-
MOEDERS-DOCHTERS
Arme Louise uit 1965, jij die dacht dat je al zo oud was en die behoedzaam op de kaap van de vijftig afstuurde en dacht dat Kaap de Goede Hoop al gepasseerd was en Kaap Hoorn ook en dat je voortaan in rustig water zou varen... ik moet om je glimlachen!
Terwijl Arnaud ontdekte dat hij kwetsbaar was - zijn moeder was ziek en waarschijnlijk ten dode opgeschreven en zijn vrouw was, anders dan hij was gewend, niet langer een en al begrip en bewondering- begon jij nu juist te ontdekken dat je onkwetsbaar was. Een onbekend wezen maakte zich langzaam maar zeker los en steeg op uit het diepste van je ziel, verspreidde zich als een rookwolk, nam steeds meer plaats in en drong al je gedachten binnen. Het beeld dat nu in me opkomt, is dat van de Geest die Aladin, zonder het te willen, uit de kruik bevrijdt waarin hij, doordat hij betoverd is, gevangen heeft gezeten, op die prent uit het Boek van Duizend-en-één-Nacht dat Hermine je voorlas toen je klein was. Als het deksel losgaat, komt er eerst alleen een klein rookwolkje uit de kruik, daarna verspreidt het zich, wordt steeds groter, krijgt een lichaam en een gezicht, totdat het een enorme gestalte wordt die de hele ruimte vult en waarvan je je afvraagt hoe die ooitin die vaas heeft gepast.
En voor de zoveelste keer ging ze door een verhuizing weer een andere koers uit, was er weer die breuk met het verleden.
Kerviglouse is verkocht. Omdat Arnaud er niet is, Adrien ziek is en Hermine heel erg verzwakt doordat ze pas een hersenbloeding heeft gehad, moet Louise ervoor opdraaien 'de woning te ontruimen'. Het uitzoeken van wat je weggooit of bewaart, het blootleggen van de opeenvolgende lagen die de voedingsbodem van oude huizen vormen, de miserabele aanblik van vertrouwde voorwerpen die uit hun omgeving zijn weggerukt, aan de buitenlucht worden blootgesteld en zich misschien nooit meer op hun gemak zullen voelen, en ten slotte het smadelijke vertrek uit het dorp dat meende dat je je er voorgoed had gevestigd en dat plotseling niet goed genoeg meer voor je is... Beproevingen die nog zwaarder zijn dan je denkt en waar je nooit zonder kleerscheuren uitkomt.
Toch is Locmaria, een paar kilometer westelijker, objectief gezien veel mooier dan Kerviglouse. Het traditionele granieten huis, met zijn 'zittende honden' en zijn leiendak, heeft niet de charme en vooral niet de historische lading van het oude huis, maar het ziet uit op een terrasvormige tuin die een paar meter uitsteekt boven zo'n heel klein Bretons riviertje dat bij eb doet of het een zoetwater beekje is met zijn groene oevers waarop rotsen, brem en dennen vechten om een plekje, tot aan de rij vissershuisjes langs de kade. Een lieflijk landelijk gebied dat binnen enkele uren van het plantenrijk overgaat tot het gebied van de zee, zodra het zeewater er aankomt, en iedere kreek binnendringt, waar het gras helemaal tot aan de rand van het water groeit en het zeegras helemaal tot aan de rand van het land. Om de twaalf uur is het in Locmaria een paar uur lang een rommelig wereldje waar alles in beweging is, de boten die voor anker liggen en aan hun kettingen trekken, die binnenkomen of wegvaren, aanleggen langs de linkeroever, hun vis uitladen en daarna op de spring voor anker gaan tussen de twee oevers, in rijen van zes of acht.
En dan, twaalf uur later, vooral bij springtij, schijnen de kaden, de kraan en de zeelui geen bestaansrecht meer te hebben, en is Locmaria alleen nog maar een wereld van zand en modder; het zeewier dat aan de rotsen hangt ziet er opeens treurig uit alsof het de zee nooit meer zal terugzien, de boten nemen de meest vreemde houdingen aan, op een elleboog, op de zijkant of recht overeind op hun twee stutten; de zeemeeuwen vergeten dat ze kunnen vliegen en wandelen als pluimvee achter in de haven, bedrijvig pikkend in de modder. De oeverbewoners lopen rond met haken of manden, als opdringerige voddenrapers, en tillen de vochtige rokken van de oever op om alikruiken te vangen, en napslakken of zeldzame zwemkrabben die geen kant meer op kunnen. Er heerst een ongewone stilte.
In de verte wacht de zee rustig, ironisch, tot haar tijd weer is gekomen. Ze weet dat de echte wereld die andere is, waarin ze alle baaien weer vult, de stranden bedekt, de echte geluiden met zich meevoert, in de lucht het vleugelgeklapper van de grote zeemeeuwen, het spottende gelach van de kapmeeuwen en het gebrom van de motorbootjes; op het land de kreten van de vissers die elkaar van de ene oever naar de andere iets toeroepen, en alom het onophoudelijk ruisen dat duidt op haar aanwezigheid. Van haar, de zee.
Louise krijgt nooit genoeg van die doorlopende voorstelling, zonder verrassende gebeurtenissen en toch elke keer weer even verrassend. Het huis heet Chal i Dichal, Eb en Vloed. Ze houdt al van dit huis en heeft geen spijt van de verhuizing. Ze denkt dat ze er geen spijt van heeft.
Die paar jaar sinds 'die episode', zoals ze de breuk in hun driehoeksverhouding noemen, zijn gelukkig geweest als je je houdt aan de definitie van Alain: geluk is de afwezigheid van ongeluk. Louise houdt niet zo van Alain maar zijn filosofie stemt aardig overeen met de periode die ze net achter de rug heeft.
Haar carrière als dochter is echter bijna ten einde: in volle glorie heeft Hermine een beroerte gekregen waarna ze een paar dagen verlamd is gebleven. Omdat ze nooit heeft kunnen accepteren voorzichtig te leven, volgen na de periode van verslagenheid aanvallen van opstandigheid. Ze wil zich met alle geweld iedere ochtend aankleden om weer naar haar atelier te gaan. 'Als ik niet kan schilderen, ga ik net zo lief dood.' Achter haar schildersezel gezeten, is ze leeftijdloos, met haar tong tussen haar lippen zoals altijd als ze de kleuren mengt. Ze schildert nu monsters, in verlaten landschappen, alsof ze plotseling alle gangbare opvattingen vergeet en haar angst voor het niets de vrije loop laat.
Adrien doet alsof hij niet merkt dat ze veranderd is en dat ze urenlang neerslachtig voor zich uit zit te staren. Hij leest haar iedere dag de krant voor.
'Je ziet toch wel dat ze er niets van begrijpt,' zegt Adrienne met de wreedheid die kinderen eigen is.
'Wat weten ze ervan?' antwoordt Adrien rustig.
Al gauw weet ze niet meer hoe je moet eten en zit ze met haai bord voor zich als de ooievaar van la Fontaine. Adrien voert haar en als hij iets op haar ochtendjas morst, barst ze in snikken uit. Hij troost haar met eindeloos veel geduld. Ze klampt zich aan hem vast. Ze heeft er behoefte aan vertroeteld te worden, een hartverscheurende behoefte.
'Eet wat, anders word je mager,' zegt Adrien. 'En dan heb je helemaal geen borsten meer!'
Hij buigt zich naar voren en betast de boezem van zijn vrouw onder het grote servet dat om haar nek geknoopt zit:
'Ik hield veel van je borsten, dat weet je, ik heb altijd van je borsten gehouden. Je Diana-borsten, zei ik altijd, weet je nog?'
Hermine barst in een dwaas gelach uit. Maar ze heeft heldere ogenblikken. 'Kijk,' zegt ze op een ochtend tegen haar dochter die haar helpt met aankleden, 'ik heb billen als een dode!'
Louise raadt haar vader aan haar in een psychiatrische inrichting te laten opnemen. Ze draait aan de knoppen van het gasfornuis, ze gaat in ochtendjas de straat op en doolt tussen de auto'<;
door. Maar Adrien schijnt die afhankelijkheid, waarbij zijn vrouw eindelijk van hem alleen is, op prijs te stellen. Hij houdt zich nergens anders mee bezig. Hij probeert een betekenis te vinden in haar geklets, beantwoordt haar absurde vragen: 'Hoe laat heb ik een afspraak?... Waar is Adrien?' Hij wast haar, kleedt haar aan, koopt een televisietoestel voor haar opdat ze niet meer voor zich uit hoeft te staren. Ze kijkt het liefst naar kinderprogramma's. Ze hebben zo'n beperkt leven dat er door de dood niet veel zal veranderen.
Eindelijk besluit hij zijn vrouw toe te vertrouwen aan een gespecialiseerde inrichting, waar hij iedere middag bij haar zit. Lou gaat er iedere ochtend heen.
Al is dan voor Louise als dochter de grote stilte begonnen, als moeder is voor haar het seizoen van de wervelstormen aangebroken: Pauline is negentien, Frédé binnenkort achttien en die beestachtige Adrienne nog maar twaalf, maar die is vroegrijp.
Hoe tumultueus de betrekkingen ook mogen zijn geweest met de school, de directeuren en de leraren van de lieve kindertjes, hoeveel driftbuien, ruzies, klappen, angsten of rancunes zich ook hebben voorgedaan in de kinderjaren van je kinderen... toch was dat nog niets. De echte opstandigheid, het gevaar dat er werkelijk een breuk ontstaat, de onvergeeflijke streken, de ontmoediging waarbij je tien keer denkt dat alles verloren is, dat je dochters stomme trutten zijn en dat ze alleen maar stommiteiten uithalen, dat ze smerig en lui zijn, profiteurs en egoïsten, dat is dagelijkse kost in een periode die nog veel langer zal duren dan de kinderjaren. Want eerst worden het adolescenten, en dan smerige jongeren, en dan volwassenen, van die individuen die niet meer zo nodig hoeven te trouwen omdat ze kunnen profiteren van de belangrijkste voordelen van het huwelijk en intussen toch in de kost zijn, bij jou! En naar jou zullen ze uithalen, bij jou zullen ze komen uithuilen nadat hun idylle voorbij is waarvan je het einde al lang zag aankomen, door jou komen ze zich laten troosten tussen twee liefdes door, totdat ze je zonder voorafgaande kennisgeving in de steek laten terwijl jij net je eigen vakantie hebt opgeofferd om een leerzame reis naar Italië voor hen te organiseren, omdat ze net voor de zoveelste keer de man van hun leven zouden hebben ontmoet... 'die alleen op het ogenblik wat problemen heeft met de politie, maar die een fantastische gozer is, mama, dat zul je zien..'
Want je zult ze allemaal te zien krijgen, die fantastische gozers, je krijgt ze er gratis bij, hun kerels. Als je op ze gesteld raakt, heb je pech gehad, de kans is groot dat ze van de ene op de andere dag aan je genegenheid worden onttrokken. Als je ze niet kunt zien of luchten, zal je het ermee moeten doen totdat Pauline of Frédérijque besluiten 'dat ze toch een beetje overdrijven', of een ander tegenkomen, nou die is 'echt fantastisch, mama, dat zul je zien, kan hij morgen komen lunchen?'
Een eindeloze periode waarin je gelaten moet aanzien hoe ze modderen in uitzichtloze situaties, met bedroevend enthousiasme regelrecht op gigantische teleurstellingen af, die alleen zij niet hebben zien aankomen, of — wat nog erger is — hoe ze een absurd huwelijk menen te moeten aangaan, waarin je hen ziet wegzinken, in een bruidsjurk, met een gelukzalige glimlach om de lippen.
Maar zoals het verdwijnen van een dierbaar wezen wordt gevolgd door een rouwperiode die tijd en tranen vergt, die geen enkel substituut je kan besparen, zo gaat de rijping van een adolescent gepaard met misstappen, teleurstellingen, verdriet en vergissingen die hij wel moet begaan, ondervinden en ten slotte vervloeken en die niemand hem kan - of mag - afnemen.
Arnaud vond Louise te slap tegenover haar dochters en waarschijnlijk was dat juist. Maar je moet niet denken dat het gemakkelijk is om zwak te zijn. Zwakheid, of, in de achtenswaardige versie, onbekrompenheid, impliceert in het dagelijks leven een zekere dosis heldhaftigheid. Misschien ook lafheid, maar bij Louise ook de wens dat haar kinderen ook maar niet de kleinste kans om gelukkig te zijn zullen verspillen tengevolge van onbegrip of starheid van de ouders, zoals ze zelf zoveel kansen had verspild door toedoen van Hermine.
Geen vaste tijd afspreken waarop ze thuis moeten zijn als ze uit zijn geweest, accepteren dat je niet weet bij wie thuis Pauline en Frédérique gaan dansen, met welke kerels ze 'naar de dancing' gaan, naast welke wegpiraat ze een weekend met de auto weggaan, glimlachend kost en inwoning verschaffen aan een individu dat je afschuwelijk vindt en dat bovendien jouw kostbare pareltje te pakken neemt, dat betekent dat je jezelf veroordeelt tot slapeloze nachten waarin je ligt te luisteren tot je de vertrouwde voetstappen hoort en het gekraak van de strook parket bij de deur... blij zijn met herrie in de badkamer om 3 uur 's ochtends, die bewijst dat ze die nacht nog niet zijn verkracht of ontvoerd en nog geen ongeluk hebben gekregen op de motor van een vriendje.
Dat betekent ook de verontwaardiging van de traditionele moeders trotseren en vaak de ondankbaarheid van de betrokkenen zelf. De beloning en het verrukkelijke wederzijdse begrip komen pas later.
'Vind je dat normaal dat ze die vuiligheid in jouw huis kan doen?' vroeg Marie-Thé verontwaardigd, wier dochter, tegenover wie ze als vanzelfsprekend de liefde als vuiligheid heeft afgeschilderd, op haar achttiende uit huis weg zal gaan en een jaar later zal proberen zelfmoord te plegen.
'Waarom stop je niet met betalen zodat ze wel moet gaan werken als ze immers toch niet meer wil doorgaan met haar studie?' vraagt Carole, die geen kind heeft en nooit met angst en beven heeft gezien hoe zo'n kind dat zo mooi was toen je het op de wereld zette en dat je zoveel jaren hebt verzorgd, van eten en vitamines hebt voorzien, achteruitgaat of zichzelf langzaam maar zeker kapotmaakt.
'Waarom breng je ze de volgende morgen geen ontbijt op bed? Als je toch bezig bent...'
Tja, waarom niet? Alles liever dan hen afwijzen, dan weigeren in geval van dramatische gebeurtenissen op moreel en materieel gebied als vaste toevlucht te fungeren; alles liever dan vrij spel geven aan die aloude aanvechting van vrouwen om zich te laten onderhouden of verzorgen door een man. Zo'n huwelijk-als- vaste-baan en hokken-als-vlucht-voor-de familie, zoals ze zag bij de leeftijdgenoten van haar dochters, sterkte haar in de gedachte dat je uiteindelijk beter thuis de schade kon proberen te beperken.
Die houding werd haar gemakkelijker gemaakt doordat Arnaud naar de Verenigde Staten vertrok. Sinds 'die episode' had hij geen aardigheid meer in zijn leven en hij kon slecht tegen de veranderde houding van Louise. Hij weigerde ook maar iets aan zijn gedrag te veranderen maar leed eronder dat hij zich niet meer volledig geaccepteerd en vergeven voelde. En het is waar dat zij, nadat ze zijn onbedwingbare zwak voor vrouwen had gehaat, er alleen nog maar een soort trieste minachting voor voelde, alsof hij iemand was die nooit van bonbons kon afblijven; niet zozeer om die lekker op te eten als wel om je te vergewissen van een sfeer van erotische affiniteit, van een virtueel;^, dat, als de gelegenheid zich voordoet, geconcretiseerd kan worden. Ze maakt hem geen verwijten vanwege Viviane maar vanwege die onbelangrijke andere vrouwen, die andere onbelangrijke vrouwen. Omdat hij na de breuk zijn leven heeft ingericht om deze vorm van afleiding heen, deze ijdelheid, dit suikergoed. Hij had nooit rekening gehouden met de gevoeligheid van Louise op dit gebied, want jezelf geen geweld aandoen maakte deel uit van zijn opvatting over eerlijkheid in een huwelijk. Ze had meteen vanaf het begin hard moeten optreden om het te redden met Arnaud, 'hem kort houden', zoals Hermine zei. Een treurige, triviale ontdekking waaronder hun relatie gebukt ging. Toen men hem dan ook voorstelde dat hij de televisiecorrespondent in New York zou vervangen en de leiding zou krijgen over de nieuwsdienst, was dat voor hem een welkome gelegenheid om van omgeving te veranderen en de zaken eens op een rijtje te zetten waardoor hij misschien een nieuw evenwicht zou vinden.
Louise rekent ook op deze huwelijksvakantie om een boek te schrijven dat alleen van haar is, een plan waarmee ze al heel lang rondloopt. Ze voelt dat ze eindelijk rijp is om te schrijven, ze heeft er innerlijk de ruimte voor. Leven met een ander, voor een ander gaat niet samen met egoïsme, de teelaarde voor het ware schrijverschap. Ze heeft de titel al bedacht: Hier op aarde. Het zal spelen in een Bretons dorp dat langzaam maar zeker wordt verminkt door de Parijzenaars die boerderijen en huisjes met rieten daken opkopen als de vroegere bewoners overleden zijn, en die precies dat waarvoor ze gekomen zijn, kapotmaken, tot op zekere dag de tolerantiegrens tegenover de tweede huizen wordt bereikt.
Doordat de Vader thuis langdurig afwezig is, verandert de sfeer daar snel. Dat is trouwens een verschijnsel dat onveranderlijk optreedt: wanneer bij dieren het mannetje verdwijnt, is dat het sein voor teugelloosheid. Tijdschema's worden vergeten, men heeft de slappe lach, men blijft lang in bed liggen of gaat om 6 uur 's ochtends naar het Bois de Boulogne, de kinderen raken losgeslagen maar de echtgenotes nog meer. Komt het omdat Arnaud zichzelf altijd op zijn best als een toeschouwer, en op zijn slechtst als een rechter heeft beschouwd, maar nooit als een lid van het gezin? In elk geval waait er een anarchistische wind en Louise is onder invloed van haar dochters weer jong geworden.
Adrienne is net ongesteld geworden. Dus nu volgen ze met z'n vieren het ritme van de maan. Er wordt openlijk over gepraat; er zijn geen vreemde oren meer bij. Hele zwermen slipjes hangen als zwaluwen aan de waslijn boven het bad te drogen. De badkamer, het enige vertrek waar een vrouw zich met goed fatsoen kan terugtrekken met de deur op slot, heeft altijd dienst gedaan als spreekkamer en biechtstoel, daar zijn de belangrijke beslissingen genomen, maar nu is die het hart van het huis geworden. Je kunt er altijd wel iemand vinden die zich staat op te maken, een douche neemt, haar wenkbrauwen epileert of haar haren watergolft.
Louise heeft het altijd fijn gevonden om in de badkuip met haar dochters te liggen weken. Het is een heel grote zoals ze aan het begin van deze eeuw werden gemaakt, een oud geval, diep en lang, met leeuwenpootjes. Op zondagochtend gaat Pauline, die zich dan heel klein maakt, dwars in het midden zitten, met haar knieën tegen haar kin, de twee anderen gaan in de lengte liggen en de zes benen die glanzen van het zeepwater raken verward terwijl de armen elkaar de spons of de zeep aangeven met veel gespat, en het geheel vormt een monsterachtige familie-octopus met drie koppen en twaalf poten die heen en weer bewegen in de waterdamp. In deze sfeer van een Turks bad bespreken ze de belangrijke problemen van dat moment: moet je 'doorslikken'? Is het verstandig jaren van je jeugd op te offeren om je voor te bereiden op zoiets als een doctoraal examen om te zorgen dat je het als volwassene goed hebt? Hebben jongens minachting voor meisjes die met hen naar bed gaan?
'Heb jij wel eens iemand gehad die besneden was, mama?'
'Ja: mijn Amerikaan, je weet wel, Werner, de piloot die me vaak schrijft.'
'En? vind je dat lekker?'
'Dat kan ik niet zo zeggen... ik had niet veel vergelijkingsmateriaal, weet je... Bovendien hangt het zo af van de manier waarop ie gebruikt wordt. In ieder geval vind ik het geen prettige gedachte dat er daar aan ze geknoeid is.'
'Nou,' zegt Frédérique, 'ik houd meer van besneden piemels. Dat is echte huid op het topje. Dat ziet er niet zo dicht, zo verkreukeld uit...'
Een korte dromerige stilte. Ze laten hun gedachten de vrije loop.
'Slik jij het door, Pauline? Moet dat?'
'Om ze niet te kwetsen moet je een beetje doen alsof. Je moet maar denken dat het yoghurt is.'
'Lauwe yoghurt... wat afschuwelijk! Bovendien ben ik altijd bang als ik mezelf ertoe dwing dat ik moet braken. Ik vind het niet lekker smaken. Daar is niets kwetsends aan. Ik ben heel lastig met eten, ik vind whisky ook smerig!'
'Als je van iemand houdt/ zegt Pauline pedant, 'dan slik je alles.'
'Nou maar dat niet. Is het echt zo dat je eraan went, mama?'
'Ik moet toegeven, schat, dat ik een beetje ben zoals jij. Ik dacht dat ik mezelf moest dwingen, maar... nu niet meer.'
'O, gelukkig. Dat is een geruststelling.'
Telkens als Louise een beweging maakt om uit bad te gaan, houden vier benen haar tegen.
'Nog niet, Mine, we moeten nog over een heleboel dingen praten. Als je aangekleed bent, is het heel anders.'
En ze doen er nog wat warm water bij en Louise kijkt met liefde naar die twee lichaampjes die nog nergens door beschadigd zijn, Pauline met haar piepkleine borstjes, haar smalle middeltje en het ronde kinderlijke gezichtje als van een celluloid pop dat ze nog steeds heeft, haar vergeet-me-nietjes blauwe ogen en haar poeslieve mondje, Frédérique is langer en meer een hinde, met echte borsten, en de goudbruine huid en de gewelfde élégance van Arnaud.
In de salon horen ze Adrienne tekeergaan tegen de piano omdat ze niet meer weet hoe ze Jolie Möme moet spelen. Straks gaat Frédérique in haar kamer met Boris luisteren naar een concert van Tsjaikovski of Rimski-Korsakow en Pauline zal de lunch klaarmaken op de klanken van 'Kangoeroes hebben geen graten' van Francis Blanche, terwijl Louise in haar kamer midden tussen al dat lawaai zal proberen te schrijven. De Zondagen van een Moeder verlopen nog steeds op die manier.
Van niemand leer je beter tolerant te zijn dan van je eigen kinderen. Louise voelt zich gedwongen door een hogere wil, die misschien de wil van de Natuur is, om van haar dochters te houden, zelfs als ze haar ergeren, als ze hen niet kan volgen, als ze haar verdriet doen. Zo heeft ze zich erbij neergelegd Pauline te accepteren ook al is ze monsterachtig geblondeerd, draagt ze leren rokjes, circusblouses en fluorescerende laarzen; te doen alsof ze zich interesseert voor de successieve roepingen die ze meent te hebben, waarbij ze zich stort in zang, journalistiek of het management van een nachtclub, met een overtuiging die evenredig is aan de mate waarin ze zich seksueel aangetrokken voelt tot degenen die deze verschillende activiteiten vertegenwoordigen. Ze gaat er nooit rechtstreeks tegenin want, net zomin als Arnaud, kan Pauline tegen kritiek. Dan wordt ze wanhopig of agressief.
'Als ik erbij was geweest, dan garandeer ik je dat dit niet zo gegaan was,' schrijft Arnaud wanneer Louise hem vertelt dat Pauline twee maanden voor de examendatum heeft besloten geen eindexamen te doen. Toch leek het in december alsof alle hoop op een met succes bekroonde schoolperiode gerechtvaardigd was: Pauline was verliefd op haar leraar Latijn. Helaas haalde hij om duistere redenen de winter niet en het dreigende briefje dat haar vader vanuit New York stuurde, maakte dat ze definitief besloot van het lyceum af te gaan. Als Arnaud in Parijs was geweest, was ze bij haar familie weggegaan. Ze had de koppige, lichtgeraakte trots van haar vader, die ook op zijn achttiende in een onbezonnen bui het huis had verlaten. Maar hij had er niets van geleerd. Sommige mensen kunnen honderd worden en dan hebben ze nog niets geleerd.
Aangezien de seksuele revolutie gemeengoed was geworden vóór de middelen waarmee je de gevolgen ervan kon controleren, waren de eerste jaren van activiteit voor Pauline, en dientengevolge voor haar moeder, een periode van... menstruele angst. Vooral omdat ze niet tot het ras van de trekpaarden behoort dat op vrijdagavond een abortus heeft en maandag weer naar de fabriek gaat. Met haar hele karakter, haar gebrek aan discipline en haar breekbaarheid, was ze dus hard op weg naar frigiditeit, een chronische salpingitis of onvruchtbaarheid, of alle drie tegelijk, als niet voor haar twintigste verjaardag uit de hemel het mooiste geschenk was neergedaald dat de goden sinds Eva aan de vrouwen hebben gegeven: de pil. Het bureautje van de Gezinsplanning op nummer 2 in de rue des Colonnes in Parijs, waar Louise haar dochter mee naar toe nam zodra ze van het bestaan ervan had gehoord, was voor haar zoiets als de haven voor een dodelijk vermoeide roeier. Omdat duidelijk was dat noch het spookbeeld van een zwangerschap, noch de angst voor pijn, noch de vernedering, noch de gevaren voor haar gezondheid Pauline ervan zouden weerhouden zich hals over kop in de liefde te storten, met een verbazingwekkende en eigenlijk ontroerende zorgeloosheid, dankte Louise God dat haar dochter op de grens tussen twee tijdperken was geboren: zij zou althans genoeg besef hebben van die heroïsche tijden om nooit blasé te worden. Bij dezelfde gelegenheid neemt ze ook Frédérique mee die er geen vrede mee heeft een pessarium te gebruiken. 'Je moest eens weten hoe heerlijk het is een mannenlichaam te voelen!' Louise gaat maar niet in op 'je moest eens weten'. Het is waar dat het zo lang is geleden dat ze die ontdekking deed, dat het is alsof ze het niet meer weet.
Frédérique aanbidt de Man en houdt niet van zichzelf als Vrouw. Louise zou zo graag willen dat haar tweede dochter sneller dan zij van haar complexen verlost is, dat ze een Werner tegenkomt om haar gerust te stellen wat die lichaamsvormen betreft waarvoor ook zij zich schaamt. Frédé vindt zichzelf 'te roze', en vraagt zich af of de geslachten van andere vrouwen ook zo lelijk zijn. 'Als ik in die pornoboekjes lees dat je maar op een stoel hoeft te gaan zitten, zonder slipje, en je benen te spreiden om bij kerels verlangen op te wekken, dan kan ik dat niet geloven. Ik wil niet bekeken worden en ik zal mijn dijen nooit verder dan tien centimeter van elkaar durven te doen. En ik wil niet dat ze me daar kussen, ik zou veel te bang zijn dat er een haartje tussen die jongen zijn tanden blijft steken...'
Wie zal genoeg van haar houden om die erfelijke ongerustheid weg te nemen die Louise zo goed kent? Boris in ieder geval niet, de toneelspeler, schrijver, alcoholicus en nareist.
'Zeg, Mine (als haar dochters haar Mine noemen, weet Louise van tevoren dat het om iets heel vervelends gaat), ik zou Boris met Pasen graag naar Locmaria willen meenemen. Hij heeft net een abces aan zijn keel gehad en hij is heel moe. We moeten die arme jongen er weer bovenop helpen! Is het goed?'
Natuurlijk niet, het is niet goed! Waarom zou zij zich inspannen om die arme Boris er weer bovenop te helpen? Dan moet Boris maar minder drinken en vroeger naar bed gaan!
'Maar Mine, je weet, hij staat helemaal alleen in het leven! Zijn vader heeft hem het huis uitgegooid omdat hij bij het toneel wilde. Dus werkt hij in een garage om zijn toneellessen te kunnen betalen...'
'Ik zie niet in hoe hij in een garage kan werken als hij om twaalf uur 's middags opstaat.'
'Maar mama, hij heeft 's middags les en hij speelt iedere avond, dus natuurlijk kan hij dat niet...'
Ondertussen zit hij voortdurend bij Louise thuis, ongeschoren, met adem die naar wijn ruikt, op zijn gemak voor de platenspeler... hij lijkt altijd meer op zijn gemak dan een ander, wat niet wegneemt dat hij honger heeft, deze dichter die houdt van half- rauwe biefstukken, whisky, Dunlopillo kussens en de sigaren van Arnaud, en die haar schatje pakt en denkt dat ze het Leger des Heils is. Hij beroemt zich erop dat hij in de gevangenis heeft gezeten, dat hij de minnaar van Jeanne Moreau is geweest omdat hij als figurant in een van haar films is opgetreden, en praat eindeloos over zijn visie op het moderne toneel, terwijl hij zijn as op het tapijt laat vallen. Louise heeft tenslotte nog liever dat voorzichtige egoïsme van Pauline 'die lichamelijk niet sterk genoeg is om verliefd te worden op een arme sloeber'. Maar Mine zal die zielige Boris wel weer meenemen naar Locmaria, anders gaat Frédé niet op vakantie maar blijft ze bij hem.
Als ze dan maar niet bij al die zelfopoffering ook nog de angst voor het einde van de maand heeft.
Bij de Planning voelt ze zich bijna gegeneerd dat ze met haar twee dochters verschijnt. Je ziet er voornamelijk vrouwen die met man en kinderen zijn gekomen als om aan te tonen dat ze hun plicht ten opzichte van de maatschappij al hebben vervuld. De meeste moeders denken liever dat hun dochters maagd en onontvlambaar zijn dan dat ze zich voorstellen hoe ze zijn, dwaas, kwetsbaar, zorgeloos en hunkerend naar liefde.
Tussen twee haakjes, komt het door de afwezigheid van Arnaud, door het feit dat ze plotseling zo dicht bij jonge meisjes leeft, doordat ze naar hun confidenties luistert? Louise merkt dat ze zich jarenlang niet met de verrukkelijke wereld van de wellust heeft ingelaten. Plotseling verlangt ze ernaar terug. Maar waarom zou ze terugverlangen? Ze is niet dood! Ze hoeft haar blik maar te richten op die vergeten wezens, de mannen... En doordat zij weer naar hen kijkt, zien ze haar weer. Minder mooi op haar vijfenveertigste dan toen ze vijfentwintig was? Dat is helemaal niet zeker. Ze is rustig geworden, bijna nonchalant, alsof ze door die jaren van ellende niet langer in staat is zich druk te maken, te twijfelen. Ze bijt niet meer op haar nagels. Nou ja... bijna niet meer. Pauline en Frédérique hebben altijd gevonden dat ze zich te 'damesachtig' kleedde. Nu ze zich niet meer door Lou laat kleden, gaat ze met haar dochters kleren kopen.
Ze zal heel gewoon thuis haar eerste minnaar vinden. Er bestaat namelijk een categorie mannen, de kinderartsen, die met hun patiënten altijd op min of meer discrete wijze iets hebben van 'waarom niet?' Dat is een van de charmes van dit specialisme: hun bezoek is niet alleen bedoeld voor de zieke kindertjes, maar ook voor al hun ongeruste moedertjes die geroerd naar hen kijken, naar die tweede vaders die hun kinderen uitkleden, betasten, bevoelen en vaak veel beter kennen dan de wettige verwekkers en hun soms zelfs voor de tweede keer het leven schenken.
Bruno heeft haar altijd ontroerd door de liefdevolle manier waarop hij de kinderen aanraakt. Waarom zou ze daar trouwens niet voor uitkomen? Alle dokters doen haar seksueel iets, zelfs haar oude verloskundige met zijn kale hoofd en zijn uitpuilende ogen, die nog nooit verliefd naar haar heeft gekeken en nog nooit iets persoonlijks over haar heeft gezegd. Komt het door de herinnering aan de Schurken? Of doordat ze nog altijd spijt heeft dat ze vroeger geen medicijnen heeft gestudeerd... Ze is gevoelig voor hun taalgebruik, voor hun wetende handen. Bruno is bovendien een echte man. Als het dan toch gebeurt... Een schuinse, altijd waakzame blik onder sterk gekrulde wimpers, gewelfde lippen die wel heel zacht zullen zijn, brede schouders waaruit zijn nek oprijst als de stam van een apenbroodboom, heel rond en heel recht. En zwart, dik krulhaar zoals bokken op hun kop hebben.
Bruno is een kenner die heel snel de diagnose weet te stellen, mocht je wel zin in hem hebben. Het is alsof ze elkaar al kennen, na al die visites en consulten voor de kinderen, die altijd uitliepen op een paar vertrouwelijke opmerkingen van beide kanten terwijl hij zijn recepten uitschreef met zijn mooie onleesbare handschrift dat wel Perzisch leek. Ze weten al dat ze van de ongerepte natuur houden, van oude gesteenten, van de Romaanse stijl in het bijzonder, van oude muziek, van driesterrenhotels en witte alcoholische dranken. Dat alles vormt een ideale achtergrond voor een weekend. Bruno praat gepassioneerd over zijn beroep, gelooft in de vooruitgang, in rechtvaardigheid, in links... Ze hebben eigenlijk veel gemeenschappelijke ideeën... Ze weet nog niet dat je links kunt stemmen en rechts neuken!
Ze hebben elkaar al zo vaak in de spreekkamer van Bruno of in de salon van Louise ontmoet, met een naakt lichaampje tussen hen in, dat ze zich niet in staat voelt een andere rol te spelen zonder een andere achtergrond. Ze besluiten dus naar Vézelay te gaan en reserveren een tafel in een goed restaurant. Het is de eerste keer dat ze samen zullen eten... het is belangrijk elkaar te zien eten voordat je van elkaar gaat genieten.
Aan tafel kijkt Louise gulzig naar zijn gulzige mond en verbaast zich over de manier waarop hij de wijn om zijn tanden laat spoelen voordat hij die doorslikt. Het is een beetje goor maar wel fascinerend. Als je voor het eerst met elkaar naar bed gaat, telt ieder gebaar. Ze zijn naar de 'Hostellerie de la Poste et du Lion d'or' gegaan, een naam die doet denken aan de keuken van vroeger en ouderwetse kamers. Maar voor het eerst in haar leven aarzelt Louise of ze het gastronomische menu wel zal nemen... Ouder worden, betekent dat niet dat je je toevlucht neemt tot de gekookte forel in plaats van de '12. slakken van het huis' met als voorwendsel dat je gaat neuken!
Ze praten over alles behalve over wat ze daar komen doen; over de Vergadering van de republikeinse instellingen die ze pas hebben bijgewoond in het palais d'Orsay, over de toespraak van Mollet, en die van Brigitte Gros waarnaar niemand luisterde. Zodra zij het spreekgestoelte beklom, begonnen de mannen te praten, hun agenda tevoorschijn te halen, hun persoonlijke kwesties te regelen.
'Ze was niet bijzonder goed,' merkt Bruno op.
'Beter dan sommige sprekers, vind ik. Er waren een paar dodelijk saaie bij. Maar mannen onder elkaar houden zich aan de regels van het spel, die luisteren naar elkaar. Op voorwaarde dat wederdienst zal worden bewezen.'
'Bent u zo geïnteresseerd in politiek? Waarom doet u er zelf niet aan?'
'Om één reden: ik ben namelijk bang voor mannen, voor het bolwerk dat ze vormen. Elke keer als ik een vrouw het spreekgestoelte zie beklimmen, houd ik mijn hart vast. Het is mij nooit gelukt het woord te nemen, behalve in een gezelschap van vrouwen, zoals bijvoorbeeld de democratische vrouwenbeweging, en dan nog...'
'Ik kan het haast niet geloven! U ziet er zo energiek uit, zo zelfverzekerd... Ik had niet gedacht dat u zo verlegen was. Dat blijkt wel uit het feit dat we elkaar al heel lang kennen maar dat ik u nooit heb durven uitnodigen met me te gaan eten. Toch was u altijd alleen. Ik vroeg me wel eens af: zou ze verlegen zijn of leidt ze een kuis leven?'
'Dat is uit uw mond geen compliment, veronderstel ik...'
'Ik heb eerder medelijden met kuise vrouwen, dat is waar.'
'Vooral als u op de hoogte bent van het privé-leven van hun echtgenoot.'
'Ik ken geen kuise echtgenoten. Niet een. Ik ken daarentegen wel vrouwen die dat denken.'
'Als ze daar gelukkig mee zijn...'
'Naar mijn mening zal het ze op zekere dag opbreken. U weet dat een cultuur van levend weefsel maar een beperkte tijd goed blijft in een gegeven milieu. Op den duur verzwakt het, kwijnt het weg. Niet doordat het niet gedijt waar het is, maar door behoefte aan verandering. Verandering is op zich van levensbelang.'
'Kortom, dat ik met u in Vézelay ben, is op doktersvoorschrift?'
Hij glimlacht en hij heeft plotseling iets kinderlijks. Een glimlach is heel belangrijk voor Louise. Een gezicht is iets gemaakts, een glimlach is een bekentenis.
'Ik zou u ook een glas oude frambozenlikeur willen voorschrijven, als u het goedvindt, die is hier voortreffelijk.'
Door de frambozenlikeur raken ze nog meer op dreef, ze vinden elkaar onweerstaanbaar en beginnen onzin uit te kramen. Je voelt dat ze elkaar nu wel gauw zullen tutoyeren.
Bruno is zo brutaal geweest om maar één kamer te reserveren en Louise betrapt zich erop dat ze onwillekeurig even reageert zoals in de tijd dat ze nog een jong meisje was: hij had toch de vormen in acht kunnen nemen - doen alsof... Niets is tenslotte ooit zeker.
'We wisten heel goed wat we gingen doen, niet?' zegt hij spottend. Hij weet niet hoe lang het is geleden dat Louise met een andere man dan Arnaud in een slaapkamer was. Je ziet dat hij het gewend is. Hij kleedt zich zonder meer uit, ook zonder die onderbrekingen die zij wel prettig zou vinden. Haar aanstaande minnaar is 'goedgebouwd', zoals Frédérique zou zeggen. Hij trekt haar op het bed en kleedt haar daar verder uit terwijl hij haar intussen gulzig, zoals hij ook eet, op haar mond zoent. En vervolgens heel snel knijpt hij in een borst, komt een hand heel even de zaak verkennen - ja, mooi zo, normaal vrouwelijk geslacht - en dan installeert hij zich en hup, daar gaat hij, heel snel krijgt zijn gezicht de dierlijke uitdrukking van een man die gaat klaarkomen, die voor alle mannen dezelfde is. Hij stoot, hij ploegt, hij duwt, hij vindt het lekker en zegt dat ook, hij beschrijft zijn progressie met een gesyncopeerde stem en vertelt Louise wat ze moet voelen:
'Voel je hem diep in je? Hij doetje pijn, hè? Hij neemt je in beslag, vult je helemaal op... Daar, daar, daar. Het is lekker om hem in je te steken. Ik heb vaak aan je gedacht, weet je, om me uit te storten in jou, op jou, overal. Voel je hoe ik je nat maak? Het is lekker om nat te worden, hè? Doe wat je doen moet als vrouw, kom maar klaar. Ik houd van het gezicht van een vrouw die klaarkomt. Daar is het... Daar is het!'
Het rechtstreekse verslag is op zich niet onaangenaam, maar Louise denkt bij zichzelf dat nat maken misschien niet het summum van genot is... Na een laatste ah draait Bruno zich om en laat hij zich, met half gesloten ogen, op zijn rug vallen. Met een hand strijkt hij automatisch over haar dijbeen, alleen maar om haar te laten zien dat hij niet slaapt, dat ook hij luistert hoe de golven van het genot wegebben. Ze legt haar hoofd tegen zijn hals, in de donkere golvingen van zijn astrakanhaar. Hij ruikt lekker. Ze is blij dat ze haar exclusieve contract met Arnaud heeft verbroken. Bruno opent zijn ogen:
'Zie je dat hij alweer stijf wordt? Kijk maar.' Hij komt snel weer op krachten, net als Napoleon, en praat over zijn aanhangsel als over een roemvolle strijder over wiens gedrag hij geen zeggenschap heeft. Ze bedrijft de liefde niet met een man, maar met zijn lid, een illuster lid van een illuster gilde. Bruno duwt haar hoofd naar beneden:
'Drink je me helemaal op, ja? Wil je dat wel?... Daar, ja... neem hem helemaal. Houd me stevig vast.'
Als het op afstand bestuurde bezoekje is afgelopen, valt hij leeg in slaap, en zij vol. De normale gang van zaken.
's Ochtends wordt ze wakker naast de chef de clinique van de afdeling kindergeneeskunde, de briljante prater, de specialist in Romaanse kunst, de bewieroker van Mendès France... Hebben we, beste meneer, ons niet vannacht nog in elkaar uitgestort, naakt als beesten? Of vergis ik me?
Maar Bruno is er waarschijnlijk trots op dat hij zijn seksuele leven gescheiden houdt van zijn andere leven, een vaak voorkomend verschijnsel dat berust op een vorm van vrouwenhaat. Hij denkt dat je uiterst voorzichtig moet zijn met vrouwen.
Voordat Louise de gordijnen opendoet, schiet ze de badkamer in. Pas op: en inderdaad ziet ze de doffe blik die ze altijd de dag na goede wijn heeft, en haren die in de war zitten door het nachtelijke gewoel. Ze trekt een verongelijkt gezicht. Ze wou dat ze zo'n hoofd had als haar dochters. Als ze een haarlok over haar ogen laat vallen, lijkt ze dan niet op een klein meisje? Nee hoor; ze is het echt zelf, veertig en nog wat... Nog lelijker doordat ze weinig heeft geslapen. Het moeilijkst is het om het ochtendlicht te trotseren. In plaats van een paar kunstgrepen toe te passen, zou ze weer de kamer in willen gaan, zich met haar vuisten in de ogen wrijvend, en het schouderbandje van haar hemd laten wegglijden en aan tafel achter de croissants gaan zitten met een begerig gezicht, en dat hij dan dacht: 'Ze is aanbiddelijk!'
Er is geen sprake van dit soort grappenmakerij, mama. Dat schouderbandje kan er nog net mee door, als je dat beslist wilt. Zorg dus maar gauw dat je weer een fatsoenlijk hoofd krijgt. Wanneer zal ik eindelijk eens in alle rust lelijk kunnen zijn? Zolang je nog kans hebt een beetje in de smaak te vallen, zolang je nog niet op een gargouille lijkt, zul je de schijn ophouden, arme meid!
Het is mooi weer en ze vertrekken vroeg om de Magdalena-basiliek te bezichtigen natuurlijk en het oude dorpje Montréal met zijn kerk uit de twaalfde eeuw, tien kilometer verderop. Bruno heeft verstand van bezichtigen, hij heeft in zijn auto de juiste gidsen, hij kent de afgelegen kapelletjes, kastelen die alleen onder toestemming bezocht mogen worden, restaurants die geen toeristenvangers zijn. Hij is altijd bereid een museum te bezoeken, bij een antiquair te stoppen, een veilingzaal binnen te gaan. Louise was vergeten dat je dat allemaal ook kon delen in een leven. Arnaud is een man die altijd haast heeft, het tegendeel van een flaneur. Nooit zal ze met hem voor een etalage stilstaan. Hij loopt altijd in hetzelfde tempo door, waarmee hij zijn afkeuring duidelijk laat merken. Als ze niet achter hem aan rent, verliest ze hem uit het gezicht en ziet ze hem pas in het hotel weer terug. Ze zullen ook nooit in bed hetzelfde boek lezen, zoals ze met Jean-Marie deed. Ze heeft het zelfs opgegeven haar hoofd in allerlei bochten te wringen om met hem samen de krant door te lezen, die hij ostentatief opzij houdt en waarvan hij de bladzijden omdraait zonder ook maar even te kijken hoever zij is. Plotseling zou ze niet willen doodgaan zonder die pleziertjes te kennen, weer mee te maken.
Ze komt uit Vézelay terug met het gevoel dat ze een verjongingskuur heeft gedaan. Het bed leidt soms tot veel meer dan wat zich tussen de lakens afspeelt. Bruno en zij hebben elkaar beloofd het nog eens over te doen zodra Louise uit New York terug is.
Arnaud schijnt daar op haar te wachten met een verlangen dat hij niet verbergt. De brieven die ze hem schrijft, beantwoordt hij vaak op een liefdevolle manier, alsof hij voor het eerst de noodzaak voelt zich vast te grijpen aan de wortels van zijn hart:
'Ik houd van je brieven, zelfs van die waarvan ik niet houd, en ik houd ervan dat je me dingen durft te schrijven waarvan je verwacht dat ik ze niet prettig zal vinden.
Ik werk hard. Ik ga 's avonds uit met de paar Franse vrienden die ik hier heb en we bezuipen ons behoorlijk. En je kunt me geloven of niet, maar ik denk steeds aan je, jouw gezicht zie ik overal voor me en je trouwe brieven liggen op mijn nachtkastje. Je bent al zo lang gewend alleen in het heden te leven dat je niet langer denkt dat het verleden nog enige waarde zou kunnen hebben. Daarin verschillen we. De jaren die we samen hebben doorgebracht binden me aan jou op een manier die me zelf verbaast.
Ik ben een beetje bang dat die lange afwezigheid ons geen goed doet. Probeer de meisjes ergens onder te brengen zodat je met Kerst lang kunt komen. Ik heb een vorstelijk programma voor je in petto om je de pleziertjes te laten vergeten van de vrijheid waarvan je zonder mij schijnt te genieten, wat me "dwars zit", dat weet je.'
Wat Arnaud ook dwars zit, is dat Louise Félicien weer ziet en andere vrienden van toen, aan wie ze al jaren geen aandacht had geschonken omdat hij zich ertegen verzette zich aan te passen aan het leven dat zijn vrouw vroeger had. De woorden van Arnaud doen haar plezier en verdriet tegelijk: ze heeft zo geprobeerd zijn heden te zijn en nu vertegenwoordigt ze zijn verleden! Hoe is die goocheltruc in zijn werk gegaan? Is ze al 'die lieve vrouw' geworden bij wie je niet meer weggaat?
Ze gaat vaak naar Saint-Etienne waar Agnès steeds verder wegzinkt in zelfverloochening. Ze is veel dikker geworden alsof dat symbolisch is voor haar stagnatie, en als excuus verklaart ze dat ze altijd moe is. Ze stopt haar mooie haren weg in een knot waardoor ze ouder lijkt en daardoor hebben ze hun rosse gloed verloren. Met het onfeilbare instinct dat echtgenoten hebben, heeft Etienne altijd gevonden dat een knot zijn vrouw goed stond en dat haar al te weerbarstige haren niet geschikt waren om ze los te dragen. 'Ik houd van vrouwen met een knot,' verklaart hij, wat een schaamteloze leugen is. Hij vergeet te vermelden dat zijn moeder al dertig jaar een knot draagt.
Hij aanbidt zijn moeder die hij een jaar daarvoor bij zich in huis genomen heeft toen ze invalide werd en half verlamd raakte. Agnès zorgt natuurlijk voor haar, maar hij verzuimt nooit iedere dag even bij haar langs te gaan en hij prijst zich gelukkig dat hij zo'n goede zoon is. Het is niet in hem opgekomen dat, als er geen dochters zijn, de schoondochters al die oude mama's, over wie in de boeken met zoveel mooie nostalgische gevoelens wordt geschreven, moeten verzorgen, te eten geven, aanraken en helpen te sterven.
Agnès praat niet eens meer over schrijven. Ze klaagt over migraine, pijn in haar buik, in haar lendenen. Maar dat is normaal na vijf kinderen. Hebben vrouwen niet 'altijd wat'? Omdat de pil zijn vrouw nadrukkelijk is afgeraden, gaat Etienne met zijn secretaresse naar bed, dat is leuker, en knijpt hij het dienstmeisje in haar billen als hij haar in de gang tegenkomt om haar duidelijk te maken dat het jus primae noctis nog steeds bestaat. Vanuit hetzelfde principe geeft hij ook zijn vrouw een klap op haar billen op dagen dat hij erg goed gehumeurd is en drijft hij de spot met haar als ze reageert als een gekrenkte kikker. Ze heeft nooit aan dit gebaar kunnen wennen en in het begin zei ze dat ook tegen hem: 'Nou ja, Etienne, denk je soms dat je op een boerenerf bent?'
Daardoor heeft hij duidelijk nog meer lol. Hij houdt overigens erg veel van zijn vrouw. Maar hij zit ook aan Pauline of Frédérique als het zo uitkomt, bijvoorbeeld wanneer hij achter hen de trap oploopt en hij, doordat Agnès of Louise in de buurt is, er zeker van kan zijn dat ze niet durven te protesteren. Kom, kom, dat vinden ze allemaal lekker, ook al schreeuwen ze moord en brand, denkt hij geheel te goeder trouw.
Félicien is pas hertrouwd met een bruisende, levenslustige vrouw, precies wat een oude zeehond nodig heeft: een groot lichaam en kleine voetjes waarop ze als een kind zo trots is, gekroesd haar dat ze kastanjebruin verft, chocoladekleurige ogen met dikke wenkbrauwbogen die haar ogen gedeeltelijk aan het gezicht onttrekken, wat aan haar blik, die met het klimmen der jaren harder zal worden, een merkwaardige charme verleent. Ze houdt hardnekkig vol haar weelderige billen in glanzende lange broeken te proppen, jurken te dragen die haar buitensporige welvingen accentueren en brede decolletés waaronder een tere huid te zien is, waarop bij de minste druk al roodachtige plekken ontstaan. Maar dikke billen en borsten als van een min schijnen een geruststellend effect te hebben op bepaalde mannen, die ook houden van kasten vol linnengoed en borden vol varkensvlees.
Sinds Arnaud drie maanden geleden wegging, heeft Louise al die vrienden weer gezien die ze hem niet durfde op te dringen want hij had ze niet uitgezocht. Ze kijkt niet meer naar dezelfde televisieprogramma's en eet zelfs andere dingen... Ze neemt geen rauwkost meer, waar Arnaud zo van houdt en geen rood vlees meer, waaraan ze ten slotte gewend was geraakt. Heel langzaam krijgt ze haar eigen smaak weer terug.
Maar in New York, ver van de basis, kan een echtpaar na een lange machtsvakantie, weer genade vinden. Arnaud hoort van zijn vrouw dat het erg slecht gaat met zijn moeder, waarover ze in haar brieven nooit iets vertelde en onwillekeurig komt hij nader tot Louise met het vooruitzicht van dat verlies waar hij tegenop ziet. De moeder van je kinderen is altijd een beetje de universele moeder.
Nu hij toch in een grootmoedige stemming verkeert, stelt hij voor met Werner en zijn vrouw te gaan eten en ze zien elkaar in een Frans restaurant waar hij tegenover Debbie de rol zal spelen die ze van elke Fransman verwacht, die van de verleider, om de andere twee even onder vier ogen te kunnen laten praten.
Haar Werner, haar Werther, had ze jaren niet gezien, sinds hij een keer op doorreis in Parijs was waar ze samen hadden kunnen lunchen in het restaurant van het vliegveld, tussen twee vluchten door. Hij is nu zilverwit aan zijn slapen, waardoor hij er bezadigd uitziet, wat in tegenspraak is met zijn kinderlijke blik en zijn heerlijke brede glimlach. Hij zegt in het Engels tegen haar: 'Geur van de tijd, heidetakje, en bedenk dat ik nog steeds op je wacht...' Ze antwoordt: 'Ik houd al lang niet meer van je, maar vergeten zal ik je nooit.' Ze kunnen zelfs niet elkaars hand vasthouden waar zij bij zijn en Werner vliegt die avond nog met Debbie naar Cincinnati terug, waar hij tegenwoordig zijn basis heeft; en je schijnt als Amerikaanse getrouwde man niet tegen je vrouw te kunnen zeggen: 'Ik zie je weer over vierentwintig uur, Honey, gun me een avond en een nacht om de heidegeur uit mijn jeugd op te snuiven.'
Nee, dan toch maar liever het echt Franse paar dat zij vormen en de poging - ook al doet die soms pijn - te accepteren dat de ander ook leeft!
Debbie is een katholieke Ierse en daarbij ook nog eens een puriteinse Amerikaanse voor wie het huwelijk heilig is. Niet het bed, maar het getrouwd zijn. Zodra ze in de menopauze kwam, fluistert Werner in zijn gebrekkige Frans opdat zijn vrouw het niet begrijpt, deelde ze hem mee dat ze niet meer deed aan Satan en alles wat daarmee samenhing.
'Bedoel je dat ze tot de dag van haar menopauze jouw bronstige gedrag alleen heeft geaccepteerd in naam van de plicht om kinderen te verwekken?'
'Zelfs dat niet: ik heb me laten steriliseren na ons derde kind. Nee, het was, zoals jullie in Europa zeggen, de huwelijksplicht. Maar we worden verondersteld op onze leeftijd geen behoefte meer te hebben aan die smeerlapperij.'
'Maar waarom liet je je steriliseren? En de pil dan?'
'De Kerk is tegen de pil. Tegen sterilisatie ook trouwens. Maar die beslissing heb ik genomen, zonder dat zij het ermee eens was.'
'Maar wat heeft jou als jood bezield om met een rigide en frigide katholieke vrouw te trouwen?'
'Ten eerste trouwde ik met haar toen ze nog maagd was, er was nog hoop. En verder was ik niet meer op zoek naar de liefde, zoals je weet, maar naar een vrouw die voor mijn verlamde moeder kon zorgen van wie ik heel veel hield...,' vertelt hij met zijn Amerikaanse accent.
'Mooi is dat!'
'Och, haar redenen waren net zo waardeloos als de mijne! Ze was tweeëndertig en bang dat ze helemaal niet meer zou trouwen. En omdat ik piloot was, dacht ik dat ik nooit bij haar zou zijn... Ze was niet onknap, enige dochter, rijke ouders, ze hadden een Funeral Home, weet je...'
'Wat een vuile jood ben je toch!'
'Och, weet je, voor een jood ben ik een mislukkeling. Debbie heeft mij altijd gebruikt: de kinderen zijn katholiek en alles staat op haar naam. Dat kon me totaal niets schelen als zij maar voor mijn moeder zorgde en ik rustig weg kon gaan.'
'Maar vertel eens... inbed... heb je haar tenminste wat kunnen leren... net als mij?'
Ze kijken elkaar aan, in hun ogen is plotseling al het genot te zien dat ze elkaar hebben geschonken en dat werkelijk wordt, daar boven die tafel, tussen hen in, heel krachtig, heel hevig. Als Arnaud kijkt, zal hij het ongetwijfeld zien. Louise slaat haar ogen neer. De herinneringen worden wat minder levendig. Maar Werner begint tegen haar te praten met zijn diepe stem waardoor ze altijd de kluts kwijtraakte.
'Lou-eeze, ik weet niet of ik je iets heb geleerd, maar ik heb nooit weergevonden wat ik met jou heb gekend. Maar jij was getrouwd en toen weer getrouwd, damn it. I lost hope. Toch had ik niet weg moeten gaan, misschien had ik je uiteindelijk overgehaald...'
'En dan zouden we heel ongelukkig zijn geweest. Of in ieder geval jij, my darling. Ik had behoefte aan een Intellectueel, ik zou het je kwalijk hebben genomen dat jij dat niet was en bovendien had ik er niet tegen gekund met jou naar Amerika te gaan, en ook niet dat jij piloot was en altijd weg.'
'Maar Arnaud was ook altijd weg. Ik zou nooit drie maanden naar Groenland zijn gegaan...'
'Dat is zo, maar in ieder geval hadden we dezelfde opleiding gehad, kenden we dezelfde dichters, betekenden de woorden hetzelfde voor ons tweeën. Ik had je geïrriteerd met mijn neiging om altijd te discussiëren, mijn politieke opinies, we zouden al lang gescheiden zijn!'
'Wijl ik me nog steeds the Young Flying Officer voel, die, toen hij jou zag in de hal van de Independance Club, dacht: Daar heb je de vrouw van mijn leven. En ik geloof het nog steeds.'
'Denk je dat je vanmiddag twee uur verlof kunt krijgen, captain? Arnaud werkt, we zouden tijd hebben om te praten, te kijken misschien of... we nog dezelfden zijn?'
Dat is wel duidelijk: ze weten dat ze nog dezelfden zijn. Maar Werner zal geen twee uur verlof krijgen en de val sluit zich al weer om hem heen; en Debbie, die geen woord Frans spreekt maar zoals alle Amerikaanse vrouwen haar man in de gaten houdt, ook al maakt ze verder geen gebruik van zijn diensten, vindt dat het onderonsje lang genoeg heeft geduurd en dat die Françaises maar brutaal zijn om hun man in te palmen omdat ze in de oorlog toevallig de hoer hebben uitgehangen. Ze beginnen over hun kinderen te praten, dat is veiliger. En ze gaan uit elkaar met de belofte dat ze, als ze weer in de vs zijn, naar Cincinnati zullen komen en Debbie neemt haar bezit weer mee en Arnaud en Louise gaan lopend naar huis door de stille straten waar nooit iemand loopt. Hij zegt dat hij zich erg heeft verveeld met de katholieke Ierse. Zij vertelt hem het verhaal van de menopauze en dat Werner zich, zoals vele Amerikanen, heeft laten steriliseren.
'Dat zou voor ons een uitkomst zijn geweest, een tijd geleden. Maar jij zou dat niet graag gedaan hebben, als man uit het Zuiden...'
'Wie aan de zak komt, komt aan de roede,' antwoordt Arnaud.
Ze zijn allebei melancholiek maar om verschillende redenen. Louise is nu eens een keer niet verdrietig om Arnaud. Hij heeft geen zin te gaan werken maar omdat hij bang is voor wat ze tegen elkaar zouden kunnen zeggen, besluiten ze maar naar de bioscoop te gaan, om de zinnen te verzetten.
Als Louise weer in Parijs komt, treft ze een Adrien aan die de roeiriemen heeft losgelaten. Sinds Hermine ver van hem wegdrijft en hij haar niet meer hoeft te verzorgen, verdedigt hij zich niet meer en de dood valt hem van alle kanten aan. Omdat hij een niervergiftiging heeft opgelopen, wordt hij naar het ziekenhuis gebracht, maar hij krijgt longoedeem en heeft een darmafsluiting. Zijn boot maakt aan alle kanten water. Hij wordt door middel van een infuus gevoed en omdat hij zijn mond niet meer gebruikt, wordt zijn tong algauw een stuk gekrompen leer. Op zijn ogen zit een doffe witte vlek en om hem heen hangt een lucht waarvoor een vlieg nog zou terugdeinzen. Hij gaat bij stukjes en beetjes heen, bijna onbewust, gelukkig.
Terwijl hij ieder moment dood lijkt te kunnen gaan en Louise en Lou bezig zijn in zijn papieren naar zijn trouwboekje te zoeken, belt de directrice van de kliniek in Suresnes, waar Hermine al bijna een jaar een leven als een plant leidt, dat de toestand van mevrouw Morvan plotseling is verslechterd. Hermine verkeert inderdaad in een toestand van algehele neerslachtigheid. Ze heeft zoals gewoonlijk een lege blik en schijnt geen pijn te hebben, maar haar armen bewegen krampachtig alsof ze zich verzet tegen iets verschrikkelijks.
'Dat zijn alleen maar spiertrekkingen,' zegt de arts-assistent. 'De verslechtering is te wijten aan een bloeding in het ruggemerg of een zware niervergiftiging.'
'Bloeding... Vergiftigde nieren... Ze kunnen ook niet weten dat Adrien haar gewoon geroepen heeft,' verklaart Lou rustig. 'Hij is zoals gewoonlijk als eerste klaar en hij wordt ongeduldig.'
Adrien stierf inderdaad die nacht en Lou drong erop aan dat er geen voorbereidingen werden getroffen voor de begrafenisplechtigheid. Volgens haar was het duidelijk dat hij wachtte op Hermine voor dat laatste bedrijf van hun leven op aarde en dat ze met die wens rekening moesten houden.
Arnaud, die uit de Verenigde Staten was teruggeroepen door een telegram: 'Ouders stervende', waarvan de inhoud hem ongelooflijk voorkwam, arriveerde juist op tijd om het wantrouwen weg te nemen bij de begrafenisonderneming, die zich begon af te vragen of ze niet te maken had met twee gifmengsters wier tweede slachtoffer maar niet wilde overlijden.
Het duurde nog twee dagen voordat Hermine besloot deze wereld te verlaten. Zelfs al kon ze niet meer denken, zoals de dokter beweerde, toch wilde haar lichaam niet dood. Ze bewoog voortdurend op een gracieuze manier haar armen, en hield met haar linkerhand haar rechterschouder vast, op zoek naar dat lichamelijke contact, die dierlijke warmte waaraan je waarschijnlijk behoefte hebt als je doodgaat en waarvan Louise, in tegenstelling tot Lou, voelde dat ze niet de kracht had haar die te geven. Maar dat ze vanuit die versuffing waarin ze al maanden verkeerde, de roep van haar levensgezel had kunnen horen, vervulde haar naaste familie met een religieuze emotie en bijna met een soort vrede. Al hadden ze samen niet altijd een even geslaagd leven gehad, ze waren er in ieder geval wel in geslaagd op een wonderbaarlijke manier dood te gaan en Hermine ging op spectaculaire wijze heen, precies zoals ze gewend was.
De twee doodkisten arriveerden, de ene uit Suresnes, de andere vanuit het XIIde arrondissement, en kwamen onder een mild herfstzonnetje samen bij het familiegraf op het kerkhof van Montmartre, onder hun kussens van rode rozen, voor een zegening in beperkte kring.
'Welke leggen we onder?' vroeg de begrafenisondernemer.
Niemand had aan dat probleem gedacht. Ze besloten degene die het eerst gestorven was onderin te leggen. Toen de kist van Hermine op haar beurt was afgedaald, las Louise tot haar verbijstering op het koperen plaatje: mevrouw de weduwe Morvan. Ze had toch nog de tijd gehad om weduwe te zijn, ondanks al haar moeite om Adrien niet te overleven! De bureaucratie had gewonnen.
Louise beschouwde zichzelf graag als onsterfelijk, maar doordat ze in één klap werd beroofd van de twee bolwerken tegen de dood die je ouders vormen, werd ze onverhoeds aan gevaar blootgesteld. Ze was zojuist voorgoed haar identiteit als dochter kwijtgeraakt. Niemand zou meer zoveel van haar houden als haar moeder had gedaan.
Behalve Lou en de kinderen was alleen Jeanne bij de begrafenis aanwezig.
'M'n arme kind!' zei ze terwijl ze haar nicht omhelsde. Daarna, toen ze haar lichtblauwe mantel zag, voegde ze er nijdig aan toe: 'Nou ja, ik zie dat je er niet onder gebukt gaat.'
Door de dood van mensen van wie je houdt, krijg je, als je er niet wanhopig van wordt, een geweldige levenslust, die heel gezond is. In zekere zin had Louise al 'gerouwd' om haar ouders, doordat Hermine zo afwezig was en Adrien in zichzelf gekeerd. Ze hadden die laatste maanden veel meer tijd van haar leven in beslag genomen dan ze ruimte in haar hart innamen. Ze voelt dat ze nu de morele mogelijkheid en tijd heeft om te schrijven.
Zolang je niet achter je tafel gaat zitten met een stapel blaadjes, en met je vulpen vier centimeter van het papier, vast besloten te wachten zo lang als het nodig is en niet op te houden voordat je het woord einde op kunt schrijven, ben je geen schrijver. Louise heeft mappen vol fragmenten. Ze heeft altijd haar invallen opgeschreven, zoals je peuken opraapt. Nu is het moment gekomen waarop ze dat lood in goud moet omzetten, een alchemistische verrichting die een reusachtige concentratie vereist en een flinke dosis eenzaamheid en onverschilligheid ten opzichte van de rest van de wereld. Vooral omdat ze nu, net als Pétain, 's ochtends beter kan werken! In ieder geval weet ze voortaan dat schrijven haar echte vak is. Aan haar radioprogramma's hield ze altijd een gevoel van frustratie en insufficiëntie over. Nooit zal ze de vereiste ongedwongenheid en durf opbrengen. Zelfs bij die paar voordrachten die ze heeft gehouden, zelfs gedurende haar toespraken bij politieke of andere bijeenkomsten is ze er nooit in geslaagd zichzelf serieus genoeg te nemen om op een bepaald taalgebruik over te gaan, dat onontbeerlijk is, wil je dat men naar je luistert en je respecteert. Ze weet heel goed, vaak beter dan anderen, wat de betekenis is van woorden als prolegomena, assertiviteit, thematiek, semantiek, al die woorden waarvan mannen zich bedienen en die vrouwen beginnen te gebruiken, maar ze durft ze niet uit te spreken. Net als de Japanse vrouwen meent ze dat zij zich moet houden aan een eenvoudiger, bescheidener taalgebruik dat toehoorders nooit zal afschrikken. Ze zal geen goede spreekster worden om die bijkomstige reden dat ze meent dat ze haar onderwerp hoort te kennen! Ze voelt zich pas enigszins gerustgesteld als ze op het onbenulligste onderwerp heeft zitten blokken als op een filosofie-opstel. Dit soort complexen zijn te diep geworteld dan dat ze er nog op kan rekenen die ooit kwijt te raken. Dat zou haar nog tien jaar hebben gekost!
Ze voelt zich pas echt op haar gemak als ze voor zichzelf schrijft en eventueel in de journalistiek, maar dan in vrouwenbladen, die haar vreemd genoeg toegankelijker lijken dan informatieve weekbladen, waarin ze toch soms middelmatige artikelen leest die ondertekend zijn door melkmuilen met minder talent dan zij. Ook al is ze er volkomen van overtuigd dat dit dwaas is, toch is ze niet in staat daar verandering in te brengen. Ze zal dus een boek schrijven. Maar wel een boek dat iets voorstelt, hoopt ze!
Zoals ze zich een liefde op het eerste gezicht voor Werner had veroorloofd na de dood van Jean-Marie, zo voelt Louise na de dood van haar ouders de behoefte aan een eroto-shock. Liefde op het eerste gezicht geeft je een gevoel van totaliteit dat je bij gewone liefde niet vindt. Deze keer is het weer een buitenlander, een Italiaan, die twee vreemde talen spreekt, de ene ziet hij voor Frans aan en de andere, die er nauwelijks van verschilt, is echt Italiaans! Louise antwoordt hem in klassiek Latijn. Wat maakt het uit? Dat ze zich tot elkaar aangetrokken voelen, ligt niet in de orde van de linguïstiek maar van de chemie, het is h^ dat zich op o stort om slechts één geheel te vormen.
Ze is voor tien dagen naar Rome gekomen om Elena Belotti te interviewen, en van nabij te zien hoe het Montessori Centrum voor Prenatale zorg functioneert, waarover zij de leiding heeft en dat, en dit is uniek in Europa, vrouwen niet alleen voorbereidt op de bevalling maar hen ook in staat stelt een relatie op te bouwen met hun pasgeboren kind zonder vooroordelen ten opzichte van het geslacht, wat ze later een niet-seksistische opvoeding zal noemen. Vicente, die haar fotograaf is bij dat vraaggesprek, gaat overal met haar mee. Hij is jonger dan zij. Tien jaar? Vijftien? Ook dat maakt niets uit. Net als in dromen waarin je nooit een precieze leeftijd hebt, spelen bij liefde op het eerste gezicht zulke details geen enkele rol.
Van iemand houden gaat in het buitenland veel sneller. Er gaat geen tijd verloren met pogingen elkaar te versieren. Bovendien moest alles binnen tien dagen gebeuren. Ieder was getrouwd, niet ontevreden over zijn leven, en had kinderen. Ze lieten zich dus bij hun volle bewustzijn elektrocuteren en het werd een van die weken in een leven die een herinnering nalaten waarvan de kleuren nooit zullen vervagen. Maar het is bekend dat dit soort gevoelens slecht samengaat met de eisen van een gezin, tijdschema's en tegenslagen. Vicente kwam een keer naar Parijs om haar nog eens te zien. Ze had hem willen meenemen naar Locmaria, of met hem willen afspreken in Wenen, New York of Venetië: overal liever dan in haar salon waar ze ieder moment de kans liep te horen: 'Mamaa! Ben je daar, mamaa?', de vaste kreet van alle drie haar dochters zodra ze de voordeur opendeden. Overal liever dan in die rendez-vous kamer in het grote hotel aan de rue Scribe waar hij zijn intrek had genomen.
Vicente wist dat ze kinderen had, maar dat maakte deel uit van een denkbeeldig leven. Iedere confrontatie kon fataal zijn: als de klok 's nachts twaalf sloeg, als er 'Mamaa!' werd geroepen, zou Louise weer een pompoen worden en Vicente een doodgewone vrouwenjager. Bovendien komt Arnaud algauw weer naar Parijs. Ze veroorloven zich nog een week van waanzinnig geluk zodat ze uiterst voldaan zijn, want het typische van dit soort affaires is dat lichamelijk genot zielsvreugde lijkt, en dan besluiten ze op de laatste dag allebei dat ze geen afspraak meer zullen maken.
'Tot misschien,' zegt hij vrolijk.
'Vale et me ama,' antwoordt Louise omdat dit de enige manier is die ze kent om in het Latijn afscheid te nemen.
De wereld van nu is niet geschikt voor het beoefenen van hartstocht. Bovendien komt binnenkort haar roman uit, wat veel van haar tijd in beslag neemt. En verder wil Frédé gaan trouwen en Louise maakt zich zorgen: ze vindt dat ze nog te jong en te gevoelig is. Ze is verliefd op een jongen uit Nice, een mooie jongen, rijk, advocaat, autoritair, en ze denkt dat ze behoefte heeft aan autoriteit, geld en traditie. Louise voelt dat haar dochter zich in zichzelf vergist, maar hoe moet ze voorkomen dat ze een beslissing neemt uit naam van iemand die ze nog niet is? Philippe, die de vakantie in Locmaria is komen doorbrengen, gedraagt zich al als de bezitter van haar dochter: hij zal voortaan beslissen welke kant ze op gaat, de fouten in haar opvoeding corrigeren. Eerst zal ze in Nice gaan wonen, wat het dubbele voordeel heeft dat ze wordt onttrokken aan de funeste invloed van haar moeder en dat ze onder de meer orthodoxe invloed van haar schoonmoeder komt te staan. Hij heeft al gepland hoe ze hun tijd zullen indelen, waarbij hij een avond per week voor zichzelf reserveert om met zijn vrienden uit te gaan. Grootmoedig geeft hij te kennen dat zij die avond met haar vriendinnen mag doorbrengen.
Arnaud die juist definitief uit New York is teruggekomen, is nogal te spreken over dat huwelijk, maar Louise heeft het gevoel dat ze Frédérique uitlevert aan een vreemde stam die haar zijn eigen totems en voorouders zal opdringen. Ze probeert tijd te winnen, dat wil zeggen dat ze accepteert dat zijzelf veel tijd verliest. Want wanneer de kinderen een bepaalde leeftijd bereiken, komt opvoeden neer op beschikbaar zijn. Nog meer dan aan raadgevingen hebben haar dochters er behoefte aan eindeloos hun problemen uit te pluizen tegenover iemand die niet meteen zal zeggen dat ze abnormaal of gek zijn. En als ze er behoefte aan hebben te praten om 12. uur 's nachts als ze thuiskomen van een avond uit, zul je om 12 uur 's nachts naar hen moeten luisteren. De volgende morgen is het te laat; de vorige avond hadden ze geen zin. Je moet bereid zijn tot z uur 's ochtends te discussiëren terwijl je omvalt van de slaap, een filmvoorstelling af te zeggen waar je naar toe zou gaan met een vriendin die jou over haar ellende zou vertellen, die zo rustgevend is omdat die je tenslotte niet van dichtbij raakt; je moet je manuscript in een la opbergen op het moment dat je, dat kan niet missen, net inspiratie kreeg.
Arnaud denkt dat hij een goede vader is omdat hij er echt voor gaat zitten om zijn dochters te spreken. Op zondagochtend bijvoorbeeld installeert hij zich in de salon, gehuld in zijn Japanse kimono, en zegt tegen een van hen: 'Nou, schat, vertel me eens hoe het ermee staat? Maar schenk ons eerst wat te drinken in, hè: met een whisky erbij gaat het beter! Wees eens lief en haal even wat ijsblokjes.' Dan wordt het een koude douche. Louise en haar dochters worden doodziek van die bak met ijsblokjes. Naar de keuken rennen, een gevecht leveren met een bakje waarvan het uitdruksysteem nooit werkt omdat het vastzit in een ijsberg waar je met een houweel op zou moeten inhakken, eindelijk vier ijsblokjes eruit halen waarvan drie al snel in het broodmandje of onder de tafel glippen, en ten slotte de lege bak weer in de koelkast zetten, terwijl je zeker weet dat Arnaud 'Verdomme!' zal roepen als hij de volgende dag ziet dat er geen ijsblokjes meer zijn... dat zijn allemaal akelige handelingen die pleiten voor een glas lauwe port. Maar Arnaud houdt alleen van whisky. Intussen is de vertrouwelijke mededeling van de baan. Een vertrouwelijke mededeling krijg je te horen in de gang of voor de wc-deur, terwijl je net heel nodig moest plassen.
1967 schijnt een fataal jaar voor ouders te zijn. Het is alsof de moeder van Arnaud gewacht heeft met doodgaan tot hij terug is, want plotseling verslechtert haar toestand. Volgens Louise heeft ze nooit van haar oudste zoon gehouden en gaf ze meer om haar twee andere zoons, en was hij alleen uit principe op haar gesteld. Maar wat wist ze van zijn ware gevoelens, zij die zich zo vaak in hem had vergist?
Hij kon er heel slecht tegen zijn moeder in het ziekenhuis van Montpellier te zien liggen, plotseling ontdaan van haar waardigheid, bijna van haar menselijkheid, een anoniem, languit liggend lichaam, schamel te midden van al dat mensenvlees dat klaaglijke geluiden maakt en onrustig beweegt in de naburige bedden, in de verschrikkelijke lucht van oude mensen, die altijd voor alle oude mensen dezelfde is, in alle bejaardentehuizen, zoals ook alle kinderen in alle scholen dezelfde lucht hebben. Later ruik je zoals je ruikt, dan heb je je eigen geur, jouw zweet. In het begin en aan het eind ruik je naar je leeftijd.
Na de begrafenis is Arnaud ingestort. Zijn wanhoop lijkt veel verder te gaan dan zijn liefde ooit deed. Hij klampt zich als een kind aan zijn vrouw vast want zijn kinderjaren zijn zojuist gestorven en die gedachte kan hij slecht verdragen. Iedere man is in wezen op zich de laatste van een reeks afstammelingen. En doordat Arnaud geen zonen heeft, wordt dit gevoel een eindpunt te zijn misschien nog versterkt. Zelfs toen Louise voor het graf van Hermine stond met haar dochters dicht tegen zich aangedrukt, ervoer ze dat idee van continuïteit, die rustige zekerheid van moeders, dochters en kleindochters in wie dezelfde rijkvloeiende rivier stroomt. Ondanks haar drie zoons is de moeder van Arnaud nog doder dan Hermine, en haar zoon nog meer wees.
De dagen daarna blijft hij terneergeslagen, in elkaar gedoken, in zijn grote leunstoel zitten. Hij wilde dat hij geen beroep had, geen kinderen, geen auto, geen huizen, en dat hij onder de lakens weg kon kruipen en zeggen 'Ik wil lekkers' en dat Louise hem zijn lekkers bracht. Ze zou erdoor vertederd moeten raken in plaats van dat dit verdriet haar enigszins irriteert. Ze is altijd bang geweest dat ze de moederrol voor hem moest vervullen, dat ze ooit op een verraderlijke manier gedwongen zou worden die rol te spelen die de geheime wens vervult van zoveel mannen zodra hun vrouw in hun ogen niet meer alleen een seksueel object is, ofwel zodra ze moeder is geworden, wat bij hen altijd een vorm van jaloezie opwekt, het verlangen om net zo geliefkoosd te worden.
Na 'die episode' wist hij niet zo goed hoe hij de band met Louise weer kon aanknopen en probeerde hij met kinderachtig gedrag iets te bereiken: 'Wie gaat er vanmiddag eens een lekker slapie doen?' verkondigde hij soms met een verlekkerd gezicht terwijl hij zijn lippen tuitte.
Louise had niet het hart hem te antwoorden: 'Wie is er vandaag een beetje kinds geworden?' maar ze weigerde aan zijn spelletje mee te doen door liefdevol mee te leuteren: 'Wa... wa, mama zal die grote baby eens lekkertjes instoppen...'
Je komt zo gemakkelijk in bepaalde geruststellende registers terecht met het risico dat je die tot aan je dood blijft spelen. Louise had al het gevoel dat ze voor drie baby's moest zorgen, die wel het voorrecht hadden hun hele leven baby te mogen blijven en die ze wel elke keer als ze daar zin in hadden, zou komen instoppen.
Ze wil beslist niet dat Arnaud ongelukkig is, ze kan alleen niet meer voor hem zorgen. Je blijft zelden je leven lang de sterke of de zwakke figuur in een relatie. En het is waarschijnlijk niet te realiseren dat twee sterken tegelijkertijd een paar vormen. Dat is het angstaanjagende principe van de communicerende vaten, angstaanjagend wanneer het om gevoelens gaat. Angstaanjagend ook voor degene die de zwakke figuur wordt en niet aan die rol gewend is. Of er niet voor geschikt.
Louise ziet Bruno af en toe nog wel eens, maar ze vertelt er niets over aan Arnaud, eigenlijk om zijn gevoel van eigenwaarde te sparen, want ze is niet bang meer voor hem. Maar ze heeft haast met leven, met profiteren van die nieuwe krachten, want ze begint de kust van het gebied van de vijftigers al te zien, met z'n dorre landschap. Ze kan maar niet accepteren dat haar jeugd binnenkort ten einde is. Met leeftijd is het trouwens net als met de seizoenen, alles gaat goed tot op het laatste moment: totdat ze 49 en een half is, zal ze nog in de veertig zijn. De overgangsperiode doet altijd pijn.
In Locmaria, en ook in Kerviglouse, keek ze midden augustus altijd al uit naar die vreselijke dag waarop de zomer omslaat. Alles lijkt weelderig, onschuldig, eeuwig, de zee is schitterend, en dan op een dag, terwijl het feest in volle gang is, komt er plotseling een onweer, een depressie die anders is dan de vorige... en de volgende dag is er dan die geniepige vochtigheid in de lucht, iets rottends, de vrucht is aangetast. De bloemen hebben het begrepen en zien er niet meer hetzelfde uit. Ze zullen het nooit meer helemaal te boven komen. Het verval begint, zelfs als de mooie dagen weer terugkeren en je ervan overtuigen dat je je hebt vergist. Eigenlijk weet je het wel, het is afgelopen. Later leg je je er natuurlijk bij neer dat het herfst is, dan vind je je plaats in dat nieuwe seizoen en ontdek je zelfs de charmes ervan; maar er is die ene fatale dag van de overgang en Louise begint zich af te vragen op welke leeftijd die voor haar zal komen.
Voorlopig schrijft ze en is ze gelukkig dat ze schrijft terwijl Arnaud langzaam opknapt. Hij is erg in zijn voordeel veranderd sinds dat jaar dat hij weg geweest is en sinds dit sterfgeval. In wat voor haar een voordeel is. Hij is vooruitgegaan, maar omdat zij evenzeer is veranderd, is de afstand tussen hen nog even groot. Hij begrijpt niet erg goed wat er gebeurt. Hij weet niet dat hij niet Louise Castéja heeft teruggevonden toen hij uit New York terugkwam.
Maar mij.
-
EEN EIGEN GEZICHT
Mijn vijftigste, steeds verder uitgesteld, heeft me ten slotte overvallen. Nu ik bijna tweeënvijftig ben, kan ik niet langer om de smerige benaming van vijftiger heen.
In grote lijnen, over het geheel genomen, is er niet echt iets veranderd. Geen sinaasappelhuid op mijn dijen, geen uitgezakte borsten, geen slappe buik, geen onderkin of een andere kwaal waarover vijftigers klagen. Maar, gezien de situatie op het andere front, heeft mijn gezicht een ontoelaatbare voorsprong genomen. Die dubbele groeven aan beide kanten van mijn mond waartussen de huid een plooi vormt, die lelletjes als van een kalkoen die aan mijn onderkaak hangen en die maken dat, als ik mijn hoofd buig, er van de lijnen van mijn gezicht niets overblijft; die te lange oogleden die de neiging hebben door de oogholte naar binnen te worden gezogen; die hals die er niet al te glad uitziet... Bovendien op mijn borst die nieuwe moedervlek die net is verschenen maar te laat komt... voortaan is dat een ouderdomsvlek... Al deze kleine aantastingen worden onder mijn ongelovige ogen iedere dag duidelijker. Ik zou voortdurend met mijn kin omhoog moeten lopen, met mijn slapen uitgerekt door de kringspier, vaag glimlachen zodat mijn mondhoeken naar boven wijzen, maar de glimlach stopzetten zodra die groeven beginnen te komen, mijn hoofd niet naar links of rechts draaien zodat ik een gladde hals houd, mijn nek rechttrekken zodat mijn bizonsbuit wat minder wordt, eraan denken mijn buik in te houden, en bij al die voorzorgsmaatregelen natuurlijk en spontaan blijven.
Iedere ochtend sta ik op alsof er niets aan de hand is, vol enthousiasme en liefde voor het leven, zoals ik altijd ben opgestaan, zelfs op mijn slechtste dagen, en dan zie ik mezelf in de spiegel van de badkamer en ik schrik: 'Ben ik dat?' Natuurlijk niet. Dan bekijk ik mezelf vanuit een andere hoek, ik trek mijn wenkbrauwen op, zet mijn spiegelgezicht dat volledig vervalst is. Juist! Zo is het beter. Maar in de loop van de dag kom je altijd onverwachts een spiegel tegen, met name bij de slager. Ik weet niet waarom ik altijd afzichtelijk ben in de spiegel van de slager! En iedere keer weer is het een klap met een gummiknuppel.
Ten slotte stak ik de straat over waar het licht meedogenloos is, om bepaalde etalages te mijden en mijn moreel te ontzien. Die vrouw wilde ik niet zien. Van binnen voelde ik me zo geweldig jong, of laten we zeggen leeftijdloos, dat ik er niet in slaagde die beginnende lelijkheid in het beeld dat ik van mezelf had te integreren. Ik heb een stalen gestel, roestvrij staal, en ik heb nergens pijn behalve aan mijn vijftig jaar. Ik moest dus iets doen, die langzaam optredende veroudering niet toelaten, die te verstaan geven dat ze over tien jaar nog maar eens langs moest komen.
Ik zou mezelf een nieuw hoofd cadeau doen.
Het was alsof verschillende gebeurtenissen me tot die luxueuze, egoïstische beslissing aanzetten: Agnès heeft een tumor, die behoorlijk laat ontdekt en geopereerd is. Ze vecht wel, maar ze heeft niet genoeg zelfwaardering om de strijd te winnen. Doordat ze zichzelf steeds maar heeft weggecijferd voor anderen, heeft ze niet genoeg energie voor zichzelf kunnen overhouden. Deze plechtige en ingetogen vriendschap zouden we voortzetten tot aan de dood. De hare, wel te verstaan. Ik had altijd de indruk gehad dat haar leven aan een zijden draad hing en dat mevrouw Etienne Pichonnier al lang geleden Agnès had verstikt, ondanks mijn armzalige inspanningen.
Mijn ouders zijn dood en Kerviglouse is niet meer. Het is niet dat ik dat huis maar niet kan vergeten, dat zou normaal zijn, maar ik krijg steeds meer heimwee. Ik houd van Locmaria, maar Adrien zal er nooit zijn geweest. Hermine zal er geen belachelijke bijnaam voor hebben bedacht, Pauline en Frédérique zullen er nooit als kleine meisjes over de paden hebben gerend... er zal altijd twintig jaar van mijn bestaan aan ontbreken.
Bij Arnaud heb ik het heel prettig... als ik het vergelijk met een recent verleden. Maar ik betreur het bijna. Hij is over het einde van zijn grote liefde voor Viviane heen gekomen door steeds meer kleine avontuurtjes aan te gaan en ik voel daar een vage minachting voor. Mijn jaloezie is weggeëbd als het zeewater en niet weer opgekomen. De Grote Liefde evenmin. We leven een beetje als twee herstellende zieken. En tegelijkertijd stuiten we nu op dat onbuigzame in een relatie, op wat je nooit zult accepteren bij de ander, waarvan je nooit zult begrijpen dat hij dat doet of denkt.
Daarentegen ben ik niet langer een dame die iets aan literatuur doet maar een schrijfster. Mijn Hier op aarde heeft heel goed gelopen. Ik heb aardig wat geld verdiend, een literaire prijs gekregen, vriendschappen aangeknoopt. Hermine, je was er niet meer bij om je erover te verheugen.
En ten slotte de laatste belangrijke gebeurtenis: Frédé gaat scheiden. Die omweg via het burgerlijke huwelijk en het patriarchale systeem mocht - of kon - ik niet voorkomen. Maar waarschijnlijk moest ze deze weg zelf afleggen en die waarheid aan den lijve ondervinden en niet alleen als iets dat zij of ik bedacht had. Philippe voorspelt haar dat ze als ze bij hem weggaat en naar Parijs terugkeert, een wrak zal worden. Dat zeggen ze allemaal! Hij praat over haar als over een kwaadaardige hond die hij niet heeft kunnen africhten. Ze is actie gaan voeren in de psu; ze wil weer gaan studeren. Philippe haalt zijn schouders op. Als ze in bed beter was en de huishouding beter deed, zou ze dat allemaal niet nodig hebben. Het belangrijkste is dat ze zo verstandig zijn geweest niet als oplossing een kind te nemen. Bedankt, Pinkus!
Door al die uiteenlopende gebeurtenissen heb ik ontdekt dat ik zelf mijn kostbaarste bezit was en dat ik het verdiende mezelf dit onfatsoenlijk dure cadeau te schenken, deze filmsterrenbehandeling: een face-lift. En bij diezelfde gelegenheid zal ik mijn neus een beetje laten corrigeren.
'Maar ik houd toch van je zoals je bent?' zei Arnaud altijd als ik klaagde dat die te lange neus een schaduw op mijn gezicht wierp, vooral op de televisie.
Ja toch, hij hield toch van me zoals ik was, wat wilde ik dan nog meer? Ik was twee keer getrouwd ondanks die neus, met die neus... Nou? Nou, plotseling wilde ik bij mezelf in de smaak vallen.
'Je weet best dat je er geweldig uitziet voor je leeftijd,' drong Arnaud vriendelijk aan.
Maar waarom 'voor mijn leeftijd'? Is mijn leeftijd op zich lelijk? Ik wilde mooi zijn zonder meer. Of lelijk, zonder verdere verwijzingen.
Kortom, ik die nog geen voet in een schoonheidsinstituut had gezet, zal in één keer uitgeven wat ik in mijn hele leven heb bespaard en mezelf een beter gezicht geven zoals je ook je gedrag kunt beteren. En wie weet zal ik er ook nog ander gedrag door krijgen...
Ik had in stilte mijn vijftigste verjaardag gevierd. Arnaud zou algauw vijfenvijftig lentes tellen, maar herinnerde ons altijd op tijd aan die datum opdat we hem met cadeaus overlaadden. Ik had liever dat mijn dochters vergaten dat ik niet meer net zo'n hoofd had als zij. Alles welbeschouwd, had ik leren dansen zoals zij, liep ik de honderd meter op het strand nog steeds sneller dan Pauline... Vijftig? Wat wilde dat zeggen? In ieder geval zouden ze nooit kunnen bewijzen dat ik vijftig keer een jaar had geleefd. Eerst heb ik jarenlang hetzelfde jaar geleefd!
'Nou en, hoe oud ben je dan nu?'
'Nou... van middelbare leeftijd zo'n beetje, een onbestemde leeftijd, ergens in de veertig, wat op zich niets betekent. Kortom, ik heb geen leeftijd.'
De nacht voor mijn tweeënvijftigste verjaardag, het lijkt wel toeval, droomde ik dat een onbekende man in een restauratiewagen zijn arm om mijn middel sloeg. Arnaud zat tegenover me, maar praatte gewoon door zonder iets te zien. Ik wist dat die man me wilde duidelijk maken dat hij zich tot me aangetrokken voelde, ik merkte met plezier hoe zijn vingers mijn taille omklemden en we hoefden elkaar niet eens aan te kijken. Dat gebaar leek me net zo vanzelfsprekend als de opwinding die het teweegbracht. In je dromen schijn je rechtstreeks te leven: moraal en sociale conventies tellen niet. Niets. Er gebeurde niets, maar voor het eerst in mijn leven werd ik wakker met een gevoel dat ik bang was om oud te worden; dat men nooit meer toenadering tot me zou zoeken in een restauratiewagen. Op een dag zou ik me alleen nog in mijn dromen begeerd voelen.
Over die angst om vroegtijdig uit de wereld van de levenden verstoten te worden, kon ik met niemand meer praten. Agnès was begonnen aan een reis die heel wat tragischer was en mijn angsten zouden haar belachelijk hebben geleken. Maar ik onderkende een paar verontrustende symptomen: het gebeurde wel eens dat ik blij was dat ik een goede nachtrust had gehad. Niet dat ik goed had gevreeën, maar dat ik goed had geslapen. Dat het zover met je komt, dat de betekenis van de woorden op zo'n verraderlijke manier aangetast wordt... een goede nachtrust, een goede vakantie en in gelukwensen: 'Vooral een goede gezondheid!' Wat moet je met een goede gezondheid als je je er niet gelukkig bij voelt?
Ik kon er alleen met Félicien over praten, met wie ik heel intiem ben geworden sinds 'die episode'. Hij is niet erg gelukkig met zijn bruisende vrouw. Ze is pietluttig en prozaïsch. Hij was bestemd voor iemand als Viviane en kon met dit soort vrouw niet anders dan ongelukkig zijn. Voor zijn geval bestaat geen oplossing.
'Je bent pas echt gebrekkig als je geen verlangen meer voelt,' zegt hij als ik hem vertel over mijn zoete droom, terwijl we samen zitten te lunchen, wat we af en toe doen om over onze levens te praten. 'Zolang je nog droomt, zolang je nog in staat bent naar iets terug te verlangen, bestaat er geen leeftijd. Ik, bijvoorbeeld, ben nog in staat te tennissen, te skiën... maar ik heb nergens aardigheid in. Misschien omdat Geneviève geen aardigheid heeft in de dingen waar ik van houd. Zelfs niet meer in vrijen.'
'Ik vraag me af of het eerste orgaan dat het voor gezien houdt bij een heleboel vrouwen niet hun geslachtsorgaan is! Kijk maar naar de vrouw van Werner... Mannen leggen zich daar minder gemakkelijk bij neer; of misschien hebben die nooit een hekel gehad aan hun seksualiteit?'
'Je vergist je, dat is niet voorbehouden aan vrouwen. Ik voel me ook als een gepensioneerde die zelfs geen zin meer heeft iets nieuws te proberen.'
Félicien zit erbij als een oude zieke zeehond, zijn oogleden hangen half over zijn goedige, uitpuilende ogen, hij trekt een lip als een oud mokkend kind. Meteen denkt hij weer aan zijn maagzweer en hij haalt een emaille doosje uit zijn zak: zijn maagtabletten. Natuurlijk heeft hij een maagzweer! En hij verzorgt zijn tanden niet, want hij meent dat ze, zoals ze nu zijn, de rest van het traject ook nog wel mee zullen gaan. Hij loopt te koop met een gele bek als een oude merrie, die me mijn eetlust ontneemt.
'Je stelt me teleur, Félicien! Je zou eens wat meer je best moeten doen. Je weet dat een piemel gaat roesten als je hem niet gebruikt. Het idee dat ik ooit, als ik mijn dochters hoor praten of een roman lees, zou kunnen denken: "O ja! Dat is waar... mensen zijn tot alles in staat als ze maar het dingetje in het doosje krijgen, dat schijnt heerlijk te zijn!"... en er dan niet meer naar verlangen, niet eens meer weten hoe het is! Daar krijg ik koude rillingen van. Voor een romanschrijfster zou het bovendien een gebrek zijn.'
'Och, weet je, dan vind je wel weer een compensatie. Je krijgt belangstelling voor schilderijen, ik verzorg mijn fruitbomen in Rambouillet...'
'Wat vreselijk! Ik werk ook in mijn tuin maar niet als compensatie.'
'Maar jij hebt je dochters, ik benijd je. Jij kunt het leven niet vergeten.'
'Nou, je hebt geen kinderen, neem dan een vriendinnetje; ga naar Tahiti... het maakt niet uit, maar ga niet dood op je negenenvijftigste! En wacht niet tot je een heupartrose hebt of verlamd bent aan je armen en benen...'
'Jij bent optimistisch, zeg!'
In feite is hij opgetogen, die Félicien, hij houdt ervan gebruskeerd te worden. Hij heeft een draai om z'n oren nodig om weer tot leven te komen. Hij schenkt zich nog eens een vol glas rijnwijn in. Thuis mag hij alleen water drinken. 'Kom, Féli, wees verstandig!' Er zijn echter ook dwaasheden waar je beter van wordt. Ik wist die dag nog niet eens wat ik van plan was, maar ik geloof dat bij dat glas rijnwijn en het fatalisme van Félicien mijn plan is ontstaan.
Eigenlijk had ik nooit genoeg van mezelf gehouden om te denken dat al die moeite aan mij besteed was. Maar die ene keer dat ik mezelf nu eens het mooiste cadeau van mijn leven gaf, was ik niet van plan te beknibbelen. Per slot van rekening bezat ik geen nerts of diamanten of een eigen auto.
Ik kende niemand in mijn omgeving die een face-lift had ondergaan. De 'geslaagde gevallen' zorgen wel dat ze er niet over praten, die hebben liever dat men denkt dat die verbetering vanzelf tot stand is gekomen. Daarentegen wordt nogal lacherig het verhaal gedaan van de 'mislukkingen': deze of gene bekende artieste, die 'dodelijk strak getrokken' is en niet genoeg huid meer over heeft om te glimlachen of wier ene oog nu hoger zit dan het andere, waarbij dan vergeten wordt dat haar 'ouwewijvenrimpels' evenzeer een spottend medelijden zouden wekken. 'Heb je die en die gezien, het lijkt wel Frankenstein, die heeft er wel vijf of zes gehad,' zeggen dan mannen die er eigenlijk niets van af weten, maar hopen dat ze door die praatjes de vrouwen (vooral hun eigen vrouw) afschrikken, en hen zo ver krijgen dat ze zich rustig uit de arena terugtrekken en hun plaats afstaan aan de jonge vrouwen.
Ik wilde voor alle zekerheid een bezoek brengen aan een gynaecoloog, hoewel ik nog geen enkel teken van de menopauze heb ontdekt; ik slikte de pil al bijna tien jaar. Maar uit schroom wilde ik naar een andere dan die van mijn dochters. Die domkop van een Carole kende er een die heel beroemd was, en ik was zo onverstandig daarheen te gaan hoewel het een al wat oudere man was, die tegen zijn zin ertoe was overgegaan anticonceptie voor te schrijven, en zichtbaar tevreden was dat hij rijpe vrouwen kon afschrijven, zoals dat met zijn eigen vrouw ongetwijfeld ook gebeurd was en vroeger met zijn deugdzame moeder.
'U menstrueert misschien nog... maar u weet, een vrouw van veertig is al op. Haar vruchtbaarheid gaat met vijfenzeventig procent achteruit terwijl die bij mannen nog volop actief blijft. Je kunt wel zeggen dat het bij een vrouw na haar drieënveertigste of vierenveertigste jaar gedaan is met de voortplanting.'
'Maar... ik neem aan dat dat voor velen toch heel goed nieuws is.'
De dokter kijkt me streng aan.
'In ieder geval zie ik voor u, mevrouw, het nut van anticonceptie niet in, dat lijkt me zelfs sterk af te raden. Je moet niet een baarmoeder laten bloeden die dat niet meer wil. Ook al heeft u dan wat opvliegers.' - Hij wuift die mogelijkheid met een nonchalant gebaar weg.
'Maar dokter, het schijnt dat met hormonen een organisme in vorm kan blijven en osteoporose wordt voorkomen. Ik heb gelezen dat ze in Amerika in de menopauze...'
'In Amerika doen ze maar wat. Maar wij zijn van mening dat na de leeftijd van vijfenveertig jaar oestrogenen nutteloos zijn en zelfs schadelijk. Dat risico moeten we niet nemen.'
'Maar de meeste mannen nemen wel het risico door te gaan met roken en drinken na hun vijfenveertigste... Je stapt wel in de auto terwijl er twintigduizend doden per jaar vallen. Het hele leven is een risico...'
'U vraagt me naar mijn mening, mevrouw,' zegt de dokter die steeds meer ontstemd raakt, 'en die geef ik u: laat de Natuur haar gang gaan, dat is veiliger, gelooft u me maar.' (De Natuur, dat zou betekenen dat ik een flink fibroom kreeg, als straf voor mijn aanmatigende gedrag!) 'U hebt al wat extra's gekregen; met tweeënvijftig jaar moet u niet te veel meer verlangen.'
En waarom dan niet? Ik heb zin om hem te vragen of hij zijn pik in de stalling laat staan, hij die minstens zestig is, dikke aderen op zijn handen heeft en een weinig appetijtelijke mond die stinkt naar een koude asbak. Wat heeft het voor zin met hem over mijn face-lift te praten? Hij zou ertegen zijn. Hoe dan ook, zijn praatjes hebben me geprikkeld: ik ben vastbesloten stiefmoeder Natuur niet haar gang te laten gaan.
Ik begin dus met een bezoekje aan een paar instituten die zijn gespecialiseerd in schoonheidsoplichterij en die klanten werven in de vrouwenbladen waarvoor ik werk.
'Vertrouwt u ons maar, beste mevrouw, het stelt niets voor, dat zult u zien, een kwestie van een paar dagen.'
De leugens van de geneeskunst van Papa Doe: geen uitleg, maar mooie beloften. De kandidaten worden behandeld als de toekomstige kraamvrouwen vroeger, arme goedgelovige schepsels, ten einde raad en bereid om iedere prijs te betalen voor de geruststellende blik van een man die alles wel zal regelen.
Het was aanmerkelijk duurder bij Poulet, maar serieuzer. Ik had het adres gekregen van Nadine, een oude journaliste die zelf drie keer haar ogen had laten opknappen en die wist wie er in Parijs een face-lift had gehad en wie wie had behandeld, politici, en allerlei televisie- en filmsterren. Poulet had Micheline en Danièle en Jeanne 'gedaan', hem kon je wel vertrouwen, moest je maar kijken. Hij was niet sympathiek, maar dat kreeg je nu eenmaal in zijn specialisme.
'Wij doen in frivoliteit, beste mevrouw,' vertelt hij me met zichtbare minachting voor zijn cliënten door wie hij rijk wordt maar die hem, omdat hij nu eenmaal zo van geld houdt, veroordelen tot een beroep dat zijn collega's beschouwen als onwaardig en op de grens van het onbehoorlijke. Maar hoe zou hij die poen, waaraan hij nu gewend is, anders moeten verdienen? Oplichterschirurgie misschien, maar je moet het gebrek aan prestige van je beroep wel compenseren, dat tikje kwakzalverij, vooral het feit dat je niet werkt met hoogstaande ziekten. Ik van mijn kant kijk met een zekere rancune naar zijn bruine kleur uit Courchevel, die hij heeft betaald met onze pathetische behaagzucht.
'Dus, laten we zeggen tienduizend frank, mevrouw, en dat houdt dan in de neus, een kleinigheid in dit geval, de oogleden, de onderkant van het gezicht en de hals. Plus zeshonderd frank voor het reserveren van de operatiezaal; plus de kosten van de anesthesie, dat kan aardig oplopen, dat zeg ik u maar vast, want die zal enige uren duren. En ten slotte moet u rekenen op duizend frank voor die twee dagen dat u opgenomen bent.'
Hij volgt het traject dat zijn informatie in mijn hersenen aflegt en maakt uit mijn blik op dat mijn verlangen naar een ander hoofd onschatbaar groot is, en uit mijn kleren dat ik het bedrag wel bij elkaar krijg.
'Ik raad u aan naar de H.-kliniek in Neuilly te gaan. Maar ik zeg u van tevoren dat die kleine lachrimpeltjes die u met name bij uw ooghoeken hebt, altijd weer terugkomen. Het totaal verandert, het algehele aspect van uw gezicht.'
Op het moment waarop ik definitief ja zeg, word ik overspoeld door een gevoel van schuld en schaamte... iets dat ik eerder meegemaakt heb en waaraan ik plotseling moet denken: dat is de sfeer van de clandestiene abortussen, die van mij, de twee van Pauline... Het is hetzelfde masker van honingzoete haat op het gezicht van de dokter die het je kwalijk neemt dat je een vrouw bent die de noodzaak voelt abortus te plegen of mooi te blijven, dat is hetzelfde. En hij heeft jouw zwarte geld nodig... rancunes die elkaar in stand houden. Dus meen ik me te moeten rechtvaardigen: 'Mijn beroep, begrijpt u wel. Meer dan een ander de verplichting eruit te zien als... en op de televisie is het beeld meedogenloos, word je niet gespaard...' Mijn beroep? Het mocht wat, Poulet! Zelfs al was ik kelderknecht, rioolwerker of lintworm, zelfs al moest ik mijn dagen verder op een onbewoond eiland slijten, dan zou ik me nog laten chirurgeren. Het is voor mij. Ik heb geen officiële minnaar en het kan niemand wat schelen, met inbegrip van mijn dochters en te beginnen bij Arnaud.
'Ik ben honderd procent tegen,' zegt hij als ik hem mijn plan vertel. 'Maar als je humeur er beter van wordt, dan is geen prijs te hoog.'
Ik weet niet wat ik hoor. Nu zijn we drieëntwintig jaar samen door het leven gegaan! En al die tijd dacht ik dat ik een buitengewoon gelijkmatig humeur had en altijd vrolijk was, zoals vaak het geval is bij degenen die aan zichzelf twijfelen. Het is kennelijk zo dat mensen niet krijgen wat je ze denkt te geven. Ze krijgen iets anders. Maar wat dan, in godsnaam?
'En wil je je auteursrechten nu werkelijk daaraan besteden?' vraagt hij nog, in de hoop dat ik een slecht geweten krijg, ik, die hij beschouwt als een serieus en spaarzaam mens. Maar met het slechte geweten is het afgelopen. Alles welbeschouwd, als ik mezelf een Renoir cadeau deed of een reis naar India, zou dat dan minder slecht zijn? Minder beledigend ten opzichte van de ellende van de armen? Ik geef mezelf wat me goeddoet en ik, die altijd bedroevend fatsoenlijk ben geweest, begin me zelfs te verheugen over de geweldige streek die ik het leven en de mensen zal leveren. Ik heb mezelf altijd meer verdragen dan geaccepteerd, ik zal binnenkort afscheid nemen van die oude al te oppassende vriendin van wie ik nooit erg heb gehouden en die ik zo vaak slecht heb behandeld. Oud worden is tenslotte een gebrek aan wilskracht. Die huid die 'lubbert', zoals Lou van een goedkope stof zegt, heb ik besloten goed- of kwaadschiks tot haar vroegere afmetingen te reduceren, zoals je naar de naaister gaat om een kledingstuk, dat te groot is, te laten innemen.
Ik heb mezelf nog achtenveertig uur gegeven om na te denken, want bij de financiële aderlating komt nog de pijn, een week met een verband als Apollinaire, nog een week met een namaakneus, bloederig haar dat vastzit in korsten waar je niet aan mag komen voordat de laatste hechting eruit gehaald is. Om nog maar te zwijgen over de kans op bloeduitstortingen, diverse zwellingen en plaatselijke haaruitval.
Uitstekend. Alles welbeschouwd zou het erger zijn als ik een virale hepatitis had.
Arnaud probeert het me niet langer uit mijn hoofd te praten. Hij heeft nog niet door waar dat vreemde, melancholieke gevoel vandaan komt: ik weet het wel. Voor de eerste keer in ons leven, in tweeëntwintig jaar, heb ik geen rekening gehouden met hem, heb ik gekozen op grond van mijn eigen mening en heb ik hem op de hoogte gesteld van een beslissing die eigenlijk al genomen was. Hij heeft er nooit het nut van ingezien te weten wat voor moeite het heeft gekost en wat we hebben moeten opgeven om ten slotte een stabiele relatie te krijgen. In ieder geval heeft hij er nooit over willen praten. Hij heeft alleen afgewogen wat hij zelf tastbaar heeft opgegeven. Maar opgeven... opofferen... is gemakkelijk gezegd. Het is niet eerlijk om je verleden achteraf te veroordelen met als voorwendsel dat het niet eeuwig geduurd heeft of is gebouwd op duistere of zelfs leugenachtige gronden. Toen dit verleden mijn heden was, had ik het voor niets ter wereld opgegeven. Ik hield van de Arnaud die een bedrieger, een lichtzinnig mens was, een egoïst in alle onschuld, en omdat ik zo dapper volhield bedrogen en onderworpen te worden en toch van hem bleef houden, waarom zou hij dan veranderd zijn? Verantwoordelijkheid is meestal een oneerlijk begrip, een misleidende rechtvaardiging.
Nu ben ik degene die veranderd is. Ik vraag me niet meer elke keer als hij uitgaat af of hij wel of niet gaat neuken. Als hij een hele zondag thuis blijft, ben ik niet meer bang dat hij zich met mij verveelt en het gebeurt zelfs wel eens dat ik me met hem verveel! Ik vind niet meer dat hij altijd gelijk heeft en als hij gelijk heeft, voel ik me niet meer verslagen; en als hij ongelijk heeft, houd ik niet meer mijn mond uit angst dat hij beledigd is. Als mijn Ik hem irriteert of niet aanstaat, smoor ik voortaan niet meer mijn Ik. Ik sloof me niet meer uit om grappig, vrolijk of verleidelijk te lijken, en ja hoor, nu vindt hij me grappig, vrolijk en val ik in de smaak! Zelfs de liefde die hij met me bedrijft brengt me niet meer in de zevende hemel. We hebben ons aan elkaar aangepast en bedenken niets nieuws meer. We varen in een zone van dichte mist. Maar wie komt niet in de dichte mist na drieëntwintig jaar huwelijk? Natuurlijk zouden we ons tot de cnrs kunnen wenden ... de s van seksueel... Maar de heren Heilige Engelen van de seks die de fijne recepten kennen, de exotische specerijen en de duizend en één manieren waarop je een ei kunt koken, maken me bang. Ten eerste, waar hebben ze dat allemaal geleerd? En is het niet zo dat de kunst van het koken ten slotte het plezier van het eten overvleugelt? Nu kun je wel zeggen dat juist als de eetlust niet zo geweldig meer is...
De laatste tijd ben ik bij voorkeur uitgegaan met vrouwen die het al eens meegemaakt hebben. Er waren erbij van wie ik het absoluut niet had verwacht. Het is net als met de vrijmetselarij: 'Hé, hoorde u er ook bij?' Marina laat me haar oudstrijderslittekens zien. Zij was ook bij Poulet. Bij Juliette is het een mislukking: ze heeft een glanzende rechthoek als een overblijfsel van een inenting op haar slapen en ze heeft een ander kapsel moeten nemen. Ze heeft er haar minnaar niet mee teruggekregen, hij is uiteindelijk bij zijn echtgenote gebleven. Vast niet vanwege de littekens, hij heeft ze niet eens gezien, dat weet ik zeker, vrouwen verrichten wonderen opdat ze die niet zien. Maar al kun je een man kwijtraken vanwege je rimpels, je krijgt hem nog niet terug door die rimpels weg te werken. Je krijgt jezelf terug. En dat is het voornaamste. Mits je genoeg van jezelf houdt.
De laatste dag met mijn oude hoofd heb ik alleen doorgebracht. Arnaud was al op tournee voor Connaissance du Monde. Het was mijn ridderwake, ik nam afscheid van een gezicht dat ik pas over acht of tien dagen zou terugzien.
'Wat een stomme streek haal je uit/ fluisterde hij terwijl hij me enigszins geëmotioneerd in zijn armen drukte. 'Wat een stomme streek, schat!'
Dat was wel aardig, maar het maakt niets uit. Hij wordt heel rustig oud, verliest op zijn gemak zijn haren, raakt zonder wroeging een tand kwijt, krijgt zonder een slecht geweten een buikje, krijgt doodgemoedereerd een kromme rug en zonder dat het gevolgen heeft voor zijn succes bij de vrouwen, want buiten ziet hij er nog fris uit, terwijl hij binnen op zijn pantoffels loopt te sloffen. Niemand zal op het idee komen hem in de kijkersrubriek te verwijten dat hij op het scherm met wallen onder zijn ogen verschijnt of met een gezicht als een vermoeide playboy. De mensen houden van de mooie lelijkheid van Pottecher, glimlachen om de corpulentie van Zitrone. Dat blijven allemaal potentiële neukers en daar kan op iedere leeftijd nog mee geneukt worden, hoe afgetakeld ze ook zijn; ze gaan er dus vanuit dat ze tot het eind toe gerechtigd zijn een vrouw te diskwalificeren, haar in bedwang te houden, haar angst aan te jagen, te verklaren dat ze niet meer mee kan, afgedankt is, en haar de status van 'derde sekse' op te plakken. Bij de eerste grijze lok, bij het geringste spoortje van een onderkin: 'Waarom gaat dat mens niet met pensioen?'
'In hoeverre speelt de behoefte om zonder complexen te kunnen vrijen mee in jouw beslissing?' vraagt Pauline.
Een goede vraag. Dank u wel dat u me die hebt gesteld. In heel geringe mate, eerlijk gezegd. Ik heb op het ogenblik geen minnaar en het is niet te verwachten dat ik er binnenkort een zal hebben. Ik wil niet vrijen, maar ik wil dat niets me ervan weerhoudt het te doen en dat mijn keuze niet beperkt wordt door complexen die ik over mijn huid heb. Dank zij deze face-lift zal ik al die idioten eens verneuken!
Daar komt nog bij dat mijn leeftijdgenoten zo tactloos zijn om steeds maar dood te gaan in mijn omgeving. Agnès is als eerste van me weggegaan. Hermine vond het ook schandalig dat mensen van haar leeftijd doodgingen! Wanneer ze in le Figaro las dat die en die schilder van haar generatie pas gestorven was, raakte ze geïrriteerd. Voor straf ging ze niet naar de begrafenis.
Op 12 februari, de dag waarop ik opgeknapt zou worden, kocht ik 's ochtends, met het oog op een lange tocht, wat boeken en kranten, en zei 'Vaarwel ouwetje' tegen mezelf in de badkamerspiegel (ik vond mezelf die ochtend niet eens zo lelijk... Was het wel nodig?) en daarna ging ik naar de H.-kliniek. Bij de receptie scheen de verpleegster verbaasd te zijn dat ik voor plastische chirurgie kwam. Ik moet zeggen dat de hal slecht verlicht was. Nog verbaasder toen ik haar mijn leeftijd had opgegeven. Desondanks kon ik niet nalaten me te verontschuldigen:
'Ik heb een beroep waarbij ik veel in het openbaar verschijn, weet u, en dan is het belangrijk hoe je eruitziet...'
Het liet de receptioniste volkomen koud.
In feite kwam ik meer om mijn toekomst veilig te stellen dan om een heden uit te wissen dat nog... presentabel was. Maar ik moest iets doen voordat mijn omgeving gewend zou zijn aan het afgepeigerde gezicht dat ik zou hebben als ik alles op zijn beloop liet. Laat getrouwd... eerste kind op mijn achtentwintigste... het snelle hoofdrekensommetje dat journalisten maken als ze je interviewen zou me een winst van tien jaar kunnen opleveren.
Vooruit, weg met die tien jaar.
Mijn eerste gedachte toen ik weer bijkwam uit de narcose en tijdens de vierentwintig uur waarin mijn ogen waren dichtgedrukt door een dikke blinddoek, was: Ik pleeg zelfmoord als ik blind word. Doofheid, een houten been, dat kan er nog mee door. Maar de hemel en de aarde niet meer zien, zou ik niet kunnen accepteren. Bij mijn slapen, aan de achterkant van mijn oren voelde ik alleen maar gekriebel, kramp, een trekkend gevoel, maar geen echte pijn. Eerder was het alsof ze me een doornenkroon op mijn hoofd hadden gedrukt. Ik lag met mijn nek op een stijf kussentje. Het naarste was nog dat ik door die langdurige narcose - drie uur - steeds moest braken zodra ik een slokje water nam en toch was het alsof al mijn cellen uitgedroogd waren. Ik tastte naar mijn glas, ik probeerde maar een paar druppels op te zuigen, maar zonder mankeren werd ik misselijk en moest ik naar de wasbak rennen, die ik 's ochtends gelukkig op tijd links van mijn bed had gezien, voordat ik de kalmerende injectie kreeg. Er was niemand om me te helpen en ik wilde niet bellen, want ik had besloten geen medelijden met mezelf te hebben. Het is normaal dat de verpleegsters hun krachten sparen voor echte operatiepatiënten. Op mijn brancard met wielen op weg naar de operatiezaal had ik in het voorbijgaan een glimp opgevangen van een zaal voor kobaltbestraling en toen had ik me wel frivool gevoeld. Poulet had gelijk. Maar eigenlijk zijn de enige 'fijne' operaties die waartoe je niet gedwongen wordt.
Ze waren met drie chirurgen in de operatiezaal te midden van een indrukwekkende apparatuur. Wat zouden ze van me vinden, zij die mensen met ernstige brandwonden en met verwondingen aan hun gezicht opereerden? Wat kon mij dat schelen? Ik zou hen nooit terugzien. En had ik niet ook verwondingen aan mijn gezicht? Was ik niet gebotst tegen de muur van de vijftigjarige leeftijd?
Omdat ik niet wist hoe ik mijn arme hoofd op die doornenkroon moest neerleggen, kon ik de hele nacht niet slapen. Alleen mijn voorhoofd was ongeschonden. Maar hoe kun je op je voorhoofd slapen? Toen begon ik me erop te concentreren me te ontspannen, me erover te verheugen dat het gebeurd was en niet nog stond te gebeuren, één voor één de spieren en de zenuwen van mijn toegetakelde gezicht te sterken. Die brede strook huid die ze aan weerszijden van mijn gezicht hadden weggehaald, had ik wel eens willen zien. Hoe ziet je huid eruit als jij er niet meer onder zit? Als ik bedenk dat ik niet zoveel huid meer heb dat die kan rimpelen of uitzakken, moet ik even glimlachen, wat pijn doet onder mijn windsels.
Op de tweede dag wordt het verband van mijn ogen afgehaald. Een wonder: er is niets gescheurd. Ik krijg een spiegel aangereikt. Op mijn bovenste ooglid een paar zwarte streepjes: de draadjes. Waarom hechten ze niet met een vleeskleurige draad? Op mijn onderste ooglid is niets te zien, hoogstens een lichte roodachtige zwelling. De draadjes lopen onzichtbaar tussen mijn oogharen. In mijn linker ooghoek zit een kleine blauwe plek.
'U hebt heel weinig bloeduitstortingen,' constateert de verpleegster. 'U hebt geluk, sommigen hebben een heel blauw gezicht!' '
Het sneetje loopt een beetje in de richting van mijn slapen, waarschijnlijk om de kraaienpootjes te laten verdwijnen. Ze halen het verband van mijn wangen af maar ze laten een band van zwachtels zitten die onder mijn kin doorloopt opdat de huid van mijn slapen en mijn nek weer vast gaat zitten aan de diepliggende lagen van de lederhuid waarvan ze is losgemaakt. Ik draag een nonnenkap en ik heb een witte clownsneus. Het stukje van mijn gezicht dat ik kan zien, is nauwelijks gezwollen, en glad, Louise, schat, heb je dat gezien? Verrukkelijk glad. Maar laten we niet te vroeg juichen, misschien is het alleen maar een zwelling.
Overstelpt door een ontzaglijke vermoeidheid, waarschijnlijk tengevolge van de lange narcose, laat ik me meevoeren op een golf van geluk. Het is gebeurd. Te laat om nog uitvluchten te verzinnen.
'Heb je het gevoel dat je nu je hoofd van tien jaar geleden weer terug hebt?' vraagt Pauline, die me gauw is komen opzoeken in de kliniek.
Eigenlijk weet ik niet meer hoe mijn hoofd tien jaar geleden was. Ik was daar niet speciaal tevreden over, noch toen ik jong was en men zei dat ik op Loretta Young leek, noch later toen ik dacht dat Arnaud me bedroog juist omdat ik niet genoeg op Loretta Young leek! Een geweldige vergissing die alle vrouwen maken: Arnaud bedroog me omdat ik zijn vrouw was, andere redenen waren altijd slechts van ondergeschikt belang. Zelfs Elizabeth Taylor wordt bedrogen!
Eindelijk komt er om vijf voor twaalf 's middags een dokter een blik op me werpen, een assistent die ik nog nooit heb gezien. Waarom zou de grote Poulet in eigen persoon komen? Hij wordt alleen betaald om los te snijden en weer vast te naaien. De assistent is jong en vriendelijk, maar hij is een verschietende ster net als zijn baas. Het is de kunst om niet te gaan zitten, om bij de deur te blijven staan, al op het punt van vertrek. Als hij ging zitten, zouden ze hem overbodige vragen gaan stellen, informeren of hij tevreden is over de operatie (waarbij hij nooit nee zal zeggen), of ze al op hun littekens mogen liggen... Je zou zo graag willen dat hij zegt dat het een genoegen was om in jouw weefsels te snijden, dat de hechtingen zullen houden, dat de ingreep bijzonder goed geslaagd is... Maar hij heeft een gezicht geopereerd, niet een mens. Zijn verpleegster, die naar het schijnt erg bekwaam is — nog een geluk! — zal de draadjes er later uithalen in zijn spreekkamer. Poulet is niet meer dan een edelsmid in menselijk vlees. Je ziet hem alleen aan het begin, zodat je hem duidelijk kunt maken wat je het liefst wilt en waarom, en hij je hoofd kan taxeren. Als het oké is, zul je hem nog drie minuten zien voor je inslaapt en, als alles goed gaat, zie je hem niet meer terug. Als alles verkeerd gaat, helemaal niet, stel ik me zo voor.
Na achtenveertig uur komt mijn Paulientje me ophalen om me naar het huis van Lou te brengen. Ik heb tegen al mijn vrienden gezegd dat ik naar de bergen ging en Lou heeft aangeboden me bij haar thuis verborgen te houden. Voor mijn vertrek uit de kliniek hebben ze een lichtere band om mijn hoofd gedaan en de draadjes bij mijn ogen weggehaald. Ik heb geen bloeduitstortingen, maar mijn gezicht is gezwollen als dat van een Eskimo en ik vind dat Tartaarse uiterlijk best aardig. Ik vind het vooral fijn, geloof ik, dat ik mezelf niet meer herken. Links zie je al niet meer waar de steekjes op mijn ooglid gezeten hebben maar op mijn slapen zit nog een brede band om te voorkomen dat in mijn slaap de littekens te ver uitrekken. Pauline installeert me in de kamer die Lou voor me heeft ingericht vol bloemen, boeken en mijn favoriete zoetigheden. Maar ik voel me nog niet in staat Négussnoepjes te kauwen.
Alleen Geneviève, die op de hoogte is gebracht door Félicien, komt me opzoeken. Ze is vijf jaar jonger dan ik, maar ze beseft niet dat ik net tien jaar van haar heb afgepikt! Dat arme mens! denk ik als ik haar zie binnenkomen. Ze heeft nog steeds die oude huid op haar gezicht en ik ben bezig terug te gaan in de tijd die zij nog moet doormaken... En wat is nu in feite hetgene dat ons scheidt? Een dun strookje bij mijn oogleden, een aardappelschil langs mijn haargrens, een halvemaanvormig stukje huid achter mijn oren... En je hebt het hem geleverd. Wie eigenlijk?
Zij praat al jaren over een face-lift, maar zal nooit tot een beslissing komen. Ze heeft het trouwens alleen maar over de mislukte gevallen.
'Weet je, ik ken mensen die er afschuwelijke littekens aan de voorkant van hun oor aan hebben overgehouden,' zegt ze, niet om mij te ontmoedigen maar om een excuus te hebben om te jammeren over de naderende ouderdom en tegelijkertijd niets te doen om die te lijf te gaan. Ze steekt haar verbazing niet onder stoelen of banken bij het zien van mijn ogen. Op de zesde dag kun je onmogelijk nog zien dat die net een correctie hebben ondergaan!
Met mijn hoofdhuid is het minder vrolijk gesteld. Daar wordt aan gewerkt. Die huid is strak en doet pijn zodra je eraan raakt, met grote korsten waarin hele lokken haar vastzitten. Mijn gezicht wordt minder gezwollen, maar er zitten nog steeds twee blauwe plekken onder mijn kaken, eigenlijk meer het gevoel dat er twee blauwe plekken zitten, want je ziet geen spoor van een bloeduitstorting. Maar alleen al bij de aanblik van mijn gladde hals, 'normale' hals, zou ik willen zeggen, ben ik dolblij. Abnormaal was het om oud te worden, van die nutteloze slappe plooien te vormen. Heb je plooien in je ziel? In je hart?
Nu ik om de andere dag naar Poulet ga, met een sjaal stevig om mijn hoofd geknoopt, durf ik mezelf weer in spiegels te bekijken. Vreemd genoeg is het eerste dat opvalt de netheid. Rimpels maken een smerige, slordige, onverzorgde indruk. Ik begin er een voorgevoel van te krijgen dat ik het geld voor mijn nieuwe gezicht er dubbel en dwars uit zal krijgen, want ik heb er tienduizend keer zoveel plezier van als van het oude. Bij mijn neus zie je niet echt het verschil, 'een bewijs dat het goed gelukt is', zegt de assistente. Alleen denk je nu niet meer als je me ziet: 'Hè, jammer dat ze zo'n lange neus heeft.' Mijn oude gezicht was mijn lot, dat was me gegeven. Dit gezicht heb ik gewild en je kunt er alles van zeggen maar niet dat het me is gegeven!
Intussen is mijn leven voorlopig helemaal uitgestippeld: mijn tablet om de zwelling tegen te gaan. 's Avonds een slaappil zodat ik niet te veel pijn heb aan mijn slapen of mijn arme oren, wanneer ik mijn hoofd op het kussen leg; en 's ochtends bij het wakker worden voel ik me vadsig, pafferig en moe. Dat is elke dag een moeilijk moment. Ik luister op de radio naar Bouteiller, zoals de hele Parijse intellectuele upperten, en om 10 uur zet ik hem op France-Musique. Ik lunch in mijn eentje, het enige moment waarop ik gezelschap mis. Dat is voor mij het toonbeeld van eenzaamheid: een vrouw aan tafel met haar couvert voor zich, zorgvuldig neergelegd, met een glas, een aangebroken fles wijn, de plak ham, een armzalig potje boter in plaats van zo'n mooie grote kluit voor het hele gezin... Daarna blijf ik nog een beetje in bed liggen en lees ik Claude Manceron, terwijl ik me voorzichtig met een krabbertje onder mijn verband krab, aan mijn oogleden friemel die geweldig jeuken en wel tien keer mijn zakspiegeltje pak om in de gaten te houden of die rotrimpels niet weer terugkomen naarmate het oedeem verdwijnt. Ik slaap 's middags niet, want dan zou ik mijn hoofd weer op het kussen moeten leggen, een onaangename handeling die ik elke avond al moet verrichten.
En dan komt eindelijk het tijdstip van het avondeten en Lou komt binnen met op haar huid, die zo zacht en zo fris is, de geur van buiten, en met haar kinderlijke stem en haar plezier dat ze mijn medeplichtige is in deze zaak. Heel logisch brengt ze kaviaar voor me mee, 'want dat is gemakkelijk te kauwen', paars postpapier waarop je alleen met een witte pen kunt schrijven, en een hoerig hemd voor later. Nooit iets nuttigs, altijd iets prettigs.
Ik luister naar haar vanonder mijn verband, vreemd slap en niet in staat me in te spannen. Ze moeten wel vreselijk in me gesneden hebben dat ik zo moe ben! Ik zal er wel uitzien als de vrouw van de Spierpop die papa vroeger voor me uit elkaar haalde. De verpleegster die de draadjes er uithaalt, om de andere dag een paar, vertelt me dat het inderdaad een indrukwekkende operatie is om te zien, maar dat een van de grootste problemen voor de chirurg de symmetrie is. Niet aan de ene kant meer wegnemen dan aan de andere kant, want dan doe je de uitdrukking van het gezicht geweld aan. Maar ik ben ervan overtuigd dat het belangrijkste de gedachten zijn die zich eronder afspelen, de spieren die het gezicht laten bewegen en leven. Een gelaatsuitdrukking moet van binnenuit opnieuw gevormd kunnen worden. Zelfs op haar leeftijd en met grijze haren heeft Lou geen andere gelaatsuitdrukking gekregen.
Tien dagen later zwaai ik eindelijk af. Het laatste bezoek aan Poulet. De wachtkamer zit stampvol want Poulet gaat drie weken op safari naar Afrika, van mijn centen! Ik moet langer dan een uur op mijn beurt wachten, maar ik durf niet te protesteren: ik vergeet nooit dat ik hier eigenlijk voor mijn plezier ben. Iedereen kijkt stiekem naar een ander en probeert te raden wat die zou hebben laten doen. Ik zit vlakbij 'een neus'. Schoonheidsoverwegingen of een ongeluk? Luxe of noodzaak? Aan de ene kant van de wachtkamer de gecapitonneerde deur van de Meester die spreekuur houdt voor de echte gewonden en de vrijwilligers voor het operatiemes, en aan de andere kant de deur van de twee assistenten die de zaak verder afhandelen, de zwachtels eraf halen, met een pincet de hechtingen verwijderen en voor het menselijk contact zorgen. Een minimum. Ik had het op prijs gesteld als de Meester één keer althans zijn werk kwam controleren, maar dat schijnt hem niet te interesseren. Is hij zo zeker van zichzelf? Terwijl ik op mijn beurt wacht, heb ik alle tijd om de tijdschriften door te bladeren, nog steeds dezelfde. Met ons geld zou hij toch wel eens een nieuwe voorraad kunnen aanschaffen! De plooirok schijnt weer terug te komen, en daarbij een jumper a la Suzanne Lenglen, met een v-hals. Heel goed. Ik ben klaar voor v-halzen. Eerst zou ik niet met zo'n zelfvoldane blik deze modepagina's hebben bekeken.
De laatste grote beproeving: het bezoek aan de kapper, dat pas na tien dagen is toegestaan en plaatsvindt bij een specialist die onopvallend achter aan een binnenplaats is gevestigd en dit soort klanten is gewend. Een geweldige zin mijn haar te laten wassen en tegelijkertijd panische angst voor wat er onder die enorme korsten zit. Er wordt langdurig bevochtigd, gedept en gekrabd om de oude korsten gedroogd bloed los te maken. Uiteindelijk doet het niet echt pijn, maar een heleboel haren, die woedend zijn over de behandeling, zijn er samen met de korsten vandoor gegaan. Gelukkig weet Eveline waar de gevoelige plekjes zitten en brengt ze met kennis van zaken mijn haar weer in orde. Ik zie nu eindelijk de littekens die vooraan tussen de haren bij mijn slapen lopen: ze zijn uiterst dun, vlak, niet rood en niet wit, verbluffend mooi. Maar 'ze gaan nog werken', zegt men. De littekens achter mijn oren lijken opgezet en gezwollen als ik ze aanraak, maar wie zal die ooit zien? Ik voel me licht in mijn hoofd en toch ook heel stijf, net alsof er kartonnen plaatjes van mijn slapen naar mijn oren lopen en onder mijn zenuwbanen, die bij lichte aanraking volledig gevoelloos zijn, wel drie vingers breed en ook een beetje stijf, maar ik ben de enige die dat kan merken. Aan de buitenkant is het al prachtig. Ik heb meteen een Suzanne-Lenglen-jumper voor mezelf gekocht, marineblauw met een witte sportwagen aan de voorkant, heel erg 1925, en een gewaagde pyjama met een heel diep decolleté, waaruit dan een perfecte hals tevoorschijn komt, zonder één valse plooi. Mijn hals! Nee maar! Een operatie waarvan de gevolgen me ook nog duur komen te staan... Ik voel me net zoals een moeder die altijd voor een mongooltje kleren moest zien te kopen en opeens een mooi kind heeft dat alles staat. Ik kijk plotseling zonder vijandige gedachten, met nieuwe maatstaven, naar mijn oude kleren. Dat is ook een gevolg van de ingreep, en er zullen er nog wel meer volgen.
Elke dag een beetje mooier. Wanneer zal dat ophouden? Ongeoefende ogen, niet achterdochtige mensen denken alleen maar: 'Hé, Louise ziet er hartstikke goed uit!' Of: 'Maar het is toch wel een mooie vrouw, dat was nooit tot me doorgedrongen...' Zo weinig mensen herinneren zich precies hoe je was.
'Die clownspyjama zou je eerst nooit voor jezelf hebben gekocht,' zegt Lou 's avonds als ik beladen met cadeaus voor mijn nieuwe hoofd terugkom. 'Je zult zien: ik weet zeker dat je nu verrassende dingen zullen overkomen. En eerst ga je dat boek van je dromen nu eens schrijven. Ik vond Hier op aarde wel mooi, maar het was nog niet echt jij. Maar nu heb je een daad gesteld waartoe ik je niet in staat achtte. Voor het eerst herken ik je moeder in je.'
'Het is triest, haar dood heeft me op de een of andere manier bevrijd en maakt tegelijkertijd dat ik me eindelijk kan gedragen zoals zij het graag zag.'
'Zoals jij het graag zag, Muis, zoals jij had gedaan in een ander gezin. Je bent bij monsters in hun soort terechtgekomen en ik was er ook een van, dat heb ik altijd geweten. Je ouders moesten eerst doodgaan voordat jij eindelijk geboren kon worden. Maar je weet, het Adrien-tijdperk is voor jou afgelopen. In het leven lijkje vaak achtereenvolgens op elk van je ouders. Ik ben minder lastig. In de eerste plaats ben ik niet helemaal je moeder. En verder ben ik niet helemaal een beschaafd wezen.' - Lou barst in haar beroemde klaterende lach uit.
Ze lacht trouwens altijd alleen om haar eigen grappen. Ze luistert zelden zo aandachtig naar je dat je haar aan het lachen kunt maken. Maar plotseling vertelt ze je over jezelf wat je zelf niet wist.
'Je had groot gelijk, Muis,' zegt ze na een melancholieke stilte. 'Oud zijn duurt zo lang dat je daar niet te vroeg mee moet beginnen. Geloof dat maar van mij.'
Een paar dagen later, 'wanneer alle sporen zijn uitgewist, je haar weer goed zit en je hem glimlachend kunt aankijken', zoals Hermine zei bij mijn bevalling, komt Arnaud van zijn tournee terug. Hij is vertederd, ongerust, bijna verbijsterd dat hij me zo euforisch aantreft en bijna geestelijk nog meer gelift dan lichamelijk.
'Het is alsof ik een masker draag en mijn oude huid eronder zit,' zeg ik tegen hem in het restaurant waar we naar toe gaan om zijn thuiskomst en mijn terugkeer tot het normale leven te vieren. 'Wat een smerige grap zou dat zijn als ze het weghaalden! Alle vrouwen die in de steek zijn gelaten of op hun vijftigste weer alleen zijn, zouden recht moeten hebben op een face-lift die door de sociale voorzieningen wordt vergoed. Dat zou de maatschappij niet meer kosten dan een zenuwinzinking, een gordelroos, een slaapkuur of een kankergezwel van verdriet...'
'Mag ik je erop wijzen dat jij niet in de steek bent gelaten, zoals je beweert,' waagt Arnaud te zeggen.
'Misschien heb ik mezelf in de steek gelaten. In ieder geval ben ik eindelijk gescheiden van mijn neus. Oef! Dat had ik eerder moeten doen. Je kunt je niet voorstellen hoezeer ik me veranderd voel.'
'Ik hoop dat ik je nog zal herkennen,' zegt Arnaud met een vleugje weemoed in zijn stem.
'Met mijn rimpels herkende je me wel! Maar ik word nu toch weer degene die je ooit ontmoette?'
'Maar ik ben niet meer degene die jij ooit ontmoette,' dringt hij aan, met twee vleugjes, met een hele vlaag bitterheid in zijn woorden.
Maar ik doe expres alsof ik hem niet begrijp.
'Jij, schat, hebt misschien altijd van jezelf gehouden zoals je was. Iedereen scheen van je te houden zoals je was. Ikzelf trouwens inbegrepen, of ik het nu leuk vind of niet.'
Arnaud heeft een verwrongen trek om zijn kaken, zoals elke keer dat we het weer over die affaire hebben. Maar hij zinspeelt er nooit op, om mij geen verdriet te doen, denkt hij. Hoe zou ik hem ook kunnen duidelijk maken dat ik op dat gebied niets, maar dan ook helemaal niets meer voel? Dat jaloezie niet een constante factor is in een karakter maar gewoon de schaduwzijde van de liefde, de kwelling van degene die het meest liefheeft? En dat ik niet meer het meest liefheb... en dat, en dit is nog erger om te horen, ik dat fijn vind. Arnaud is nu degene die me doet terugkomen op een onderwerp dat me niet veel meer interesseert:
'Ik heb het je van tevoren gezegd: je hoefde je wat mij betreft niet te laten opereren. Ik hou niet om zulke kleinigheden van je.' 'Maar ik heb het voor mezelf gedaan, schat! Ik weet dat je het niet goed begrijpt, maar hoe moet ik het uitleggen...'
Ik ben geheel verdiept in het verwijderen van het voetje van de oesters waarvan papa altijd zei dat die het lekkerst was. Ik heb geen zin meer hem Adrien te noemen sinds hij dood is. We drinken 'gros-plant sur lie', die smaakt goddelijk, het is voorjaar. Ik heb nergens pijn, integendeel, Arnaud vertelt me nog eens dat hij op me gesteld is, Frédérique heeft besloten weer te gaan studeren, ik zal niet bang zijn in de spiegel te kijken als ik het restaurant uitga, op dat grauwe uur waarop alle moeite waarmee je je voor het eten hebt opgemaakt meestal op een warboel is uitgelopen, waarbij je alleen nog een vreselijk mengsel ziet van botten en huid die getekend en afgepeigerd... goed. Ik weet dat ik met een verrassing kom en dat mijn verrassingen tegenwoordig goed zijn.
'Weet je, door dit hele avontuur heb ik een idee gekregen: ik heb zin een sabbatical year te nemen!'
'Waarvoor? En wat heeft dat met plastische chirurgie te maken?'
'Och, weet je, verbanden ontdek je pas achteraf. Maar die zijn er natuurlijk wel, ik geloof dat ik weer eens serieus een boek ga schrijven.'
Tot nu toe had ik brieven kunnen schrijven, confidenties, mee kunnen werken aan een essay over vrouwen, waarvan Hermine de initiatiefneemster was, maar ik had nooit iets durven verzinnen, ik durfde zelfs niet te zeggen: creëren. Toch had ik het gevoel dat er over vrouwen nog niets was gezegd. Niemand had over hen gesproken naar mijn hart, naar mijn geslacht, en met geslacht bedoelde ik kut. Bij de meeste boeken had ik niet eens zozeer het gevoel gehad dat ik zwartgemaakt of in diskrediet gebracht werd - dat zou tenslotte nog een opinie zijn geweest - maar dat ik vervalst, vergeten, afwezig was. Net als al die vrouwen wier geschiedenis ik met Hermine had geschreven.
'Ga je weg bij het Journaal?'
'Jazeker. Voor een of twee jaar. Ik voel me niet meer, zoals vroeger, in staat alles tegelijk te doen. En bovendien denk ik dat ik anders zal kunnen schrijven met mijn nieuwe hoofd... Het is belachelijk!'
'Kortom, een face-lift om te kunnen schrijven?'
Waarom niet?
-
ZIJN ECHTE TANDEN
New York. 12 uur 's middags
Ik zal pas een besluit nemen na een deskundig onderzoek. Acht jaar erbij als je in de gevaarlijke omgeving van de zestig komt, maakt een man er niet beter op. Een vrouw soms... als ze kunstgrepen heeft toegepast. Op de foto leek zijn glimlach nog precies dezelfde, met die opgetrokken mondhoeken, maar waren het nog steeds zijn echte tanden of zou hij het slachtoffer zijn geworden van de ijver van de Amerikaanse kroonmaniakken?
Ik heb Félicien beloofd dat ik hem een telegram zou sturen met de uitslag van het examen. Als hij 'goed' heeft gekregen, neem ik nog een week extra na mijn serie lezingen aan een paar Amerikaanse universiteiten, om 'uit te rusten' in Florida met Werner. Bij 'ruim voldoende' beperk ik me tot de achtenveertig uur die ik in New York moet doorbrengen, gewoon omdat het wel wat heeft daarna dertig jaar weer eens terug te keren. Bij 'voldoende' is het: lieve Werner, we hebben een mooi avontuur beleefd. Laten we vrienden blijven.
Ik sta op hem te wachten in de hal van het hotelletje aan de West 81st Street waar de culturele dienst mij heeft ondergebracht, met mijn rug naar de glazen scheidingswand, want ik wil hem in het volle licht zien en zelf met mijn rug naar het licht toe gaan staan. Een slechte eerste indruk en het wordt nooit meer wat! Ik heb me er als een geisha op voorbereid: een bezoek aan de haarverzorger, mijn benen geëpileerd, niet al te recent (dat prikt) maar ook niet al te lang geleden (dat stoot af). Ik draag mijn zwarte leren lange broek (heel sexy, advies van Pauline) en mijn mooie gezicht van tienduizend frank waar ik al buitengewoon veel plezier van heb gehad.
Hij heeft geen tijd gehad zijn uniform uit te trekken en, in ieder geval op tien meter afstand, is hij net zo mooi als in '45. 'Da's een kanjer!' zoals de Bretons zeggen van een echt indrukwekkende zeebaars of krab. Hij is geen centimeter dikker geworden, zijn rug is niet gebogen onder de last der jaren, hij heeft nog steeds dat stevige postuur en die heupwiegende manier van lopen. Alleen aan zijn slapen is hij grijs geworden. Hij komt nog dichterbij, glimlacht breed, oef! Zijn hoektanden staan nog steeds een beetje over zijn snijtanden heen, waardoor hij iets van een roofdier heeft, wat ik altijd leuk aan hem heb gevonden. Geen twijfel mogelijk, het zijn zijn echte tanden! En we spreken voor die avond af bij de Universiteit van New York waar mijn lezing met discussie plaatsheeft. Ik weet niet wat hij heeft gedacht van zijn oude Frenchie, maar voor mij is de zaak in kannen en kruiken: hij zal rustig dat uniform uittrekken en ik zal mezelf op deze man trakteren, zo zeker als één plus één één is.
New York. Twaalf uur 's nachts
Nou, voor een man die over twee jaar met pensioen gaat.... Voordat we zouden gaan eten, gingen we nog een gin-tonic drinken op mijn kamer, de foto's van mijn dochters bekijken die hij me had gevraagd mee te nemen, en mijn programma voor Yale, Harvard en Amherst bestuderen, waarbij we de onzin uitkraamden die nu eenmaal onvermijdelijk is bij een man en een vrouw die elkaar zo goed hebben gekend en elkaar zo lang zijn vergeten. Ik was vastbesloten niet als eerste ook maar een vinger uit te steken en het had lang kunnen duren als hij niet had gezegd:
'We lijken wel twee patiënten in de wachtkamer van de tandarts, vind je niet?'
Ik begon dom te lachen, als een meisje dat door een jongen op een divan zal worden geduwd en weet dat hij straks een hand op haar borst zal leggen, zijn lippen naar de hare brengen en ten slotte een eind zal maken aan een onzinnig gesprek... En alles begon weer opnieuw net als de eerste keer, zo heel, heel lang geleden. Het meisje heeft geen tijd om te denken: hé, dat doet hij goed of slecht... Hé, zijn tong is lang... of breed... Ze gaan waarheen ze willen met de rustige zekerheid van mensen die elkaar al heel lang kennen. Hij doet alles wat zij verwacht, zelfs voor ze het verwacht, met een soort vanzelfsprekendheid die ze prettig vindt. Misschien is ze toch minder ingewikkeld dan een dashboard van een straalvliegtuig!
Het duizelt hun helemaal als ze naar beneden gaan om te eten en ze hebben geen kracht meer om een ander restaurant te gaan zoeken dan dat van het hotel. Het meisje voelt zich hoe dan ook niet in staat te slikken. Dat heeft ze nog nooit gehad, oude idioot die ze is, zo'n vernauwing ter hoogte van haar maag, een brok in haar keel... Werner is verbaasd dat ze zelfs de tong niet op kan. Gelukkig kan ze wel wijn drinken, terwijl ze als in een droom luistert hoe hij praat over de drie onderwerpen waarover hij veel weet te vertellen: de toestellen die hij bestuurt, heeft bestuurd en zal besturen - de lucht waarin hij een groot deel van zijn leven doorbrengt - en die liefde die hij naar zijn zeggen al die jaren is blijven voelen voor het Franse vrouwtje dat hij in 1945 aan de place de la Concorde heeft ontmoet!
De oude jongeman en het oude jonge meisje gaan snel naar hun kamer terug: hij heeft tot twaalf uur 's nachts vrij. Ze vindt dat hij vooruit is gegaan; welnee, zegt hij, dat ligt aan haar geheugen, het was vroeger al wonderbaarlijk. O juist. In ieder geval word je van een sterilisatie beslist niet impotent.
Het is bij dat alles verbazingwekkend dat het gevoel als zintuig geen leeftijd kent. Gevoelens wel. De ervaring en rijping verrijken die met allerlei harmonische tonen. Maar als het gevoel van wal steekt, is het altijd primitief, onweerlegbaar en verrukkelijk nieuw.
Nu hij drieënzestig is, zie je natuurlijk wel dat zijn nek wat minder sterk is geworden, de lijn van zijn kaken wat minder strak, maar het geheel is goed verzorgd: een platte buik, een recht lichaam, gespierde dijen. Zelfs zijn ballen zijn niet slap geworden. 'Nonchalance is leuk tot je veertigste,' zei Hermine altijd, 'daarna is het onverzorgdheid.'
Hij is woedend dat hij als een schooljongen om twaalf uur 's nachts weg moet, maar ik zal die paar uur slaap wel nodig hebben, voordat ik me bij het Womens's Forum aan het Wellesley College meld om te praten over de 'French Feminine Literature today, the importance it has taken', een onderwerp dat me vanavond absurd voorkomt, mijlenver van de werkelijkheid! Morgen zal ik naar Félicien telegraferen: 'Het zijn z'n echte tanden Stop Uitslag: goed' en in een echtelijke versie voor Arnaud: 'Verblijf week verlengd Stop Liefs.' Werner zal twee plaatsen naar Miami voor ons bespreken, na mijn tournee.
Miami
Louise Morvan, die Hier op aarde heeft geschreven en medeauteur is van Lief zieltje en van een essay over vrouwen dat vertaald is in het Engels en het hier heel goed heeft gedaan, ik schaam me voor je: geef toe dat je alleen maar denkt aan van dattum. Jazeker! En ik heb het wel verdiend nu alleen maar aan de vrijerij te denken na die twee weken waarin ik voortdurend over literatuur, linguïstiek en de positie van de vrouw heb gediscussieerd in een taal die de mijne niet is. Ze moeten me nu even niet meer vragen hoe het met het feminisme is gesteld in Frankrijk, hoeveel crèches we hebben, en of het orgasme wel of niet het doel is van de seksualiteit bij de vrouw. En wat Werner me intussen zal vertellen interesseert me niet. Heeft me nooit zo geïnteresseerd. Dat is mannengeklets. Hij vertelt me over zijn laatste vlucht boven Lissabon, over een verschrikkelijke storm op het moment dat hij ging landen, verschrikkelijk... - O ja, werkelijk? Wanneer kun je me weer kussen?... — De vorige dag hadden ze al bijna het landingsgestel gebroken... - Too bad.. - Het vliegveld van de Azoren is trouwens heel gevaarlijk... - Zeg, wanneer denk je dat we ons zullen uitkleden?... - En hoe gaat het met je man?... - En jouw vrouw?... O! die arme Debbie is net aan haar beide borsten geopereerd! Nou, die chirurgen weten er wel weg mee in de Verenigde Staten... - En je kinderen?...Ach, is Pauline pas getrouwd? Van harte gefeliciteerd...
Wat is hij keurig opgevoed. Ik wil alleen maar dat hij zijn broek uittrekt. 'Gaan we meteen eten,' vraagt hij nog, 'of wil je je eerst verkleden in het hotel?' — Ja, juist, me verkleden! Ach, in liefdestermen...
Dus hebben we ons verkleed. En daarna zijn we gaan eten. En daarna hebben we ons weer verkleed. En 's nachts nog een keer.
Onze georganiseerde reis, 6 dagen-5 nachten, gaf ons recht op een Caprice Chevrolet met airconditioning, en een grote kamer met terras en uitzicht op zee, op de duinen, pardon, op de 'Djoenz', een uiterst bespottelijke Moorse bunker maar met uitzicht op een enorm strand van vijftig kilometer lang en een lichtgroene zee die op dagen dat er een branding is, wit als absint wordt. Een binnenbad op een grote patio met een vast tapijt van namaakgras, een snackbar onder een strooien dak van kunststof raffia, een restaurant met zoetelijke muziek die je tot in de lift achtervolgt... alles wat ik verafschuw en vandaag prachtig vind. Ik wou dat Arnaud me, alleen even in een flits, kon zien in dit hoogst onwaarschijnlijke oord.
Het is dag en nacht 25° en de lucht is... hemels, dat is het enige adjectief dat ik kan bedenken, want die discussies twee weken lang hebben me uitgeput. Ik moest aan een stuk door intelligent lijken om de reputatie van Frankrijk hoog te houden! We slenteren van het strand naar de zee en van de zee naar het hotel, waar we verscheidene keren per dag naar binnen gaan om 'onze handen te wassen' of 'andere sandalen aan te doen'. Er bestaan wel duizend manieren om te zeggen: Als we nu eens gingen vrijen? en we hebben er al tientallen ontdekt. Tijdens de rust hebben we geen gebrek aan gespreksstof. Er valt van alles te vertellen over die dertig jaar die we ver van elkaar hebben doorgebracht: zijn kinderen, mijn dochters, ons beroep, liefdes van ondergeschikt belang en nog steeds zijn vraag: 'Waarom heb je toen nee tegen me gezegd?'
Miami is een monsterachtig oord dat, in al zijn afgrijselijkheid, niet oninteressant is en het strand schijnt alle monsterachtigheid van de enorme stad in zich te verenigen, met zijn kilometers zand waar iedere ochtend een bulldozer overheen gaat en dat dan aangeharkt wordt, waarna het bezaaid komt te liggen met dikkerds in alle leeftijden en een verbijsterende opeenhoping Amerikaanse weduwen die zichzelf op een zonnige oude dag trakteren dank zij de duizenden dode mannen die in het harnas zijn gestorven. Ze hebben de flats loodrecht op de kust neergezet zodat er meer kunnen staan, en het strand is twee keer zo breed gemaakt zodat er twee keer zoveel lichamen kunnen liggen. Maar hier loop ik in ieder geval niet het risico ook maar één Parijse intellectueel tegen te komen, ik kan me gedragen als een oude verliefde poes, rondlopen met mijn arm om Werners middel geslagen en met zijn arm om mijn schouder en hem in het openbaar zoenen. Trouwens, aangezien de gemiddelde leeftijd zeventig is, ben ik objectief gezien een geweldige poes en ik ren iedere ochtend trots langs de zee, te midden van ongelooflijke tachtigjarigen die zich niets aantrekken van hun leeftijd, bijna allemaal geblondeerd zijn met krulletjes, of rustig met een hoofd vol krulspelden lopen, altijd in een mantelpakje, ongeacht de omstandigheden, en als ze gaan zwemmen, hebben ze een bontgekleurde plastic muts op, versierd met strelitzia's of bladspinazie. Een paar mannelijke overlevenden in short en met doorzichtige plastic sandalen vergezellen soms hun dame, en proberen hun ogen te onthalen op de paar jonge lichamen die voorbijkomen, die voortaan volledig buiten hun bereik zijn, omdat zij gepensioneerd zijn en voorgoed worden gadegeslagen door hun vrouw die ze nooit zoveel hadden gezien en van wie ze te laat ontdekken dat ze niets met hen gemeen heeft. En precies hetzelfde is het geval met Werner, die daar nu al radeloos van wordt. Zijn maatschappij heeft hem te verstaan gegeven dat hij binnenkort alleen nog als co-piloot zal worden ingezet, want dat je voor een straalvliegtuig over reflexen moet beschikken die boven elke verdenking verheven zijn. Het vooruitzicht dat hij over één of twee jaar ook niet anders meer zal mogen doen dan als chauffeur fungeren en de pakjes dragen in de supermarkt, maakt dat zijn liefde voor mij van een dramatische hevigheid is, waar ik niets op tegen heb. Voor iemand het zinnebeeld zijn van de jeugd, het avontuur, alle vormen van genot, en daarbij nog van intelligentie, cultuur en het Gay Paree... Ja, dat wil ik wel. In alle bescheidenheid.
De laatste dag komt te snel. Ik dacht dat ik geheel tevreden zou zijn, maar het tegendeel is waar: ik wil elke dag meer. Wie beweerde dat de seksuele potentie van een man na zijn vijfentwintigste begint af te nemen? Die daar is nog erger dan in Parijs in '45! Ik volg, ik vlieg, ik kan geen nee meer zeggen. Het lijkt wel, hoe zal ik het zeggen? alsof ik tussen twee rondjes in de draaimolen niet eens meer van mijn paard afstijg.
Tegen het eind van mijn verblijf probeer ik wijselijk alles op een rijtje te zetten wat als troost kan dienen wanneer ik weer in Parijs ben: zijn stomme woordspelingen, zijn moeite met het uitleggen van een Amerikaans woord dat ik niet ken (hij herhaalt het een paar keer op steeds luidere toon alsof de verborgen betekenis er dan vanzelf uitkomt!). En zijn simplistische politieke ideeën, zijn argeloze racisme, waaraan je wel moeilijker zal kunnen ontkomen wanneer je in Florida woont, waar je vaker Spaans dan Engels hoort spreken, waar je zelfs je bril niet op het strand kunt laten liggen als je gaat zwemmen, waar ze je tas onder je hoofd vandaan stelen als je in de zon in slaap valt. En verder zijn haar dat te kort is, zijn schoenen van namaakkrokodillenleer die hij heeft gekocht in de mening dat het mij aan Parijse elegantie zou doen denken.
Jammer genoeg zijn er ook zijn handen, die te groot zijn en uit zijn altijd te korte mouwen steken, zijn handen waarvan de aanblik me doet blozen. En zijn huid die toen ook al naar Olifant-gum rook, zijn huid van een al te goed gewassen Amerikaan, die nooit naar zweet zal ruiken, ook al is hij atletisch. Ik weet nog niet wat zijn eigenlijke geur is, dan zouden we in de winter samen moeten zijn met wollen kleding aan. En ten slotte, en dat is het ergste, is er zijn constante liefde, die na het vrijen bij hem zo intens is, dat je niet merkt wanneer die niet langer onschuldig is maar weer overgaat in vrijen. En dat hij nooit alleen opgaat in zijn genot. Ik raak soms in paniek bij de gedachte dat ik dat geluk nooit meer zal terugvinden. Ik voel me beslist niet klaar om daar afstand van te doen wanneer de laatste avond komt, het laatste etentje met z'n tweeën, waarbij hij zonder schroom in het restaurant zit te huilen, met zijn kopergroene ogen, en me bezweert dat hij zich zou aanpassen aan Frankrijk, aan alle omstandigheden..., wat ik niet van hem vraag omdat je een oude Amerikaanse eik niet moet ontwortelen om hem weer te planten in Saint-Germain-des-Prés en omdat we allebei getrouwd zijn en omdat... alle goede redenen van vroeger.
Maar als ik terug ben, heb ik, als een ateliermeisje, de pest in. Het is niet gewoon een verlangen om te vrijen, maar het is het verlangen naar Werner. Wat een leegte zonder zijn vrolijkheid, zijn voortdurende bezorgdheid om mijn welzijn, zijn hartstochtelijke gevoelens. Ik mis hem zo dat ik het plan heb opgevat een novelle te schrijven over deze reis, die opgenomen zou kunnen worden in mijn volgende boek. Een enigszins erotische novelle met de titel 'Een ongewone week', waarin ik zou nagaan om welke redenen een vrouw die zichzelf eindelijk op het persoonlijke vlak en in haar beroep heeft ontplooid, zichzelf een nieuwe vorm van liefde kan gunnen, die haar twintig jaar eerder idioot had geleken, en een ander soort, intens genot kan bereiken, waaraan ze minder behoefte heeft en waarin ze tegelijkertijd meer zin heeft. Het is zowel walgelijk als heerlijk om Werner zo levend in mijn herbarium vast te spelden. Schrijvers zijn goddeloze wezens.
Het was niet gemakkelijk weer terug te komen in de vertrouwde omgeving. Arnaud weet heel goed dat ik langer ben weggebleven om Werner te zien, maar zoals gewoonlijk stelt hij geen vragen, en hult hij zich in een zeer dicht stilzwijgen gedurende de week die we met Pasen in Locmaria doorbrengen, door een ongelukkig toeval zonder de meisjes. Maar na die drie weken weg geweest te zijn, moet ik zoveel werk inhalen dat ik geen tijd heb voor medelijden. De moed niet. En ook de zwakheid niet meer. En mijn krachtige manier van leven, die onverschilligheid tegenover zijn stemmingen die ik nu heb, kan hij niet anders dan afschuwelijk vinden. Eigenlijk zou een half-time man nu voor mij voldoende zijn. Full-time is te zwaar. Als je twintig bent, wil je alles: de slaap van de ander, zijn gedachten, zijn blikken.
De avond dat ik terug was, zijn we oesters gaan eten aan de oever van de Bélon. Arme oestertjes, ze moeten bij iedere ceremonie komen opdraven, omdat ze even goed passen bij etentjes van verliefde stellen, woordenwisselingen en verlovingen als bij het verbreken van een relatie. Arnaud die niet wil erkennen dat zijn neerslachtigheid jaloezie heet, zoekt bij zichzelf naar andere redenen om ongelukkig te zijn: hij laat zichzelf met opzet oud worden om indruk op me te maken en ziet de toekomst somber in.
'Besef je dat wel? Over tien jaar ben ik zeventig!'
'Nee, dat besef ik helemaal niet. Weet je, op iedere leeftijd word je wanhopig als je bedenkt hoe oud je tien jaar later bent. En je vergist je altijd, alles is anders.'
Hij wordt wanhopig omdat, naarmate mijn carrière er beter uit gaat zien, de zijne minder zeker lijkt. Hij die zo heel graag een roman zou willen schrijven, heeft onlangs gezien hoe zijn eerste manuscript bij Maigret werd geweigerd. Hij kan geen mensen van vlees en bloed creëren. Zijn schaamtegevoel of zijn weigering zichzelf te analyseren weerhouden hem ervan een geslaagde roman te schrijven en daardoor komt hij niet verder dan verhalen of onderzoek. Een buitengewoon respectabele neiging tot terughoudendheid misschien, maar bij literatuur gaat het er niet om gerespecteerd te worden. Je schrijft met wat je kunt, wat gezegd moet worden, wat jou ondermijnt of obsedeert en bezorgdheid over wat wel en niet hoort kan een boek alleen maar saai maken.
Wat de televisie betreft, ziet hij nu hoe vergankelijk een schepping is en hoe oppervlakkig het publiek, dat voortdurend nieuwe gezichten wil zien. Wat is er overgebleven van twintig jaar hard werken, van tien jaar het televisiejournaal presenteren, van grote reportages waarover indertijd gesproken werd, van een paar succesvolle liedjes? Een reputatie, ja, maar die moet hij voortdurend ophouden en die schijnt langzaam maar zeker door het zolderraam te verdwijnen. Daarom klampt hij zich des te meer vast aan die zekerheid in zijn leven, zijn vrouw, de gezinscocon die zij heeft gebouwd terwijl hij de zeeën, de werelddelen en de ether doorkruiste.
Ik probeer nog alles in mijn leven te combineren: de presentatie van de enquête over het dagelijks leven van vrouwen, die mijn tijdschrift heeft opgezet en die ik heb beloofd te verzorgen, de voortzetting van mijn bundel novellen, Met de wind mee, die over drie maanden zou moeten verschijnen en het gebruikelijke werk in huis dat altijd urgent is terwijl een boek altijd kan wachten. En ik durf nu helemaal niet meer aan Arnaud te vragen bepaalde klussen voor me te doen, want zijn gekwetste blik geeft me te verstaan dat ik minder met werk overladen zou zijn als ik niet naar Miami was gegaan om 'me te laten bespringen'.
Omdat hij vindt dat het niet waardig is om te bekennen dat je ongelukkig bent, heeft hij ontdekt dat hij hoge bloeddruk heeft en een gerontoloog heeft hem rust en mannelijke hormonen voorgeschreven. Dus komt het meer dan ooit op mij neer om een andere nummerplaat op de auto te zetten, naar de burgemeester te gaan voor onze tuinmuur die in de haven wegzakt en naar de timmerman om de praam te repareren. En als hij erin toestemt de ladder op te klimmen, moet ik hem de spijkers aangeven. Er zijn dingen die ik helemaal alleen doe en dingen die ik met hem doe, maar in elk geval moet ik altijd dingen doen!
Doordat er dagelijks brieven van Werner komen, die onmiddellijk herkenbaar zijn aan het grote schuine handschrift, wordt de sfeer er niet beter op, maar ik weiger om zijn brieven poste restante te ontvangen, als een schuldig klein meisje, en ook ik heb hormonen nodig, die I-love-you-transfusie die zich iedere dag door mijn aderen verspreidt. Hij heeft me pas onze foto's uit Miami gestuurd en ik kijk aandachtig, alsof ze uit een andere wereld afkomstig is, naar die jonge lachende vrouw die langs het water rent, zich in de golven stort of haar teennagels lakt, half naakt op haar bed zittend. Arnaud en ik hebben al lang niet meer de prettige gewoonte elkaar op de foto te zetten, behalve soms als we op reis zijn, wanneer hij een persoon nodig heeft in een landschap om de schaal aan te geven, of precies op de dag dat ik op mijn lelijkst ben maar er dringend een rolletje volgemaakt moet worden. Bij een oud echtpaar blijft er zo steeds minder over en je merkt het pas als alles voorbij is. Ik heb de reeks foto's aan Lou laten zien, waarbij ik me afvroeg waarom ik ze zo ongewoon schitterend vond.
'Kijk maar eens goed,' zegt de tovenares, 'op elke foto staat een verborgen personage: dat is het geluk. Dat straalt. Je bent indiscreet van geluk, Muis.'
Het lijkt me plotseling zo duidelijk zichtbaar dat ik besluit ze niet aan Arnaud te laten zien.
Iedere week belt Werner me op het bureau van het Journaal en door zijn diepe stem komen er allerlei herinneringen boven, en niet per se alleen in mijn hoofd. Hij bekent me dat hij staat te trillen als hij mijn stem hoort, dat zijn maag zich samentrekt, dat hij een brok in zijn keel krijgt... 'How can this happen at my age?' De wonderbaarlijke dwaasheid van de liefde, die maakt dat je op je vijftigste evenzeer maar wat staat te stamelen als op je twintigste! Al die liefde stort zich over mij uit en zo haal ik de achterstand van mijn schrale jaren in. En toch had ik geen enkele behoefte aan een oude man van in de zestig. Maar hij is wonderlijk genoeg in staat om tegelijk de leeftijd te hebben van het jonge meisje dat ik was en van de rijpe vrouw die ik nu ben, en op zijn drieënzestigste hartstochtelijker te zijn dan Arnaud op zijn dertigste was. Een onvoorzichtige bewering! Ik zou moeten zeggen: dan Arnaud op zijn dertigste met mij ooit is geweest. Niet vergeten dat je nooit kunt weten waartoe een man in staat is... bij een ander.
Dat geldt natuurlijk ook voor vrouwen. Ik die nooit hield van vrijen vroeg in de ochtend! Ik die dacht dat ik er niet tegen kon een paar keer achtereen te vrijen... Zou het kunnen gebeuren dat je doodgaat zonder dat je alle kanten van jezelf hebt ontdekt? Natuurlijk, want het had weinig gescheeld, een ontmoeting, een kunstgebit... De meeste mensen gaan dood zonder die dingen te weten. Ik had overigens nooit iets gelezen dat me daarbij kon helpen: een vrouw, een schrijfster, hield zich in de jaren '40 of '50 niet bezig met het beschrijven van haar seksuele eigenaardigheden. Ik had geen erotische brief durven schrijven aan Jean-Marie, die dat toch wel gewaardeerd zou hebben, en nog minder aan Arnaud die volgens mij misvormd is op het gebied van kinderlijke en eerlijke perversiteit, wat misschien een verklaring is voor zijn voorliefde om in zijn eentje H te lezen. Maar in zijn privé-leven komt er geen onvertogen woord over zijn lippen. Hoewel het niet zo lijkt, is hij een moralist, wiens zinnelijkheid afhankelijk is van principes en er nooit richting aan geeft. Hij gebruikt geen woorden als neuken..., klaarkomen..., verlangen..., vrijen..., die te direct zijn en geen ongunstige betekenis hebben. Hij heeft het trouwens nooit over zijn eigen verrichtingen, maar wel over anderen die, zoals Richard, 'slipjesmaniakken' zijn, of, zoals Carole, 'wijven die om een beurt vragen'. Iedere keer als één van zijn dochters een nieuwe minnaar neemt, is dat natuurlijk 'om zich te laten doorsmeren'. Achter die voorliefde voor schunnige benamingen schuilt waarschijnlijk een oud overblijfsel van de christelijke veroordeling van het genot, en vooral van het genot van de vrouw.
In een week heeft Werner me meer vragen over mijn lichaam gesteld dan Arnaud in vijfentwintig jaar. Een nee was voor hem definitief en daarover viel niet te discussiëren en zo is mijn geremdheid een betonnen blok geworden. Voorgespannen door de opvoeding die we beiden hebben gehad. Het Woord was Vlees geworden maar wij slaagden er niet in het Vlees tot Woord te maken, wij die geen dieren met veren of haren zijn, maar juist met woorden! Ik heb er lange tijd bewondering voor gehad dat hij me nergens toe dwong, maar ik vraag me nu af of het geen gebrek aan hartstocht was. Ten onrechte misschien. Nu zou ik, denk ik, met Arnaud om weten te gaan. Hij ging mijn krachten te boven toen ik van hem hield. Er zijn mensen op wie je niet al te verliefd moet zijn.
Niet verliefd zijn is ook gevaarlijk, vooral wanneer de gezinscocon begint te rafelen. Pauline is gelukkig getrouwd, Frédé gaat haar eigen gang en Adrienne heeft een kamer met eigen opgang in het zesde arrondissement. Maar hij zou het zichzelf kwalijk nemen als hij ook maar een vinger uitstak om zijn vrouw te 'heroveren'. Trouwens, heeft hij haar eigenlijk ooit veroverd? Integendeel, hij stelt er een eer in haar te ergeren, door die zomer in Locmaria al zijn vrienden die zij niet mag uit te nodigen. De 'nieuwe' Vitracs, en dat zijn niet meer Bernard en Jacotte, maar Bernard en Nelly. Toch worden ze 'de Vitracs' genoemd. En verder Richard wiens charmes slechts bestand zijn tegen de klap van de zestigjarige leeftijd en die steeds meer minachting voelt voor het leven en voor mensen die levenslustig zijn. Hij kleedt zich ongedwongen, een voorgebleekte spijkerbroek, een (echt) leren jack, betogersstijl voor chique intellectuelen, en hij bespot degenen die nog actie voeren voor links. Links zal nooit geloofwaardig zijn, het is waardeloos, Fransen zijn ezels, die Ander had gelijk. Hij heeft het vaak over zelfmoord, maar hij wil niet dood: let wel. En allemaal cultiveren ze het onvermogen om serieus te zijn, dat kenmerkend is voor een bepaald Parijs' milieu, en maken ze deel uit van die vrijmetselarij van geweldige zuiplappen voor wie Arnaud altijd een zwak heeft gehad en die iedere willekeurige sukkel, als hij maar drinkt, in staat stelt te denken dat hij een zeker aanzien geniet en de gelijke is van Fitzgerald, Malcolm Lowry of Antoine Blondin. Ik ben allergisch geworden voor de praatjes van die oudstrijders van de fles, die het nooit zullen hebben over braaksel, neervallen in de goot, nachten op het politiebureau of de kater van de volgende ochtend, maar liever praten over agenten die een pak op hun donder hebben gekregen of over belachelijke burgermannetjes, terwijl ze in de cafés waar ze hun vaste gewoontes hebben en altijd een gewillig publiek vinden, zitten weggedoken achter de illusoire beschutting van de toverspreuk: Nou, wat drinken we?
'Wat kan jij toch rigoristisch zijn,' zegt Arnaud tegen me.
Ze irriteren me gewoon. Ik werk liever aan mijn boek of in mijn tuin, of maak een boottochtje met Adrienne als ze niet in beslag wordt genomen door een lading vrienden, die deze zomer van een bijzonder afschuwelijke lichting zijn.
Ouder worden betekent misschien anderen niet meer verdragen. En wie is meer een ander dan 'een jongere'? Die van ons kamperen op een weiland naast ons, maar komen elk moment binnenvallen om een bad te nemen waarbij ze de tegelvloer drijfnat achterlaten, om levensmiddelen weg te kapen, of in de tuin te wandelen waarbij ze achteloos in het voorbijgaan de bloemen afrukken en hun peuken in de bloembakken uitdrukken, en daarbij krijgen we dan ook nog tirades te horen over burgerlijke bekrompenheid, over ons 'comfort' dat schandalig is tegenover de derde wereld, en over de verschrikkingen van de consumptiemaatschappij. Ik heb ongelijk als ik daar slecht tegen kan en daar ook voor uitkom.
'Ik heb toch zeker het recht mijn vrienden thuis uit te nodigen? Dit is toch mijn huis, niet?'
'Nee, sinds je eenentwintig bent, is het niet meer jouw huis maar mijn huis.'
'Heel goed, dat zal ik onthouden,' verklaart Adrienne, die slecht kan hebben dat je niet honderd procent achter haar staat. 'En ik kan morgen weggaan wat jou betreft?'
'Waarom zou je niet liever doen wat ik je vraag? Het lijkt wel of thuis zijn betekent dat je alles doet wat je wilt zonder rekening te houden met een ander! Ik ben tenslotte ook thuis.'
'Goed, oké, blijf daar maar. Als je niet meer kunt doen wat je wilt in je eigen huis... nou ja, bij je ouders, verdomme!'
Altijd dezelfde idiote woordenwisselingen, afgezaagde antwoorden, nutteloze wrijvingen die ik gewoonlijk wel weet te vermijden. En die tot gevolg hebben dat Adrienne de volgende dag naar Saint-Cast vertrekt met een stelletje halvegaren die 'wonen' in een onverzekerde Lelijke Eend en niemand nodig hebben.
Je hebt van die zomers waarin alles misgaat, waarin je alleen maar beledigende opmerkingen te horen krijgt, de zomer van de onliefde, van de moeizame coëxistentie met mijn dochter, de zomer van het huishoudelijke balen en van de gewetensproblemen. Ik vraag me af of ik niet schrijf als vlucht en in welke mate het schrijven een vervanging is voor het echte leven. Wanneer je minder tijd doorbrengt met leven, begin je dan niet te veel voorrang te geven aan je werk, je papieren eilanden? Wat dan? Werner om de levensgeesten op te wekken? Lou herhaalt nog eens wat ze in '46 tegen me zei:
'Denk goed na. Je zou een aanbidder vlakbij hebben, dat heb je nog nooit gehad. Er zijn verschillende fasen in je leven... Je kunt nietje hele leven vegetariër zijn!'
Ze ziet Werner al zitten aan mijn voeten, als op een Vlaams schilderij, en intussen mijn knopen aannaaien, terwijl ik zit te zwoegen op mijn teksten.
Maar op den duur, in het meedogenloze dagelijkse leven, zou ik hem moeilijk kunnen verdragen. Het lichamelijke verlangen wordt minder, de tekortkomingen en verschillen komen steeds duidelijker naar voren, het leven zit verkeerd in elkaar. Die arme Werner heeft op het ogenblik met andere problemen te kampen. Zijn vrouw is naar het ziekenhuis overgebracht met een darmafsluiting die de chirurgen aarzelen te opereren want ze is al bestraald. En omdat het een simpele ziel is, gelooft hij dat het de straf van God is voor zijn zonden en offert hij zich voor haar op, waarbij geen moeite hem te veel is.
Omdat ik ook een simpele ziel ben, bekijk ik de situatie heel nuchter: ik ben niet bang dat Debbie doodgaat of geneest, maar wel dat ze een bedlegerige vrouw zal blijven die de voortdurende zorg en de aanwezigheid van haar man vereist! Ik geef toe dat ik zelfs liever heb dat ze in leven blijft, want als ze er niet meer zou zijn, zou Werner met het probleem zitten dat hij vrij is en zou ik voor een keus gesteld worden waarin ik helemaal geen zin heb en voor verantwoordelijkheden die ik weiger op me te nemen.
Het lot en de kanker hebben zich er niets van aangetrokken. Een maand later belde Werner me op dat hij weduwnaar was.
-
IT'S THE FOOT!
'Je hebt me vanavond weer tegengesproken in het bijzijn van anderen. Waar komt die behoefte vandaan die je tegenwoordig hebt om je van mij te distantiëren zodra er mensen bij zijn?' vraagt Arnaud me op de ijzige toon waarop hij zijn dochters altijd verwijten maakt. We zitten naast elkaar in de auto, maar er is honderd kilometer woestijn tussen ons wanneer hij die toon aanslaat.
Ik heb een kant-en-klaar antwoord bij de hand, dat verheugend onbeschaamd is: Ik heb toch zeker wel eens het recht er een eigen persoonlijkheid op na te houden? Heb je" daar last van? Maar ik kan het niet zeggen. Niemand behalve Adrienne heeft op die manier tegen Arnaud gesproken. Hij heeft me nooit geslagen maar ik ben ervan overtuigd dat hij me in een opwelling van gekwetste trots zou kunnen vermoorden. En wat ik hem heb te zeggen zou nu juist kwetsend zijn voor zijn trots. Ik vraag me af of zijn steeds duidelijker belangstelling voor vrouwen niet wordt veroorzaakt door het feit dat die altijd bereid zijn hem te bewonderen, naar hem te luisteren, terwijl zijn eigen vrouw genoeg heeft van zijn succesnummers en mannen te kritisch zijn. Echtgenotes zijn het slechtste publiek voor mannen die graag in de smaak vallen. Tegelijkertijd weet ik dat hij zo kwetsbaar is dat ik na vijfentwintig jaar nog aarzel hem voor het hoofd te stoten, hoewel hij me hoe dan ook als een bruut beschouwt, en bovendien als een jaloerse vrouw. Dat ben ik ook niet meer, maar in een relatie kunnen mensen zo verstarren in de rol die ze al lang niet meer spelen, alleen nog in de gedachten van de ander die blind is.
Nu hij toch in een slecht humeur is, maak ik daarvan gebruik om hem te vertellen dat ik Werner dit jaar af en toe wil zien. Al weken stel ik, uit lafheid, deze bekentenis uit tot de volgende dag.
'Hé, Werner heeft een betrekking in Ierland aangeboden gekregen voor een paar maanden. Hij gaat in Bantry wonen in Kerry,' zeg ik op een opzettelijk luchthartige toon. Een beginnend regisseur zou zeggen: 'Juffrouw, gaat u maar weer naar huis.'
'Dan kun je hem gemakkelijker ontmoeten, neem ik aan,' antwoordt Arnaud uiterst koel.
Dat neemt hij terecht aan. Ik vertel niet dat we al een afspraak hebben gemaakt voor over twee weken.
'Als je maar tijdig waarschuwt, dan kan ik ook wat regelen.'
O ja? Is hij niet van plan thuis te blijven, zich bezig te houden met Adrienne, die op het ogenblik problemen heeft? Hij wil vooral niet de indruk maken dat hij zit te wachten, dat hij me mist, dat hij alleen is. Hij zal wel in zijn adresboekje kijken, geen probleem.
Eindelijk! Ik heb het gezegd! Voor het eerst in mijn leven heb ik durven aankondigen: 'Ik ga van dan tot dan weg', voor iets anders dan mijn werk. Het is alsof ik de Anapurna heb beklommen.
We zeggen niets meer. De auto rijdt voort in de regen, het is middernacht en de welgestelden rijden in hun auto's twee aan twee naar huis na de voorstelling of het etentje in de stad. Geliefden die afscheid van elkaar nemen, kussen elkaar bij het stoplicht. De vrouw legt haar hoofd in de holte van de schouder van de man en doet haar ogen dicht zodat het even is alsof ze de nacht met hem doorbrengt, een nacht van twee minuten. Je herkent door de achterruit al degenen die al lang een echtpaar vormen, hun hoofden ver van elkaar, zonder haast om elkaar aan te raken. Je ziet ze van opzij bij het licht van de reclameborden, in gedachten verzonken. Zij verlangt ernaar haar schoenen met naaldhakken uit te trekken, de make-up van haar gezicht te halen. Hij denkt bij zichzelf dat ze weer laat naar bed gaan. Wat een leven!
We passeren de brug over het kerkhof van Montmartre en ik denk aan mijn ouders die daar voortaan wonen, op een paar centimeter afstand van elkaar, nooit zo dicht bij elkaar als nu ze er niet meer zijn.
Arnaud parkeert de auto, stapt uit en loopt zonder te wachten en zonder zich om te draaien naar de ingang. Ik ben altijd jaloers geweest op mensen die naast elkaar lopen, elkaar een arm geven, de ander komen afhalen op een vliegveld. Dat is kinderachtig gedoe.
We gaan heel snel naar bed en hij pakt een detective van de stapel naast zijn bed, aan bakboord. Ik kruip aan stuurboord in bed, ga ook zitten lezen en dan is het stil. We weten dat we niet meer dezelfde boeken lezen. Ik leg mijn koude voeten tegen zijn kuit maar hij neemt niet de moeite om te protesteren. Hij doet zoals gewoonlijk als eerste het licht uit en draait zich met een zucht naar de buitenkant. Op sommige avonden krijg ik het benauwd van de stilte van onze lichamen, van de afmetingen die een echtelijk bed kan aannemen. Maar ik lig er niet meer van wakker.
Overspel begint en eindigt tegenwoordig op een vliegveld. Ik zoek Werner regelmatig op in Cork en we brengen het weekend door in een van de bungalows die zijn maatschappij voor het leidinggevend personeel en de piloten huurt in Bantry, in een adembenemende omgeving. Vanuit de verte gezien brengt de gestalte van die vreemdeling die me altijd aan iemand doet denken - misschien is het wel de hoofdpersoon uit een Amerikaanse serie? - me iedere keer weer in verwarring. De eerste minuten vraag ik me af wat ik daar uitspook, wat ik zo ver van huis kom doen. Als hij niet in uniform is, draagt hij typisch made in usa geruite lange broeken en schoenen maat 46 met omhoogkrullende punten. Hij ziet er niet alleen uit als een provinciaal, maar als een Amerikaanse provinciaal, zoals mijn Hermine zou zeggen! Maar zodra hij zijn grote armen om mijn schouders heen slaat en me aankijkt om te weten of hij me kan kussen of niet, of ik in het vliegtuig ben herkend door iemand die ik niet wil choqueren, stel ik mezelf geen vragen meer. We kijken elkaar vragend aan: gauw even in het hotel vlakbij waar Werner de nacht heeft doorgebracht? Nee, dat zou zonde zijn en ik moet trouwens weer opnieuw aan hem wennen. In de auto ga ik op mijn gemak alles langs, waarbij ik begin bij zijn brede harige polsen die me vertederen, en daarna zijn knieën waarop ik mijn hand leg, en dan ga ik een stukje naar boven over zijn stevige dijbeen, alleen maar om hem eraan te herinneren dat ik niet ben gekomen om te borduren. Met mijn ogen liefkoos ik zijn profiel, zijn nek.
'Je hebt je haar alweer geruïneerd! Wil je er per se uitzien als een Pruis?'
'Maar ik vind dat een vies gezicht, haren in je nek.'
'Dus je vindt mij vies?'
Hij lacht. We lachen. Hoe is het zo ver gekomen met mij, de blauwkous? Hoe bestaat het dat ik me zo prettig voel bij een man die niets weet van literatuur of films of schilderkunst en nauwelijks iets van muziek, voor wie politici alleen maar een stelletje grappenmakers en bedriegers zijn die over de ruggen van de arme mensen onder één hoedje spelen? Goed, zo ver is het nu inderdaad met me gekomen. En na een paar dagen met hem te hebben doorgebracht, vraag ik me af hoe ik verder moet leven zonder zijn armen, zijn blik, het veilige gevoel dat hij er is, zijn onmetelijke liefde. Ik kijk naar hem en ik ben blij dat hij mooi is, dat hij nog mooier is geweest, maar als het moet krijgt de herinnering de overhand boven de realiteit. Ik betrap mezelf erop dat ik hem als een man-als-object bekijk en ik zou bijna tegen hem zeggen:
'Lach eens, dan kan ik je hoektanden zien...'
'Laat me je grote robuuste knieën eens zien...'
Als ik bij hem ben, gebruik ik andere woorden en vind ik het leuk om onvoorstelbare dingen te bedenken. En ik bekritiseer hem, frunnik aan hem, plaag hem en hij vindt het prachtig. We doen bij Macroom inkopen voor het avondeten. Hij wil geen zalm kopen, want hij beweert dat hij daar niet zo van houdt.
'Kom nou! Omdat het duur is! Ik ken je: behalve Pruis ben je ook nog jood! En behalve dat je een Duitse jood bent, kleed je je ook nog als een cowboy uit Texas!'
Hij barst in lachen uit. Nu hij ouder wordt, vindt hij het weer leuk om te weten dat hij joods is, een feit dat hij waarschijnlijk vergat toen hij met zijn katholieke vrouw trouwde, en toch is hij daardoor getekend, want het heeft hem belet een lucratieve carrière als verkeersvlieger te maken. Maar in '46 weigerden de American Airlines, die hij sindsdien de Antisemitic Airlines noemt, een joodse piloot in dienst te nemen, zelfs al was hij al sinds twintig jaar genaturaliseerd, zelfs al was hij een oorlogsheld en afkomstig uit de luchtmacht. Hij moest als privé-piloot bij een krantenbedrijf gaan werken. Hij zal wel een schamel pensioentje krijgen.
Het huisje dat hij deelt met zijn co-piloot, staat in zo'n verlaten landschap waar ik van houd, te midden van een dorre vlakte bezaaid met paarse rotsen waartegen heide en dwergbrem groeit. Kale bergen die niet meer dan tweeduizend voet hoog zijn, zien eruit alsof ze tweeduizend meter uitsteken boven een kust, die nu eens diepe beboste fjorden vormt, waar een getemde zee tussen oevers met palmbomen plotseling doet alsof het de Rivièra is, en dan weer in zee uitsteekt als een gekkin die blootshoofds dreigend zwaait met haar rotsen, haar punten en haar woeste eilandjes, om een oceaan uit te dagen die vierduizend kilometer lang geen enkel obstakel is tegengekomen. Een landschap waar je of gek of Keltisch van wordt.
'Thuis' heeft hij alles klaargezet, de tafel gedekt, van tevoren de cocktails gemixt, het turfvuur aangestoken. Het is alsof ik bij een vrouw thuis ben uitgenodigd!
In dit stadium van mijn leven is intelligentie bij een minnaar niet meer van doorslaggevend belang. Ik heb altijd geleefd tussen intellectuelen met een iq dat verondersteld werd boven de 100 te liggen. Zou hij net zo lekker neuken als hij te veel nadacht? De mannelijke roede gaat vaak gebogen onder het gewicht van de gedachten. Wat onze relatie nu zo uniek maakt, is dat we tegelijk zo jong en zo oud zijn. Heb je ooit meegemaakt dat dertig jaar liefde samengaat met zo'n hartstochtelijk verlangen? En dan, dan is er nog dat perverse genoegen dat ik er plotseling in schep behandeld te worden als een aanbeden kind. Wie anders zal in alle ernst tegen me zeggen: 'My little girl is sleepy?' Wie anders zal ooit op het idee komen op te merken: 'Wat zie je er schattig uit als je pfff doet met zo'n spottend mondje!' En daaraan toevoegen, wat nog belachelijker is: 'Ik zou je wel rauw lusten.' Wat een verrukkelijke persoonsverwarring! Ik ben nooit 'schattig' geweest. Nou en? Wat je niet verdient is toch het fijnst? Ik vind er niets meer aan als ze tegen me zeggen dat ik intelligent ben of vertrouwenwekkend. Ik wil graag dat ze me wel rauw lusten.
Werner zal nooit weten waarom ik zoveel lach. Om allerlei kleinigheden, om zijn dierbare vergissingen, om zijn spelfouten, om de afstand tussen mij en de koningin van Scheba, tussen mijn leeftijd en deze hartstochtelijke liefde. Ach, als dit nu verliefdheid op middelbare leeftijd is, laat die dan extra lang duren, a.u.b.! Ik lach, maar ik huil ook omdat zijn liefde mijn hart breekt, en hij nu vrij is maar ik me niet wil binden. Ik zie onder andere op tegen zijn leeftijd. Arnaud is al drie jaar ouder dan ik en sinds hij ongelukkig is, wordt hij snel oud; en Werner is vijf jaar ouder dan Arnaud, ook al ziet hij daar niet naar uit. Ik zie me al op zekere dag twee invalidenwagentjes voortduwen... Is het niet verstandiger er in ieder werelddeel een te laten? Door een gelukkige lotsbeschikking zijn het altijd anderen die getroffen worden door vroegtijdige kindsheid of eenzijdige verlamming. Ik vergeet dat een aantrekkelijke vrouw wier leeftijd over twee jaar met een zes zal beginnen, 'niet bestaat, echt niet bestaat'. En waarom zou ik niet 'een mier van achttien meter met een hoed op' kunnen zijn?
Hoe dan ook, zolang als hij werkt, kan hij geen enkele beslissing nemen en ik stel me tevreden met het huidige evenwicht in mijn leven, waarbij ik mijn best doe de stilzwijgende ontreddering van Arnaud te negeren. Een houding die me goed afgaat: hoe ouder ik word, hoe minder je daarvan ziet. Ik loop met lichtere tred, ik kleed me anders, het scheelt niet veel of ik word steeds mooier sinds ik meer bemind word dan ik zelf bemin. En het verbaast me dat ik zo lang voor één man heb kunnen leven, blij met wat hij bereid was me te geven en zonder te klagen over wat hij me afpakte als het hem zo uitkwam.
Als het mooi weer is, gaan we de omgeving bekijken. Als het springvloed is, gaan we vissen. In Ierland is tenslotte het Schateiland geen fabel meer. Niemand heeft hier ooit verstoord wat er krioelt onder het zeewier, deint in de golven, zich vastgrijpt aan de rotsen, wegkruipt in het zand. Talloze garnalen lopen heen en weer over de grote onderzeese boulevards tussen muren van bruinwier; zeeëgels die nooit lastig zijn gevallen, worden uitzonderlijk groot in hun rotsspleten; kreeften wonen op twee passen afstand van de stranden; algensoorten die op onze kusten al lang verdwenen zijn, waaieren uit in groenige kransen, in roze struiken, in linten, in korstmossen waaronder reuzenalikruiken samendrommen; en reigers, grijs als de rotsen, blijven onbeweeglijk staan, stomverbaasd over onze aanwezigheid.
Met het water tot aan mijn buik, regen tot op mijn botten en mijn longen vol van de sterke geur van eb, vis ik met een zaknet, met een haak, met een vork naar al die rijkdommen die me twee uur lang, en niet langer, worden aangeboden. Ik heb mijn visgerei uit Bretagne moeten meenemen, het demonteerbare zaknet aan mijn koffer vastgebonden als de paraplu van Bécassine, want hier kennen ze alleen materiaal voor de riviervisserij waar alleen forel en zalm mee wordt gevangen.
Werner, die er snel genoeg van heeft, zit meestal in de auto op me te wachten terwijl hij naar een kerkdienst luistert, het enige dat hier, vooral op zondag, op de radio is te horen. Hij beweert dat het regent; ik houd vol dat de drizzle, die vochtigheid in de lucht die zo kenmerkend is voor Ierland, niets te maken heeft met regen. We zijn in ieder geval doornat als we thuiskomen en we gaan direct naar bed. Er is geen vaste tijd voor het bed, het hangt af van eb en vloed. Daarna schaal- en schelpdieren en wodka bij het stille blauwe turfvuur. Hij vertelt me over zijn kindertijd in Duitsland, over zijn familie die helemaal verdwenen is in de kampen behalve zijn ouders en hun twee jongetjes, Werner en Rudi, die in 1926 uit Duitsland weggingen op grond van een somber voorgevoel van de vader, die slager van beroep was in een dorpje in Westfalen.
Ik kom uitgeput in Parijs aan, gelukzalig van geschonken en ontvangen genot. 'Max is niet lief geweest, dat staat op zijn voorhoofd geschreven', stond in het oude leesboek waaruit Adrien me leerde lezen. Het is duidelijk dat wat ik net heb meegemaakt staat geschreven op mijn voorhoofd, mijn ogen, mijn mond en mijn borsten... Geluk is zo onbeschaamd!
Er is tijdens ons verblijf in Ierland steeds net genoeg tijd voor een paar dierbare vaste gewoontes, en net niet genoeg tijd om me te ergeren aan zijn typisch Amerikaanse gebreken: hij kan zich niet laten bedienen zonder een persoonlijk contact, vraagt aan de kelners of ze daar al lang werken en hoe ze heten; stapt nooit uit een taxi zonder te weten of de chauffeur getrouwd is en tevreden met zijn baan. In vliegtuigen praat hij met de passagiers van de rij naast hem, probeert hun een dienst te bewijzen, wil weten waar ze vandaan komen. Vreselijk! Hinderlijk is ook zijn manie om hardop commentaar te geven op wat hij doet. 'Here we are!' als we ergens aankomen, 'There we go!' als we weggaan. Elke keer als hij naar de 'Little boy's room' gaat, stelt hij me gerust met de woorden: I'll be back', alsof ik ervan uitga dat hij in de wc-pot zou kunnen verdwijnen. En dat vocabulaire dat hij niet altijd weet aan te passen aan mijn prikkelbare reacties. Als hij tegen me zegt: 'Be mine', heb ik zin om te antwoorden: 'Hela, ho! Niemand is van iemand.' Maar het zou te ver voeren om hem dat uit te leggen.
En dan zijn er ten slotte nog die fundamentele waarheden waarmee zijn conversatie is doorspekt en die als zijn mening fungeren:
' 's Lands wijs, 's lands eer, weet je...'
'We gaan allemaal een keer dood...'
'De appel valt niet ver van de boom...'
'Zo is het leven, niemand weet wanneer Magere Hein komt...'
Ik zeg tegen hem dat het stom is om zo door het leven te gaan, leg hem uit wat een nuance is, een uitzondering, een eigen gedachte... We moeten van voren af aan beginnen; hij luistert gewillig, doet geweldig zijn best om toe te geven dat socialisme en communisme niet hetzelfde is, dat is moeilijk voor de gemiddelde Amerikaan; dat de Amerikaanse zeikwijven die buitensporige uitkeringen eisen geen feministes zijn... Hij vindt alles best, Loueeze heeft natuurlijk gelijk, Lou-eeze is de intelligentste, zij weet het omdat ze heeft gestudeerd! Hij zou niets liever willen dan haar het leven gemakkelijk en prettig te maken, zonder vervelende klussen, opdat ze zich aan die wonderbaarlijke activiteit kan wijden: schrijven, bedenken en creëren. Dingen schrijven die anderen graag zouden willen kopen! Hij is stomverbaasd dat ik zoveel geld verdien met een pen! Hij kan alles, behalve werken in abstracta, in het denkbeeldige. Dat komt goed uit... nou ja, dat zou goed uitkomen als Arnaud niet al dertig jaar de man van Lou-eeze was en een man met ruime opvattingen bovendien, die erin slaagt zijn jaloezie te bedwingen, nog iets dat Werner maar niet kan begrijpen en waarvoor hij een grenzeloze bewondering heeft.
Steeds als ik weer in Frankrijk terugkom, verwacht ik dat de betovering verbroken is. Dat wens ik ook. Voor Arnaud. En ook om rustig te kunnen schrijven. Overspel kost waanzinnig veel tijd! En ik stel mezelf een walgelijke vraag: als door een kanonskogel zijn geslachtsdelen eraf geschoten werden, zou ik dan nog steeds 'liefde' voor Werner voelen?
In elk geval wordt bij iedere terugkeer de stemming tussen Arnaud en mij meer geladen, maar omdat Arnaud altijd heeft toegestaan en zelfs gewenst dat ik dezelfde vrijheid had als hij, wacht hij zich ervoor directe verwijten te maken. In theorie is het gemakkelijk maar in feite is de vrijheid van de ander nooit precies wat je zou willen! Dus drinkt hij steeds meer, hangt er voortdurend een wolk rook om hem heen, en kust hij steeds uitgebreider de vrouwen van vrienden en andere vrouwen om me te laten zien dat de charmes van Castéja het nog steeds goed doen en dat... hè...
Hij gaat veel uit wanneer ik weg ben. Hij vindt het fijn om op straat of in een restaurant herkend te worden: 'Meneer Castéja, mag ik u een glaasje mare uit mijn persoonlijke voorraad aanbieden...' Ze zeggen dat hij mooi is, dat zijn gezicht niet gerimpeld is maar 'gegroefd' door het leven. Hij heeft alle groten uit de film- en toneelwereld, uit de politiek en de wereld van de kunst geïnterviewd, daar is hij trots op. Maar wat schiet je daarmee op wanneer je je in de steek gelaten voelt? Hij heeft zijn dochters nooit weten te interviewen!
Als ik er ben, zijn we opeens 'het echtpaar', dan gaat hij om 9 uur voor de televisie zitten, met zijn benen wat hoger, en zet hij het toestel aan. De eerste de beste voorstelling is al goed. Ik word er depressief van.
'Dat kunnen we ook nog doen als we tachtig zijn. Laten we niet vooruitlopen op onze toekomstige "pleziertjes"!'
Hij lacht niet meer. Hij herinnert zich misschien dat ik er vroeger zo naar verlangde dat we met z'n tweeën waren! Tegenwoordig lijkt zijn liefde op een werpnet dat hij over me heen gooit. 'Papa heeft nog nooit zoveel naar je gekeken,' merkt Adrienne op. Het is niet helemaal liefde maar een dringende vraag om liefde, zoals bij Adrienne toen ze klein was, en ze me nooit liet gaan als ik 's avonds uitging, me al te stevig in haar armen klemde, mijn haar in de war bracht, me pijn deed als ik me over haar bed boog om haar te kussen, en me ten slotte dwong me met geweld los te maken, waar we allebei woedend van werden. Arnaud wordt thuis lastig om me eraan te herinneren dat, ook al slaap ik elders, ik hier nog steeds nodig ben. Hij wordt ziek zodat ik wel gedwongen ben hem te verzorgen. Hij draagt zijn zwaarmoedigheid met zich mee ten overstaan van zijn vrienden om mijn medelijden op te wekken en gedraagt zich als een kind dat koning is, terwijl ik verlang naar een man die moeder is!
Onder andere om die verandering van gewoontes houd ik van Werner: door hem kan ik me tegelijkertijd Man voelen, door mijn onafhankelijkheid, mijn geld, mijn schrijven, en zelfs door mijn intellectuele superioriteit, en ook heel erg Vrouw, terwijl ik bij Arnaud geen van beiden meer ben. Werner haast zich om mijn koffers te dragen, maakt drankjes voor me klaar zoals ik ooit eens gezegd heb dat ik ze lekker vond, brengt ze me op de bank waar ik eindelijk de tijd neem om loom rond te hangen, zoals verwende, zwakke, veeleisende vrouwen doen. En plotseling gun ik mezelf de luxe zijn hulp in te roepen als een stopcontact het begeeft of de motorolie gecontroleerd moet worden. Hij komt aangerend om mijn portier open te doen, steekt zijn grote arm uit als hij plotseling remt, dringt erop aan de twee plakken ham te dragen die ik net heb gekocht, maakt snel het bed op terwijl ik mijn tanden poets, maakt French breads of pancakes voor het ontbijt en wast vervolgens de koekepan af, spoelt die niet alleen af, maar wast die af. Wast die niet alleen af, maar krabt die schoon. En krabt die schoon zonder de Tefal te beschadigen en weet waar na afloop de spons hoort te liggen. Kortom, wast af zoals een vrouw dat zou doen, bij wie je niet het werk nog eens hoeft af te maken. Liefde is niet alleen iemand 'm'n hartje' noemen.
Ik vraag me wel eens af hoe het zit met een man die nog nooit zijn sokken heeft gewassen, nooit die van zijn vrouw of kind heeft beschouwd als voorwerpen die door hem schoongehouden moeten worden; een man die altijd heeft geprofiteerd van een wijfje om alle kleine smerige karweitjes uit het dagelijks leven op te knappen, een voor thuis, plus op feestdagen een in de keuken, plus nog een op kantoor, en dan heb ik het nog niet eens over al die lieve vrouwtjes die altijd klaarstaan om een verband aan te leggen, een knoop aan te naaien, naar de apotheek of de sigarenwinkel te rennen voor een man die iets aardigs tegen hen zegt... Talloze kleine gebaren van toewijding of liefde die het leven van mannen capitonneren, beschermen tegen bijkomstigheden en aangenaam maken. Beseffen ze wel hoezeer dat het geval is?
Het is te laat om bij mij thuis, afgezien van enkele details, nog iets te veranderen in een verhouding die ik zo lang heb geaccepteerd. Arnaud is prikkelbaar geworden, windt zich op over kleinigheden, onbelangrijke nalatigheden, omdat hij zichzelf heeft verboden mij mijn grote nalatigheid te verwijten. Ik ontdek zelfs dat iedere vrouw kans loopt geslagen te worden. Het is alleen een kwestie van omstandigheden die de doorslag geven. Bij Arnaud is dat een zekere mate van onverschilligheid jegens zijn persoon, zijn behoeften.
'Waar heb je mijn Petit Robert gelaten, die ligt niet meer op zijn plaats!'
'Nergens. Ik heb hem niet gezien, ik gebruik de Littré, dat weet je best.'
'Ik heb de Robert nodig. Hij stond in mijn boekenkast, jij moet hem ergens anders hebben neergezet.'
'Ik zeg toch van niet. En ik ben niet verantwoordelijk voor jouw spullen.'
Een onvoorzichtige opmerking, heel onvoorzichtig! Mevrouw Arnaud Castéja is per definitie verantwoordelijk voor de spullen van meneer Castéja. Zijn gezicht vertrekt, hij loopt naar mijn boekenkast en vindt tot mijn stomme verbazing meteen bij de eerste oogopslag de Robert die hij dreigend voor mijn neus heen en weer zwaait. Ik heb zin om in lachen uit te barsten maar daar komt niets van in.
'Ik zegje dat ik het niet heb gedaan, ik gebruik nooit de Robert!'
'Dus je ontkent tegen beter weten in?'
Hij komt met een verwrongen gezicht op me af: zijn afwijzende houding tegenover mijn onafhankelijkheid, tegenover de liefde van Werner, en zijn dagelijkse brieven, dat alles vindt eindelijk een uitweg. Hij grijpt me bij mijn schouder om me op de grond te gooien, hij trilt van woede en ik voel zo'n ongelovig afgrijzen dat ik verbijsterd blijf staan, zonder reflexen, niet in staat tot een gebaar of een woord. Ten koste van een bovenmenselijke inspanning weet hij zich te beheersen en zijn woede gaat over in woorden, woorden die hij al lang had willen zeggen:
'Ik sta niet toe dat je op zo'n toon tegen me praat. Dat getuigt van minachting! Dus of je slaat een andere toon aan of je neemt maar een andere man.'
Zo dat is eruit. Hij heeft tegen me gesproken als tegen zijn dochters toen die nog klein waren, zoals hij nog tegen Adrienne spreekt als ze zich tegen hem verzet. Gebroken door deze uitbarsting keert hij me de rug toe en gaat terug naar zijn werkkamer, waarbij hij, die altijd zo kalm is, slaat met de deur. Dan herinner ik me opeens dat Adrienne een paar dagen geleden hier thuis heeft zitten werken. Die rotmeid heeft natuurlijk de Robert op een andere plaats gezet. Maar wat heeft het voor zin mijn onschuld te gaan aantonen? Het probleem ligt elders, dat weet ik best.
'Hij laatje een keer per maand naar Ierland gaan, hij ziet iedere dag de brieven van Werner arriveren en dan zou je bovendien nog willen dat hij goed gehumeurd is? Je overdrijft,' zegt Félicien als ik hem vertel dat ik bijna een geslagen vrouw was geworden.
'Hé, hij komt in september naar Bretagne, terwijl Arnaud op de Antillen is. Ik zou het leuk vinden als jij hem ontmoet en me vertelt waarvoor ik blind ben bij hem.'
'Ik ben van mening dat je in de liefde altijd blind bent, dat weet je best. En ik heb je ogen al eens geopend... Als je blind en gelukkig bent, zal ik de laatste zijn om je te ontmoedigen. Neem alles wat je kunt krijgen in het leven, het leven zal het honderdvoudig van je terugpakken. Maar jij hebt misschien vooruit betaald...'
'Arnaud beweert dat iedereen een zeker vermogen aan geluk en ongeluk heeft te spenderen in het leven. In dat geval heb ik een blanco cheque voor de toekomst. Je zult wel zeggen voor wat me nog rest aan toekomst...'
'Ik zal je zeggen dat ik dat idee van een gelijke hoeveelheid geluk volkomen naïef vind. Ik ben in mijn liefdeleven niet geslaagd en ik ben over de zestig. Waar is mijn vermogen? Geneviève is ziek en ik zal nooit bij haar weggaan.'
'Je bent idioot: je bent wel weggegaan bij Viviane van wie je hield en je zou niet weggaan bij Geneviève van wie je niet houdt!'
'Ik ben altijd een stommeling geweest, wat wil je. Gelukkig is er nog zoiets als vriendschap.'
In mei, eerder dan verwacht was, werd Werner teruggeroepen naar de Verenigde Staten, omdat hij de leeftijdsgrens had bereikt en we brachten ons laatste weekend in Ierland door.
Het was net zulk weer als in november! Drizzle! Je kon nauwelijks de koeien onderscheiden hoog op de rotsen of de lammeren die in de beschutting van de muurtjes van los op elkaar gelegde stenen lagen, langs wegen waar zo weinig auto's kwamen. Heel kleine ezeltjes zeulden met melkbussen die zwaarder waren dan zijzelf, geleid door grote afgeleefde boeren die volkomen ongevoelig waren voor de regen, en, gekleed in een sjofel colbertkostuum, er voortdurend uitzagen alsof ze Beckett speelden. Onder die woeste hemel en met dat veranderlijke licht leek Ierland groen van het korte dikke gras en roze van de wilde rododendron waarmee de heuvels waren bedekt. Het was een beetje ons land geworden. We zijn nog maar een keer naar Connemara gegaan om iets te doen te hebben en niet tegenover elkaar te blijven zitten in het huisje waar de herinneringen en de gevoelens van beklemming in alle hoeken verscholen waren, klaar om ons naar de strot te vliegen. Het was misschien wel het eind van zijn leven. Van zijn prestige als piloot. Wat zal hij anders zijn zonder vliegtuig, dan een willekeurige gepensioneerde man uit een willekeurig Amerikaans stadje?
E finita la commedia? Er zal niet meer gesproken worden over mijn wonderful body, mijn beloved face. Zal een bed voortaan niet meer Liefde maar Rust betekenen?
Hij slaagde erin niet te huilen toen hij me naar het vliegveld bracht maar 'van binnen ben ik dood' zei hij. Ik had het laaghartige gevoel dat ik dit alles misschien ooit zou kunnen gebruiken voor een boek. Uit het leven gegrepen. Ik schrijf iedere avond alles op. Tegelijkertijd vraag ik me af hoe je in een boek een hartstochtelijke liefde op onze leeftijd moet weergeven. Het is obsceen of niet geloofwaardig; in ieder geval weerzinwekkend. Wat kan mij het schelen? Je staat er zo vaak van te kijken dat mensen van andere mensen houden! Wat zien ze toch in die ander?
Ik weet niet welke toekomst we tegemoet gaan, maar de gedachte dat Werner in zijn eentje oud wordt en doodgaat aan de andere kant van de Atlantische Oceaan, vind ik af en toe onverdraaglijk. Even later, als ik het meer van een afstand bekijk, komt dit hele avontuur me belachelijk voor. Zoveel gedoe om je broek uit te kunnen trekken, zoals Arnaud zou zeggen... Als ik oud ben, zal dit alles me ook belachelijk voorkomen. Dat hoop ik tenminste. Want anders wordt het een kwelling! Maar word je ooit oud? Th at is nu juist de vraag, waarbij vergeleken To be or not to be een eenvoudig probleem is.
En als de huid van je armen niet langer doet denken aan een rozenblad maar eerder aan een anjerblaadje, is dat, vrees ik, helaas niet voldoende om het hart ook te laten verrimpelen en zwijgen.
-
HET GESPREK
Je zou niets moeten besluiten voordat je met een man in een huis hebt geleefd, in jouw huis. En uitkijken voor die hunkering in de tweede helft van je leven naar dat wat je niet hebt gekend. Hermine had het vaak over haar onmogelijke verlangen: een vrouw te zijn die door haar minnaar wordt onderhouden! In werkelijkheid zou ze die status verafschuwd hebben maar had ze er behoefte aan daar hardop over te dromen.
Werner is dus voor drie weken op die plek op de wereld die mij het dierbaarst is. Hij kende New Delhi, Nairobi, Hong Kong en Mexico, maar niet Locmaria!
Terwijl ik de drukproeven van mijn novellebundel corrigeer, doet hij alsof hij thuis is, zoals Arnaud nooit gedaan heeft, hij geeft het hek een nieuw verfje, mastiekt mijn eucalyptus waarvan een hoofdtak deze winter is gescheurd en maait het grasveld. Mijn wasmachine is klaar en als ik beneden kom lunchen, zie ik dat hij 'mijn' was helemaal alleen heeft opgehangen. Ik moet er bijna van huilen. Dat heeft nog nooit iemand voor me gedaan. En het kan me niks schelen dat hij geen stierenvechterbillen meer heeft, en een nek als een jonge boom, het is zelfs bijna extra ontroerend te zien dat ook hij, ondanks zijn brede schouders en zijn kracht, te maken krijgt met al die smerigheid die zich over je uitstort, overal binnendringt en je beschaamt.
We hadden elkaar vijf maanden niet gezien. Die veelbewogen sequenties die volgden op sequenties van grote verlatenheid, was dat wel goed voor een ouder wordend mannelijk organisme? In feite overtreft de werkelijkheid altijd onze verwachtingen.
Als we na het vissen naar huis gaan, met stationair draaiende motor, en we ons laten doordringen van de geuren die in de lucht hangen en de weerschijn van de schemering, loom bij de gedachte aan wat ons vanavond te wachten staat en ons vanochtend gegeven is, word ik aangegrepen door een gevoel van volmaaktheid. Ik ervaar de zekerheid dat ik aan alle kanten door schoonheid ben omringd, deel uitmaak van die rotsen, een van die zeemeeuwen ben, van die bomen op de kust, een van die golfjes die opgetild worden als wij met de boot voorbijvaren. Stilte. Vervoering. Er rest me nog... wat? Twintig jaar te leven? Voor het eerst vind ik dat kort. Mijn toekomst lijkt me niet onbeperkt meer. Maar daarom des te kostbaarder.
Adrienne is hier een week geweest met Lou en ze vonden dat het ongewoon vrolijk in huis was. Als Arnaud er is, is hij zo zichtbaar in de rouw om de vrouw die ik was, dat ik degene ben die voor de gezelligheid moet zorgen, die dan natuurlijk onecht is. Ik doe niets om de situatie te veranderen omdat ik er niet om wil bedelen en Arnaud wordt er door zijn eergevoel van weerhouden me toe te schreeuwen dat hij van me houdt om me te wekken uit de droom waarin ik leef voordat het te laat is.
'Ik wist niet dat je zo vrolijk kon zijn,' zegt Adrienne tegen me op de avond van haar vertrek terwijl we eten in de stationsrestauratie van Lorient.
Ze is altijd anders geweest dan haar zussen, alsof ze niet tot dezelfde generatie behoort. Ze heeft noch de neiging om je te verleiden die Pauline heeft, noch het ontvlambare karakter van Frédé. Van Hermine heeft ze de ambitie geërfd, haar onafhankelijkheid en haar behoefte te domineren. Gelijkheid ten opzichte van jongens is voor haar niet een recht maar een vanzelfsprekendheid waarover je niet eens hoeft te discussiëren. Ik kijk met medelijden naar mijn geitje: ze zal het moeilijk krijgen, want de jongens van haar leeftijd hebben de tijd gehad om te reageren, om orde op zaken te stellen. Ze kiezen bij voorkeur zachtaardige meisjes met wie ze op de oude voet kunnen doorgaan. De anderen zullen moeten kiezen tussen eenzaamheid en een zekere mate van afstand doen. Ze geeft voorlopig de voorkeur aan alleen-zijn en kortstondige avontuurtjes.
Ze zou wel willen weten of ik graag zou hebben dat Werner in Frankrijk komt wonen.
'Als het alleen om mij zou gaan, ja, meteen.'
'Ik vind het fijn om te zien dat er van je gehouden wordt,' zegt ze met die volwassen manier van doen waardoor ze soms veel meer is dan mijn dochter. 'Het schijnt voor papa vreselijk te zijn om te zeggen, maar ik vind dat jij je hele leven genoeg Goed Werk hebt gedaan, voor hem en voor ons. Ik vind dat die liefde van Werner en jou iets moois is, een beetje bijzonder. Ik vind het 'zuiver'. Bovendien geeft het zoveel vertrouwen in de toekomst! Dat je nog van elkaar kunt houden zoals jullie...'
'Zo oud, bedoel je...'
Adrienne schudt lachend haar krullenkop:
'In ieder geval klinkt je stem anders en lachje anders als Werner er is.'
'Dat merk ik wel. Daarvoor geneerde ik me bijna tegenover jou...'
'Waarom? Ik vond het erg leuk dat hij hier was. En ik zal je iets grappigs vertellen, mama: ik heb ontdekt dat iemand jou een plezier kan doen, dat jij het fijn kan vinden als iemand zich om jou bekommert. Is dat niet gek? Voor mij was je tot nu toe, omdat je mijn moeder was, iemand die altijd dezelfde was, die nooit de pest in had, nooit ziek was, nooit iets verlangde. Ik heb nu iemand ontdekt die veel dichterbij, zelfs kinderlijk is.'
'Je ontdekt dat ik menselijk ben terwijl je dacht dat ik volmaakt was?'
'Precies, en dat vind ik leuk. Nu krijg ik plotseling ook zin om jou een plezier te doen. Dat was nooit bij me opgekomen! Arme Mine! Het valt niet mee om moeder te zijn, hè? Nou, ik wou alleen maar even zeggen: doe waar je echt zin in hebt, en trekje van ons niets aan. Papa houdt natuurlijk van je, maar hij heeft voor jou nooit iets opgegeven. Ik vraag me af waarom jij nu zou moeten opgeven om gelukkig te zijn. Hij zou wel een nieuw leven beginnen, dat weet ik zeker.'
'Maar toch, lieverd... je berooft iemand niet zomaar van zijn verleden! We zijn bijna dertig jaar samen door het leven gegaan en over het geheel genomen hebben we toch een goed leven gehad...'
'Je leeft niet op een balans, zelfs al is die positief,' zegt Adrienne, meedogenloos en scherpzinnig als de jeugd is. 'Bovendien houd ik van de vrouw die jij bent als Werner er is. En ik vind het ontroerend hoe hij me accepteert omdat ik deel uitmaak van jouw leven. We hebben fantastisch goed gepraat samen, alsof hij me al heel lang kent. Nou ja, zie maar, jij moet beslissen, arme moeder!'
'Helaas! Dat is niet zo gemakkelijk...'
'Je hebt twee mannen in je leven die van je houden! Dat moet toch op een of andere manier geruststellend zijn!'
'Op mijn leeftijd, bedoel je?'
We hebben lol als twee vriendinnen. We hebben ons nog nooit zo met elkaar verbonden gevoeld. Wat werkelijk geruststellend is, is dat ik dochters heb die me al van tevoren mijn fouten vergeven, welke beslissing ik ook neem. Pauline belde me de eerste dag in Locmaria op om te zeggen: 'Wees gelukkig, mama, profiteer ervan!'
Profiteren is gemakkelijk, maar dat maakt de beslissing des te moeilijker. Werner wil zijn huis verkopen dat voor hem alleen te groot is geworden. Waar zal hij heen gaan? Wat vind ik ervan? Arnaud kan er steeds minder goed tegen dat zijn lot niet meer van hem alleen afhangt, en ik ben niet in staat met twee mannen tegelijk te leven. Twee teleurgestelde mannen zullen mijn leven niet gelukkig maken. Maar de onzekerheid kan niet langer voortduren en ten slotte belanden we in een goed restaurant 'om serieus te praten'. Wat ik van plan ben te gaan zeggen, zou nog moeilijker zijn boven een papieren tafellaken, achter een taaie biefstuk met puree uit een pakje. Zelfs verdriet is anders als het rijkeluisverdriet is. Thuis heb ik nooit een belangrijk gesprek kunnen afmaken zonder dat de telefoon ging: 'Waar waren we ook alweer gebleven? O ja, je vertelde me net dat je niet meer van me hield...' In een restaurant hebben we altijd kunnen praten, zonder dat ik hoef op te staan om naar de gebakken aardappelen te kijken. En dan nog moet Arnaud geen journalist tegenkomen: 'Zeg, ouwe jongen, ik moet je eigenlijk even spreken...' of een van die talloze vrouwspersonen die hij op beide wangen zoent: 'Ken je mijn vrouw?' 'Nee,' zeg ik grof. 'Nou, we bellen elkaar, hè? Afgesproken?'
Ik vind dat Arnaud een steeds krommere rug krijgt. Hij zou gymnastiek moeten doen, wil hij niet eindigen als zijn moeder. Maar dit is niet het juiste moment om hem dat te vertellen, nu er net sprake van is dat we niet samen oud zullen worden.
'Ik heb de indruk dat jij je beslissing al genomen hebt?' begint hij als hij nog maar net tegenover me zit. 'Je wilt dat we uit elkaar gaan?'
Hij is gewend discussies te leiden; hij heeft de plaats van handeling uitgezocht; nu beslist hij op welke toon er gesproken wordt.
'Ik heb zin in om anders te leven,' mompel ik, en ik tril er bijna van dat ik zo brutaal ben. Hoe durf ik?
'Dus jij voelt dat je in staat bent in één keer een streep te zetten door vijfentwintig jaar van ons leven?'
'Ik zet helemaal geen streep door het verleden. Het verleden hebben we gehad, beleefd, bereikt. Ik zie niet in waarom dat ongedaan gemaakt zou worden omdat een van ons op zijn achtenvijftigste een andere weg inslaat. We hebben toch een enorm stuk van het leven samen doorgebracht, het belangrijkste, waarschijnlijk het beste... wat de mooiste leeftijd wordt genoemd in ieder geval.'
'Ik dacht dat alle banden die in een gezamenlijk leven geweven worden sterk genoeg zouden zijn om ons tot het einde toe samen te houden. Sterker in ieder geval dan de aantrekkingskracht van een nieuw leven, met iemand die je eigenlijk niet goed kent. Ik vind dat je een groot risico neemt, als je mijn mening wilt horen.'
Het eindigt er met Arnaud altijd mee dat ik weer op het straf bankje zit. Ik nam vroeger een risico door me zo jaloers op te stellen en nu ben ik waarschijnlijk bezig een stommiteit te begaan.
'Alle gevoelens zijn risico's. Toen ik met jou trouwde nam ik ook een risico, toch? Net als jij trouwens. En je weet best dat het voor mij niet voldoende is te teren op wat ik heb verworven. Dat heb je me vaak genoeg verweten!'
'Wat ik je altijd heb verweten, is dat jij de toekomst alleen maar op de ruïnes van het verleden kunt bouwen. Omdat je op een ander verliefd bent, moet je mij veroordelen.'
Hij steekt een nieuwe sigaret op terwijl de vorige nog in de asbak ligt te roken. Ik schuif wat naar achteren. In zijn rook heb ik ook geen zin meer. Ik vind het prettig dat Werner niet rookt.
'Ik veroordeel je niet, ik constateer dat we niet veel gemeenschappelijks meer in het leven hebben, dat is alles.'
'Door jouw schuld. Jij bent weggegaan. Het is al moeilijk een gemeenschappelijk leven te hebben als je niet meer samen de liefde bedrijft. Maar bovendien heb je geen respect meer voor me. Daar kan ik erg slecht tegen.'
'Ik heb nooit gemerkt dat jij respect voor mij had!'
'Je bent een idioot. Een blinde.'
'Laten we zeggen dat ik niet meer die algehele bewondering voor je heb die ik zo lang heb gehad. Ja, ik was een blinde. Ik ben egoïstischer geworden en sinds die tijd merk ik dat ik nog nooit zoveel gekregen heb, zelfs van jou!'
Arnaud kijkt me aan met zijn mooie lichte ogen, die niet grijs en niet groen zijn, zoals in dat trieste liedje. Het is afschuwelijk je kwetsbaarheid ten opzichte van iemand van wie je zoveel hebt gehouden te verliezen. Hij is bezig van binnen kapot te gaan. Wat hij op dit moment moet 'slikken' is zo onvoorzien dat daardoor het hele bouwwerk van zijn leven op losse schroeven wordt gesteld, de enorme plaats die ik daar op het ogenblik inneem, niet ik als persoon, los van de rest, maar vervlochten met zijn hele structuur. Dat weet ik allemaal. Komt het omdat hij weigert op de gevoelige toer te gaan? Ik blijf een toeschouwster, aan de buitenkant. Tegenover elkaar gezeten zijn we als water en vuur, die elkaar vernietigen. Maar het water heeft geen ongelijk... en het vuur evenmin.
'Het heeft bij mij ook lang geduurd voordat ik minder egoïstisch werd,' zegt hij toch nog.
'Met als resultaat dat we het traject in tegengestelde richting hebben afgelegd en op het verkeerde moment. Maar het heeft lang geduurd voor je op gang kwam, zeg nu zelf...' zeg ik terwijl ik zijn hand pak. 'Als we vroeger zo hadden kunnen praten, al had je me alleen maar meer uitleg gegeven.'
'Maar waarom wil je alles kapotmaken? Ik laat je vrij. En ik houd van niemand anders dan van jou.'
'Wat wil dat zeggen, houden van, als je niets meer samen deelt? Jij hebt zoveel andere dingen en andere mensen nodig...'
'Jij ook,' antwoordt Arnaud scherp. 'En omdat je niets half kunt doen, is dat veel erger. Maar je bent altijd ziekelijk jaloers geweest. Ik niet, zoals je ziet.'
'Ik ben helemaal niet jaloers meer, dat wil je maar niet begrijpen. Ik heb alles verbruikt, mijn hele voorraad. Of misschien dat ik genoeg zelfvertrouwen heb om niet jaloers meer te zijn; of misschien wordt er eindelijk zoveel van me gehouden als ik nodig heb om het niet meer te zijn. Het kan me nu geen moer meer schelen, en dat is heerlijk rustig.'
'Nou, ik houd van je,' zegt Arnaud. 'Trouwens, dat weet je wel. Uit mezelf zal ik nooit bij je weggaan. Ik heb nog nooit een moment zin gehad bij je weg te gaan. Dat is niet nieuw.'
'Ik weet het, schat. Maar wat ik wilde, was niet zozeer dat je bij me bleef maar dat je van me hield!'
'Je hebt er behoorlijk veel moeite mee mensen te accepteren zoals ze zijn.'
'Dat is zo. Ik kan er maar niet bij dat ze zijn zoals ze zijn!'
'Toch zeg ik het nog eens: ik houd van je en ik zal je niet nog een derde keer met die bekentenis lastig vallen. En ik geloof niet dat ik dat ooit aan een andere vrouw heb geschreven of tegen haar gezegd. Tegen Viviane misschien, en wat dan nog. Dus zo staan de zaken.'
O, Barbara! Wat is een oorlog toch iets stoms! Die 'ik houd van je's' waarvan ze geen gebruik meer maakt terwijl ze er zo lang een tekort aan heeft gehad...
'Eén liefde voor twee is misschien niet voldoende, Arnaud, en uiteindelijk hebben we nooit anders gehad dan één liefde voor twee, denk je niet?'
'Als het jou goed uitkomt om het zo te zeggen. Je zwelgt in je eigen formuleringen, zoals gewoonlijk.'
Stilte. We eten onze truffels, onze ortolanen. Ik neem het mezelf kwalijk dat ik ze niet zo lekker vind als ze zijn. Voor die prijs is het een schande ongelukkig te zijn.
'Wat wil je eigenlijk, hertrouwen?'
'In geen geval hertrouwen, ben je gek? Ik word niet goed bij de gedachte dat ik weer een andere naam zou krijgen. Ik vind het zelfs vervelend dat ik nog Castéja heet. Mijn dochters zullen geen Castéja meer heten. Waarom ik dan wel? Ik ben minder Castéja dan zij! Er zit niets van Castéja in mijn erfgoed.'
'Dat heb je me duidelijk genoeg laten merken, wees daar maar gerust op.'
'Niemand heeft jou toch gevraagd een Morvan te worden? Je beseft niet wat er van een vrouw wordt gevraagd.'
Arnaud trekt met een martelaarsgezicht zijn wenkbrauwen op om duidelijk te maken dat de eisen van de familie Morvan, al hadden ze niets met de achternaam te maken, wel heel wat zwaarder waren.
'Wat verwacht je intussen dat ik doe?'
En omdat ik niet meteen antwoord, want ik ben geïrriteerd, besluiteloos en doodsbang voor de toekomst, voor de gedachte dat ik een definitieve weg insla:
'Als ik je een raad mag geven, schat, loop dan niet te hard van stapel. Het is een mooi avontuur dat je met Werner beleeft. Ik houd wel van dingen die standhouden, zoals je weet. Maar je weet niet wat het is om twee maanden, drie maanden, jarenlang met hem te leven. Lichamelijk zit het wel goed, maar dat verandert ook, zoals je weet...'
'Het vervelende is dat als ik hem neem, het niet gemakkelijk zal zijn hem na drie maanden of een jaar weer terug te brengen...'
We barsten in een vreselijk samenzweerdersgelach uit.
'In de eerste plaats zet je een huurder 's winters niet op straat. En voor Werner zal het algauw winter zijn,' zegt Arnaud op medelijdende toon.
'Je bent een rotzak! Hij ziet er veel jonger uit dan jij.'
Hij steekt zijn wijsvinger op:
'Hij ziet er als een jonge man uit... Hij heeft de smaak van een jonge man... Maar het is geen jonge man!'
Arnaud ontspant zich. We zijn weer op het bekende terrein van de humor.
'Luister eens, hij ontroert me zoals hij is. Hij helpt me iemand te worden die ik niet heb kunnen zijn en die me bevalt. Ik geloof dat ik zin heb om dat mee te maken.'
'Nou, maak het maar mee', zegt Arnaud. 'Neem nogmaals een sabbatical year; en eventueel nog langer natuurlijk. En houd Locmaria en de flat maar. Je weet hoe akelig ik het vind om zonder jou te wonen in een huis waar we samen zijn geweest.'
'Je hebt altijd tegen me gezegd dat als ik doodging, jij alles zou verkopen om in een hotel te gaan wonen. Dat vind ik zo koel. Terwijl ik alles zou willen houden!'
'Ik weet het: je hebt mij in het bed laten slapen waarin jij een half jaar eerder met Jean-Marie de liefde had bedreven. O ja, en met Werner, dat vergat ik nog!'
'Je sliep wel met de vrouw van Jean-Marie, ik had geen andere huid gekregen! Waarom dan een andere matras?'
'Als ik je vroeg wat je van plan was, is dat niet om je te verplichten een beslissing te nemen, maar omdat ik er een genomen heb. Ik ga alles veranderen: een andere huid en een andere matras. Ik had al lang eens zin om een jaar naar Tahiti te gaan. Ik heb daar vrienden zat. Ik weet zeker dat ik daar kan werken, schrijven, weet ik veel, we zien wel. En ik weet net zomin als jij hoe het er over een jaar voorstaat.'
'Dans un mois dans un an comment souffrirons-nous, Seigneur...'
'De titels van Sagan... het lijkt wel of die op maat zijn gesneden voor alle soorten levens. Werner heeft je heroverd door Aimez- vous Brahms tegen je te zeggen.'
'En dat was voor jou Bonjour, tristesse...'
'En voor jou Les merveilleux nuages. Maar wie zal ten slotte le Garde du coeur zijn? Hé, ik neem nog een mare de Bourgogne. Het is toch al met al niet leuk.'
Waarschijnlijk niet. Maar mijn hart begint te bonzen van vreugde terwijl ik probeer dat niet te laten merken. De valbijl zal op niemand neerkomen. Deze keer behoud ik alles. Zal ik daar beter in slagen dan Arnaud? Ik wil het nog niet weten. Elke dag heeft genoeg aan zijn eigen vreugde.
-
DE MEEUWEN
Ieder jaar vind ik de herfst hartverscheurender en heb ik er meer moeite mee de dag te zien wegzinken in de nacht. Ik sta voortdurend op van mijn bureau om bij het venster te genieten van de zieltogende schoonheid van een dag die zich niet meer verweert.
In oktober in Locmaria, terwijl de bladeren vallen, gaan de plezierjachten juist de lucht in als ze door de kraan aan de andere oever omhooggehesen worden en ze hangen enige tijd deerniswekkend tussen hemel en water te schommelen, plotseling zonder balans zoals die paarden die met een touw onder hun buik zijn vastgebonden, als ze aan boord van een vrachtschip gehesen worden, en die zinloos met hun benen spartelen.
Ook de toeristen zijn weer door hun respectieve steden opgenomen en het dorp krijgt weer de ruimte, komt weer op adem.
Mijn rode albizzia is dood, ik zal haar morgen uitgraven en er een eucalyptus voor in de plaats zetten. Het vervelende is dat ik eucalyptussen alleen mooi vind als ze jong zijn, en kleine, ronde, blauwachtige blaadjes hebben.
Arnaud had een hekel aan de tuin in het stille seizoen, hij zal wel gelukkig zijn op Tahiti. Ik houd ervan: ik weet wat eronder zit, de loten, bloembollen en wortelstokken die ik in de grond heb gestopt en alles wat zich klaarmaakt om te leven. Het is het jaargetijde waarin tuinders kunnen dromen. Ik zou ook een liquidambar willen planten, ik heb altijd graag een liquidambar willen hebben! Met die rare naam kan het niet anders of die boom moet wel heel eigenaardig zijn. En als hij dat niet is, kan ik altijd nog lekker zeggen: 'Hebben jullie mijn liquidambar al gezien?' .
Aan mijn gestreepte camelia zie je al de knoppen die in februari zullen bloeien. Ze zal dit jaar prachtig zijn en ik zal speciaal voor haar komen. Ik ben niet van plan te gaan wonen bij een tuin zonder camelia, zonder die moed om midden in de winter te bloeien, met allemaal platte, geurloze rozen die, roze en koel, nog volmaakter zijn dan een roos, en op onkwetsbaar groene bladeren rusten. Mijn camelia zal in bloei staan als Pauline bevalt. Ik hoop een meisje, een meisje om de continuïteit veilig te stellen. Daarna maakt het niet uit, mogen ze doen wat ze willen.
Elke morgen lig ik op mijn knieën op de grond het onkruid uit te trekken, het woekerende kweekgras, de klaver met gele bloemetjes, de vreselijke paardenbloemen die je met wortel en al moet uitrukken. Een roodborstje tuiniert met me mee. Ik geloof dat ik hem ken. Hij huppelt rond, pikt driftig in de aarde zonder mij ooit uit het oog te verliezen. Ik had er nooit bij stilgestaan dat een vogel je nooit recht aankijkt, met twee ogen tegelijk. Hij komt steeds dichterbij, ik praat tegen hem met een vogelstem en hij buigt zijn kopje, gaat daarna op mijn mand zitten, op mijn handschoenen die ik op het muurtje heb laten liggen, om me te laten zien dat hij niet bang voor me is. Hij gelooft echt dat ik al dat wieden voor hem doe, om te zorgen dat de wormen naar boven komen. Ik laat hem maar in die waan. We zijn erg blij met elkaar.
De dag zal vandaag weer acht minuten korter worden. Het is in Philadelphia nog maar 6 uur en Werner zal wel een of andere smerige hap uit de diepvries voor zichzelf staan klaar te maken met sweet-sour-sauce uit een pakje en zijn Pumpernickel bread, terwijl hij voor de laatste keer kijkt naar het huis dat hij gaat verlaten. Hij plakt zorgvuldig, zoals hij alles doet, etiketten France op zijn koffers en zijn toekomst.
Ik hoor het doffe pok pok pok van de dieselmotor van Eugène, wiens boot langzaam langs mijn tuin vaart. Rechtopstaand, met de helmstok tussen zijn benen, tuigt hij zijn sleeplijn op en hij maakt een armgebaar naar mij: hij gaat op polak vissen, met zijn hond op de voorsteven, die met een gespitste snuit en een gewichtig air waakt over de diepte.
Op de andere oever staan twee zeevissers voor de 'Bar du vin sans O' elkaar uit te schelden, om 11 uur 's ochtends al dronken. Een heel klein hulpsloepje maakt zich los van een trawler en vaart in de richting van de kade, met vijf mannen aan boord. De laatste zit te wrikken, de andere vier staan rechtop, dicht tegen elkaar als sardientjes die op hun staart zijn neergezet. De haven ziet er weer winters uit: alleen degenen wier beroep de zee is, zijn er in de weer. De geluiden zijn weer vertrouwd, rustig en noodzakelijk geworden.
En de meeuwen trekken zich nergens iets van aan en gaan hun eigen gang.