Nawoord

Verhalen over kelken en ketels komen veel voor in de Keltische volksverhalen, en op zoek naar die ketels trokken vele krijgers naar duistere en gevaarlijke plekken. Cüchulain, die grote Ierse held, zou een magische ketel uit een machtig fort gestolen hebben, en dezelfde verhalen duiken ook op in de mythen van Wales. De bron van die mythen is nu onmogelijk te achterhalen, maar we kunnen er redelijk zeker van zijn dat de populaire, middeleeuwse verhalen over de zoektocht naar de Heilige Graal niets anders waren dan een christelijke versie van de veel oudere ketelmythes. Eén zo'n mythe verhaalt over de ketel van Clyddno Eiddyn, een van de Dertien Schatten van Brittannië. Die schatten zijn in latere vertellingen van de Arthursage verdwenen, maar in vroeger tijden hebben ze er beslist deel van uitgemaakt. De lijst van Schatten kan per bron variëren, dus heb ik er een redelijk representatief verhaal van gemaakt, hoewel Nimue's verklaring van hun oorsprong volledig verzonnen is. Ketels en magische schatten vertellen ons dat we ons op heidens gebied bevinden, wat het des te vreemder maakt dat de latere Arthurlegendes zo door en door christelijk zijn. Was Arthur de 'vijand van God'? Sommige van de vroege verhalen wijzen er inderdaad op dat de Keltische kerk Arthur vijandig gezind was; zo wordt in het Leven van St. Padarn verteld dat Arthur de rode tuniek van de heilige gestolen had en die pas wilde teruggeven nadat de heilige hem tot aan zijn nek begraven had. Daarnaast wordt Arthur er ook van beschuldigd het altaar van St. Carannog te hebben gestolen om als eettafel te gebruiken; ja, in veel levensgeschiedenissen over heiligen wordt Arthur voorgesteld als een tiran die alleen door de vroomheid van de betreffende heilige of door het gebed kon worden tegengehouden. St. Cadoc was blijkbaar een machtig tegenstander, want in zijn Leven beroemt hij zich erop dat hij Arthur vele malen verslagen heeft, inclusief een nogal onsmakelijk verhaal waarin Arthur, tijdens het dobbelen gestoord door een vluchtend paartje, het meisje probeert te verkrachten. Deze Arthur, een dief, leugenaar en verkrachter, is duidelijk niet de Arthur van de hedendaagse legende, maar de verhalen roepen wel de indruk op dat de vroege kerk om een of andere reden een grondige hekel aan Arthur had, en de eenvoudigste verklaring voor die hekel is het feit dat Arthur een heiden was.

We kunnen daar niet zeker van zijn, net zomin als we zouden kunnen weten wat voor soort heiden hij was. Het eigen geloof van de Brittanniërs, het druïdisme, was na vier eeuwen Romeinse overheersing zo verwaterd dat er tegen het einde van de vijfde eeuw niet veel meer van over was, hoewel het in de landelijke gebieden van Brittannië langer uitgeoefend zal zijn. De 'doodsteek' voor het druïdisme is het zwarte jaar 60 geweest, toen de Romeinen Ynys Mon (Anglesey) veroverden en daar het centrum van dat geloof vernietigd hebben. Llyn Cerrig Bach, het Meer der Steentjes, heeft echt bestaan, en volgens archeologen was het een belangrijke plek voor druïdische rituelen, maar helaas, het meer en de omgeving zijn tijdens de Tweede Wereldoorlog, bij de uitbreiding van het Valley Airfïeld, verloren gegaan. De concurrenten van het druïdisme zijn allemaal door de Romeinen geïntroduceerd. Een tijdlang was het Mithraïsme een reële bedreiging voor het christendom, terwijl andere goden, zoals Mercurius en Isis, ook nog wel vereerd werden, maar het christelijke geloof was het meest succesvolle van alle import-geloven. Het veroverde zelfs Ierland, daarheen gebracht door Patrick (Padraig), een christelijke Brittanniër die volgens zeggen het klaverblad gebruikte om de leer van de Drievuldigheid uit te leggen. De Saksers roeiden het christendom uit in de delen van Brittannië die zij hadden veroverd, en dus moesten de Engelsen nog honderd jaar wachten tot St. Augustinus van Canterbury het geloof opnieuw in Lloegyr (het huidige Engeland) introduceerde. Dat Augustinische christelijke geloof verschilde van de eerdere Keltische versie; Pasen werd op een andere dag gevierd en in plaats van de tonsuur die ook de druïden gebruikten (de kaalgeschoren voorste helft van de schedel) schoren de nieuwe christenen slechts de bekende kale cirkel op het achterhoofd.

Net als in De Winterkoning heb ik moedwillig enige anachronismen gehanteerd. De Arthur-legendes zijn gruwelijk ingewikkeld, voornamelijk omdat ze uit allerlei verschillende verhalen zijn samengesteld, waarvan er veel, zoals het verhaal van Tristan en Iseult, als losse verhalen begonnen zijn en langzamerhand met de grotere Arthur-legende samengesmolten zijn. Ik was eerst van plan al die latere toevoegingen weg te laten, maar dat zou mij, onder andere, belet hebben Merlijn en Lancelot ten tonele te voeren. Ik moet bekennen dat mijn gebruik van de naam Camelot historisch gezien grote onzin is, want die naam is pas na de twaalfde eeuw verzonnen, dus kan Derfel hem nooit gehoord hebben. Sommige personages, zoals Derfel, Ceinwyn, Culhwch, Gwenhwyvach, Gwydre, Amhar, Loholt, Dinas en Lavaine zijn in de loop der eeuwen uit de verhalen verdwenen en vervangen door nieuwe personages zoals Lancelot. Andere namen veranderden in de loop der tijd. Nimue werd Vivien, Cei werd Kay, en Peredur Parcival. De vroegste namen zijn Welsh en zien er misschien moeilijk uit, maar met uitzonderingvan Excalibur (voor Caledfwlch) en Guinevere (voor Gwenhwyfar) heb ik ze zo gelaten omdat ze de sfeer van het vijfde-eeuwse Brittannië oproepen. De Arthur-legendes zijn legendes uit Wales en Arthur is een voorvader van de Welshmen, terwijl zijn vijanden, zoals Cerdic en Aelle, de mensen waren die later Engelsen genoemd zouden worden, en het leek mij juist de Welse oorsprong van de verhalen te benadrukken. Niet dat ik durf te beweren dat de Kronieken der Krijgsheren op welk punt dan ook de ware geschiedenis van die tijd vertellen; het is in de verste verten geen echt historisch werk, uitsluitend een variatie op een fantastische en ingewikkelde kroniek die over de eeuwen heen tot ons is gekomen omdat hij zo boordevol heldenmoed, romantiek en tragiek zit.