HOOFDSTUK IV
Gunsmoke
Het was al wat later op de avond toen Smith het kleine koeienstadje Gunsmoke, gelegen op de lage helling van een van de uitlopers van de Apache Mountains, binnenreed.
De brede, stoffige hoofdstraat, met de grotendeels houten, onregelmatige bebouwing aan weerskanten, was vrijwel in duisternis gehuld. Hier en daar scheen wat vaag licht van een olielamp naar buiten. Alleen bij de Palace Bar en bij Mac Grady’s Saloon was het licht overvloediger en, te oordelen aan het rumoer en lawaai dat naar buiten doordrong, was daar de uitgaande wereld van Gunsmoke verzameld.
Op de onregelmatige houten trottoirs liepen nog wat voetgangers en Smith passeerde een enkele ruiter en een krakende wagen toen hij stapvoets de straat doorreed, speurend naar het kantoor van de sheriff.
Hij ontdekte het tegenover de Saloon van Mac Grady, een vrij groot stenen gebouw met over de hele voorgevel uitgespreid de woorden ,Sheriff’s Office’.
Hij steeg af, bond zijn paard aan het hek voor het gebouw en liep langzaam naar de deur. Hij keek een ogenblik om zich heen, duwde toen de deur open en stapte naar binnen.
Het was een groot vertrek waarvan het voorste gedeelte als kantoorruimte was ingericht, afgescheiden door een houten balie.
In het smallere achtergedeelte was de cel voor de gevangenen uitgebouwd. Vanaf de plaats waar hij aan de balie tot staan kwam, kon Smith alleen maar het traliewerk van dikke ijzeren staven zien, dat de gehele voorkant van de cel vormde.
Aan een verweerde bureautafel, bedekt met een aantal paperassen, zat, met de rug naar Smith toe, een zwaargebouwde, breedgeschouderde man. Een bontgeblokt, katoenen shirt omspande zijn ronde rug.
Hij ging een ogenblik door met het werk, waarmee hij bezig was, kwam toen moeizaam overeind en keerde zich om naar de bezoeker.
Zijn bleekblauwe ogen in een zwaar gezicht, dat een norse uitdrukking had, namen Smith van het hoofd tot de voeten op terwijl sheriff Bert Ames langzaam op de balie toeliep.
„Wat kan ik voor je doen, vreemdeling?” vroeg hij op de toon van een man die in zijn werk gestoord is. „Je hebt een gevangene hier? Andy Jefferson...” „Yeah!”
„Ik zou ’m graag spreken!”
Sheriff Ames scheen de vraag een ogenblik te overwegen.
„Wat ben je?” vroeg hij toen. „Een advocaat?” „No! Alleen maar een... vriend!”
„What’s your name?”
„Smith! Steve Smith!”
„Je bent niet hier uit de omgeving, wel?”
„Nee!”
Smith zag vanuit een ooghoek, dat Andy, die zijn stem vermoedelijk herkend had, tegen het traliewerk leunde.
„Het is niet gebruikelijk dat iemand anders dan de advocaat van...” begon Ames, maar Smith viel hem in de rede.
„Niet gebruikelijk misschien maar het is je ook nergens verboden, sheriff!”
Ames keek Smith nadenkend aan en haalde toen berustend de schouders op.
„All right,” zei hij. „Geef me je pistolen maar zolang hier!”
Smith overhandigde zijn vuurwapens en Ames ontsloot het kleine hekje in de balie.
Smith liep naar het traliehek en zei zachtjes: „Hello, Andy!”
De jongen zag er mistroostig uit en glimlachte vaag.
„Hello, Steve, ik ben blij dat ik je zie. Hoe wist je...?”
„Farley kwam ermee aan! Wat is er gebeurd?”
Andy trok lusteloos zijn schouders op.
„Ik weet het niet! Ik was op weg naar huis en aan het eind van de straat, bij de verbreding, waar aan een kant een ouwe schuur staat, liep een kerel. Ik zag hem maar ik lette er verder niet op. Ik keek ’m op zijn rug en ik wist echt niet dat het Ross Eaton was... Plotseling viel er een schot en Eaton ging neer! Ik dacht dat het ook om mij te doen was en ik liet me van m’n paard rollen en trok m’n pistool! Een ogenblik later stonden er een paar mensen om me heen en iemand beschuldigde me ervan dat ik Ross Eaton in de rug geschoten had... En zo ben ik hier terechtgekomen!”
„Maar je kon toch bewijzen dat je niet geschoten had! Dat je nog zes patronen in je pistool had?” Andy schudde triest het hoofd.
„Dat is het ’m juist, Steve! Dat kon ik niet! Zie je, onderweg naar hier had ik een schot gelost op een prairiehaas die een eind voor me uit wegsprong! Ik doe dat wel meer... bij wijze van training! Proberen om zo vlug mogelijk te trekken en dan zo precies mogelijk te richten... Er zaten dus nog maar vijf patronen in de cilinder!”
„Het is heel verklaarbaar,” gaf Smith toe, „maar jij bent erdoor in een moeilijk parket geraakt, son!” „Wat denk je dat ze met me gaan doen, Steve?” „Is Ross dood?”
„Blijkbaar niet!”
„Dat is dan een geluk...!”
Hij keek opzij uit toen hij plotseling voetstappen in het kantoor hoorde.
Er kwamen twee mannen binnen en een van hen was Ed Linco, de gunfighter. Zijn metgezel was een man van een veertig jaar, gekleed in een donker pak. Zijn ogen, onder borstelige wenkbrauwen, namen Smith een ogenblik onderzoekend op, voor hij zich tot de sheriff wendde.
„Dat is Nick Burke!” fluisterde Andy.
Het drietal bleef maar kort in gesprek, toen knikte Burke en na een laatste blik naar Smith, keerde hij zich om en verliet, op de voet gevolgd door Linco, het kantoor.
„Wel, son, ik ben bang dat je het hier nog even zult moeten uithouden. Daar is niks aan te doen. Intussen zal ik niet stilzitten, daar kun je van op aan! Kop op m’n jongen! We zijn nog niet verslagen...! We beginnen pas!”
„Wat ben je nu van plan te gaan doen, Steve?” Smith glimlachte.
„Ik heb er niet ’t minste idee van, Andy. Proberen om achter een aantal dingen te komen! Ik heb het gevoel dat de bal wel heel vlug zal beginnen te rollen! Nu Burke en Linco me hier gezien hebben, zal ik wel in de belangstelling komen, of ik moet me sterk vergissen. So long, son, en hou de moed erin!”
„Dat zal ik, Steve! Dat zal ik zeker!”
Smith liep terug naar het bureau van de sheriff en nam zijn beide pistolen weer in ontvangst.
„Hoe is het met Eaton?” vroeg hij.
De sheriff keek op en richtte zijn kleurloze ogen op Smith.
„Hij leeft nog!”
„Waar werd hij geraakt?”
„Een schot in z’n rug!” antwoordde sheriff Ames kortaf.
„Waar in z’n rug?”
„Vraag het maar aan doc Nolan!”
„Dat zal ik! Ben je er zeker van dat het een kogel uit een pistool was?”
De sheriff keek Smith achterdochtig aan.
„Wat zou het anders geweest kunnen zijn?”
„Een geweerkogel!”
Ames snoof minachtend.
„Er zijn mensen die hebben gezien dat Jefferson schoot!” verklaarde hij.
„Wie zag het?”
„Ed Linco om er maar een te noemen!”
Smith knikte.
„Ed is zelf ook een goeie schutter,” zei hij peinzend.
De sheriff keek hem met samengeknepen ogen aan.
„Ken je Ed?” vroeg hij.
„Nee, maar ik ken het type!”
De sheriff schoof met zijn gelaarsde voet langzaam zijn stoel achteruit terwijl hij overeind kwam.
„Neem een goeie raad van mij aan, vreemdeling,” zei hij met nadruk, „en zorg ervoor dat je die dingen niet zegt als Ed in de buurt is. Zoals ik je al zei, hij is verdraaid vlug met een pistool...! Zo vlug dat ik hem niet kan tegenhouden!”
Smith lachte schamper.
„Maak je geen zorg, sheriff! Misschien ken ik wel iemand die hem wel tegen kan houden! Good night!”
Terwijl hij naar de deur liep, voelde hij de ogen van de sheriff nog op zich gericht...
Buitengekomen, bleef hij een ogenblik staan en keek behoedzaam de donkere straat op en af. Er was niets te bespeuren dat zijn aandacht verdiende. Hij luisterde even naar het rumoer dat uit Mac Grady’s Saloon kwam, liep toen rustig naar zijn paard.
Terwijl hij zijn voet in de stijgbeugel zette, zag hij plotseling de kleine oranje vuurtong in de duistere gang naast de saloon en razendsnel viel hij opzij uit...!
De knal van het schot daverde door de straat en even later kwamen enkele nieuwsgierige bezoekers van de saloon naar buiten om te zien wat er gaande was en ook sheriff Ames verscheen in de deuropening van zijn kantoor.
Hij liep naar Smith toe, die bezig was overeind te krabbelen.
„Wat is er gebeurd?” informeerde hij.
„Niets... niets...!” antwoordde Smith luchtig, terwijl hij het stof van zich afklopte. „Iemand probeerde een gat in de maan te schieten!”
„Hij heeft jou niet geraakt?”
„Nee! Het was maar een derderangs artiest,” verzekerde Smith. „By the way, sheriff, waar kan ik doc Nolan vinden?”
„Hij kreeg je toch niet te pakken, eh?” vroeg de sheriff opnieuw terwijl hij Smith van boven tot onder bekeek.
Smith lachte.
„Nee, neem dat nou van mij aan!”
„Doc Nolan... wel, als hij thuis is kun je ’m vinden aan het eind van de straat... links... huis naast de zadelmakerij...!”
„Thanks!”
Smith zwaaide zich in het zadel, liet zijn paard keren en reed langzaam aan, zich ervan bewust dat hij een prachtig doelwit vormde als de schutter het in zijn hoofd mocht halen het nog eens te proberen.
Zijn voorspelling aan Andy was nog vlugger uitgekomen dan hij had verwacht.
De zaak kwam in beweging en dat kon alleen maar gunstig zijn.
Het huis van doc Nolan lag iets van de weg af en Smith stond op het punt zijn paard daarheen te richten toen hij een man uit de richting van het huis zag komen.
Ondanks de duisternis herkende hij hem. Het was Nick Burke, die blijkbaar ook een bezoek aan de dokter had afgelegd.
Hij reed langzaam verder, zich afvragend of Burke ook hem herkend had.
Toen hij even later omkeek was Burke uit het gezicht verdwenen en hij liet zijn paard keren en reed naar het huis van Nolan.
Doc Nolan was klein en parmantig, met pientere oogjes onder een bos warrig grijs haar dat ook zijn voorhoofd grotendeels bedekte.
Met zijn borst vooruit en zijn hoofd achterover, keek hij Smith aan.
„Wat kan ik voor je doen, cowboy?” vroeg hij op afgebeten toon.
„Voor mij niets, doc,” antwoordde Smith lijzig, „maar je zou me kunnen vertellen hoe het met Ross Eaton gaat.”
„Een vriend van hem?”
„Why, no! Ik ben meer een vriend van de man die hem neergeschoten zou hebben!”
„Dan heeft je vriend geluk! Eaton komt er wel bovenop! Dat soort is zo taai als bokkenleer!”
„Waar werd hij geraakt?”
„Schouder! Miste de long op een haar! Nog iets wat je wilt weten, cowboy?”
„Yeah. Heb je de kogel gevonden?” „Nee. Is er gladjes doorheen gegaan!”
„Was het een wond die door een pistoolschot veroorzaakt werd?”
De dokter trok verbaasd zijn wenkbrauwen op.
„Hoe bedoel je?”
„Zou het ook een geweerkogel hebben kunnen zijn? Een kogel uit een buks... een Winchester bijvoorbeeld?”
Doe Nolan aarzelde even met zijn antwoord.
„Ze hebben me verteld dat de jonge Jefferson met een pistool geschoten heeft!” zei hij toen.
Smith glimlachte.
„Dat was niet wat ik vroeg,” mompelde hij.
„Wel, cowboy, er zijn misschien dokters die zouden zeggen dat die wond veroorzaakt werd door een geweerkogel. Maar zo ben ik niet! Ik heb me laten overtuigen dat het een kogel uit een pistool moet zijn geweest. Maar ik word al een dagje ouder! Nog iets van je dienst?”
„Wat zou je de jury vertellen?”
„De waarheid!”
„Niemand kan meer verlangen,” mompelde Smith. „Wel, good night, doc!”
De deur ging dicht en Smith klom peinzend op zijn paard.
Doc Nolan had zich wel op de vlakte gehouden, maar hij had toch laten doorschemeren dat het vermoedelijk eerder een geweerkogel dan een kogel uit een pistool was geweest, die Eaton getroffen had.
Het zou niet eenvoudig zijn om het te bewijzen maar het was toch goed om het te weten.
Terwijl hij zijn paard in draf zette met de bedoeling om naar de ranch terug te rijden, veranderde hij plotseling van gedachte en besloot nog een kop koffie te gaan drinken in Mac Grady’s Saloon.
Vermoedelijk zou het neerschieten van Ross Eaton bij de vele bezoekers wel een van de onderwerpen van gesprek zijn en het kon van belang zijn om eens te horen hoe men erover dacht.
Aan het hek voor de saloon stonden nog een aantal paarden vastgebonden. Smith zette Blackie erbij en stapte even later door de half hoge klapdeuren de gelagkamer binnen.
Het was er minder druk dan hij had verwacht. Aan de pokertafel zat een viertal mannen te kaarten. In een hoek zaten nog enkele gasten bij elkaar. Aan de tapkast waren een drietal cowboys in een luidruchtig gesprek gewikkeld, terwijl een wat oudere man, kennelijk een inwoner van Gunsmoke, tegen de tapkast stond geleund met een glas bier in zijn hand.
Smith stelde zich naast hem op en bestelde een kop zwarte koffie aan de man achter de toog, die vermoedelijk Mac Grady was.
De man met het glas bier, om een praatje verlegen, keek hem nieuwsgierig aan en zei toen, op gemoedelijke toon:
„Jij bent een vreemdeling hier, niet?”
„Yeah!”
„Dacht ik al! Ken de meeste gezichten wel hier uit de omgeving. Ik ben Gil Hock, de wapensmid hier in Gunsmoke!”
„Mijn naam is Smith... Steve Smith...”
„Glad to know ye,” zei Hock.
Hij dronk van zijn bier en veegde met de rug van zijn hand het schuim uit zijn snor.
„Het is hier rustig vanavond,” merkte hij op terwijl hij zijn blik langs de bezoekers liet gaan. „De grootste druktemakers zijn al vroeg verdwenen. Vermoedelijk naar de Palace gegaan...”
Hij zweeg plotseling toen door de draaideuren twee mannen binnenkwamen.
De eerste was Ed Linco die een ogenblik in de deuropening bleef staan en met een nors, laatdunkend ge zicht de gelagkamer overzag.
De man die met onzekere pas achter hem aan kwam zag er uit als een worstelaar. Op zijn machtig lichaam zat een korte stierennek met daarboven een klein, rond hoofd met kort, borstelig rood haar. De man had al aardig wat gedronken en hij zag er verhit uit. De kleine berenoogjes richtten zich op de barman en met luide, hese stem bestelde hij gin terwijl hij Linco volgde naar een tafeltje langs de kant.
Gil Hock keerde hen de rug toe en zei zachtjes: „Dat zijn er twee om voor op te passen, Smith!” „Wie zijn dat?”
„De kleine is Ed Linco en hij is zuiver vergif. Vervloekt vlug met een pistool. Heb ’m er vandaag twee verkocht. De ander is Hal Barnes. Hij is zo sterk als een os en heeft het humeur van een ratelslang. Cowboy op de Triangle. Heeft de pest in omdat ze z’n kameraad Ross Eaton hebben neergeschoten! Je hebt van die schietpartij gehoord?”
Smith keek hem van terzijde aan.
„Ik verblijf op de Flying J!” antwoordde hij zachtjes, op een toon die alles verklaarde.
Hock knikte langzaam en dronk zijn glas leeg. Met een handbeweging verzocht hij de barman om het nog eens te vullen.
„Begrijp niet wat Andy Jefferson kan hebben bezielt,” mompelde hij. „Young Andy is niet het type om iemand in de rug te schieten!”
„Misschien deed-ie het ook niet,” opperde Smith. Hock staarde peinzend naar zijn glas.
„Ik stond erbij toen Doc Nolan de wond van Eaton onderzocht,” zei hij toen, „en het leek mij eerlijk gezegd geen wond die door een kogel uit een Colt veroorzaakt was.”
Hij keek Smith van terzijde aan.
„Ik ben een beetje een expert in die dingen. Weet precies wat een kogel uitvoert, als hij wordt afgeschoten,” legde hij uit.
„Ik heb het nog gezegd tegen Tom Gleason en die was het eerlijk gezegd met me eens! Maar je kunt er natuurlijk nooit zeker van zijn!”
„Wat vond doc Nolan ervan?”
„Nolan is een typisch mannetje die z’n mond niet voorbijpraat, zoals ik misschien weleens doe! Maar ik durf te wedden dat hij er ook zo z’n eigen gedachten over heeft!”
„De kogel is niet gevonden?”
„Nee, en dat is ook al zo iets! Van die afstand zou een kogel uit een pistool zeker niet door Ross Eaton zijn heen gegaan!”
„Jij gelooft dus dat het een geweerkogel was?”
Hock knikte zeer beslist.
„Het zou me verbazen als het anders was, Smith,” antwoordde hij.
Smith roerde enkele ogenblikken zwijgend zijn koffie.
Toen klonk plotseling de hese stem van Hal Barnes achter hen:
„Zeg, Gil Hock, ben jij die vent die de hele stad rondbazuint, dat die vervloekte schooier Jefferson, Ross niet heeft neergeschoten?”
Hock en Smith keerden zich langzaam om.
Barnes stond een paar meter van hen vandaan, wijdbeens, zijn rode hoofd agressief naar voren gestoken, zijn kleine drankoogjes uitdagend op de wapensmid gericht.
Deze schudde het hoofd.
„Dat heb ik niet gezegd, Hal,” antwoordde hij rustig. „Ik geloof alleen niet dat de wond van Ross door een pistoolkogel veroorzaakt is. Ik denk eerder dat het een kogel uit een geweer is geweest.”
„Oh... denk jij dat,” gromde Barnes terwijl hij een stap dichterbij kwam. „Nou, dat komt dan op hetzelfde neer want Jefferson had een geweer bij zich!”
Gil Hock haalde de schouders op hetgeen Barnes nijdig maakte.
Zijn grote hand greep het vest van de wapensmid beet en hij trok de man naar zich toe.
„Het is een leugen, see,” grauwde hij. „Een grote, vervloekte leugen! Die jonge hellehond schoot mijn vriend Ross neer, see! In zijn rug... In zijn rug nota bene!”
Hij liet Hock los en spreidde zijn grote handen voor zich uit.
„Als ik hem ooit in deze handen krijg, dan scheur ik hem in stukken! Dan blijft er niks van hem heel! Dat geldt voor iedereen die het voor hem opneemt, see! Voor jou ook, Hock, als je doorgaat met leugens te verkopen...!”
Hij wendde zijn van woede vertrokken gezicht naar Smith.
„En voor jou, vreemdeling! Ik hoor dat je een vriend bent van die kleine schurk! Laat me je dan vertellen dat het een doodgewone, vuile moordenaar is, die vriend van jou!”
„Ik weet hoe je erover denkt,” antwoordde Smith rustig. „Maar Ross Eaton is niet dood en hij zal wel blijven leven als ik goed gehoord heb. Er is dus geen sprake van een moordenaar!”
„Da’s niet de schuld van die vriend van jou!” snauwde Barnes. „Hij probeerde hem te vermoorden! Schoot hem in z’n rug, see! Daar...” hij wees met een smerige wijsvinger naar zijn tafeltje, „Ed Linco daar zag dat-ie het deed!”
Linco, die, met een boosaardig lachje om zijn dunne lippen, het optreden van zijn vriend had gevolgd, kwam langzaam overeind, haakte zijn duimen in zijn gordel en liep naar de tapkast, zijn ogen op Smith gericht.
Op enkele meters afstand bleef hij staan, een laatdunkende uitdrukking op zijn gezicht.
„Ik hoop voor jou, vreemdeling,” zei hij zacht, „dat je daar niet aan twijfelt!”
Smith wist wat er komen ging. Linco was op een afrekening uit en welk antwoord Smith ook gaf, het zou altijd het verkeerde zijn.
De cowboys aan de tapkast hadden hun gesprek gestaakt. De pokerspelers hadden hun kaarten neergelegd en lieten hun tafeltje, dat in het schootsveld lag, in de steek.
„Wel, wat heb je te zeggen, stranger?” kwam opnieuw de stem van Linco, zacht en uitdagend.
Smith keek hem flauw glimlachend aan.
„Misschien heb je het niet duidelijk gezien?” opperde hij.
Linco’s ogen werden smalle spleetjes.
„Wil je soms beweren dat ik een leugenaar ben?”
„Niet zolang ik het niet zeker weet!”
Linco deed een stap naar voren en op zijn magere gezicht lag een tartend grijnslachje.
„Je bent wat bang uitgevallen, niet? Misschien ben je zelfs wel een lafaard!”
Smith lachte kort.
„De tijd dat ik bang was voor kerels zoals jij, is lang voorbij!” zei hij, hard en duidelijk.
Het gezicht van Linco verstrakte. Zijn diepliggende ogen waren met een dodelijke haat op Smith gericht.
„Je vraagt erom, vreemdeling,” fluisterde hij toonloos. „Nu zul je het ook krijgen! Grab your gun...!!”
Nog voor hij de woorden geheel had uitgesproken, kwam Smith in actie.
Met één stap overbrugde hij, razendsnel, de afstand die hem van de kleine gunfighter scheidde en eer deze zijn pistool geheel uit de holster had, dreunde Smith’s vuist, waarin alle kracht van zijn gespierde lichaam gebundeld scheen, neer op de kaak van zijn tegenstander...
Linco tuimelde ruggelings achteruit alsof hij een trap van een muilezel had gekregen, maar slaagde er in, al vallende, zijn Colt te voorschijn te halen...
De dreunende knallen van de pistoolschoten vulden de gelagkamer... de grote, al gebarsten spiegel achter de tapkast, kwam in brokken naar beneden... Linco’s pistool vloog uit zijn hand en gleed weg over de vloer terwijl de kleine man om en om rolde en tenslotte onbeweeglijk bleef liggen tegen een van de ruwhouten pokertafels.
Het gebeurde in fracties van seconden en eer Smith zich van de aanval had hersteld, wierp Barnes zich plotseling, met een gebrul van woede, op hem.
Smith voelde de grote handen om zijn keel en, terwijl ze samen tegen de grond gingen, haalde hij, met een wilde beweging, uit met zijn pistool...
De zware loop beukte neer op de gladde schedel van Barnes wiens greep verslapte...
Smith bevrijdde zich van de grote harige handen en rolde het zware lichaam dat half op hem lag, van zich af.
Hijgend kwam hij overeind.
De gelagkamer was plotseling vol lawaai en stemmen, nu de spanning gebroken was en Smith voelde de hand van Gil Hock op zijn schouder.
„Dat was goed werk, cowboy!” verzekerde de wapensmid enthousiast. „Ik was zo bang als de dood, eerlijk gezegd, want ik dacht dat je tegen Linco geen schijn van kans zou hebben... Maar je was groots! De manier waarop je...”
„Wat is hier gebeurd?”
Bij de ingang van de gelagkamer stond sheriff Ames, zijn pistool in de hand.
„Put away that gun, Smith!” snauwde hij en Smith, die nog steeds zijn vuurwapen in de hand had, liet het langzaam in de holster glijden.
Ames stapte naar binnen en zijn blik gleed van Barnes naar Linco.
„Wat is er gebeurd?” herhaalde hij met stemverheffing.
„Maak je niet zenuwachtig, Bert,” kwam de rustige stem van Gil Hock. „En steek die zesschieter maar weg. Linco en Barnes probeerden de kachel aan te maken en dan loop je altijd het risico dat je je vingers brandt!”
Barnes kreunde zachtjes maar Linco lag nog onbeweeglijk.
Een van de kaartspelers was bij hem neergeknield om een onderzoek in te stellen.
„Is hij dood?” vroeg Ames scherp.
De cowboy kwam langzaam overeind en schudde het hoofd.
„Niet dood,” verklaarde hij, „maar het is wel een geval voor doc Nolan. Twee kogels door z’n arm en als ik ’t goed gezien heb, heeft-ie ook nog een gebroken kaak!”
Hij keek vol ontzag naar Smith, terwijl de rest van de mensen er mompelend over begon te praten.
„Je hebt ’m lelijk te pakken gekregen, stranger!”
zei hij. „Jij weet hoe je met een zesschieter moet omgaan!”
„Laat iemand Nolan gaan waarschuwen,” verzocht Ames terwijl hij zich met een ontevreden gezicht tot Smith wendde.
„Ik kan niet zeggen dat me dit aanstaat,” zei hij gemelijk. „Dit is altijd een rustig stadje geweest maar nauwelijks ben jij hier...”
„Dat is niet fair, Bert,” viel Hock hem verontwaardigd in de rede. „This fellow Smith hier kon er niks aan doen. Barnes en Linco zochten ruzie, dat kan iedereen hier getuigen! Linco wou persé laten zien hoe goed-ie wel was! Wel, hij was niet goed genoeg en hij mag verdraaid van geluk spreken dat-ie het er nog levend heeft afgebracht! Je kunt de schuld niet op Smith schuiven!”
De woorden van Hock kregen bijval van enkele bezoekers en Ames gaf zich, zij het wat onwillig, gewonnen.
„All right,” zei hij nors. „Laten we het er dan op houden dat Smith geen schuld heeft. Maar in elk geval is hij de aanleiding geweest en je kunt ervan op aan dat de jongens van de Triangle, als ze er achter komen, een hoop herrie zullen komen schoppen. Barnes is een van hen en de meesten zijn met Linco bevriend. En ik kan op het ogenblik geen gedonder gebruiken, see. Ik heb al zorg genoeg met Jefferson! Ik sta overal alleen voor en als een stel kerels het in hun kop halen om Jefferson uit de cel te halen en het recht in eigen hand te nemen, is het de vraag of ik het kan voorkomen! Als ik je een goeie raad mag geven, Smith, smeer ’m en laat je hier de eerstkomende dagen niet meer zien. ’t Zal de rust ten goede komen!”
„Je kon Jefferson beter voorlopig op vrije voeten stellen, sheriff,” stelde Hock voor. „Heel wat mensen hier geloven beslist niet dat Andy op Ross Eaton geschoten heeft.”
„Klets niet!” snauwde Ames. „Je weet dat ik dat niet kan doen! Zo gauw als ik judge Hollow te pakken kan krijgen, komt de zaak voor en dan moet de jury het maar uitmaken! Dan kan ieder z’n woordje doen! Tot zolang blijft hij in de cel!”
„Als je hem tenminste vast kunt houden, sheriff!” „Dat zal ik in elk geval proberen!” bromde Ames. „En let wel, als het me niet lukt, is het mijn schuld niet!”
„Je kunt altijd op een aantal van ons rekenen,” verzekerde Hock.
Ames snoof verachtelijk.
„Als het te laat is!” bromde hij.
Hij wendde zich opnieuw tot Smith.
„Je hebt gehoord wat ik gezegd heb, en als je je er niks van aantrekt en er komen moeilijkheden...”
„Ik zal zien wat ik er aan doen kan, sheriff,” antwoordde Smith lijzig, „maar ik kan je niks beloven!” De komst van doc Nolan, gevolgd door enkele nieuwsgierigen, onderbrak het gesprek.
De sheriff wendde zich tot Nolan en Hock zei zachtjes: „Laten we naar mijn huis gaan, Smith. Mijn vrouw zet een goeie kop koffie en we kunnen daar nog even praten...”
„Wat denk je van Bert Ames, onze sheriff?” vroeg Hock, toen ze in zijn huiskamer achter een kop koffie zaten.
Smith trok peinzend de wenkbrauwen op.
„Ik kan er niet goed hoogte van krijgen,” antwoordde hij. „Maar wat-ie zei, beviel me niet erg!”
„Je bedoelt... dat ze Andy weleens uit de cel zouden kunnen halen voordat de rechtszitting plaatsvindt...?”
„Yeah! Het leek erop alsof Ames zich al bij voorbaat aan het vrijpleiten was, voor het geval dat het zou gebeuren! Weet je, Gil, ik heb het gevoel dat het inderdaad zal gebeuren! En spoedig! Heb je gehoord dat Andy’s vader is verdwenen?”
„Ik heb er bij geruchte iets over vernomen, Steve.”
„Laat me je dan ’t verhaal vertellen, Gil,” vervolgde Smith. „Dan weet je ook waar ik sta in deze geschiedenis!”
Smith zette in het kort de situatie uiteen en Gil Hock luisterde aandachtig.
„Zo liggen dus de kaarten, Gil,” besloot hij. „En als je het mij vraagt, dan geloof ik, dat ze Andy te pakken willen krijgen om op die manier druk op z’n vader te kunnen uitoefenen. Daarom geloof ik ook dat die schietpartij waarbij Andy betrokken is, doorgestoken kaart is! Het is niet de bedoeling dat Andy veroordeeld wordt. Het is de vraag of er voldoende bewijs zal kunnen worden aangevoerd! Nee, Andy zal op een of andere manier uit de cel worden gehaald en het zou me niet verbazen, als ’t er naar uit zal zien dat de Flying J er de hand in heeft gehad!”
Hock knikte.
„Denk je dat sheriff Ames in dit spelletje meespeelt?” vroeg hij.
„I don’t know! Wat denk jij ervan?”
Hock schonk de koppen opnieuw vol.
„Ames is een wat vreemde figuur,” legde hij uit. „Het is geen goeie sheriff... ook geen slechte wat dat betreft. Gunsmoke is een rustig stadje en de sheriff heeft er geen moeilijke taak. Ik weet niet of Nick Burke hierbij betrokken is. In elk geval zijn Burke en Ames goeie vrienden. Als de sheriff soms een paar dagen weg is, kun je hem gegarandeerd wel bij Burke vinden!”
Hij streek met zijn duim langs zijn snor en schudde het hoofd.
„Heb er geen idee van,” bekende hij.
„Wie is Dud Monroe? Is hij weleens hier in de stad geweest?”
„Niet dat ik weet. Het schijnt een bandiet te zijn die ergens z’n hoofdkwartier heeft in de bergen. Hij schijnt er een bende op na te houden die zich bezig houdt met cattle rustling en die aard van dingen maar we horen er hier niet veel van!”
„I see! Wel, Gil, dan rij ik maar weer eens aan!” zei Smith terwijl hij opstond. „Het is plezierig je ontmoet te hebben!”
Gil Hock keek hem vaderlijk aan.
„Steve, wanneer je in de stad bent... of... eh... in moeilijkheden zit, dan kun je hier altijd terecht. Je kunt op mij rekenen! En als je denkt dat ik kan helpen, dan kun je altijd een beroep op me doen! Intussen zal ik m’n ogen openhouden... voor het geval er iets te ontdekken is dat belangrijk kan zijn!” „Dank je Gil!” antwoordde Smith en ze scheidden met een handdruk.