelf in 1995 tegenover Gilles opperde, dat zijn lidmaatschap van het sa-Motorkorps hem in 1933 automatisch lid maakte van de nsdap zonder dat hij dat zelf besefte? Ook deze mogelijkheid werd bij navraag in het Bundesarchiv onwaarschijnlijk gevonden.
Midden in de oorlog verscheen in Londen een beknopte, Engelstalige biografie over koningin Wilhelmina, de moeder des vaderlands. De voorlichtingsdienst van de Nederlandse regering in ballingschap had daaraan zijn goedkeuring gegeven nadat enige voor de koningin minder vriendelijk klinkende passages waren geschrapt; die over de prins bleven gehandhaafd. De auteur was een zekere Philip Paneth. Hij bleek goed geïnformeerd, te goed misschien zelfs. Hij meldde dat de prins en zijn broer Aschwin lid waren geweest van de nsdap (‘the Nazi party’). Hoewel de handige namenindex op het boekje daarvan eveneens gewag maakt, moet het destijds pas zijn opgevallen toen het te laat was en het boekje was verschenen.54
In 1948 ging de Amerikaanse regering over tot de publicatie van documenten waarin het lidmaatschap van de prins van de nsdap stond vermeld. Van Nederlandse zijde is toen tevergeefs gepoogd – via de Amerikaanse ambassadeur Herman B. Baruch in Den Haag – die onthulling te voorkomen, omdat zij, kort voor de inhuldiging van Juliana als koningin, pijnlijk werd gevonden. Het Nederlandse ministerie van Buitenlandse Zaken verzekerde de ambassadeur dat de prins wel partijlid had moeten worden, omdat hij anders geen vergunning had gekregen als piloot te vliegen.55 Zou het? Zou zijn passie voor het vliegen Bernhard niet alleen aan het einde van zijn loopbaan in 1976 maar ook aan het begin daarvan op het slechte pad hebben gebracht?
De prins heeft in 1992 bij een vraaggesprek, dat hoofdzakelijk over zijn schoonmoeder ging, mij verzekerd dat hij een selectief geheugen had. Hij onthield bij voorkeur de leuke dingen, de minder leuke werden uit het geheugen verdrongen. Dat is een eigenschap waarmee meer mensen behept zijn. Het zou kunnen verklaren waarom de prins uiteindelijk zelf is gaan geloven dat hij nooit lid van de nsdap is geweest dan wel (de latere versie uit 1995) toen het bewijs van dat lidmaatschap leek vast te staan, heeft betwist dat hij zichzelf ooit heeft aangemeld. Daargelaten de vraag of de prins zich dan wel een ander hem als lid van de nsdap heeft aangemeld – of dat hij automatisch lid was geworden door aansluiting bij een hulporganisatie – wie lid blijft, ook al is hij slordig in het betalen van zijn contributie, laadt natuurlijk wel de verdenking op zich dat hij de toetreding tot die partij niet afwijst.
Indien en voor zover Bernhard in 1936 niet volledig open kaart heeft gespeeld over al zijn verenigingsactiviteiten, moeten Wilhelmina en Juliana pas in of waarschijnlijker na de Tweede Wereldoorlog daarvan op de hoogte zijn gekomen, in elk geval nadat de Amerikaanse archieven opengingen. Als dit al het geval is geweest, maakte het toen voor hen beiden vermoedelijk weinig uit. Bernhard had in hun ogen zijn loyaliteit aan zijn nieuwe vaderland overtuigend bewezen door zijn gedrag tijdens de oorlog. Hij had de Nederlandse zaak voorbeeldig, zonder aarzeling en met ijver gediend. Schoonmoeder en echtgenote stonden in dat oordeel niet alleen. De overgrote meerderheid van het Nederlandse volk dacht er na 1945 precies zo over. Menig vooraanstaand Nederlander, te beginnen met de vijfvoudige vooroorlogse minister-president Colijn, was in en door de oorlog van zijn voetstuk gevallen, had zich angstig, onzeker en soms zelfs laf gedragen, het geloof in een geallieerde eindoverwinning op z’n minst tijdelijk verloren. Bernhard, hoeveel tekortkomingen op ander vlak hij mocht hebben, hoorde daar niet bij. Hij had de vuurproef doorstaan.
En er is nog iets. Meer dan zestig jaar na de Tweede Wereldoorlog vinden wij de kwestie van het lidmaatschap van de prins van een of meer nazi-organisaties belangrijker dan ze vermoedelijk in 1936 werd gezien.56 Wij weten immers welke verschrikkingen de wereld na dat jaar nog te wachten stonden van de zijde van het misdadige regime dat Hitler drie jaar eerder in Duitsland had gevestigd. In 1936 was dat allemaal minder duidelijk. Duitsland wilde met de olympiade in Berlijn de wereld doen geloven dat het met de nieuwe Duitse orde wel meeviel, dat alle gruwelverhalen over het nationaal-socialisme, over concentratiekampen en Neurenbergse rassenwetten sterk overdreven waren, dat de goede zijden van het nieuwe regime, zoals de economische opbloei en de succesvolle politiek van volledige werkgelegenheid, werden miskend. Bijna alle landen en hun regeringen, Nederland incluis, gaven het nazibewind het voordeel van de twijfel. Zij deden aan de zomerspelen mee. Het spektakel, door Leni Riefenstahl op het filmdoek vastgelegd, werd een groot propagandistisch succes voor het Derde Rijk. Ook Bernhard was in Berlijn van de partij.
=
Prins Bernhard met zijn vader in Berlijn, begin jaren dertig.
2
Huwelijk en eerste jaren op Soestdijk
Bernhard had gezegd geen haast te willen maken met een huwelijk. Toch zou de officiële verloving al zes weken later een feit zijn. Over zijn gevoelens na hun laatste ontmoeting liet hij tegenover Juliana geen twijfel bestaan. Zelfs een zekere sentimentaliteit – anders niet een van zijn meest in het oog lopende eigenschappen – viel in zijn daags na het afscheid van Juliana geschreven brief van 15 juli 1936 te bespeuren. Die brief kwam uit Londen:
Aber wir werden uns ja bald wieder sehen, Gottseidank. Was auch immer passieren wird – den Abend vorgestern werde ich mein Leben lang nicht vergessen können und will es auch nicht – so schön war das. Sehr, sehr viel Liebes. Dein B.
De volgende dag kwam er een nieuwe brief, waarin Bernhard verslag deed van zijn bezoek aan het Engelse Lagerhuis. Met een Conservatief parlementslid had hij daar gedineerd en ook een deel van de zitting bijgewoond. Het was er volgens de prins levendig toegegaan, maar niet erg indrukwekkend: ‘Es war allerdings wie ein Haufen unartiger Kinder und ich war sehr erstaunt.’ Ook later in zijn leven, zoals wij weten, toonde de prins zich niet onder de indruk van het parlementaire debat, al richtte hij toen zijn pijlen op de Tweede Kamer. In dit opzicht bleef hij zichzelf gelijk en was hij een man naar het hart van zijn schoonmoeder. Dat zijn naam inmiddels de Nederlandse gezant en mislukte huwelijksmakelaar De Marees van Swinderen had bereikt, werd hem duidelijk, toen deze op een teaparty ‘zeer vriendelijk’ zei dat hij al veel over hem gehoord had, waarop de prins verrast had geantwoord: ‘ “Ach wirklich”, oder so etwas dummes.’1
Het plan met een oude vriend vanuit Londen naar Berlijn te vliegen om zijn moeder te zien, en dan de volgende dag terug te keren naar Boulogne waar zijn auto stond, kreeg de prinses te horen op voorwaarde dat zij het niet aan haar moeder zou vertellen – ‘vielleicht sieht sie es ungern’. Uiteindelijk ging het vliegtochtje niet door. Een angstige Armgard had hem bezworen het niet te doen, zodat hij nu met de trein terugging naar Frankrijk, dan kon hij maandag weer op kantoor, ‘im Büro’, zijn. ‘Bitte, schreib mir recht bald, ja?’2
Plannen werden gesmeed voor een nieuwe ontmoeting op korte termijn. Kon Juliana niet naar Parijs komen? De mogelijkheid dat de pers er lucht van zou krijgen, was echter niet denkbeeldig. Misschien kon Juliana zich aandienen als Engelse gravin om het personeel in huize Allene om de tuin te leiden. Of was een ontmoeting in Stresa aan het Lago Maggiore een beter idee? De eilandjes in het meer leenden zich uitstekend voor een geheim rendez-vous. Uiteindelijk viel de keus op Zwitserland. Daar, in Bad Weissenburg in het Berner Oberland, zou op 13 augustus een nieuwe ontmoeting volgen.
Een baan in Amsterdam?
Intussen was Bernhard bezig met het regelen van een baan in Amsterdam. Zijn bedoeling was zo onopgemerkt mogelijk kennis te maken met de Nederlandse samenleving en het Nederlands machtig te worden. Bernhard vond een dergelijke stage zelfs, zo had hij volgens Juliana tegen Willem Röell gezegd, een conditio sine qua non: ‘Zonder deze oriëntatieperiode beschouwt hij zich als niets waard in de eventuele toekomstige rol en zou [hij] deze bij het mislukken van de oriëntatieperiode niet aandurven.’3 Het kwam hem hierbij goed van pas dat zijn bedrijf I.G. Farben voor deze veelbelovende jonge medewerker een loopbaanplan had opgesteld – kennelijk nog voordat van enig engagement sprake was – dat voorzag in zijn overplaatsing naar Amsterdam voor studiedoeleinden. Vervolgens zou hij verder studeren in Hamburg en daarna voor vijf jaar naar Nederlands-Indië worden uitgezonden. Een en ander zou geschieden onder auspiciën van de in Berlijn zetelende ‘volkswirtschaftliche’ afdeling voor studie en informatie van het bedrijf. De zakelijke vertegenwoordiger van I.G. Farben in Amsterdam was de bankier Gerhard Fritze, stichter en directeur van de in 1923 opgerichte Hollandsche Koopmansbank, waarin het Duitse bedrijf belangen had. Deze Fritze zou de prins onder zijn vleugels nemen. Zo heeft Bernhard het althans aan Juliana verteld, die op haar beurt Beelaerts van Blokland medio juli van de prinselijke plannen op de hoogte stelde.4
Röell deed navraag en moest Juliana berichten dat hoewel Fritze persoonlijk niet ongunstig bekendstond, een plaatsing van de prins bij zijn bank niet zo’n goed idee leek. Financiële transacties van de Koopmansbank in de eerste crisisjaren hadden ‘een nare nasmaak’ achtergelaten. Bovendien was de bank niet ‘first standing’ en, ondanks haar Hollandse naam, in feite een Duits kantoor. Bernhard zou dientengevolge geen goed beeld krijgen van de Amsterdamse en Nederlandse toestanden. Het leek daarom beter hem op het salaris van I.G. Farben voor drie maanden als volontair te plaatsen op het kantoor van de Koninklijke Nederlandsche Stoomboot Maatschappij (knsm). Dit had nog het voordeel dat hij dan onder het toeziend oog van de Amsterdamse reder Heldring zou komen te staan, ‘die hem ongetwijfeld “flink aanpakt” ’.5 Heeft bij dit alles een rol gespeeld dat de wetenschappelijke denktank van I.G. Farben niet werd vertrouwd, omdat deze zou kunnen spioneren voor de Duitse zaak (wat achteraf inderdaad het geval bleek)?
De prins zelf voelde voorlopig niet veel voor het denkbeeld om Fritze tegen Heldring in te ruilen, al ontkwam hij er uiteindelijk niet aan. Vermoedelijk wilde hij de banden met I.G. Farben tot een eventueel huwelijk zo lang mogelijk aanhouden. Ook daarna stond hij in contact met Fritze. De Hollandsche Koopmansbank ging zijn financiële zaken behartigen toen de prins zich eenmaal in Nederland had gevestigd. Fritze werd regelmatig met vrouw en (aantrekkelijk ogende) dochter op Soestdijk uitgenodigd. Minstens één keer (in 1939) ging de familie Fritze mee met vakantie (naar Grindelwald). In de oorlog bleven deze contacten gehandhaafd. Fritze, inmiddels tot Nederlander genaturaliseerd, vertrok namelijk een paar dagen voor de Duitse inval in mei 1940 als vertegenwoordiger van I.G. Farben naar New York. Bernhard en Juliana zouden hem daar opnieuw ontmoeten. Beurtelings is hij voor een Duitse of Amerikaanse spion versleten of voor beiden. Hij blijft een enigszins mysterieuze figuur in het leven en netwerk van de prins. Dat hem door de Amerikaanse autoriteiten nooit een haar is gekrenkt, doet echter veronderstellen dat de hem door Klinkenberg toegeschreven spionageactiviteiten voor het nazi-bewind niet veel om het lijf zullen hebben gehad.
Het neemt niet weg dat het onverstandig van de prins was om na zijn komst in Nederland nauw contact te blijven onderhouden met enkele prominente vertegenwoordigers van I.G. Farben. Zo werd niet alleen Fritze maar ook dr. Max Ilgner, hoofd van de Statistische Abteilung te Berlijn, voor het huwelijk van de prins uitgenodigd. De top van het bedrijf stond als pro-nazi bekend en is na de oorlog door de Geallieerden veroordeeld. Volgens Sefton Delmer zou Ilgner getracht hebben Bernhard, eenmaal in Nederland, over te halen om voor zijn bedrijf en het Reich te spioneren. Het voorstel werd door de prins afgeslagen.6 Voortaan Nederlander, verried hij zijn nieuwe vaderland niet.
Dat de prins zijn vroegere contacten bij I.G. Farben niettemin aanhield, kan worden verklaard uit zijn opmerkelijke loyaliteit tegenover oude vrienden en relaties. Die neiging is hem vaker in zijn leven opgebroken. Een zekere mengeling van naïviteit en arrogantie kan mede een rol hebben gespeeld. Wie zou hem ooit kunnen, ja durven, verdenken van pro-Duitse activiteiten, nadat hij door zijn huwelijk Nederlander en lid van het Koninklijk Huis was geworden? Een prins zoals hij stond toch boven elke verdenking? Kritische geesten in zijn omgeving die hem goede raad konden geven over wat hij beter wel en niet kon doen, waren ook toen al zeldzaam.
De verloving
Bernhard toonde zich in de weken voorafgaand aan de ontmoeting in augustus weinig honkvast. Op 28 juli 1936 schreef hij uit Parijs om Juliana te bedanken voor haar brieven, zich dit keer bedienend van het Engels. ‘I was so happy to get them.’ Een week later had hij zijn intrek genomen in Pension Fürstenhaus op de Kurfürstendamm 69 in Berlijn om gasten van I.G. Farben bij de olympiade te vergezellen. Volgens de prins had prinses Hermine, de vrouw van de Duitse ex-keizer, hem via zijn moeder laten vragen haar twee dochters (uit een eerder huwelijk) in Berlijn te chaperonneren. Zo’n vals spoor (‘false track’) kwam misschien wel van pas tegenover journalisten, zij het dat hij beide dames niet kon uitstaan! Hij had dus het aanbod afgeslagen.
Er volgden voor Bernhard drukke dagen. Hij bezocht het olympisch dorp, was aanwezig bij de openingsceremonie en stelde vast dat Berlijn totaal veranderd was. ‘Paris is like a village compared with it now.’ Iedereen was vrolijk ‘and feeling good and happy and delightful’. ’s Avonds waren er bals, theatervoorstellingen en diners. Ook zijn moeder en broer waren naar Berlijn gekomen. Hij zag de Nederlandse atleet Tinus Osendarp als eerste vertegenwoordiger van het blanke ras derde worden in de finale voor de honderd meter heren. ‘Gratuliere!’ De stemming kon niet beter zijn. ‘Here the whole town is more or less crazy, really but it is a wonderful show.’ O ja, de plannen voor Amsterdam waren nu in een zo gevorderd stadium dat hij daar op 27 augustus (dat werd later 7 september) zou kunnen beginnen! ‘Ich freue mich sehr auf die Arbeit – es ist ja Alles für Dich!’ Juliana kreeg de verzekering dat zij zeer werd gemist en dat Bernhard al haar lieve brieven bij zich droeg. Binnenkort kon zijn jasje daardoor niet meer dicht! Op 8 augustus vloog hij terug naar Parijs.7
Vijf dagen later kwam hij met tante Allene en haar Russische graaf in het Zwitserse Bad Weissenburg aan waar Juliana en haar moeder op hem wachtten. Het hotel lag uiterst afgelegen. Juliana en Bernhard konden elkaar tijdens hun driedaagse ontmoeting onder vier ogen spreken. De laatste obstakels werden uit de weg geruimd. Zo kon Wilhelmina Bernhard informeren dat de prins-gemaal volgens een op 1 augustus 1936 bij de Staten-Generaal aanhangig gemaakte Grondwetsherziening na zijn huwelijk aanspraak kon maken op een eigen inkomen, van tweehonderdduizend gulden per jaar (daar stond tegenover dat het grondwettelijke inkomen van Juliana als troonopvolgster na haar huwelijk met dezelfde som werd gereduceerd). Anders dan men misschien zou denken, was er geen direct oorzakelijk verband met de besproken verlovingsplannen. De indiening van een dergelijk wetsvoorstel was al voorbereid voordat Bernhard in beeld kwam. Met de vorige prins-gemaal, prins Hendrik, die voor zijn inkomen afhankelijk was van zijn vrouw, was leergeld betaald.
Zoals mocht worden verwacht, stemde Juliana op 15 augustus definitief toe in een verloving en kreeg zij de volledige instemming van haar moeder voor dit besluit. Voorlopig zou de verloving geheim worden gehouden totdat Bernhard, nog steeds in dienst van I.G. Farben, zijn Nederlandse oriëntatieperiode van drie maanden aan het einde van 1936 had afgerond. Viel Nederland hem erg tegen, of kregen Juliana en Bernhard genoeg van elkaar, dan kon nog altijd worden teruggekrabbeld.
=
Op 15 augustus 1936 maken prinses Juliana en prins Bernhard in klein gezelschap een bergtocht in de omgeving van Grindelwald.
Beelaerts kreeg lof toegezwaaid voor zijn goede raad om ondanks ‘alle domme praat’ van Duitse familieleden Bernhard niet te laten vallen. ‘Want het is aan Uw beleid en doorzicht te danken, dat dit jonge paar elkaar gevonden heeft!’ Wilhelmina vond ‘Bernilo’ (zijn nu ook door haar geadopteerde koosnaam) ‘een open, eenvoudige, hartelijke jongen’. Wel hoopte zij – klonk hier enige aarzeling door? – dat haar aanstaande schoonzoon eenvoudig zou blijven. ‘De sprong is wel heel groot en hij moet wel heel sterke benen hebben om die weelde te kunnen dragen.’8 De eenvoudige jongen zelf reisde, eenmaal terug in Parijs, vrijwel onmiddellijk af naar Antibes, waar hij tot zijn ergernis geen kamer kon vinden in zijn favoriete hotel. Uiteindelijk legde hij het hoofd in Cannes ter ruste. Volgende brieven kwamen uit Baveno aan het Lago Maggiore en Berlijn. Na drie weken zou men elkaar terugzien. Dan zou Bernhard aan zijn inburgeringsstage van drie maanden in Amsterdam beginnen, waarvoor nu alles in overleg met I.G. Farben geregeld leek. Schoonmoeder in spe werd daarbij niet vergeten. Op 27 augustus liet Bernhard haar uit het Eden-Hotel in Berlijn in nog niet vlekkeloos, maar wel ontwapenend Engels weten:
My dearest Mammie... I hope to be able to be all your hope and want me to be – so that your next year and all the following ones are very, very fine and happy!9
Van het voornemen de verloving voorlopig geheim te houden, kwam echter niets terecht. Het had lang geduurd, maar de pers begon nu toch lont te ruiken. In het hotelregister in Bad Weissenburg werd de naam van Bernhard aangetroffen. Mogelijk hielpen de verheugde Von der Goltzen eraan mee om het nieuws te laten uitlekken. Heeft ook de omgeving van het Koninklijk Huis een handje geholpen? Een geheime verloving die mogelijk nog kon afspringen op Bernhards aanpassingsproblemen, was geen rustgevende gedachte. Toen de geruchten hardnekkiger werden, zat er niet veel anders op dan de heuglijke gebeurtenis zelf wereldkundig te maken om de pers voor te blijven. Nog even leek een indigestie van de prins, die in Berlijn met zijn moeder te veel kreeft had gegeten, de vreugde te bederven, maar de prins en route naar Den Haag wist tijdig van zijn ziekbed in Bad Driburg op te staan en de residentie te bereiken. Op dinsdag 8 september werd het blijde nieuws over de Nederlandse radio bekendgemaakt en konden de vlaggen uit. De vrees dat de keuze bij een deel van het Nederlandse volk slecht zou vallen – een Duitser en misschien, nog erger, een nazi – bleek ongegrond. Den Haag juichte en vergaapte zich aan een balkonscène bij paleis Noordeinde, waar het paar die dinsdagavond tegen zes uur in Bernhards twoseater arriveerde. ‘Hij blootshoofd met een zwarte bril op, aan het stuur, naast hem de Prinses met een grote vilten hoed op, waarom een groen lint.’ Het feest kon beginnen.10
Inburgering en uitburgering
De verloving was een feit, maar het plan dat Bernhard zich rustig zou kunnen inwerken in de voor hem nieuwe omgeving, was van de baan. Bij I.G. Farben moest hij ontslag nemen. Het zal hem een katterig gevoel hebben bezorgd, want hij had Juliana met enthousiasme over zijn toekomstige Amsterdamse werkkring geschreven. Er zat niets anders op dan een nieuw programma te volgen om hem de voor een Nederlandse prins-gemaal vereiste kennis en vaardigheden bij te brengen. Veel tijd viel er niet te verliezen. Het huwelijk zou al binnen vier maanden, op 7 januari 1937, worden voltrokken (de dag waarop in 1879 de ouders van Wilhelmina, koning Willem iii en prinses Emma, waren getrouwd). Enkele kopstukken uit het bedrijfsleven werden ingeschakeld om goede raad te geven. Een van hen was de ons al bekende Heldring, een nogal kritisch heer die zijn eerste indrukken van de prins in zijn dagboek noteerde: Hij bleek ‘een verstandig en prettig jongmens’ te zijn. Beleefd was hij ook. Toen hij enige bankbedienden ontwaarde die niet aan hem waren voorgesteld, had hij op eigen initiatief met hen kennisgemaakt. In Haagse hofkringen keek men wat op hem neer – ‘vindt zijn familie niet chic genoeg, hem te weinig uit de hoogte enz. enz. Gelukkig dat hij daarbij niet past.’ Heldring vond het wel zaak dat de prins zijn vrienden goed koos. De prinses zelf voelde immers hoegenaamd geen standsverschil aan.11
Bernhard kreeg van de Nederlandsche Handel-Maatschappij een werkkamer in het Amsterdamse hoofdkantoor (het gebouw ‘De Bazel’ in de Vijzelstraat, dat nu onderdak biedt aan het Amsterdamse stadsarchief). Tussen de Handel-Maatschappij, die later opging in de nadien ter ziele gegane en als Lazarus weer opgewekte abn Amro-bank, en het Oranjehuis bestonden immers oude historische banden. Daar zou hij zich op het Nederlandse zakenleven kunnen oriënteren. In feite vond die oriëntatie vooral plaats door middel van werkbezoeken aan en kennismakingsgesprekken met de directies van bedrijven. Röell, inmiddels tot secretaris van de prins benoemd, hield een dagboek bij van Bernhards gangen in deze maanden. Het leest een beetje als een museumgids. Het dagboek vermeldt onder meer bezoeken aan De Nederlandsche Bank, Hoogovens, Werkspoor, de Fokkerfabrieken, de bekende gloeilampenfabriek in het zuiden des lands, de textielfabriek Rigtersbleek te Enschede, stoomvaartmaatschappijen en diverse Nederlands-Indische cultuurmaatschappijen te Amsterdam, gevolgd door uitstapjes naar de in de hoofdstad gehouden Indische thee- en tabaksveilingen, de Rotterdamse havens, Schiphol, de Amsterdamse effectenbeurs enzovoort enzovoort.12
Wat magertjes stak het bezoek aan openbare instellingen daartegen af. Minister-president Colijn en minister van Justitie Van Schaik kregen op 5 november hoog bezoek, op 26 november volgde een rondleiding van de prins door de Tweede en Eerste Kamer (ook op Prinsjesdag had hij daar acte de présence gegeven). Verder woonde hij militaire oefeningen bij, terwijl een bezoek aan het eskadron pantserwagens in een Vughtse kazerne (‘bezichtiging wagens in overall’) de prins de indruk kon geven dat het Nederlandse leger, eenmaal van de modernste wapens voorzien, zijn mannetje stond. Het filmische resultaat van alle bezoeken werd tweemaal door het paar in de Cineac op het Haagse Buitenhof bewonderd. Kortom, het was een overladen programma, te meer daar de prins nog enkele dagen ging jagen in de bossen bij Het Loo en op Schiermonnikoog, Nederlandse les volgde en verschillende buitenlandse reizen maakte.
Nederlands ging hij leren bij de Amsterdamse hoogleraar Duits, J.H. Scholte. Heldring zag in deze germanist de aangewezen man om de prins het Nederlands bij te brengen, en liefst zo accentloos mogelijk. Scholte trachtte dit doel te bereiken door de prins uitspraakoefeningen te laten doen (‘elf snelle Belgen snelden van Delft naar Gelderland’).13 Vooral in de maanden november en december, toen het huwelijk steeds dichterbij kwam, is er intensief onder Scholtes leiding gestudeerd. Een groot succes werd de cursus, die ook na afloop van de huwelijksreis werd voortgezet, desondanks niet. De docent op jaren en de jeugdige student bleken elkaar niet zo goed te liggen of Bernhard had gewoon geen zin in het leren van rijtjes. Of was Scholtes veronderstelling juist dat men om het Nederlands perfect te leren spreken eerst binnenskamers duchtig op de uitspraak moest oefenen voordat men ermee naar buiten kwam? Na verloop van tijd hield Bernhard de lessen voor gezien, wat een teleurgestelde Scholte tegenover Heldring de opmerking ontlokte dat de prins maar ‘ein leichter Vogel’ was, wel intelligent maar geen doorzetter.14 Die kwalificatie is de prins later vaak nagedragen, maar lijkt in dit geval niet helemaal verdiend. Bernhard behield zijn leven lang zijn Duitse tongval (of cultiveerde hij die?) tot vreugde van talloze imitatoren en hun publiek op gezellige avonden. Hij schreef het Nederlands echter heel goed, zoals zijn brieven in de oorlogsjaren aan Juliana nog zullen aantonen.
Ook verschillende bezoeken aan Duitsland stonden op het programma. Bernhard reisde op 11 oktober 1936 naar Berlijn. Hij wikkelde daar zijn zaken af en nam afscheid van de Alte Kameraden uit zijn studententijd. Röell hoefde niet te assisteren. Een week later arriveerde Juliana per nachttrein. In haar Berlijnse hotel kreeg zij namens de Duitse regering bloemen aangeboden. In het gezelschap van prinses Armgard reisde het gezelschap vervolgens verder naar Reckenwalde. Daar werd een kleine week gelogeerd. De terugreis, dit keer in het gezelschap van Aschwin en Pantchulidzev en opnieuw van Armgard, liep via Lippe, waar de in 1918 afgezette vorst Leopold iv, het hoofd van het stamhuis, hen op zijn kasteel ontving, en langs het Westfaalse Bad Driburg, de Heimat van Armgards familie. Na terugkeer werd het Duitse politie-escorte verrast met een gesigneerd portret van het prinselijk paar, een cadeau dat ook de Nederlandse veiligheidsfunctionaris, C. Sesink, ten deel viel. Deze laatste zou de onafscheidelijke metgezel van de prins zijn en blijven op diens vele buitenlandse reizen voor en na de Tweede Wereldoorlog. Juliana zelf zou nog één keer in haar leven naar Reckenwalde terugkeren, eind september 1937, maar toen strikt incognito.
Op 17 november 1936 was Bernhard andermaal in Berlijn, waar hij, na een bezoek van vier dagen aan de Franse hoofdstad in het gezelschap van Aschwin en Pantchulidzev, met de nachttrein uit Parijs was aangekomen. Het bezoek gold ditmaal niemand minder dan Hitler, het Duitse staatshoofd, in de Präsidialkanzlei. Door het Nederlanderschap aan te nemen en zich blijvend in het buitenland te vestigen, verloor de prins immers zijn Duitse nationaliteit en nam hij formeel afscheid van zijn vroegere vaderland. Aangezien Hitler voor Nederland een ‘bevriend’ staatshoofd was – dat zou hij tot 10 mei 1940 blijven – en de prins de toekomstige schoonzoon van het staatshoofd van het bevriende nabuurland, dienden zekere beleefdheidsvormen in acht te worden genomen. Bernhard was in het gezelschap van Röell, die noteerde hoe eerst de prins in ‘geklede jas’ alleen de kamer van de Führer binnenging voor een gesprek van circa tien minuten onder vier ogen (of zes als men die van de ook aanwezige kanselarijchef Otto L. Meißner meerekende). Daarna mocht Röell eveneens binnenkomen voor een vervolggesprek van opnieuw tien minuten. Heel geanimeerd schijnt de conversatie niet te zijn geweest. Volgens de Nederlandse gezant te Berlijn, Van Limburg Stirum, die zijn informatie van Bernhard of Röell moet hebben gekregen, ging ze hoofdzakelijk over auto’s. Op de gezant zelf maakte de prins (het was hun eerste ontmoeting) ‘een alleraangenaamste indruk’. Over diens vrienden, voor zover door Bernhard voor zijn huwelijk uitgenodigd, was Van Limburg Stirum minder te spreken. Sommigen hoorden naar de spontane mening van de gezant op zijn hoogst bij de jachtopziener aan tafel thuis en zeker niet bij het prinselijk paar.15
Latere mondelinge of schriftelijke contacten tussen de prins en zijn vroegere staatshoofd zijn er niet meer geweest. Alleen tijdens de festiviteiten in de aanloop tot het huwelijk heeft de prins zich tot twee keer toe tot de Führer van alle Duitsers gewend. Het feest dreigde immers in het water te vallen. Verschillende incidenten met de in Nederland in brede kring gehate hakenkruisvlag, sinds 1935 de officiële vlag van het Derde Rijk, en kwesties rond het al dan niet spelen van het Duitse volkslied, dat na 1933 ‘verrijkt’ was met een strofe uit het Horst Wessellied, het partijlied van de nsdap, wekten de ergernis van de Duitse regering. In haar nationalistische gevoelens gekwetst stookte zij in pers en radio het vuurtje op en legde een aantal voor het huwelijk uitgenodigde gasten reisbelemmeringen op. Bernhard of beter zijn secretaris klom in de pen om de zaak zo goed mogelijk te sussen in een, door de prins op het Duits nagekeken, brief van 1 januari 1937 aan de ‘Hochzuverehrender Herr Reichskanzler’.
Röell deed het effect van deze persoonlijke brief teniet door een dag later in te stemmen met een, mede door zijn toedoen, uiterst ongelukkig geredigeerd communiqué van het Algemeen Nederlands Persbureau. Het riep opnieuw de toorn van de Duitse regering over het hoofd van de prins af. Getracht werd nog de blaam op het anp te werpen, maar er was geen ontkennen of ontkomen aan. De schuld lag wel degelijk bij Röell en daarmee indirect bij de prins. Op 3 januari 1937 ging Bernhard in een tweede brief aan Hitler – die niet bewaard is gebleven (ook in het Koninklijk Huisarchief is hij niet te vinden) – opnieuw door het stof. De afwezigheid van de talrijke Duitse familieleden en vrienden bij het huwelijk zou op de feestvreugde een al te zware domper zetten, zodat de Duitse regering dringend verzocht werd de ongelukkige woorden van het communiqué maar te vergeten.16 Dat deed zij, waarna de Duitse gasten wel mochten komen. Hun volkslied, dat tevens partijlied was, werd na protest van Peter van Anrooy, die zich met een aantal musici liet vervangen, toch gespeeld op de feestelijke gala-avond voorafgaand aan het huwelijk. De aanwezige Duitsers zongen en brachten zoals oom Adolf van Mecklenburg de Hitlergroet. Het Nederlandse publiek zweeg, maar zong uit volle borst mee met het daarna voor de Britse gasten ten gehore gebrachte ‘God Save the King’.
De opmaat tot het huwelijk maakte een einde aan de loopbaan van Röell als Bernhards particulier secretaris. Als koninklijk houtvester en jagermeester bleef hij echter in de jaren daarna met de prins zeer vriendschappelijk betrekkingen onderhouden. Zijn vrouw, Martine Röell-del Court van Krimpen, was een van Juliana’s beste vriendinnen en zou haar in 1940 op de reis naar Canada met hun dochtertje Renée vergezellen. Hijzelf bleef in Nederland achter; als slachtoffer van de Duitse bezetter overleefde hij de oorlog niet.
Huwelijkssluiting en huwelijksreis
Voor de huwelijkssluiting op 7 januari 1937 moest nog een aantal praktische zaken worden geregeld. Bernhard werd Nederlander, kreeg verschillende, niet al te hoge, Nederlandse militaire rangen en werd daags voor zijn huwelijk prins der Nederlanden. Een verenigde vergadering van Eerste en Tweede Kamer gaf haar goedkeuring aan het voorgenomen huwelijk. Tegenstemmers uit socialistische hoek, zoals in 1901 bij het huwelijk van Wilhelmina en Hendrik, ontbraken. Er werd een huwelijksovereenkomst ondertekend tussen beide partijen en een familieverdrag gesloten tussen koningin Wilhelmina en het hoofd van het Huis Lippe, Leopold iv. Ons interesseert uiteraard het meest de huwelijksovereenkomst waarin Juliana en Bernhard elkander gedurende hun gehele leven ‘liefde, trouw en hulp, zoals dit aan Christelijke echtgenoten volgens de voorschriften der Heilige Schrift betaamt’, beloofden.17 Nobele woorden die, gelijk in zulke gevallen te doen gebruikelijk, gevolgd werden door een reeks vermogensrechtelijke bepalingen. Zo werden de goederen en schulden van de aanstaande echtgenoten volkomen gescheiden gehouden, terwijl ieder in beginsel de helft van de kosten van de gemeenschappelijke huishouding zou dragen. Juliana behield het eigen en vrije beheer van haar vermogen en inkomen, iets wat bij de tot 1956 in Nederland bestaande wettelijke handelingsonbekwaamheid van de gehuwde vrouw niet vanzelf sprak. De opvoeding van de kinderen, indien die er mochten komen, zou in beginsel door de echtgenoten in onderling overleg worden geregeld. Later, toen de gemoederen in de zaak-Hofmans hoog opliepen, is hier door Bernhard wel eens een beroep op gedaan.
Op 7 januari 1937 werd onder grote publieke belangstelling het huwelijk voltrokken op het Haagse stadhuis en daarna ingezegend in de Grote of Sint-Jacobskerk in Den Haag. Het was dezelfde kerk waar ook Wilhelmina en Hendrik waren getrouwd. De feestelijkheden die het geheel omlijstten, vormden een welkome afwisseling met de ellende van de crisisjaren. Ze begonnen op 19 december – na de aantekening ten stadhuize van de ondertrouw – met een diner, de opvoering van het blijspel Veel geluk en een serenade van de vvsl, de studentenvereniging van de bruid. Het anders zo stijve hof in Den Haag verkeerde wekenlang in een uitgelaten stemming en maakte kennis met Bernhards meegebrachte, internationaal georiënteerde vriendenschaar, zijn jetset zouden wij nu zeggen. Zo was er een bal masqué op paleis Noordeinde op oudejaarsavond 1936 waar Bernhard tezamen met zijn broer Aschwin verscheen in het uniform van Franco-soldaat. Om ‘de mensen te shoc-keren’, zoals hij een kwarteeuw nadien aan zijn biograaf Alden Hatch uitlegde.18
Onder de talrijke Duitse gasten bij het huwelijk bevond zich een enkele schijnbaar ongenode. Het gold Walter Wunderlich, Bernhards vroegere ss-meerdere uit Berlijn. Toen hij zich onverwacht (?) aan het paleishek meldde, werd hij door de prins met de hartelijkheid aan een oude vriend verschuldigd ontvangen.19 De horeca in Den Haag deelde in de vreugde. Voor haar Duitse gasten, die immers niet over deviezen beschikten (die waren bestemd voor de Duitse herbewapening), had Wilhelmina op ruime schaal bonnen ter beschikking gesteld waarmee in restaurants kon worden betaald, uiteraard pas nadat de champagne rijkelijk had gestroomd.20
Eén bruidsgedicht onder de vele in het door vrienden en leden van de hofhouding vervaardigde ‘Bruidsboek’ verdient het aan de vergetelheid te worden ontrukt. Zinspelend op het huzarenuniform met kolbak waarin de prins zich had uitgedost bij zijn beëdiging als Nederlands officier enkele dagen eerder, begon het zo:
De bruid die gaat met een Huzaar
De liefde is nog niet een jaar.
Zij houdt van hem en hij van haar.
Welke gedachten en gevoelens koesterde de bruid? Het was vooral Bernhard naar wie onze belangstelling tot nu toe uitging. Zijn levensloop gaf hiertoe wel enige aanleiding. Bovendien bleven in de vooroorlogse periode zijn brieven aan Juliana bewaard. Daarentegen zijn Juliana’s brieven in deze jaren vrijwel alle verloren gegaan. Hun wederzijdse bewaard gebleven briefwisseling begint pas in juni 1940 in ballingschap, wanneer zij door een oceaan van elkaar gescheiden zijn. Slechts een enkele terloopse aantekening van een hofdame kan enig licht op Juliana’s gevoelens werpen. Dat zij hem vol overtuiging het jawoord gaf, lijdt echter geen twijfel. In later jaren zou zij hem er meer dan eens aan herinneren hoezeer hij veranderd was ten opzichte van de man die zij in 1936 had leren kennen en liefhebben. Maar haar huwelijk betekende voor Juliana meer dan het einde van een lange periode van knagende onzekerheid, waarin slechts vaststond dat zij moest trouwen met een ebenbürtige gemaal, wie hij ook mocht zijn. Het was in alle opzichten ook een bevrijding.
Juliana had bijna dertig jaar een leven geleid dat gedomineerd werd door een wilskrachtige en dominante moeder. Steeds had zij in de schaduw van Wilhelmina en het strenge hofprotocol geleefd; steeds hadden zij in elkaars gezelschap verkeerd, zelfs tijdens hun vakanties. Daarbij was Juliana enig kind, zodat alle moederlijke aandacht en zorg naar haar uitgingen. Alleen haar twee Leidse studentenjaren hadden de jonge prinses een betrekkelijke vrijheid gebracht, alleen toen had zij zich enigszins kunnen onttrekken aan de goed bedoelde, maar juist daardoor ook zo drukkende aanwezigheid en invloed van Wilhelmina. Aan het einde van haar studententijd werd de vroegere twee-eenheid hersteld, om na de dood van Hendrik en Emma in 1934 alleen maar sterker te worden. Naaste familie was er niet meer. Van de neven en nichten van haar moeder werd alleen contact onderhouden met prinses Alice in Engeland, een leeftijdgenote van Wilhelmina. Het karakter van Juliana moet daardoor diepgaand zijn beïnvloed. Als jong kind werd zij geacht zich ‘lief’ te gedragen. Haar protest daartegen kwam tot uiting in driftbuien die het gevolg hadden dat zij van het hofpersoneel steevast haar zin kreeg. Drift loonde. Als jonge vrouw en troonopvolgster, vanaf haar vroegste jeugd voorbestemd om een staatsambt te vervullen dat zij niet wenste, moet zij zich in veel opzichten de mindere van haar moeder hebben gevoeld. Bernhard kwam in Juliana’s leven daarom niet alleen als echtgenoot, maar ook als de ridder op het witte paard die haar, al was het maar tijdelijk, wegvoerde uit de gouden kooi. Bovendien was hij bereid, indien nodig, de wil van haar moeder te trotseren. De indruk die dat op Juliana maakte, moet des te sterker zijn geweest waar hij zich zo onverwacht manifesteerde als de eerste en enige man in haar leven met wie zij een relatie kon opbouwen.
=
Tijdens de huwelijksplechtigheid van Juliana en Bernhard in het Haagse stadhuis zet Juliana haar handtekening (foto F.Ziegler).
Het besluit om een lange huwelijksreis te maken, de keuze van het sinds Emma’s dood leegstaande paleis Soestdijk als residentie van het jonge paar in het voorjaar van 1937 en het eigen leven dat zij daar gingen leiden, waren voor Juliana even zovele manifestaties van die pas verworven zelfstandigheid. Die eerste drie huwelijksjaren moeten voor haar een gelukkige tijd hebben gevormd, een geluk dat nog werd verhoogd door de voorspoedige geboorte van twee gezonde dochters.
De huwelijksreis duurde inderdaad opmerkelijk lang: drie maanden. Hij markeerde op niet mis te verstane wijze de breuk met een verleden, waarin Wilhelmina gewoon was haar dochter bijna dagelijks te zien. Juliana en Bernhard reisden privé, zonder gevolg. Alleen Sesink, die voor hun beveiliging moest zorgen, liet zich niet afschudden. De reis voerde eerst naar de besneeuwde Karpaten bij Krynica in Polen, waar hun door vrienden van Bernhard gedreven honeymoon-hotel al spoedig door fotografen belegerd werd, toen via Boedapest naar Oostenrijk en Italië en uiteindelijk naar Monte Carlo en Parijs. Over het algemeen waren het mondaine bestemmingen waar Bernhard zich als een vis in het water moet hebben gevoeld, waar vrienden en vriendinnen zich bij zijn gezelschap voegden, en de prinses dapper leerde meezwemmen. In zijn dagboek noteerde zakenman en prinselijke tutor Heldring op 18 maart 1937 knorrig dat het jeugdige paar wel erg lang in Mittersill bij Salzburg bleef hangen,
dat een verzamelplaats van Amerikaanse en Engelse nouveaux riches en Oostenrijkse adellijke klaplopers is. Zij hebben er ‘the time of their life’, maar van enige instructie in waardigheid, die bij de Prinses niet overbodig is, komt niets in. Te vrezen is ook, dat hetzelfde gezelschap later habitué op Soestdijk wordt. Er is op het ogenblik niemand om hen te adviseren. Zij zijn er met hun tweeën op uitgetrokken, zelfs zonder knecht of kamenier.21
Mondain gekleed en gekapt, naar de laatste mode, keerde Juliana met ‘Benno’ op 6 april 1937 naar Nederland terug. Wilhelmina sloeg de gedaanteverwisseling die haar dochter had ondergaan ongetwijfeld met verbijstering gade, maar zweeg wijselijk. De eer voor deze transformatie werd opgeëist door tante Allene. In overleg met Bernhard had zij het Parijse modehuis uitgezocht dat Juliana adviseerde, en ook een Amerikaanse schoonheidsspecialiste met de boot laten overkomen, Miss Gloria Bristol. In de Philadelphia Record van 9 oktober 1937 deed zij een, met pakkende foto’s opgeluisterd, verslag van de geslaagde verandering van Juliana ‘from a plump, placid pleasant lass into an almost dashing young woman of the world’. Daartoe had zij de prinses, ‘a fat, jolly, healthy, rather overdressed farmer’s daughter’, op dieet gezet, waardoor zij 23 pond aan gewicht verloor. Bernhard kon tevreden zijn.
Nieuw leven op Soestdijk
De kritische geluiden in het toen nog zo puriteinse Nederland over de escapades van de pas gehuwden werden spoedig gesmoord in het blijde nieuws dat de prinses in verwachting was. Juliana maakte het op 15 juni 1937 zelf voor de radio bekend. Natuurlijk kwam deze aankondiging niet alleen haar populariteit maar vooral die van Bernhard ten goede. Hij had gedaan wat van hem verwacht werd, voor nageslacht zorgen. Veel anders kreeg hij in deze eerste jaren op Soestdijk niet te doen. Hij moest zichzelf maar amuseren.
Waar de gangen van het koninklijk gezin nauwlettend werden gevolgd, oogstten zijn pogingen zijn overvloedige vrije tijd te doden soms kritiek. Ten eerste werd zijn passie voor de jacht niet door iedereen gewaardeerd. Anders dan Hitler, die zich met door hem gevoederde hertjes liet fotograferen, maakte Bernhard er juist jacht op. Dierenvrienden plachten hem onder toezending van foto’s van de tierfreundliche Führer voor te houden hoezeer hij, vergeleken bij de leider van alle Duitsers, tekortschoot. Verder bleek hij niet erg ontvankelijk voor de zondagsheiliging. Hij tenniste op zondagen en ging dan soms spelevaren met het jacht de ‘Piet Hein’, dat hem en Juliana bij hun huwelijk door het dankbare Nederlandse volk geschonken was. In de tuinen van Soestdijk verscheen in 1938 een zwembad. Wie weet deed het ook op zondag dienst! Het orthodox-protestantse volksdeel fronste daarover de wenkbrauwen. Dat hij voor zijn dure pakken aan Engelse kleermakers de voorkeur gaf boven Nederlandse, werd hem evenmin in dank afgenomen.22
En dan was er Bernhards voorliefde voor snelle auto’s en dito roekeloos rijgedrag. Het kostte hem bijna zijn leven. Op 29 november 1937 reed hij in de vroege ochtend, op weg naar een jachtpartij, op de Muiderstraatweg in op een vrachtauto die onverwacht de weg overstak. Het valt niet aan te nemen dat Bernhard de vrachtauto niet gezien heeft of te laat reageerde. Daarvoor ontpopte hij zich later tot een veel te goed amateur-vlieger. ‘Ik had een opgevoerde Ford die reed als een raket,’ zei hij er later zelf van, dat wilde zeggen ongeveer 160 kilometer per uur.23 Hij werd in het Amsterdamse Burgerziekenhuis opgenomen in een toestand die als ‘vrij ernstig’ werd omschreven.
De ontsteltenis bij Juliana en haar moeder was groot. Zeven maanden zwanger en dan weduwe, het was een afschuwelijk vooruitzicht. Moeder en dochter, weer hecht met elkaar verenigd, namen eveneens hun intrek in het ziekenhuis om de verdere ontwikkelingen op de voet te volgen. Het heette dat het telkens heen en weer rijden van de prinses (naar Soestdijk) te vermoeiend was. De kerstdagen werden in het ziekenhuis à quatre op en aan het ziekbed doorgebracht.
De prins had, zoals zo vaak in zijn leven, veine. Autogordels werden nog niet gedragen, maar hij kwam ervan af met een zware hersenschudding en verwondingen aan een oogkas zonder dat operationeel ingrijpen nodig was; de schedel was niet beschadigd, ook psychisch waren er geen afwijkingen. Wel bleek jaren later bij een medisch onderzoek dat enkele nekwervels waren gebroken, die vervolgens, zij het scheef, weer aan elkaar waren gegroeid. Wie voorbestemd is 93 te worden, overkomt dat. Een hofjager, die naast de prins zat, had een hoofdwond opgelopen en een gebroken knieschijf met blijvend letsel als gevolg. Op 8 december 1937 werd de uitgifte van het dagelijkse communiqué over de vorstelijke patiënt gestaakt. Niet zonder een zeker sangfroid liet de prins kerst- en nieuwjaarskaarten verzenden, waarop zijn totaal vernielde auto stond afgebeeld met de aansporing: ‘Let this be a lesson to all of us here – And now I wish you a Merry Xmas and a Happy New Year.’24 Op 5 januari 1938 mocht hij weer naar huis of beter naar paleis Soestdijk. Zijn belangstelling voor nieuwe snelle auto’s bleef ongeschokt. Een uitnodiging voor een proefrit begin 1939 met een ultramoderne 12-cilinder Rolls Royce moest vanwege andere verplichtingen met spijt in het hart worden afgezegd.25
Het had dus niet veel gescheeld of de prins had de geboorte van prinses Beatrix op 31 januari 1938 niet meer beleefd. Nu was hij er wel en maakte hij zelf foto’s van de pasgeborene, die eerder in de Engelse dan in de Nederlandse dagbladen verschenen. Begrijpelijk was de frustratie groot. Er werd gemompeld dat de prins of misschien zijn moeder de foto’s had verkocht, maar de zaak lag toch anders. De foto’s van de hoffotograaf F. Ziegler werden via Associated Press in het buitenland verspreid (in Nederland en Koloniën door Nijgh en Van Ditmar). De door Bernhard gemaakte foto’s van de jonge prinses waren kosteloos ter beschikking gesteld en vielen buiten het bestaande distributiemonopolie. Op voorstel van de Nederlandse Dagblad Pers was de publicatie in Nederland opgehouden om de provinciale kranten, die later werden bevoorraad, niet te duperen. Buitenlandse bladen hadden hieraan geen boodschap.26
De algemene feestvreugde over de geboorte van het prinsesje werd er niet door verstoord. Het Oranjehuis had, naarmate de internationale toestand en de directe toekomst zich dreigender lieten aanzien, aan populariteit gewonnen. Het volk of, om het minder verheven te zeggen, de grote meerderheid van de mensen, heeft nu eenmaal behoefte aan een bovenpartijdig verenigings- en identificatiepunt dat uitdrukking geeft aan het nationaal besef en de nationale saamhorigheid. En wat dient dat doel beter dan een gezin met jonge kinderen aan het hoofd van de staat?
Zelfs menige socialist stak op 31 januari 1938 de vlag uit. Een overtuigd sociaal-democraat als Willem Drees hoorde daar intussen niet bij. Hij vlagde nooit op Koninginnedag, maar op de Dag van de Arbeid, 1 mei, en dan natuurlijk met de rode vlag. Hij was principieel republikein, geheel volgens de officiële lijn van zijn partij, de sdap, al werd die partijlijn in de jaren dertig minder scherp getrokken dan vroeger. In de raad van commissarissen van de socialistische Arbeiderspers had Drees zich verzet tegen het voorstel om te vlaggen bij het huwelijk op 7 januari. Wel zou hij als Haagse wethouder, dus ambtshalve, de inzegening van het huwelijk van Juliana en Bernhard in de Grote Kerk bijwonen, al zag hij volgens het verslag van zijn vrouw aan moeder Drees alleen de kruinen van het bruidspaar.27 Steeds minder partijgenoten dachten echter zo rechtlijnig als de latere minister-president. Tegenstanders van het erfelijke koningschap werd het ook niet gemakkelijk gemaakt, wanneer deze inbreuk op het democratisch beginsel uitdrukking vond in een jong prinsesje dat door een stralende, trotse moeder of vader op de voorpagina van de krant aan de fotograaf werd getoond. Zelfs een links-liberaal blad als De Groene legde bij de geboorte van het tweede prinsesje, Irene, het hoofd in de schoot. Het gaf in zijn kolommen alle ruimte aan het door een voormalige hoofdredacteur (de Utrechtse historicus G.W. Kernkamp) gehouden betoog dat Oranje en de nationale vrijheid twee hecht verbonden begrippen waren. Redacteur van het blad was toen een tweede historicus, Loe de Jong, die er blijkens zijn latere geschiedwerk niet anders over dacht. Zo ver was Drees in 1939 nog niet.28
Vakantiereizen
Voor een rustig huiselijk bestaan aan de zijde van vrouw en kind op paleis Soestdijk bleek Bernhard niet in de wieg gelegd. Op 31 maart 1938 konden de kranten melden dat hij in het gezelschap van zijn broer Aschwin (en de onafscheidelijke Sesink) twee dagen eerder naar het buitenland was vertrokken ter bevordering van zijn definitief herstel. Dringend werd de pers namens de prins verzocht geen verdere aandacht aan deze reis te schenken. Anders zou zijn zo broodnodige rust gevaar kunnen lopen! Met het anp werd afgesproken niet over de reis te berichten. Niet iedere redacteur van dit Nederlandse persbureau was het daarmee eens, te meer waar de buitenlandse media zich natuurlijk niet aan banden lieten leggen.
Het is gewoonweg belachelijk dat wij berichten achterhouden welke overal elders worden gepubliceerd en omgeroepen. Het is krankzinnig en wij slaan tegenover onze leden een figuur dat ik niet kan verdedigen.29
Maar het hielp niet. De (in de plaats van Röell benoemde) particulier secretaris van de prins, jhr. C. Dedel, was niet te vermurwen en de Nederlandse pers hield zich over het algemeen braaf aan het verzoek om over de reis (en volgende reizen van het prinselijk paar) het stilzwijgen te bewaren. De terughoudendheid, ja zwijgzaamheid, van de Nederlandse pers in de Greet Hofmans-affaire, die zo verschilde van de uitbundige berichtgeving in buitenlandse persorganen, had dus een lange voorgeschiedenis. Een rustige vakantie werd het in 1938 desondanks niet, maar dat lag meer aan de prins zelf dan aan het journaille.
=
You see here the wreck of a car, which one day
Was smashed for maintaining the right of the way.
This right did not help the driver long,
He’s in hospital now, just as if he’d been wrong.
Let this be a lesson to all of us here –
And now I wish you,
A merry xmas
and
a happy new year
Kerstkaart voor relaties van Bernhard in 1937.
Zijn reis voerde per ss ‘Kotanopan’, een vrachtboot die voor de Rotterdamsche Lloyd een dienst op Nederlands-Indië onderhield, van Rotterdam naar Palermo. Indië zelf was natuurlijk een veel meer voor de hand liggende bestemming geweest. Had de prins niet kort na zijn verloving voor de radio gezegd dat hij zijn ‘economische studiën’ van Nederland en speciaal van de overzeese gewesten wilde voortzetten?30 De kolonie bleef echter voor hem voorlopig verboden terrein. Voor Wilhelmina lag Indië te ver weg. De tropische gevaren in de vorm van dodelijke infectieziekten, amok makende inlanders, de hitte, wilde dieren (waarop de prins zelf maar al te graag jacht had gemaakt) enzovoort enzovoort waren te groot om daaraan de jonge vader bloot te stellen. Zelfs het feit dat de koning der Belgen, Leopold iii, als kroonprins tweemaal de Nederlandse kolonie had bezocht, waarvan één keer in gezelschap van zijn vrouw, de Zweedse prinses Astrid, en het er zonder kleerscheuren van af had gebracht, kon haar niet op andere gedachten brengen. Pas toen de kolonie een ex-kolonie was geworden, zou Bernhard evenals Juliana voor het eerst voet op Indonesische bodem zetten. Er zat voor hem niets anders op dan in Palermo met zijn broer van boord te gaan.
Italië zou per auto worden verkend. Daartoe diende de nieuwe, van de fabriek naar Sicilië getransporteerde Alfa Romeo; volgens de Nederlandse gezant in Rome was die door Juliana betaald.31 Bernhard, niet gehinderd door enig verkeerstrauma, bleek zeer over deze sportieve auto te spreken. Hij had er eenmaal zelfs 170 kilometer per uur mee gehaald! Minder was hij dat over de Nederlanders die hem onderweg herkenden en dit, zoals in zijn hotel San Domenico in Taormina, ‘zum Kotzen’ lieten blijken. In volgende brieven werd Juliana verslag gedaan van afgelegde afstanden over smalle en kronkelige wegen, soms 300 kilometer op een dag, de vele bochten in de weg (‘Kurven, Kurven. Kurven’) en het weer dat soms tegenzat (‘Heute war auch Sauwetter!!!’).32 Trix werd in de vaderlijke brieven regelmatig met kussen bedacht (‘Kuss an Trix’), terwijl hij bij Juliana klaagde dat hij soms zo lang op een brief van haar moest wachten (‘Vereinsamten alten Pascha’). Via Parijs keerde het gezelschap op 22 april 1938 naar het vaderland terug, de prins ‘vol verhalen en bruin verbrand’.33
Dichter bij huis bleven zijn uitstapjes te paard in de omgeving van Soestdijk. Zo belandde hij een keer in ‘een gekkengesticht wat minder prettig was maar goed afliep. After all was het nog grappig.’34 Iets wat zich goed laat indenken: een jongeman die zich te paard bij de poort meldt, Nederlands met een zwaar Duits accent spreekt, en beweert dat hij een prins is! Er werd ook gemeesmuild over zijn hartelijke contacten met een andere Utrechts landgoedbewoner, de voormalige Duitse keizer te Doorn. Op 2 juni 1937 ging de prins hem opzoeken, op 21 juni 1937 bracht Wilhelm ii een tegenbezoek op Soestdijk. Hij kwam een tweede keer op 21 mei 1939, tezamen met zijn vrouw, prinses Hermine. Er werd thee gedronken en de prins vertoonde een paar door hem gemaakte films. Ook de dochter werd in de voorstelling betrokken. ‘Voor ’t vertrek wordt Prinses Beatrix vertoond die er doddig uitziet in een lichtblauwe jurk,’ aldus de hofdame van dienst.
De liefde van de prins en van Juliana voor het witte doek kreeg ruim baan. Bijna elke avond was de filmzaal van het paleis in gebruik. Zelfs in de barre oorlogswinter van 1939 op 1940, toen het land gemobiliseerd was en de angst voor een Duitse aanval groot, zorgden (meestal Amerikaanse) films – soms echte ‘Hollywood-draken’ volgens dienstdoende hofdames – op menige avond voor afleiding.
Met het hele gezin, inclusief de kleine Trix, werd van 21 juli tot 8 augustus 1938 een buitenlandse vakantiereis gemaakt. Niet iedereen zal over de bestemming even gelukkig zijn geweest, maar publiciteit kreeg het uitstapje nauwelijks. Heiligendamm aan de Oostzee in Mecklenburg was het reisdoel. De familie logeerde in een van de groothertog gehuurd onderkomen (Villa Krone) en ook de ‘Piet Hein’ werd naar de Oostzeekust gedirigeerd. Melk van de koninklijke boerderij Het Loo werd dagelijks per klm-toestel aangevoerd voor de baby, die verstoken bleef van het lokale product. Erg behaaglijk kan de stemming niet zijn geweest. Het vreedzame Oostenrijk was net bij Duitsland ingelijfd. Hitler en zijn trawanten triomfeerden en maakten zich op voor de volgende slag, de amputatie en gedeeltelijke annexatie van Tsjecho-Slowakije, waarvoor het akkoord van München eind september de weg zou effenen. Het weerhield het paar niet van een tweede reis per auto door Duitsland en Italië van 15 tot 23 augustus 1938. Eerst werd Aken bezocht, waar Armgard een kuur deed; daarna werd verder getrokken naar Venetië. Beatrix bleef deze keer onder de hoede van grootmoeder Wilhelmina op het zomerverblijf ‘De Ruygenhoek’. In de laatste week van februari 1939 volgde nog een wintersportreis naar Grindelwald in Zwitserland, die een maand duurde. Het hele gezin, vergezeld van hofdames, vrienden en vriendinnen, ging mee plus in een aanpalend wintersportoord (schoon)moeder Wilhelmina.
Van 2 tot 19 mei 1939 was Bernhard weer op reis, ditmaal helemaal alleen naar de Italiaanse Alpen. Juliana, in verwachting van haar tweede kind, bleef thuis. Zelfs Bernhard voelde zich er wat ongemakkelijk onder:
Ich habe so ein ganz klein bisschen klamgefühlt dass ich nun gehen kann und Du musst zuhause bleiben – aber ich musste mal raus. Ist est sehr schlimm?35
De bestemming was nu hotel Grande Albergo Cervinia in Breuil, Valtournanche, Aosta. Helaas bleek het hotel bijna leeg en daardoor erg saai. Alleen met de toevallig aanwezige Italiaanse kroonprins was het ‘erg gezellig’ geweest bij het eten. Gelukkig was er veel sneeuw gevallen. Als er niet te skiën viel, was er absoluut niets te doen ‘behalve slapen en in slechte humeur zijn’. Dit keer was de brief niet gericht aan ‘Mein liebes Lulalein’, maar aan Wilhelmina, die ‘heel veel liefs van je arme ingesneeuwde Bernilo’ in ontvangst mocht nemen.36
Via Reckenwalde kwam hij weer thuis. Ongetwijfeld zal hij een kijkje hebben genomen in het pas aangekochte bos bij het ouderlijk huis. De aankoop was, evenals de financiering van de restauratiewerkzaamheden op Reckenwalde, betaald met het geld van Bernhard op zijn geblokkeerde rekening in Berlijn, maar dat geld was pas vrijgegeven nadat uit het vermogen van Juliana de tegenwaarde van honderdduizend Reichsmark in Nederlandse guldens (dat wil zeggen ruim zeventigduizend gulden) als een soort leges aan de Duitse Golddiskontobank te Berlijn was overgemaakt.37 Het is niet uitgesloten dat dit bedrag geheel of gedeeltelijk verhaald is op de grondwettelijke toelage van Bernhard.
Schoonmoeder en schoonzoon
Wilhelmina kan dit gereis van haar schoonzoon niet met onverdeelde instemming hebben aangezien. Hoorde hij niet thuis bij zijn jonge gezin? En ook over sommige reisbestemmingen heeft zij mogelijk haar twijfels gehad. Zelf zou zij Duitsland voor het laatst in 1936 bezoeken om er daarna ondanks haar talrijke Duitse familie nooit meer één stap te zetten. Aan de andere kant was de afwezigheid van het gezinshoofd natuurlijk een prachtige aanleiding om de banden met haar dochter weer aan te halen. Had pater H.Th.M. de Greeve, de bekende katholieke radiospreker van het Lichtbaken, niet bij Juliana’s huwelijk beklemtoond: ‘De dag van trouwen is altijd een dag van rouwen voor de moeder. Want als zij op haar kind wacht, wacht zij hoogstens op een bezoek.’38 Hoewel Wilhelmina niet naar katholieke geestelijken placht te luisteren, moeten deze woorden haar uit het hart zijn gegrepen.
De vergelijking tussen haar overleden echtgenoot en haar schoonzoon, die zij zonder twijfel vele malen voor zichzelf gemaakt heeft, zal overduidelijk in het voordeel van haar ‘Bernilo’ zijn uitgevallen. Hij bezat alles wat Hendrik had gemist: vlotheid, charme, gemakkelijke omgangsvormen, zelfbewustzijn, intelligentie en talenkennis. Welke schoonmoeder zou niet bezwijken voor epistels die eindigden met de verzekering:
Heel veel liefs van Lula en mij en tot spoedig weer. Het was zoo gezellig met jij!! Ik weet niet hoe ik sluiten moet in het Nederlandsch?? Es küsst Dir die Hand, Dein Bernilo.
Of:
Wil je mijn vouten excuseren, Lieve Moeder, omdat ik niet zonder schrijven kan.39
Hij legde daarnaast belangstelling aan de dag voor zaken die haar zeer ter harte gingen. Dat gold in de eerste plaats het militaire. Bernhard woonde regelmatig legeroefeningen bij en verblijdde soms de deelnemende officieren met door hem gemaakte foto’s. Hij volgde lessen aan de Hogere Krijgsschool (wat nu zo lamlendig het Instituut Defensie Leergangen heet). Hij verloochende zijn Duitse afkomst evenmin in zijn belangstelling voor uniformen en was daarin zeer pünktlich. Zo liet hij het veelgeplaagde anp weten dat hij bij het huwelijk van lord Chichester, derde secretaris van het Britse gezantschap in Den Haag, en freule Ursula von Pannwitz, de in Heemstede woonachtige telg uit een Duitse familie, in maart 1940 niet verschenen was in het groot tenue der gele rijders, zoals abusievelijk gemeld, maar in het blauwe uniform van de huzaren. Hij verzocht een rectificatie aan de krantenredacties te zenden.40
Hij kwam zo nu en dan ook opdagen bij zittingen van de Raad van State, waar doorgaans weinig tot de verbeelding sprekende onderwerpen werden behandeld. Groot was zijn animo niet. ‘Voor constitutionele zaken ben ik niet geboren,’ zei hij ten overvloede aan het einde van zijn leven.41 Wij herinneren ons nog hoe hij in zijn brieven uitzag naar gesprekken met Juliana, mits niet ‘zu staatsrechtlich’. Studie van de Grondwet over zijn rechten en verplichtingen als prins-gemaal – een titel die hij verfoeide – zou trouwens weinig hebben opgeleverd. Afgezien van de vermelding van zijn jaarlijkse toelage van tweehonderdduizend gulden, die in 1938 in de Grondwet kwam, bewaarde dit staatsstuk over die rechten en verplichtingen een volstrekt stilzwijgen. Als hij zich in zijn latere leven soms van het Nederlandse staatsrecht weinig aantrok, kon hij in elk geval niet met de Grondwet in de hand worden terechtgewezen. Wel werd zijn doen en laten op grond van het ongeschreven staatsrecht begrepen geacht in het ten opzichte van het staatshoofd geldende beginsel van de ministeriële verantwoordelijkheid. Het was niet iets om in die vooroorlogse jaren over wakker te liggen. Volgens de prins werd hij door zijn schoonmoeder buiten alle staatszaken gehouden; zij besprak deze met haar dochter en die mocht er weer niet met Bernhard over praten.
Het was niet zo dat Wilhelmina haar schoonzoon niet volledig vertrouwde. Hij werd in juni 1939 belast met de uitvoering van de reorganisatie van de hofhouding. Uit bezuinigingsoverwegingen zouden daarbij verschillende afdelingen worden samengevoegd. Dit zal hem bij het hofpersoneel niet geliefder hebben gemaakt. Moet men de prins geloven in het interview dat ik in 1992 met hem had, dan was de vooroorlogse hofhouding een weinig inspirerend geheel. Op zijn verzoek hem vooral te zeggen wat hij als nieuwkomer verkeerd deed, kreeg hij geen reactie, maar wel werd achter zijn rug kwaad over hem gesproken. Hofleveranciers, lakeien en keukenpersoneel fraudeerden bij inkopen en de aanschaf van livreien. Alleen het stalpersoneel was goed. De hofmaarschalk was te goeder trouw, maar werd om de tuin geleid. Pas toen de prins op verzoek van zijn schoonmoeder een onderzoek had ingesteld, kwam de fraude aan het licht en volgden looninhoudingen en ontslagen.42
Bij de koningin berustte volgens de Grondwet het oppergezag over zee- en landmacht. Bij het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog op 1 september 1939 gaf zij haar schoonzoon, hoewel nog niet hoger in rang dan kapitein bij het Nederlandse leger, opdracht als haar vertegenwoordiger wekelijkse inspectierapporten aan haar uit te brengen. Daartoe reisde de prins het hele land af.43 Zijn informatie moet zeker van pas zijn gekomen in haar gesprekken met de legerleiding en het ministerie van Oorlog. Klinkenberg suggereert, zonder daarvoor enig concreet bewijs aan te voeren, dat Bernhard zijn aldus verworven informatie over de Nederlandse defensie wel zal hebben doorgegeven aan zijn broer Aschwin, toen officier in de Duitse Wehrmacht, en aan anderen – een ‘dubbelrol’ die volgens Klinkenberg tot ‘de ernstigste feiten uit zijn zwaar besmeurde leven’ behoort.44 Uit de in het Koninklijk Huisarchief bewaard gebleven brieven van Aschwin blijkt er niets van. Terwijl Bernhard in deze laatste vooroorlogse jaren niet altijd een even serieuze indruk maakte, inderdaad soms ‘ein leichter Vogel’ kon worden genoemd, was er één zaak waar hij zich met hart en ziel op toelegde. Dat was Nederlander worden, zich identificeren met zijn nieuwe vaderland en door zijn Nederlandse omgeving volledig als landgenoot worden aanvaard. In dat proces van nationale inburgering en identificatie was hij uiterst succesvol. Hij werd daarbij geholpen door de dreigende internationale situatie. In de oorlogsjaren zou hij definitief zijn plaats in de Nederlandse samenleving veroveren. Dat begon al met die eerste massale uiting van protest tegen de Duitse bezetter op 29 juni 1940, die als Anjerdag de geschiedenis inging.
De stilte voor de storm
De eerste jaren op Soestdijk waren voor het jonge paar harmonieus verlopen. Er waren twee dochters geboren. Bernhard had zich goed aangepast aan zijn Nederlandse omgeving en tegelijk, dankzij ettelijke buitenlandse reizen, zijn bestaan als prinselijke bon vivant weten voort te zetten. Juliana liet zich aan dit laatste weinig gelegen liggen. Zij was in de eerste plaats moeder. Op paleis Soestdijk, waar zij liefst zelf de deur opendeed, kon zij het ‘gewone’ bestaan leiden dat altijd haar vurigste wens was geweest. Suggesties van Wilhelmina, zo die al gemeend waren, om na haar veertigjarig regeringsjubileum in september 1938 afstand van de troon te doen ten gunste van haar dochter, konden gemakkelijk door Juliana en Bernhard worden afgewimpeld. Dit rustige leven in de familiekring, waarbij beiden een grote vrijheid genoten en die beiden elkaar ook lieten, zou slechts tweeëneenhalf jaar duren. Alles veranderde toen op 1 september 1939 de Tweede Wereldoorlog uitbrak.
3
Trans-Atlantische wederhelften
Ruim acht maanden, tot 10 mei 1940, koesterde Nederland de hoop dat het wonder van 1914 zich zou herhalen; dat het land neutraal zou blijven. Het was een vreemde oorlog die in deze maanden in het westen van Europa gevoerd werd. De vijandelijke legers stonden tegenover elkaar in en achter hun versterkte fortenlinies, maar er werd nauwelijks een schot gelost. Het was a phoney war, of een Sitzkrieg, afhankelijk van welke kant men ernaar keek, een schemeroorlog waarin iedereen zijn kruit droog hield. Alleen in Polen werd in de eerste maand van de oorlog hard gevochten, al bleken de Duitsers spoedig oppermachtig. Toen ook de Sovjet-Unie zich in de strijd mengde, was het lot van de dappere Polen bezegeld. Warschau capituleerde op 27 september 1939. De Duits/Russische bezettingsnacht daalde over het land neer. Nog veel meer indruk in Nederland maakte de Fins-Russische Winteroorlog. Het kleine, net als Nederland neutrale Finland verdedigde zich tussen december en maart 1940 met opmerkelijke taaiheid en aanvankelijk succes tegen de communistische overmacht.
In crisisomstandigheden wordt van een koningshuis en een koninklijke familie verwacht dat zij het goede voorbeeld geven. Een soldatenkoningin als Wilhelmina had geen aansporing nodig. Zij bemoeide zich actief met de landsverdediging in conferenties met de legerleiding en bij inspecties van de troepen. Juliana hield zich bezig met het Rode Kruiswerk in het voetspoor van haar vader, die jaren erevoorzitter van deze organisatie was geweest. Op 18 december 1939 behaalde zij het diploma eerste hulp bij ongelukken. Bernhard hees zich in de uniformen van de krijgsmachtonderdelen en deed zijn best het moreel hoog te houden. De commandant van het veldleger jhr. W. Röell had hem bij het afleggen van de officierseed op 23 december 1936 eraan herinnerd dat hij van Willem van Oranje afstamde (via twee dochters, uit diens derde huwelijk, met Charlotte de Bourbon). Ook dat schiep verplichtingen. Roekeloos als de prins was – of om het positiever te formuleren – onverschrokken als hij zich betoonde, werd de Tweede Wereldoorlog hét grote avontuur van zijn leven.
Ingrijpend was het besluit om al in de eerste week van de oorlog van Soestdijk naar Den Haag te verhuizen. Het was Wilhelmina die besloot ‘haar kinderen’ naar Den Haag te halen, naar haar woonpaleis Huis ten Bosch. Daar zouden zij veiliger zijn dan op Soestdijk, dat wel erg dicht achter de Grebbelinie lag, de hoofdverdedigingslijn van het Nederlandse leger. Zij zal het ongetwijfeld ook een stuk gezelliger hebben gevonden Juliana met man en kleinkinderen bij zich te hebben, iets waar Bernhard waarschijnlijk anders over dacht. Hij leed, behalve onder de nu permanente aanwezigheid van zijn schoonmoeder, onder de kille Haagse paleizen waar Wilhelmina de centrale verwarming, zo die er al was, zo laag mogelijk liet branden. Zij kon niet tegen hoge temperaturen – Noorwegen was dan ook haar favoriete vakantieland – zoals Bernhard niet tegen lage kon, hetgeen mede zijn latere voorliefde voor Afrika helpt verklaren. Het gezinsleven op Soestdijk werd pas op 29 december 1939 tijdelijk hersteld, toen Armgard en Aschwin en natuurlijk ook Pantchulidzev kwamen logeren. Zij zouden er een week blijven. Juliana en Bernhard keerden op 10 januari naar Den Haag terug om zich een maand later weer op Soestdijk te vestigen.
Aschwin, officier in de Wehrmacht, kon zijn broer het IJzeren Kruis tonen, een Duitse dapperheidsonderscheiding die hij tijdens de Polenfeldzug had verdiend. Zijn brieven aan Bernhard getuigden van weinig twijfel over het Duitse gelijk en over een Duitse Endsieg. Hij moest nog veel leren. ‘So ein Krieg is ja recht interessant... Die Stimmung unter den Soldaten ist prima.’ In een volgende brief werden Poolse wreedheden beschreven op Duitse gevangenen (‘Es ist schon ein Sauvolk’). Zeer tegen zijn zin werd hij een maand later van zijn regiment gescheiden en naar het westen overgeplaatst, naar een ingeslapen plaatsje aan de Moezel. Hij kwam er spoedig achter dat hij deze overplaatsing aan zijn broer te danken had. Bernhard had op aandringen van zijn moeder de Duitse gezant in Den Haag, Julius Graf von Zech-Burkersroda, ingeschakeld, waarna deze een telegram naar Berlijn had gezonden. Waarschijnlijk dreigde het gevaar waaraan haar jongste zoon blootstond Armgard anders te veel te worden. Zoals wij nog zullen zien, gebruikte zij het beroep op een zwakke gezondheid, hartklachten en dergelijke wel vaker om haar beide zonen onder druk te zetten. Hoe dan ook, Aschwin was er niet over te spreken en eiste tevergeefs dat de beslissing zou worden teruggedraaid. Hij voelde zich ‘Soldat’ onder de soldaten. Het argument dat het voor Mama zo goed was, maakte geen indruk. Meer naar zijn zin waren de hem door Bernhard uit Nederland gezonden sigaretten, sigaren, pullover, handschoenen en whisky. In een voor zijn vaderland goede afloop bleef hij vast geloven. Op 25 december 1939 heet het: ‘Von Deutschlands Sieg bin ich fest überzeugt.’ Aan zijn militaire loopbaan zou echter spoedig een einde komen. Bernhard was na 10 mei 1940 in Duitse ogen een landverrader en ook Aschwin werd niet langer vertrouwd. Hij kreeg ontslag uit het leger en kon zijn studies in Berlijn hervatten, ongetwijfeld tot vreugde van Armgard.1
De vijf meidagen
De brieven van Aschwin gaven Bernhard en Juliana onbedoeld een voorproefje van wat Nederland te wachten stond. De Duitse aanval op Denemarken en Noorwegen, twee landen niet minder neutraal dan Nederland, bracht de oorlog op 9 april 1940 een grote stap dichterbij. Voor de laatste keer verhuisden prinses en prins met hun kinderen naar Den Haag om andermaal hun intrek te nemen in Huis ten Bosch. Op Soestdijk zouden zij pas na de oorlog terugkeren. Zo goed en kwaad als het ging, hervatte het leven zijn gewone gang. Juliana nam tennisles op Marlot. Bernhard draaide ’s avonds af en toe een speelfilm. Beiden woonden op 21 april de voetbalwedstrijd Nederland–België bij. Op 30 april, de verjaardag van Juliana, was er een kinderpartijtje op Huis ten Bosch, voorafgegaan door een rijtoer door Den Haag met de twee prinsesjes. Een enorme menigte juichte hen toe.2
Er werd nagedacht over evacuatieplannen in het geval van een Duitse invasie. Bewaard bleven een paar summiere aantekeningen van de hand van Bernhard. Alternatieven waren een mogelijke evacuatie naar het zuiden in de omgeving van Breda of Tilburg (kennelijk in de veronderstelling dat te hulp gekomen Franse troepen daar voldoende bescherming konden bieden) en een evacuatie naar het buitenland. Vragen als ‘wanneer’ en ‘waarheen’ bleven onbeantwoord. West-Indië, dus Suriname of de Nederlandse Antillen, werd, voorzien van een vraagteken, als mogelijkheid vermeld. Wel stond vast dat de evacuatie onder leiding zou staan van de militaire autoriteiten (‘Alles in handen van militairen,’ tekende de prins aan). Het kabinet of minister-president De Geer kwam er niet aan te pas. In feite lag de beslissing bij de opperbevelhebber generaal Winkelman. Ze zou afhangen van de militaire situatie.3
Den Haag, de residentie, bleek toch minder veilig dan Wilhelmina had aangenomen. Toen nazi-Duitsland in de vroege ochtend van vrijdag 10 mei 1940 Nederland binnenviel, was het Duitse aanvalsplan erop gericht zo spoedig mogelijk het regeringscentrum in handen te krijgen. Was de regering, met de koningin aan het hoofd, eenmaal gevangengenomen, dan zou, zo was de redenering, het Nederlandse verzet spoedig gebroken zijn. Parachutisten daalden neer rond het vliegveld Valkenburg, hemelsbreed niet ver van Huis ten Bosch, waar het gezin de laatste nacht in de schuilkelder had doorgebracht. (Bernhard prefereerde zijn slaapkamer in het paleis.) Twee keer werd het paleis volgens het dienstboek van de militaire adjudanten beschoten, een marechaussee van de wacht raakte aan zijn been gewond. Het werd tijd naar een veiliger plaats te vertrekken. De keuze viel op paleis Noordeinde in het midden van de stad, waar kort tevoren ook een kleine schuilkelder was gebouwd.
Bernhard deed wat hij kon, maar dat kon in de gegeven omstandigheden niet veel zijn. Hij schoot met een geleende pistoolmitrailleur op overvliegende Duitse toestellen en juichte even hard als de anderen toen er een werd neergehaald. Van enige sentimentele gevoelens tegenover zijn vroegere landgenoten was geen sprake. Het deed hem niets om op Duitsers te schieten zolang Aschwin of zijn vrienden er maar niet bij waren, zei hij tegen zijn biograaf Hatch.4 Ook in uitlatingen in zijn brieven tijdens de oorlog gedaan toonde hij zich bikkelhard. Zo vond hij de bijna totale verwoesting van Aken, de eerste Duitse stad die hij in het najaar van 1944 bezocht, ‘zeer bevredigend’.5 Hardvochtig en onverzoenlijk als deze houding nu op ons mag overkomen (maar in die tijd volstrekt niet ongebruikelijk), was ze uitermate geschikt om een ieder uit zijn omgeving die op dit punt nog enige twijfel had, ervan te overtuigen dat deze gewezen Duitse prins aan de goede kant stond.
Het verblijf op paleis Noordeinde duurde maar twee dagen. Op zondagavond 12 mei werd het prinselijk gezin naar IJmuiden gebracht voor vertrek naar Engeland met de Britse torpedobootjager hms ‘Codrington’. Op dringend advies van de opperbevelhebber generaal Winkelman zou Wilhelmina een dag later aan boord gaan van een Engels marineschip in Hoek van Holland, een aantal uren later op haar beurt gevolgd door het kabinet dat zich niet van het staatshoofd wilde laten scheiden (Wilhelmina zou met het omgekeerde minder moeite hebben gehad). Het was een chaotisch vertrek, dat in niets wijst op zorgvuldig uitgewerkte evacuatieplannen. Vooral de reis van het prinselijk gezin naar de haven van IJmuiden bleek niet van fysiek gevaar ontbloot, omdat een deel daarvan per veerpont moest worden afgelegd over het Noordzeekanaal en Duitse vliegtuigen in het gebied actief waren.
Wilhelmina wilde Juliana niet zonder Bernhard laten gaan. Haar schoonzoon had maar te gehoorzamen. Hij moest mee met zijn gezin in gezelschap van het kindermeisje jkvr. Sophie Feith en Juliana’s vriendin Martine Röell-del Court van Krimpen met haar dochter Renée, een gezelschap dus van zes vrouwen. Deze aftocht kon Bernhard maar moeilijk verkroppen. Misschien heeft hij even gedacht aan Aschwin, de jongere broer die reeds was gedecoreerd als oorlogsheld, zij het dan een Duitse. Terwijl Juliana met haar beide kinderen in Londen aanvankelijk haar intrek nam in het huis van de oud-gezant De Marees van Swinderen, die eens zo onaardig over haar geschreven had, stak Bernhard, daarmee de wil van Wilhelmina trotserend, weer over naar het strijdtoneel. Hij was juist op tijd om in Zeeuws-Vlaanderen getuige te zijn van de aftocht van de laatste Nederlandse troepen richting Frankrijk. Zelf trok hij nu ook verder naar het door de Duitsers bedreigde Parijs, waar hij wist door te dringen tot kopstukken van de Franse regering als minister-president Paul Reynaud en maarschalk Philippe Pétain, maar vanzelfsprekend niets kon uitrichten. Zijn enige wapenfeit was het leggen van een krans bij het graf van de onbekende soldaat als Nederlands eerbetoon aan het dappere Franse leger in tegenwoordigheid van de Nederlandse gezant, nog steeds Loudon. Ook in Frankrijk was de verwarring compleet, dat land ging eveneens een wisse nederlaag tegemoet. Voor Bernhard zat er niets anders op dan op 20 mei via een Franse haven naar Engeland terug te keren. De krijgsmanseer was echter gered.
Het bezoek van Bernhard aan Parijs, hoe zinloos het verder mocht zijn, bezegelde definitief zijn breuk met het Duitse Vaterland. Zijn kranslegging bij de Arc de Triomphe werd hem namelijk in de Duitse pers zeer kwalijk genomen. Volgens de Münchner Neueste Nachrichten van 20 mei 1940, een van die door Goebbels gelijkgeschakelde persorganen in het Derde Rijk, was hij daarmee in de rijen van de eerloze ‘Vaterlandsverräter’ getreden.
Zo hij ooit van dit bericht heeft kennis genomen, zal Bernhard er geen nacht slechter om hebben geslapen dat hij voor het nazibewind had afgedaan. De banden met zijn vroegere vaderland waren door de Duitse inval op 10 mei 1940 definitief verbroken. Alle beweringen dat hij in de verdere oorlog met de Duitsers zou hebben geheuld, ja zelfs verraad gepleegd door op 24 april 1942 (nota bene tezamen met Juliana) een zogenaamde stadhoudersbrief aan Hitler of Himmler te zenden, waarin hij zijn diensten zou hebben aangeboden als toekomstig Gauleiter van een Duits Nederland, zijn uit de lucht gegrepen, kletspraat dus.6 Niemand heeft deze brief of een kopie ooit kunnen tonen (ook al loofde de prins aan het einde van zijn leven nog een hoge beloning uit voor de vinder) dan wel het bestaan ervan op andere wijze aannemelijk weten te maken. Een in de Britse archieven ingesteld onderzoek leverde evenmin iets op.7 Het bestaan van een dergelijke brief is ook daarom volstrekt ongeloofwaardig, omdat de prins door het schrijven ervan zich met huid en haar aan de nazi’s zou hebben uitgeleverd. Zij hadden zijn epistel immers eenvoudig kunnen publiceren om zijn verraad aan de wereld kenbaar te maken. Bernhard zou vervolgens in het geallieerde kamp aan de schandpaal zijn genageld. De slag voor het Nederlandse moreel zou verpletterend zijn geweest. Het enkele feit dat de nazi’s dat niet deden, is reeds het bewijs dat zij nooit over een dergelijke brief hebben beschikt.
Wie in de ‘stadhoudersbrief’ en andere verhalen over zijn beweerd verraad gelooft, is niet meer dan een laat slachtoffer van de nationaal-socialistische propaganda van Duitse of Nederlandse makelij, die de prins in de oorlog even zwart probeerde te maken als het uniform dat hij eens in zijn studententijd gedragen had. Het bewijs voor deze stelling is te vinden in De Misthoorn, het beruchte antisemitische propagandablad voor nationaal-socialistisch Nederland. Het zette de prins in 1942 neer als ‘de Held van Biesterveld, die tot tweemaal toe een vaderland verried’. Even ongeloofwaardig zijn de verhalen over het ‘verraad’ van Pantchulidzev, die zijn werkzaamheden als paardenvriend op het afgelegen Reckenwalde zou hebben afgewisseld met spionageactiviteiten voor de Abwehr in Berlijn.8
Op reis naar Canada
In een blitzkrieg van vijf weken had nazi-Duitsland in mei en juni 1940 het onoverwinlijk gewaande Frankrijk op de knieën gedwongen. Zou de Duitse opmars eindigen bij het Kanaal? Of stond een invasie van Engeland, van de white cliffs of Dover, voor de deur? Die invasie kon worden ondersteund door een machtige Duitse luchtvloot. Engeland zelf had bij de evacuatie van Duinkerken eind mei grote verliezen aan materieel geleden. De kaarten en krijgskansen leken ongelijk verdeeld.
Schout-bij-nacht C. baron de Vos van Steenwijk, verantwoordelijk voor de veiligheid van Juliana, die met haar twee kinderen naar een landhuis in Gloucestershire was verhuisd, sloeg alarm. De omgeving van dit buitenhuis leek hem een ideale landingsplaats voor vliegtuigen en parachutisten. Wilhelmina verkoos het zekere voor het onzekere. De beslissing zal haar uiterst moeilijk zijn gevallen, maar zij werd toch genomen. Juliana zou zo snel mogelijk met haar beide kinderen naar een veiliger oord moeten vertrekken. De keuze viel op Canada. Daar was Alexander, graaf van Athlone, echtgenoot van Juliana’s ‘auntie’ (tante) prinses Alice, juist tot gouverneur-generaal benoemd. Alice bood gastvrijheid aan in het door haar te betrekken Government House in Ottawa.9 Op 2 juni gingen Juliana en haar kinderen, vriendin Martine plus haar dochter Renée, de kinderverzorgster, het echtpaar De Vos van Steenwijk, Sesink en twee andere veiligheidsfunctionarissen aan boord van de Nederlandse kruiser Hr.Ms. ‘Sumatra’. Een tweede Nederlands oorlogsschip, de ‘Jacob van Heemskerck’, zou als escorte meevaren. Een ontmoeting met een Duitse onderzeeboot was immers nooit uitgesloten. In Milford Haven, in het meest zuidwestelijke puntje van Wales, werden zij uitgezwaaid door Bernhard. Zijn plaats was in Engeland en niet in het veilige Canada. Zijn aanwezigheid in haar directe omgeving stelde Wilhelmina zeer op prijs, hijzelf vermoedelijk iets minder.
Het vertrek van Juliana was de aanzet tot een intensieve briefwisseling tussen haar en Bernhard, die tot 1945 is voortgezet en geheel bewaard bleef. Om het contact te onderhouden, moest er veel geschreven worden. Van de telefoon kon, zeker in het begin van de oorlog, maar sporadisch gebruik worden gemaakt, het eerste bezoek van Bernhard aan Ottawa liet tot juni 1941 op zich wachten. Dankzij de vele brieven die Juliana schreef – zij sloeg Bernhard op dit punt gemakkelijk maar dat gebeurt vaker in het briefverkeer tussen echtgenoten – doet zij voor het eerst in haar eigen woorden haar intrede in deze geschiedenis van een huwelijk, waarin tot dusver vooral de persoon van Bernhard werd belicht. Niet minder intensief was de correspondentie tussen Juliana en haar moeder. Wilhelmina miste haar dochter verschrikkelijk. Alleen tegenover Juliana kon zij haar hart uitstorten, van week tot week schrijven over alles wat haar bezighield en over haar intiemste gevoelens. Juliana als goede dochter liet zich evenmin onbetuigd. De meeste brieven aan haar moeder waren daarbij mede voor Bernhard bestemd. Bij het huiselijke bestaan dat zij leidde, vormden verhalen over de (klein)kinderen veelal de hoofdmoot van haar correspondentie. Het was wel zo gemakkelijk die in één keer aan man en moeder te schrijven. Als Bernhard het te druk had om zelf te schrijven, liftte hij soms met zijn schoonmoeder mee door aan haar brieven een velletje toe te voegen. Er was dus sprake van een driezijdige, ongecensureerde, correspondentie, want de post ging, uitzonderingen daargelaten, mee met de diplomatieke postzak.
Alleen tijdens de eerste dagen van haar tiendaagse reis op de ‘Sumatra’ naar Halifax in Canada was de oorlog nog tastbaar. Juliana tobde over de achtergebleven geliefden, onder de kinderen brak rodehond uit. Spoedig kregen optimistischer gevoelens de overhand. De zeeziekte viel erg mee, de kinderen, na een paar dagen weer beter, hadden er al helemaal geen last van. Scheepsofficieren en verdere bemanning ontpopten zich als ‘zulke aardige gastheren’. De commandant speelde ‘erg goed’ piano, het bemanningsorkest bracht ‘prachtige deuntjes’ ten gehore. Zelfs de wekelijkse kerkdienst, geleid door een piepjong officiertje, die een preek voorlas, was ‘nogal geslaagd’.10
Het is allemaal niet vrolijk deze situatie, maar iedere dag word ik meer vervuld van vertrouwen in de mogelijkheid van een goede overtocht. Het is ook nonsens om je bang te maken. Hoe minder gevaar hoe banger je bent, dat is mijn oorlogservaring tot nu toe.11
Canada was met recht deel van een Nieuwe Wereld. Juliana keek in de trein van Halifax naar Montreal en Ottawa haar ogen uit. Wat zij zag en wat spoedig haar nieuwe leven zou worden, beviel haar uitstekend. Hier woonde zij niet in een paleis, omringd door hofdames en andere gedienstigen. Hier woonde zij in een gewoon huis tezamen met één vriendin, een kinderverzorgster, drie ‘snoezen’ van kinderen, twee keukenmeisjes en een paar veiligheidsmensen. Hier leerde zij zelf strijken, wassen en bedden opmaken. Hier vielen alle conventies en barrières weg die haar tot haar levenslang verdriet gescheiden hadden gehouden van andere mensen in haar omgeving. Hier kon zij gewoon winkelen, naar de bioscoop gaan, bij de buren op visite komen, met de kinderen gaan zwemmen in het plaatselijke zwembad en zelfs zomaar in een winkel achter de toonbank Rode Kruisartikelen verkopen of (in totaal acht keer) bloed geven aan het Rode Kruis.12 Moeder en Bernhard, ‘mijn kleine pasja’, zaten ver weg. Van hun goedbedoelde raadgevingen en waarschuwingen hoefde zij zich weinig aan te trekken. Voor het eerst kon zij helemaal zichzelf zijn.
In het informele Canada – ‘funny to notice a land with so little tradition’, zo heet het al op de dag na haar aankomst – kon zij gewoon zijn onder andere gewone mensen, die haar incognito respecteerden, omdat zij geen notie hadden wie zij was. Toegegeven, het waren vaak eenvoudige lieden, zo heet het in een brief van 12 september 1940 aan Wilhelmina:
Als Europeaan voel je je toch wel erg van een superieure beschaving, althans minstens primus inter pares tegenover deze verwilderde country-cousins van het Verre Westen!... Men zegt dat je niet gauw intiem wordt met Canadezen en dat wil ik wel geloven, maar ongelooflijk hartelijk zijn ze, erg hulpvaardig.
En in een andere brief (van 8 november 1940) worden zij neergezet als weliswaar misschien wat ‘simpeltjes’ van geest,
maar bijzonder hartelijk, vriendelijk, gastvrij. Altijd alleráárdigst tegenover Nederland en dus ook ons. En daarbij nooit naloperij, heel bescheiden... Ik had zoveel beschaving op dit gebied niet voor mogelijk gehouden op deze wereld.
Om haar geluk te vervolmaken, was er de prachtige, ongekende Canadese natuur, die vanaf begin september schitterde in de Indian summer. ‘Alles heeft hier neiging rood te worden, zelfs bijvoorbeeld klaver, alles – peppels soms en bomen wier namen ik niet ken,’ zo luidt haar enthousiaste commentaar in een brief aan Wilhelmina van 18 september 1940. In haar zomervakanties, die zij verschillende keren met de kinderen doorbracht in een huisje aan een meer in de uitgestrekte Canadese bossen, zou die verrukking over het landschap nieuwe hoogtepunten bereiken. En dan waren er de lange Canadese winters waarin zij met de kinderen eindeloos kon skiën (naast tennissen en zwemmen Juliana’s favoriete sport). Canada bood aan ongerepte natuur meer dan een sterveling zich kon wensen. Zij schaamde zich tegenover moeder en echtgenoot soms diep over haar comfortabele bestaan, over ‘het prettig leventje’ dat zij leidde. ‘Natuurlijk schaam ik me wel wat, om zo maar bandeloos gelukkig te zijn, maar gunst waarom zou je niet?!’ biecht zij op 31 augustus 1940 aan Bernhard op. En anderhalf jaar later aan haar moeder: ‘Dikwijls tob ik dat ik het al en al en al te goed heb.’13
De oorlog scheen soms heel ver weg. Een enkele keer maar vlamde de woede over de vijand op, bijvoorbeeld toen zij naar een vertoning voor genodigden was gegaan van een in beslag genomen Duitse film over de veldtocht in West-Europa:
Reusachtig opgenomen... Het enige wat mijn hart binnenstebuiten draaide van walging en bijna mijn maag ook, waren de smoelen van de rasechte nazi’s. Hitler zelf, die psychopaat, maar ook niet minder die generaals met hun arrogantie, chic en monocles, de lafaards die tenslotte alles hadden kunnen verhoeden.14
Al viel de scheiding van haar ‘lieve Bernilo’ en haar moeder haar zwaar, zij moet intens van deze vijf Canadese jaren genoten hebben. En ach, met die scheiding viel het uiteindelijk wel mee. In juni 1941 kwam Bernhard voor het eerst voor een paar weken op bezoek, in de volgende twee jaar een keer of zes. Wilhelmina arriveerde op 18 juni 1942 in Ottawa na een vliegreis die veel voeten in de aarde had (het was dan ook haar eerste) om tot eind augustus in Noord-Amerika te blijven; in de zomer van 1943 kwam ze terug. Juliana zelf vertrok begin september 1944 naar Engeland onder achterlating van haar kinderen in de misplaatste veronderstelling dat zij spoedig de bevrijding van Nederland kon meemaken. Na de ontgoocheling die op de slag rond Arnhem volgde, keerde zij pas op 12 januari 1945 naar Ottawa terug.
In Ottawa
Bij haar aankomst in Ottawa werd Juliana ondergebracht in een luxueus hotel (Log Chateau, Seigniory Club) in afwachting van haar verhuizing naar Government House, waar de ongeveer gelijktijdig gearriveerde Athlones hun intrek zouden nemen. De door hen aangeboden gastvrijheid kon niet zomaar worden afgeslagen. De betrekkelijke anonimiteit van het grote hotel beviel uitstekend. Wat jammer toch dat Bernhard dit niet kon meemaken: ‘Nee maar, lieve Bernilo, je hebt je bestemming gemist!’ Wat zou hij goed hebben gepast in deze entourage. ‘Hij is werkelijk om jou heen ontworpen, luxe-gedierte.’15
=
Prinses Juliana met de prinsessen Beatrix en Irene bij het huis aan Lansdowne Road, Ottawa, 1940.
Spoedig, op 24 juni, volgde de verhuizing naar de ambtswoning van de gouverneur-generaal, waar een stijf groepje hoofdzakelijk Engelse ambtenaren de dienst uitmaakte. Juliana beviel het in Government House maar matig. ”t Is hier zo echt Engels en vanzelf ontstaat een hofleven... Ik zou liever onder Canadese farmers zitten!’ Voor de regelmatig gehouden galadiners bedankte zij, al schikte zij tevoren wel de bloemen aan tafel. Ze vond het een slechte stijl om daar aan te zitten en bovendien had zij geen zin dure jurken te kopen (die ze trouwens het liefst samen met Bernhard uitzocht). Op zulke avonden ging zij liever naar de bioscoop: ‘Hoera.’16
Voor Bernhard, op uiterlijke vormen gesteld, was het aanleiding haar aan te sporen zich toch vooral goed te kleden. ‘Never go out sloppily dressed, please!!!... Just think of me each time you go out and see if everything looks really perfect as you should be!’ Ook haar badpak moest wel decent zijn nu zij elke dag ging zwemmen op de Country Club. Hij werd echter op al deze punten gerustgesteld. ‘Oudje, ik denk er altijd aan hoe jij ’t zou willen hebben, vanzelfsprekend.’17 Niettemin toonde Bernhard zich na ontvangst van de eerste foto’s niet tevreden:
Maar je kostuum – wat is dat wat je daar draagt? Het lijkt mij een Juliana-combinatie van strandjurk met iets er boven om het deftig te laten lijken. En geen oorbellen! Ja, ja.18
Na zes weken was zij blij uit Government House weg te gaan –‘dat stijve Engelse hofgedoe geeft me zo nu en dan een erge kriebel’. Op 6 augustus, dus een dag na de eerste verjaardag van Irene, betrok zij eindelijk haar eigen huis: Lansdowne Road 120 Rockcliffe, Ottawa, een waar Huize Nooitgedacht. Vol was het er wel met twee meisjes voor het huishouden, inwonende veiligheidsagenten en ‘de Vossen’, met wie op het meegereisde echtpaar De Vos van Steenwijk werd gedoeld. De laatstgenoemden waren een doorlopende ergernis. Juliana kon absoluut niet met hen overweg. Hun vertrek in februari 1941 naar Engeland was dan ook ‘een verademing’.19 De nieuwe secretaris van de prinses, jhr. W. van Tets, met zijn Amerikaanse vrouw beviel veel beter.
Eind 1942 werd er opnieuw verhuisd, dit keer naar 541 Acacia Road (Stornoway), Rockcliffe Park, een veel groter huis tegen dezelfde huur. Thans is het eigendom van de Canadese staat en ambtswoning van de Leader of the Opposition. Daar zou zij tot het einde van de oorlog blijven wonen. Het was een sober leven dat zij leidde. Juliana vond dat zij aan duizend (Canadese) dollar per maand genoeg had, dit tot verbazing van Bernhard. Juliana hield voet bij stuk: ‘Hij is me ook een mooie! We leven hier prettig en gemakkelijk en wensen niets meer dan we hebben.’ Wat er overbleef, kon terug aan ‘vadertje Staat’. Bernhard belegde het geld dat hij van zijn toelage in de oorlogsjaren overhield – naar zijn zeggen bijna een half miljoen gulden – in Amerikaanse aandelen.20
Huisgenoten en kinderen
Juliana trof het dat zij het met haar vriendin Martine (in de correspondentie aangeduid als ‘Tinus’) uitstekend kon vinden. Zij en haar dochter Renée bleven de hele oorlog dierbare huisgenoten. De band werd nog hechter toen het bericht kwam dat Willem Röell door de Duitsers op verdenking van verzetsactiviteiten was gearresteerd en vervolgens op 29 augustus 1942 gefusilleerd. Verwoede pogingen zijn leven te sparen, onder meer door Juliana’s oom, hertog Adolf, die bevriend was met prominente nazi’s als Göring, aan te schrijven, liepen op niets uit en droegen bij aan Wilhelmina’s vaste besluit na de oorlog nooit meer iets met hem of andere Duitse familieleden van doen te hebben.
Zeer gewaardeerd werd ook de kinderverzorgster, de bescheiden freule Sophie Feith, in de wandeling ‘Zus’ of ‘Zuster’ genaamd. Als er al eens een meningsverschil rees, dan betrof het de opvoeding van de drie kleuters. Tinus stond de strakkere lijn voor, Juliana vond het moeilijk de kinderen iets te verbieden. Het meningsverschil leidde tot een ontboezeming van Juliana in een brief van 17 juli 1940 aan Bernhard, die ook een moment van zelfreflectie was:
Met Tinus en Zuster schiet ik nog altijd erg goed op, en Tinus is zoiets ideaals zowel van tact en savoir-vivre als van moed. Zuster is altijd die ze was en is. Ik heb alleen een voortdurende worsteling met mezelf, niet te veel onder de pantoffel van de ene of de andere van die beiden te komen. Je weet mijn langzame tempo van besluiten en handelen, hun grotere vlugheid en hun superioriteit op alle praktische huishoudelijke gebieden, drijven mij permanent in ’t nauw. Ik vind het erg moeilijk ooit een beslissing tegen hen in te nemen, vooral zonder er een ruzietje over te maken. Meestal zie ik in, en geef toe, dat hun besluit goed is (meestal eensluidend van die twee) maar al is ’t maar een kleinigheid, je bent het toch niet altijd gloeiend eens, en in opvoedingsideeën verschil ik wel eens iets van Tinus, ze is veel strenger. Voor mijn part mogen ze een hele categorie van dingen méér kapot maken dan vanwege Tinus. Ik kan het niet uitstaan om een kind alles te verbieden of te horen verbieden. Dat moet toch uitzondering blijven en met die rakkers lijkt het soms regel, dus wil ik het tot een minimum reduceren. En als Tinus nu al iets verboden heeft, kan ik het Trix toch niet wel toestaan, dat is uitgesloten en komt Zuster het nog verkeerd vinden óók en dan zwijg ik maar. Heel goed mogelijk echter, dat jij het altijd met de anderen eens zoudt zijn. Neem me deze lange biecht niet kwalijk, maar ’t is prettig je eens te uiten.
Toch vond ze het ‘zo’n goede scholing’ zichzelf te laten gelden als zij dacht dat zij gelijk had. ‘Nilo, je zult niet meer tegen me op kunnen als we weer bij elkaar zijn!!! Het is erg goed voor mij, dit, deze scholing.’ Spraken hier nog een zekere aarzeling en onzekerheid uit, later in de oorlog zou Juliana daar in haar optreden minder last van hebben.
De kinderen bleven in haar brieven een onuitputtelijke bron van grappige verhalen en anekdotes. In geuren en kleuren worden iedere verjaardagspartij en elke sinterklaasviering beschreven. Sinterklaas, steeds gespeeld door de rechercheur Welbergen, ontbrak op 5 december nooit, evenmin als de speculaas en marsepein. ‘Trix huilde met een jongetje dat eens in de zak was gestopt... Het was een verrukkelijke middag.’ Ook Juliana zelf vond de sinterklaasviering oudergewoonte nog altijd adembenemend. ‘Ik durf nog niet dichtbij Sinterklaas te komen. Kinderachtig.’21 Sint moest wel concurreren met Halloween, dat al even enthousiast werd gevierd.
Bewust of onbewust moet Juliana gevoeld hebben dat zij vooral door deze kindergeschiedenissen Bernhard blijvend aan zich bond. Al op 12 juli 1940 had de Engelse koningin Elizabeth (de latere Queen Mum) met goed psychologisch inzicht Bernhard geschreven: ‘It is hard for you to feel that your sweet babies are growing up away from you.’ Zo was het. Bernhard mocht dan in de oorlog het leven leiden dat hij altijd gewild had, vol actie, avontuur en spanning, zijn dochters bleven er een belangrijke plaats in vervullen. Bij zijn bezoeken aan Canada later in de oorlog werd de opvoeding van de kinderen daadwerkelijk ter hand genomen. Zo werd Trix van het duimzuigen afgeholpen (‘welk een paedagogisch succes!’ moest Juliana erkennen) en in 1943 op Bernhards initiatief ertoe gebracht voortaan een avondgebedje op te zeggen.22 In dit opzicht was hij een echte ‘family man’. Juliana liet niet na vooral de overeenkomsten in karakter te doen uitkomen die zij in haar kinderen en echtgenoot meende te ontwaren. ‘Ze lijken belachelijk op jou.’ Van haar oudste dochter heet het: ‘Trix erfde van haar vader het aplomb en de superioriteit, waarmee de dingen geconstateerd worden... Ze kan heerlijk lief en fris en animerend zijn in haar goede buien’, en van de (toen nog) jongste: ‘Ze kijkt precies zoals jij (met net zo’n gezicht) alleen nog veel brutaler, aangezien zij de wereld nog zoveel simplistischer opneemt in zekere zin.’23 ‘Pappie’ was er maar wat blij mee:
De verhalen over de kinderen zijn heerlijk en altijd weer een reuze pleizier om te lezen. Je kunt er niet genoeg over schrijven want zo maakt men tenminste met een beetje fantasie nogal veel mee...24
Een film van de peuters, die zo leuk met elkaar speelden, als ze elkaar niet pestten, werd het hoogtepunt van de kerstviering door Wilhelmina en Bernhard op Stubbings House bij Maidenhead eind 1940.
Op bezoek bij de Roosevelts
Haar reis naar en verblijf in Canada had de van nature onzekere Juliana zelfstandiger en vooral ook zelfbewuster gemaakt, onttrokken als zij voortaan was aan de hoede en bevoogding van haar moeder en Bernhard. Die ontwikkeling werd versterkt door de uitstekende persoonlijke betrekkingen die zij opbouwde met het Amerikaanse presidentsechtpaar, Franklin Delano en Eleanor Roosevelt. Hij was niet de enige geallieerde oorlogsleider die zij zou leren kennen. Ook met Churchill en De Gaulle kwam zij in contact bij hun bezoeken aan Ottawa. Churchill maakte welhaast vanzelfsprekend diepe indruk, een indruk die niet tot Juliana beperkt bleef. Zij trof een keer haar zevenjarige oudste dochter aan, terwijl die een van zijn radiotoespraken naspeelde. Een gordijnkwast diende als microfoon: ‘This is Winston Churchill speaking. We hope that the war will be over soon’, gevolgd door reclames en verder nieuws.
De Franse generaal maakte een aangename indruk, zo kreeg Wilhelmina in een brief van 12 juli 1944 te horen.
Hij kwam naar mij toe en zei, dat hij zo prettig bij jou was geweest laatst en dat hij jouw spirit en vastberadenheid zo bewonderde. En aangezien dat ’n feit is en hij me essentieel oprecht lijkt, zal hij ’t wel menen.
Vervolgens was het gesprek op de Amerikaanse buitenlandse politiek gekomen, waarover de Gaulle somberder gestemd bleek dan Juliana. Zijn toespraak op het plein voor het parlementsgebouw (‘zeer roerend gezwam in de ruimte’) had zij overigens gemist.25
Niettemin waren de banden met de Roosevelts vele malen hechter. Roosevelt was de laatste Amerikaanse president – na Martin Van Buren en Theodore Roosevelt – met Nederlandse roots en hij was er bijzonder trots op. Bij zijn inhuldiging als president van de Verenigde Staten begin 1933 had hij de eed op de Amerikaanse constitutie afgelegd op een Nederlandse Statenbijbel die sinds mensenheugenis in het bezit van zijn familie was. Bovendien had de president van de machtige republiek, die tot december 1941 in de wereldoorlog neutraal bleef, als wel meer Amerikanen iets met royalty, vooral als die gepersonifieerd werd in veel jongere vrouwen. Ook kroonprinses Märtha, de vrouw van kroonprins Olav van Noorwegen, mocht zich in zijn belangstelling verheugen.
=