HOOFDSTUK 6
De laatste lancering
Zeventig mijl uit de kust van Kahuwa, ten noorden van het eiland, vloog een oude Engelse Sunderland vliegboot laag over de golven. De motoren gromden goedmoedig. Het toestel vloog zo laag, dat de romp de golven bijna raakte. De Sunderland kwam uit Hong Kong en was aan Sectie-3 beschikbaar gesteld door het Engelse gouvernement. Het vervoerde twee passagiers, Marco Spinelli en Barbara Bright.
In de Euro-5 wachtte men op de komst van het tweetal. Spinelli had doorgegeven, dat hij in Hong Kong niets meer te zoeken had en dat hij er zelf bij aanwezig wilde zijn, wanneer men voet op Kahuwa zette. Ook zijn assistente was van de partij.
De Euro-5 dobberde op de golven. Dat wil zeggen, alleen het bovenste gedeelte van het voordek kwam boven het water uit. Basje Goris zat als uitkijk bij het hangarluik. De andere bemanningsleden zaten mismoedig bij elkaar in de kamer van Peter de Vos. De stemming was gedrukt. Het verlies van Jef Devoort en George Minco had hen erg aangegrepen. Nog nooit tijdens hun avontuurlijk bestaan waren er bemanningsleden gesneuveld. Ze wisten, dat het vroeg of laat kon gebeuren, maar nu het zo ver zou kunnen zijn voelde iedereen een smart, die doorvrat tot in hun diepste binnenste.
Er werd bijna niet gesproken. De Vos ondernam geen pogingen om hen op te beuren. Iedereen moest zijn eigen verdriet om het verlies verwerken. Ook hijzelf leed eronder.
„Daar komt de Sunderland,” schreeuwde Basje Goris door het openstaande luik. Zijn stem galmde door de liftkoker. Ze konden hem horen, zonder dat hij gebruik maakte van de radio.
De Vos stond op en ging naar de hangar in gezelschap van Hans Weiss. Zij vormden het comité van ontvangst.
Log en lui daalde de Sunderland neer op de golven en voer naar de Euro-5. Met een rubberboot werden Spinelli en Barbara Bright naar de Euro-5 getrokken.
„Hallo... daar zijn we dan!” sprak Marco Spinelli joviaal. „Ik heb een Franse volmacht om het eiland te betreden. Wat zeggen jullie daarvan?”
„Marco,” zei De Vos, „ik ben erg blij je weer te zien en ik ben blij met die volmacht, maar doe alsjeblieft niet te uitbundig want we zijn momenteel niet in de stemming.”
„Jef en George?” vroeg Barbara Bright. „Ja.”
Terwijl de Sunderland grommend weer het luchtruim koos, leidde De Vos zijn twee gasten over de stalen trap naar beneden. De begroeting van de bemanning was niet al te luidruchtig, maar toch verheugde men zich erop dat ze eindelijk toestemming hadden gekregen om het eiland te betreden.
„Een soort huiszoekingsbevel,” sprak Barbara Bright, trachtend de stemming wat op te beuren. Maar niemand lachte. De meesten vonden dat Barbara Bright zo maar een vreemde eend in de bijt vormde. Men wist niet goed wat men met haar aan moest... Basje Goris stond grootmoedig zijn kamer aan haar af en zei, dat hij wel bij Manfred Blohm zou slapen.
Peter de Vos vertelde wat hen allemaal was overkomen. Marco Spinelli wist het allemaal al, maar luisterde toch scherpzinnig toe. Toen hij klaar was, vroeg hij: „Is er nog iets nieuws ontdekt over die Simpson, die filmacteur? Hij is een van de weinige houvasten, die we hebben.”
„Niet veel bijzonders,” antwoordde Spinelli. „Maar een ding is erg belangrijk.”
Hij zweeg even. Alle mannen keken op. Wat had Sectie-3 ontdekt?
„We hebben nauwkeurig nagegaan welke contacten hij had, toen hij nog in Hollywood woonde.”
„Maffia?” vroeg De Vos.
„Nee, nee... in het geheel niet. Het is veel interessanter... Een jaar voordat hij Amerika verliet heeft hij verscheidene keren bezoek gehad van een Duitser, een zekere doktor Otto Steinmann.”
De mannen keken hem nog steeds verwachtingsvol aan. De naam zei hen niets.
„Wat belangrijk is,” vervolgde Spinelli, „die bezoeken hadden een beetje een geheimzinnig karakter. In feite vonden ze in het geheim plaats. Simpson dacht, dat niemand er iets van wist.”
„Hoe hebben jullie dan ontdekt, dat hij bezoek van die Duitser kreeg?” vroeg Hans Weiss.
„Omdat die meneer Steinmann gevolgd werd door de F.B.I. De F.B.I. heeft ons de nodige inlichtingen gegeven.”
„De F.B.I. ? Had Steinmann dan iets met de Amerikaanse onderwereld te maken?”
„Nee, dat niet. Maar hij was afkomstig van de NASA. Hij had daar zijn ontslag genomen, vrijwillig. Voor alle veiligheid worden mensen, die vrijwillig ontslag nemen, een tijdje goed in de gaten gehouden. Zo werken ze daarginds nou eenmaal. Ze zijn erg bang voor spionage.”
„De NASA...” sprak De Vos in gedachten. „Weet je toevallig ook, bij welk project hij in het bijzonder betrokken was, toen hij nog in dienst van de NASA was?”
„Jazeker... Het Polaris-project! Hij was een van de hoofdingenieurs.”
„Wel allemachtig... !” riep Peter de Vos. „Nu begin ik de samenhang te zien! Een ruimtevaart-deskundige!”
„Inderdaad,” sprak Barbara Bright. „Wij waren net zo verrast als u, captain. Ik neem aan, dat we nu gauw voet op het eiland zullen zetten.”
„Jazeker... Maar we laten ons niet door ons enthousiasme meeslepen! We zullen eerst het eiland verkennen, voordat we al onze krachten inzetten. Die verkenning kan nog vannacht plaats vinden. Basje...”
„Present, chef!” zei Basje Goris.
„Het is weer zo ver. Jij kent het eiland al zo’n beetje. Vannacht ga je weer een uitstapje maken, samen met mij. Iedereen op zijn post nu... De koers ken je al! Kahuwa is het doel!”
„Laten we hopen,” zei Pietro Germani zacht, „dat Jef en George daar zijn. Het blijft mogelijk, nietwaar, chef? Het blijft mogelijk.”
„Ja, inderdaad,” mompelde De Vos. „Het blijft mogelijk.”
Op datzelfde moment zaten Jef Devoort en George Minco op een goed verend bed in een kleine maar goed ingerichte kamer zachtjes te overleggen. Ze hadden onderdak gekregen in de bungalow. Elke hoek en elk plekje van de kamer hadden ze doorzocht, speurend naar microfoons. Maar ze hadden niets gevonden. Wel werden ze bewaakt. Als ze de kamer af wilden, moesten ze eerst kloppen, waarop de deur van buitenaf werd geopend.
„Een ding is zeker,” fluisterde Jef. „De Euro-5 komt hierheen! Dit is het enige vaste punt op de hele aarde, waar ze iets meer te weten kunnen komen! Laten we er in hemelsnaam goed voor zorgen, dat we onze mond niet voorbij praten. Het woord Euro-5 mogen we niet gebruiken.”
„Zouden we naar buiten mogen?” vroeg Jef zachtjes.
„Dat kunnen we proberen,” meende George. Hij stond op en klopte op de deur, die prompt werd geopend.
„We willen graag een wandeling maken, buiten,” zei George. „We worden doodziek van al dat binnenzitten. Kunnen we naar buiten?”
„Even vragen,” sprak hun bewaker, die een pistool in de hand had doch het wapen niet op Jef en George gericht hield. Hij belde met Simpson en tot verwondering van het tweetal sprak hij even later: „Het is goed... Ga maar...”
„Okay,” zei George zo gewoon mogelijk.
Tot hun eigen verbazing liepen ze even later langs het strand. Wel tien keer hadden ze omgekeken om te zien, of ze gevolgd werden, maar kennelijk werden ze niet geschaduwd.
„Onbegrijpelijk,” meende George. Maar Jef antwoordde: „Misschien begrijp ik het wel... Steinmann wil ons immers behandelen als medewerkers. Hij wil ons een kans geven te bewijzen, dat we medewerkers zijn! Hij viert de touwtjes af en toe. Bovendien... hij weet, dat we het eiland toch niet afkunnen. Eigenlijk loopt hij geen risico.”
„Waarom laat hij ons dan in die bungalow bewaken?” vroeg George.
„Omdat we in die bungalow op onderzoek zouden kunnen gaan en misschien zelfs zouden kunnen proberen mr. Simpson buiten gevecht te stellen.”
Ze waren bij de steiger. De kisten met tin stonden er nog steeds. Ze keken uit over de zee.
„Daar moet de Euro-5 ergens zijn,” sprak George. „Stel, dat het inderdaad zo is... Stel, dat De Vos besluit een paar man hierheen te sturen, waar zouden ze dan aan land gaan?”
„Daarginds, bij de lagune, waar wij ook aan land gegaan zijn. Basje kent die omgeving al. Hij was immers bij ons.”
Ze keken elkaar aan.
„Wel?” vroeg George.
„Ik geloof, dat we ons wandelingetje maar eens moesten voortzetten in de richting van de lagune,” zei Jef Devoort.
„We kunnen het niet te lang maken, Jef... Je weet, dat Steinmann ons om elf uur verwacht voor de eerste kennismaking met de lanceerinrichting.”
„Ja... laten we daar maar rekening mee houden. We kunnen Herr Doktor niet laten wachten. Kan die vent overigens geen geschikter uur uitzoeken voor die bezichtiging? Elf uur ’s avonds! Het is niet normaal.”
„Hij wil denkelijk eerst uitrusten,” meende Jef.
Een kwartier later zaten ze bij de kabbelende golfjes van de lagune, uitkijkend naar de donkere zee, die fluorescerend oplichtte. Het was een schitterende tropische avond.
„Prachtig weer om aan land te komen,” zei George. Hij keek weer eens om te zien of er zich misschien iemand in hun nabijheid ophield. Ze waren alleen.
„Tjonge... wat een vertrouwen, wat een vertrouwen,” mompelde George sarcastisch. „Stel je voor, dat er nu enkele mannen van de Euro-5 aan land kwamen. Dan konden we ze ontmoeten zonder dat er een vuiltje aan de lucht was.”
„Logisch,” antwoordde Jef. „Ze weten hier niet, dat ze nog bezoek kunnen ontvangen. Ze denken, dat ze met het neerhalen van die helikopter niet meer bang hoeven te zijn voor...”
Hij zweeg abrupt.
„Wat heb je?” vroeg George.
„Ach niks... ik dacht een ogenblik dat ik...”
Wat dacht je?”
„Dat ik iets zag op de golven. Het is natuurlijk verbeelding De wens is de vader van de gedachte! Ze zouden hier aan land moeten komen, over de koraalrichel daarginds en dan... deksels George... vergis ik me nou of...”
George wendde zijn scherpe ogen in de richting van de lagune. Van opwinding sprong hij omhoog.
„Dat zijn ze!” sprak hij hees. „Het bootje... alle mensen, dat zijn ze! Daar komen ze aan! Twee mannen liefst en ik... ik verwed er alles onder dat Bas Goris er bij is!”
Van opwinding begon hij zelfs te springen, zo opgewonden, dat Jef hem terug moest drukken in het zand, zeggend: „Wil je met alle geweld de aandacht trekken? Kijk goed achter je! Jij hebt de scherpste ogen van iedereen in de Euro-5. Zit er achter ons iemand, ja of nee?”
George kwam weer tot zichzelf en bekeek de donkere achtergrond goed.
„Volgens mij is er niemand.”
„Okay.”
Het rubberbootje was al bijna bij het strand. Jef en George bleven zitten achter een omgevallen palmboom, die door het zeewater was aangetast en daarom het leven erbij ingeschoten had. Ze zagen, hoe een van de mannen overboord sprong en wadend door het water de boot achter zich aantrok. Het was inderdaad Basje Goris. Basje nam er alle tijd voor. Nauwkeurig bekeek hij het strand, tot aan zijn knieën in het water staand. Dan meende hij, dat de kust vrij was. De andere man sprong nu ook in het water en samen trokken zij het rubberbootje het strand op.
Nu liet Jef zich horen. Hij spitste zijn lippen en floot een bekend Hollands deuntje. Hij zag, hoe Basje en de andere man in het water verstijfden. Inwendig moest Jef lachen. George grinnikte zelfs hardop. Opnieuw floot Jef. Dan lieten ze zich zien, langzaam omhoog komend, de armen hoog boven hun hoofden. Zo liepen ze naar het water. Jef zag nu, dat de tweede man uit het bootje Peter de Vos in eigen persoon was.
„Hallo,” zei hij.
„Wel alle... driedubbel overgehaalde stangapen, uilen, bosgorilla’s, wel alle... alle...” Basje Goris stond in het water naar woorden te zoeken zonder ze te vinden. Hij was volkomen verbouwereerd. Ook Peter de Vos had het een ogenblik te kwaad. Hij wist niet, hoe hij het had. Tot hij George Minco hoorde zeggen: „Als ik jullie was, zou ik daar niet blijven staan. Je kunt een kou vatten in dat water en bovendien schieten ze je pardoes voor je raap, als ze je daar vanuit het bos zouden zien staan.”
Snel waadden Bas en De Vos aan land. Ze vielen in de armen van Jef en George en stonden enkele ogenblikken lang te mompelen en te praten zonder de juiste woorden te vinden.
„We hielden er al rekening mee, dat jullie dood waren,” zei De Vos.
„Nee, zover is het nog niet,” sprak George. „Wij op onze beurt hielden er rekening mee, dat jullie vroeg of laat wel zouden komen opdagen. We hebben geluk, dat het vanavond al zover is!”
„Kom mee, naar de bosrand,” zei De Vos, die weer helemaal de oude was na de stormachtige begroeting. „Daar kan niemand ons zien. Kunnen jullie hier vrij rondlopen?”
„Ja, dat kunnen we tot onze eigen verbazing. Maar als ik je vertel wat we allemaal meegemaakt en ontdekt hebben, zullen jullie nog veel verbaasder zijn.”
Gezeten tussen de bomen vertelde Jef hun belevenissen. Aandachtig luisterde De Vos toe. Hoe verder Jef vorderde, hoe verbaasder de captain werd. Maar hij slaagde erin koel te blijven nadenken.
„Dus dat waren die idiote dreunen, die de Euro te verduren kreeg toen we bij het eiland onder water lagen te wachten,” constateerde Basje.
„Als ik dat geweten had, was ik niet zo bang geweest. Tjonge... ongelooflijk, ongelooflijk! Ze lanceren dus draagraketten naar boven, die een complete ruimteval vervoeren! Dat zou ik weleens willen zien.” „Die verdwenen vliegtuigen hebben nu onze aandacht niet meer,” zei De Vos. „We zullen nu eerst moeten denken aan die arme bliksems, die slaven... We moeten proberen ze levend uit handen van die Duitser te krijgen, voordat we hem zelf aanpakken. Misschien kunnen we gebruik maken van de sloep. Is die nog in tact?”
„Dat weet ik niet. Maar Steinmann had er wel heel veel belangstelling voor. Misschien heeft hij het hele ding al gedemonteerd om het te onderzoeken.”
„Tja...” mompelde De Vos nadenkend. Hij probeerde een goed aanvalsplan te ontwikkelen.
„Er is nog een belangrijk ding,” zei Jef. „Ze willen nog een keer een vliegtuig inpikken.”
„Wat?” riep De Vos, veel te luid eigenlijk. „Waarom heb je dat niet eerder gezegd?”
„Vergeten,” antwoordde Jef. Hij vertelde wat hij gehoord had.
„Het is de laatste keer dat Steinmann de ruimteval wil gebruiken,” vulde George aan.
„Vóór die tijd moeten we aanvallen,” sprak De Vos beslist. „We hebben geen tijd meer te verliezen. Het beste zou zijn, indien we ze van binnenuit zouden kunnen aangrijpen.”
„Hoe bedoel je dat?” vroeg Jef.
„De eerste aanval zou in hun eigen gelederen moeten beginnen. Ik bedoel... we zouden enkele van onze mannen naar binnen moeten kunnen smokkelen.”
„Infiltreren?”
„Ja. Dat zou een boel verwarring kunnen veroorzaken. Dan vallen wij van buitenaf aan, zeer snel, volkomen onverwacht. Die bende mag geen kans meer krijgen iets met de slavenarbeiders te ondernemen. Ze zouden in staat kunnen zijn hen te gebruiken als levende dekking of als gijzelaars. Dat mag niet gebeuren.”
„We zijn niet erg sterk!” sprak George. „Twaalf man...”
„Plus Marco Spinelli,” vulde Basje Goris aan. „En Barbara Bright. Die is ook aan boord maar daar hebben we natuurlijk niks aan.”
„Barbara Bright?” vroeg Jef verbaasd. „Verdraaid... die zouden we juist heel goed kunnen gebruiken! Er zijn enkele vrouwen in de grotten die voor het voedsel moeten zorgen. Barbara Bright zou zich kunnen verkleden. Ik denk wel, dat we haar naar binnen kunnen krijgen.”
„Het is gevaarlijk,” sprak De Vos.
„Wat gevaarlijk? Zij heeft toch ook een opleiding gehad van Sectie-1. Nou is ze in de gelegenheid het geleerde in de praktijk te brengen, zou ik zeggen.”
„Ja... Okay. Behalve Barbara kan Pietro Germani meekomen. Jullie moeten die twee naar binnen smokkelen. Dat wil dan zeggen, dat er vier personen van ons in hun vesting zitten. We houden dan nog tien man over om de aanval in te zetten. We gaan meteen terug om Barbara en Pietro te halen. Hier... deze pistolen kunnen jullie beter al bij je steken. Blijf hier op ons wachten. Tijdens de tocht overdenk ik wel, hoe we de zaak precies zullen aanpakken.”
„We kunnen hier niet blijven zitten,” zei Jef. „Als jullie terug zijn gekomen, stuur Barbara en Pietro dan meteen naar de bungalow. We zullen daar de zaak wel in de gaten houden. Er blijft licht branden achter het raam van onze kamer. Ze vinden ons wel.”
„Goed... Rustig maar... Tot straks.”
In alle opwinding dachten Jef en George er te laat aan, dat ze diezelfde avond nog door Steinmann naar de lanceerinstallatie gebracht zouden worden.
„We zijn niet op onze kamer, als ze vannacht komen,” sprak Jef geschrokken, toen het bootje al weer uit het gezicht verdwenen was.
„Ach... het voornaamste is, dat Barbara Bright en Pietro bij de bungalow zijn,” meende Jef, terwijl ze snel naar het gebouw terugliepen.
„Vannacht krijgen we wel de gelegenheid ze naar binnen te smokkelen.”
Zorgvuldig borgen ze hun wapens weg. Nu ze een pistool tot hun beschikking hadden, voelden ze zich heel wat veiliger.
In de hal van de bungalow stonden Otto Steinmann en Simpson op hen te wachten. Meteen veronderstelde Jef. dat er iets niet in orde was. Dat bleek ook inderdaad het geval te zijn, maar het was niet wat Jef verwacht had.
„Prachtig, dat we u niet hoeven te komen halen,” begroette Steinmann hen. „U hebt bewezen, dat u uit het goede hout gesneden bent, het hout dat ik nodig heb. Uw kamer wacht op u, heren.”
„Oh... we hebben ons gehaast omdat we meenden, dat we naar de lanceerinrichting zouden gaan,” antwoordde Jef. „Het is bijna elf uur en u had toch gezegd, dat we op dat tijdstip naar...”
„Ja, prachtig, ik houd van stiptheid en ik ben blij, dat u aan onze afspraak hebt gedacht,” zei Steinmann vlug. „Ik was inderdaad voornemens om u in alle rust onze inrichting te tonen. Er is echter iets tussen gekomen”
„Wat, als ik vragen mag?” vroeg George.
„We zouden overmorgen onze laatste buit binnenhalen,” zei Steinmann, „een Trident, zoals u weet. Maar het plan is veranderd. Er doet zich opeens een prachtige gelegenheid voor om een grotere buit te vangen. We nemen niet de Trident maar een militair toestel, een Hercules, vol Engelse soldaten, op weg naar Hong Kong. Dat zal evenwel morgenmiddag moeten gebeuren. Daarom hebben we de gehele nacht nodig om de ruimteval te demonteren en opnieuw startklaar te maken.”
Een ogenblik stonden Jef en George perplex. Dat was niet voorzien... En het was onmogelijk het Engelse luchtvaartcommando nog te waarschuwen.
„M... maar...” stotterde George, Jef aankijkend. Jef hield het hoofd koel. Hij deed, alsof de wijziging in de plannen hem zeer teleurstelde en dat was niet zo moeilijk, want hij voelde zich inderdaad teleurgesteld...
„Dan kunnen we dus alles van zeer nabij zien,” sprak hij. „We kunnen misschien zelfs de helpende hand bieden bij de voorbereidingen. Misschien hebt u niet zo veel deskundig personeel als u wel...”
„Ik heb personeel genoeg,” onderbrak Steinmann hem lachend. „Uw geestdrift vind ik schitterend, maar helaas moet ik u verzoeken vannacht in uw kamer te blijven. Vergeet niet, dat u zich nog niet mijn medewerkers mag noemen! Het karwei van vannacht is zeer delicaat en ik mag niet het risico lopen, dat er iets mis gaat. Bovendien zoudt u ons alleen maar in de weg lopen. Ik heb voldoende mannen tot mijn beschikking en iedereen heeft zijn aparte taak. U beiden wordt straks ingeschakeld bij een ander project. Met de lancering van de ruimteval zult u niets te maken hebben.”
„Toch willen we graag een kijkje komen nemen,” zei Jef. „Al is het maar zodra alles in gereedheid is gebracht. Kan dat? We zijn uiterst nieuwsgierig.”
„Wel...” Steinmann aarzelde. „Misschien. Mag ik u nu verzoeken naar uw kamer te gaan. Ik kan mij helaas niet langer vrijmaken.”
Simpson stond op de achtergrond ongeduldig van het ene op het andere been te wippen. Het was duidelijk, dat hij een bepaalde taak bij de lancering vervulde, zij het waarschijnlijk een vrij onbelangrijke.
Even later zaten Jef en George weer op hun bed. Er stond nu geen bewaker meer voor de deur, maar in de bungalow was in elk geval nog wel iemand aanwezig om zo nodig een oogje in het zeil te houden.
„Daar zitten we dan,” siste George, zodra ze alleen waren. „Verdraaid... alles loopt in de soep... We kunnen niet eens meer voorkomen, dat die militaire kist wordt gevangen! Konden we De Vos maar waarschuwen. Misschien lukt het, als Barbara en Pietro aan land komen.”
„Nee... dat kan niet... Die twee komen rechtstreeks hierheen, zoals is afgesproken. Basje vaart meteen weer naar de Euro-5 terug, zonder ergens op te wachten...”
„Wat moeten we dan doen?”
„Zouden we de lancering kunnen verhinderen?” vroeg Jef zich hardop af. „Ik heb expres de indruk gewekt, dat we er zo graag bij zouden zijn omdat we misschien ergens een kans zouden zien sabotage te plegen.”
„Dat zal moeilijk gaan,” zei George. „We kennen die installatie niet. Ik zou niet weten wat ik moest doen om te verhinderen, dat de raketten worden gelanceerd. Overigens... kunnen we de oorspronkelijke plannen voortzetten? Kunnen we morgen echt een grote aanval inzettend
„Ja... zeker wel. Het zal zelfs makkelijker zijn, omdat een groot aantal van de bendeleden afwezig is. Wanneer ze terugkomen, kunnen we ze mooi opvangen.”
Jef keek weer peinzend voor zich uit.
„Een ding bezwaart me,” sprak hij even later. „Dat we die Hercules nou niet kunnen redden... dat is jammer.”
„Ach wat... er gebeurt toch niets onherstelbaars met de inzittenden,” sprak George. „Laten we maar wachten op de komst van Pietro Germani en de Engelse juffrouw. We moeten ze netjes ontvangen. Ik ben benieuwd welke instructies De Vos ze heeft meegegeven.”
Het tweetal, dat vanaf de Euro-5 was gekomen, meldde zich precies op tijd, hoewel ze er geruime tijd over gedaan hadden om bij de bungalow te komen. Sluipend door de struiken hadden ze het gebouw weten te bereiken, nadat ze een reserve rubberboot nabij het strand hadden verborgen. Niemand had hen gezien. Waarschijnlijk waren de bewoners te druk bezig met de voorbereidingen van de onverwachte lancering.
Zachtjes werd er op het raam getikt. Maar dat was hermetisch gesloten en voorzien van dubbele ruiten. Jef beduidde het tweetal, dat ze via de hal naar binnen zouden moeten. Jef en George hadden al afgesproken, hoe dat in zijn werk moest gaan.
George stapte doodgemoedereerd de kamer uit en liep door de gang naar de keuken. Degene, die zich daar bevond, kwam al te voorschijn. George had ervoor gezorgd, dat hij goed te horen was. Het was dezelfde kerel, die overdag voor de slaapkamerdeur had postgevat.
„Wat moet dat?” vroeg hij argwanend.
„Ik heb dorst,” zei George, naar de keuken stappend. „Ik kom eens zien, of er iets onder de kurk is.”
„Kalm aan,” gromde de ander maar George riep onversaagd: „Wat kalm aan! We zijn allebei in dienst van dezelfde baas. Gun jij één van je collega’s geen koele dronk? Eh... misschien is het goed voor je te weten, dat ik straks jouw meerdere wel eens zou kunnen zijn! Wij komen bij de staf van Steinmann, weet je?”
George duwde de kerel gewoon opzij en liep de keuken in, zoekend naar drank. Zoals hij verwacht had kwam de ander haastig achter hem aan, roepend: „Dat gaat zo maar niet! Jullie mogen niet zo maar door het huis lopen te banjeren! Dat is opdracht van Steinmann!”
En terwijl ze in de keuken liepen te ruziën, kwam Jef bliksemsnel uit de slaapkamer te voorschijn, rende naar de hal, opende de deur, liet Barbara en Pietro binnen en duwde hen zo vlug mogelijk voor zich uit naar de kamer. Ze waren net binnen, toen ook George weer verscheen met een fles druivensap in zijn arm.
„Goedenavond!” zei hij, zijn buit tonend. „Beter spul was niet voorhanden. Welkom hier!”
Ze bekeken Barbara Bright eens goed, want ze hadden haar te voren nog niet gezien.
„Je lijkt me wel geschikt,” zei George onverbloemd. „Je moet ons dadelijk maar eens vertellen, wat de chef heeft opgedragen. Maar ik ben bang, dat wij eerst iets te vertellen hebben.”
Jef knikte bedenkelijk met zijn hoofd. Hij bekeek de kleding van Barbara en keek nog bedenkelijker. De Vos had haar een soort stewardess-uniform meegegeven, maar dat was nog zo nieuw, dat het met geen mogelijkheid kon doorgaan voor een vodderige jurk, zoals de vrouw achter de voedseltrog gedragen had. Ook de kledij van Pietro Germani wekte allerminst de indruk van lompen.
„De chef heeft ons opgedragen de kleding in overeenstemming te brengen met de kledij, zoals de slaven die dragen,” sprak het meisje, dat de gedachten van Jef scheen te raden.
„Tja... maar dat zal nog een groot kunststuk worden... Ik bedoel, zo gemakkelijk verander je je kleren niet in een vodderig geheel. Maar eerst iets anders... Steinmann wil vannacht de ruimteval al klaar maken voor een nieuwe overval. De plannen zijn gewijzigd. Ze vallen een militaire kist aan, morgen al.”
Barbara en Pietro zwegen even.
„Kunnen we dat niet verhinderen?” vroeg Pietro. Hij was een stugge, wat gezette Italiaan die door dik en dun ging.
„Dat lijkt me moeilijk... Bovendien... ons doel is in de eerste plaats de slaven te bevrijden. Daar moeten we ons op richten. En als ik jullie zo eens bekijk, zal de hele operatie niet gemakkelijk zijn. Zoals jullie er nu uitzien, kunnen we je niet in de mijnen smokkelen.”
„Oh... maar aan onze kleren kunnen we wel wat veranderen,” sprak Barbara. „De vraag is, wat De Vos zal doen, als hij die onderzeese dreunen weer hoort... Hij weet dan, dat er weer een lancering heeft plaats gehad.”
„Hij zal blijven waar hij is,” sprak Jef beslist. „De plannen liggen vast. Morgen zal hij alle mannen nodig hebben om de hele zaak hier te overrompelen. Hij zal ons niet in de steek laten.”
„Okay,” zei Barbara. „Laten we nou een goed plan opmaken. De Vos zet al zijn krachten in, morgen tussen kwart voor tien en tien uur. Dat is de afspraak en daaraan kan niets meer veranderd worden.”
„Wel...” zei Jef, „dit is het voorlopige plan, zoals ik mij dat heb gedacht.”
Van dat plan zou niets terechtkomen. Want eensklaps ging de deur open...
Geschrokken keken ze allemaal naar de deuropening. Daarin stond de man, die zich in de keuken had opgehouden. Hij was net zo verwonderd als de anderen. Met grote ogen keek hij naar Barbara en Pietro Germani, die hij nog nooit gezien had.
„Wel alle... alle...” zei hij, terwijl zijn hand naar het wapen in zijn schouderholster ging. Hij kreeg evenwel geen gelegenheid zijn toespraak tot een goed einde te brengen, want de getrainde bemanning van de Euro-5 kwam juist iets eerder in actie dan hij. Pietro gooide zijn zware lichaam naar voren en bonkte met het hoofd naar voren in de maag van de kerel, die dubbel sloeg. Jef Devoort had een sprong gedaan, zodat hij achter de man stond. Hij greep hem in zijn kraag, trok hem omhoog en gaf hem een klap die voldoende was om de man voorlopig koest te houden.
„Dat mankeert er nog maar aan,” hijgde Jef. „Geen enkele maal heeft ook maar iemand de deur geopend en juist nu...”
„Waar blijven we met hem?” vroeg Pietro.
„Verstoppen... Maar ze zullen hem spoedig missen...”
Barbara Bright was de gang ingelopen om in tijd van nood te kunnen waarschuwen. En dat bleek een goede inval te zijn geweest, want terwijl George en Pietro de neergeslagen bewaker onder het bed werkten, kwam zij aanrennen met de mededeling: „Er komt nog iemand... Misschien zelfs twee man! Ik hoorde ze buiten. Denkelijk is het de aflossing van deze man.” Ze wees naar de levenloze figuur, die half onder het bed lag.
Jef nam doelbewust de leiding. „Ik blijf hier, samen met Barbara. George, naar de keuken. Pietro, tegenover de keuken is een kamer. Daar ga jij heen. Zodra ze in de hal zijn, vertoont George zich als afleiding. Pietro valt ze dan in de rug aan. George helpt vervolgens. Wij komen dan ook. Snel... snel!”
George en Pietro renden al weg. Ze hadden slechts enkele seconden speling. Pietro was de kamer al binnengegaan en George stond nog in de geopende keukendeur, toen twee mannen via de hal naar binnen kwamen. Ze hadden met elkaar lopen te praten, maar bleven verbaasd staan toen ze George zagen. George keek om en had een ongelooflijk onschuldige uitdrukking in zijn ogen.
„Dag,” zei hij. „Ik zoek wat te drinken, maar die maat van jullie is nergens te bekennen. Weten jullie misschien waar de drank is?”
Het tweetal bleef bij de haldeur staan, hetgeen niet de bedoeling was. Ze moesten verder de hal inkomen teneinde Pietro in staat te stellen ze in de rug aan te vallen. Tot overmaat van ramp trok een van hen een pistool. Kennelijk vertrouwde hij de zaak niet en daarin had hij nog gelijk ook
„Nou... als jullie niks te zeggen hebben, dan is het mij ook goed,” sprak George, doodgemoedereerd de keuken binnenstappend.
„Hé... wacht eens even! Dacht jij, dat je zo maar door dit huis kunt rondhuppelen!?” riep de ene man, George achterna lopend. De kerel met het pistool liep ook mee en dat was precies waarop Pietro Germani gewacht had. Als een duveltje uit een doosje schoot hij vanachter de kamerdeur te voorschijn, zijn handen gebald tot een machtige vuist, die als een moker op de kruin van de man met het vuurwapen neerkwam. Bijna op hetzelfde moment smeet George, die de keukendeur achter zich had laten dichtvallen, de deur weer open. De deur kwam zo hard tegen het hoofd van de andere kerel terecht, dat deze kermend op de knieën viel. George had verder geen moeite meer met hem. In een oogwenk lagen twee bewusteloze kerels op de plavuizen van de hal uitgestrekt.
„Dat zijn er samen drie,” sprak George tevreden. „Als we zo nog een paar uur door kunnen gaan, hebben we morgen om tien uur iedereen buiten gevecht gesteld en dan hoeft De Vos niet eens meer te komen.”
Barbara en Jef waren intussen naderbij gesneld.
„Naar de slaapkamer met die troep,” beval Jef.
Snel werden ook de twee neergeslagen kerels naar de slaapkamer gedragen en onder het bed gestopt, waar het drietal maar nauwelijks plaats vond.
„Wat nu?” vroeg Pietro Germani. „Dadelijk komen ze bij kennis.”
„Dat is niet het ergste,” sprak Barbara. „Als iemand dat drietal mist, krijgen ze natuurlijk meteen argwaan en komen ze met alle beschikbare mankracht hierheen.”
Goede raad was duur...
„We mogen niet treuzelen,” zei Jef Devoort. „We moeten resoluut te werk gaan, waarbij we het risico lopen, dat we fouten maken. Er moet iets gebeuren.”
„Teruggaan naar de Euro-5?” vroeg George. „Ik heb het idee, dat alles in de soep loopt... Kunnen we onze oorspronkelijke plannen doorzetten?”
„Nee...” antwoordde Jef, na even nagedacht te hebben. „Over een kwartier zijn ze gewaarschuwd en kammen ze alles uit... Ze weten, dat we niet van het eiland af kunnen. Nu hebben we nog een kans om met de rubberboot de Euro-5 te bereiken. Laten we niet langer wachten. We gaan naar De Vos terug en die moet een nieuw plan opmaken. Vooruit... George gaat voorop, ik en Barbara in het midden, Pietro sluit de rij. Regelrecht naar de boot. Laten we hopen, dat dat kleine ding vier man kan dragen.”
Hoewel elk van hen minstens tien vragen had, deed niemand een mond open. Er was nu geen tijd voor vragenstellerij. Het ging om het vege lijf. Snel liepen ze door de gang naar de uitgang. Maar ze stonden net buiten, toen een groep kerels naderbij kwam, luid pratend. Een van hen riep zelfs een naam.
„Die zijn op zoek naar hun drie makkers!” siste George. „Ze hebben al onraad geroken.”
Net op tijd kon het viertal wegduiken in de donkerte van de zijgevel.
„De weg naar het strand is afgesloten!” sprak Pietro gejaagd.
Jef knikte. Een gedeelte van de kerels was buiten de bungalow gebleven. Ongetwijfeld zaten ze te loeren naar enige beweging.
„Naar de mijn,” beval Jef. „Daar zullen ze ons het laatst zoeken.”
Hij kende de weg. Door enkele bosjes bereikten ze een van de mijningangen, die afgeschermd werd door enkele hoge struiken. Ze wilden regelrecht de donkere ruimte inrennen, maar zagen dat er een wachtpost stond. Waarschijnlijk moest hij de slavenarbeiders bewaken, die daar ergens binnen moesten zijn.
„Pak hem,” zei Jef tot George, die driftig knikte en zijn paardegezicht vertrok in een flauwe grijns. Zachtjes sloop hij van hen weg en was enkele seconden later verdwenen in de duisternis. De drie achterblijvers stonden achter enkele bomen en keken naar de wachtpost, die een sigaret stond te roken. Blijkbaar was hij nog niet gealarmeerd. Zijn gestalte werd beschenen door een klein vuurtje, dat in de grot brandde.
Eensklaps, van de ene op de andere seconde, was hij verdwenen, zo snel, dat geen van drieën had kunnen zien hoe het precies in zijn werk was gegaan. Maar ze wisten, dat George zijn werk perfect had gedaan. Hij stond trouwens al bij het vuurtje, wenkend naar de bomen. Zo snel als ze lopen konden renden Barbara, Jef en Pietro naar de veilige beschutting van de mijningang, waar ze hijgend bleven staan.
„Verder,” beval Jef. „Misschien kunnen we via een andere uitgang het strand bereiken. Je weet nooit...”
Even verderop in de gang was het stikdonker.
„We zullen verdwalen,” sprak George. „We kunnen zo niet verder gaan. Dit is gekkenwerk.”
Toch liepen ze verder, tot ze opeens aan het eind van een zijgang een lichtschijnsel zagen.
„Daar naartoe,” fluisterde Jef. Hij had zijn revolver gereed om te schieten. Ook de andere hadden hun wapens getrokken. Als ze aangevallen werden, zou er geschoten moeten worden.
Jef meende, dat het schijnsel wees op de aanwezigheid van slaven. Denkelijk naderden ze het slavenverblijf. Hij speelde met de gedachte hen te bevrijden. Er zou een chaos ontstaan, waarin ze misschien konden vluchten. Daar stond echter tegenover, dat er waarschijnlijk veel slavenarbeiders zouden sneuvelen, want de bende zou niet aarzelen in het wilde weg te gaan schieten.
Het schijnsel kwam achter een grote stalen deur vandaan, voorzien van twee ramen. Ervoor stond een stoel, waarop kennelijk een wachtpost gezeten had. Er lag tenminste nog een brandende sigaret naast, maar de kerel zelf was niet te zien.
„Die is natuurlijk naar de bungalow,” veronderstelde Jef. „Vooruit... we gaan door die deur.”
Hij liep nu voorop en was degene, die de deur opende.
Even stonden ze versteld te kijken. Achter de deur bleek zich een trap van enkele treden te bevinden en daarachter lag een grote ronde ruimte, waarvan het dak bestond uit een soort koepel. Pal onder de koepel, die zeer hoog was, bevond zich een stellage en een starttoren. De stellage was onmiskenbaar de lanceerplaats voor een raket. De raket zelf was niet aanwezig. Langs de wanden waren leidingen aangebracht en bevonden zich zes deuren, die toegang gaven tot de bedieningscentrale en de magazijnen. Alles baadde in een kil, gemeen licht. Het merkwaardigste was, dat er geen mens te bekennen viel.
„Tjee... wat zeg je me daarvan,” zei Barbara Bright.
Jef rende het trapje af en opende een van de deuren. Hij keek in een betonnen ruimte, die volgepropt was met apparatuur. Van hieruit werden de lanceringen uitgevoerd. George was een van de magazijnen binnen gegaan en riep: „Hier liggen raketmotoren!”
Pietro ontdekte de raketten. Jef rende naar de volgende deur. Die bleek toegang te geven tot een reusachtige hangar, die in verbinding moest staan met de zee. Het was een natuurlijke grot, die echter verder uitgehouwen was. In het midden bevond zich een betonnen platform. Aan weerszijden daarvan lagen drie enorme onderdelen, die samengevoegd konden worden tot een geheel.
„De ruimteval...” mompelde Jef bij zichzelf. De stukken leken in de besloten grot nog veel groter als toen Jef ze aanschouwd had in de ruimte. Het verbaasde hem, dat ze de val al hadden gedemonteerd.
„We kunnen hier niet blijven,” hoorde hij Barbara zeggen. „Dadelijk komen ze terug. Het is duidelijk, dat ze allemaal in paniek naar de bungalow zijn gerend, toen er alarm geslagen werd...”
Jef knikte. En terwijl hij knikte kreeg hij een fantastisch plan... Hij had al gezegd, dat ze risico’s moesten lopen.. Het plan, dat hij provisorisch opmaakte, bood zo veel risico’s dat het aan de waanzin begon te grenzen. Maar hij herinnerde zich de spreuk van De Vos, die altijd zei: „Dolle driestheid op zijn tijd kan goede resultaten geven.”
„Luister,” zei Jef. „De Vos moet het eiland aanvallen, als Steinmann met zijn raket daarboven is. Een groot deel van zijn mannen gaat immers mee de ruimte in. Als de ruimteval terug is gekomen, hoeven we de inzittenden alleen maar in te rekenen. De Vos moet dus gewaarschuwd worden. Eén persoon heeft de meeste kans er doorheen te komen, als de bende door de anderen wordt afgeleid. Barbara is degene, die teruggaat naar de Euro-5. De anderen blijven hier. Wij zullen de mensen hier wel bezig houden. Barbara, schiet op... je kent de weg en weet waar de boot ligt. Als we...”
Hij zweeg plotseling. Alles leek al verloren. Vanuit de gang klonken stemmen.
„Ze komen terug,” sprak Barbara met een piepstemmetje. Ze stond op dat moment het dichtst bij de deur, die uit moest komen op een andere gang. Ze glipte er doorheen, verwachtend dat de anderen met haar mee zouden komen. Maar daar was geen gelegenheid meer voor. Jef wilde nog iets zeggen, toen een andere deur open ging en Otto Steinmann verscheen in gezelschap van enkele medewerkers, zonder uitzondering gewapend met machinepistolen. Geagiteerd schreeuwde de Duitser: „We wachten niet, niet, zeg ik u! De lancering gaat door! Ik laat mij de wet niet voorschrijven door een stel avonturiers. Ze moeten nog ergens op het eiland zitten en zullen gevonden worden. Er zijn voldoende mannen, die naar hen zoeken. Intussen gaan wij hier verder volgens plan!”
Jef schrok. Hij keek om zich heen. Achter hen zag hij vaag twee gigantische deuren, die met geen mogelijkheid te openen zouden zijn. Achter die deuren lag trouwens hoogstwaarschijnlijk de zeebodem. Alles wees erop, dat de grot gedeeltelijk onder water had gestaan. Door die deuren werd de ruimteval via een hijsinstallatie naar binnen gehaald.
„We moeten ons verbergen!” hijgde Pietro. „Dadelijk komen ze hierheen! Als ze ons zien, zullen ze ons meteen neerknallen. Dat is voor hen de beste manier om in de kortste keren van ons af te zijn.”
Jef knikte. Pietro had gelijk. Er was geen uitweg. Ze moesten zich in deze grot zien te verbergen. Maar de kale wanden boden geen schuilhoeken...
„Daar!” wees Jef. „Daarin! Pietro, jij daar, George, jij hier... ik kruip daarin!”
Hij wees naar elk van de onderdelen der ruimteval...
„Ben je gek?” vroeg George.
„Nee, voor de drommel... doe wat ik je zeg! Het is het enige wat je doen kunt!”
„Maar die dingen worden vannacht gelanceerd!”
„In elk onderdeel moet minstens één ruimtepak aanwezig zijn! Zoek het! Maak er het beste van, zeg ik je! Je kunt er hoogstens beter van worden. Als je hier blijft staan weet je beslist heel zeker, dat je binnen enkele minuten gedood zult worden!”
Pietro knikte. Hij sprong op de stalen platen van het eerste deel der ruimteval en kroop omhoog tegen de bodem, die nu een helling maakte van vijfenveertig graden. Het was alsof hij een bergwand besteeg. Hij reikte naar de deur, die boven hem was en waarachter een ruimte moest zijn, een soort kamertje, waar de bendeleden zich ophielden als een vliegtuig naar binnen werd gehaald.
Jef en George deden hetzelfde. Jef had een van de deuren als eerste bereikt. Ze bleek open te zijn, al was het een hele toer om de dubbele klinken en de vergrendeling te bedienen. Hij slaagde erin de deur open te krijgen en trok zich naar binnen. Even later hees hij zich op een stalen stoel, die in de bodem was aangebracht. Het leek wel de elektrische stoel. Daarboven bevond zich een eenvoudige kast. Jef opende ze en kon voor de eerste keer in lange tijd even glimlachen. De kast bevatte inderdaad een ruimtepak, compleet met leefpakket. Het hing netjes voor hem klaar, alle leidingen precies op hun plaats. Hij hoopte, dat Pietro en George net zo veel geluk zouden hebben als hij en riemde zich op de”stoel vast. Hij moest zich stevig vastbinden, want hij was ervan overtuigd, dat hij straks met zijn hoofd schuin omlaag zou bengelen, als het onderdeel ommanteld werd door de raket.
George en Pietro hadden soortgelijke ervaringen als Jef. Ze durfden er niet aan te denken wat er nog allemaal te gebeuren stond. Ze verdrongen hun angst. Onafhankelijk van elkaar dacht elk van het drietal alleen nog maar aan Barbara.
„Alsjeblieft...” prevelde George, „laat zien wat je waard bent! Jullie Engelsen zijn immers zo taai als... als... in elk geval heel taai! Zorg ervoor, dat je De Vos bereikt!”
Toen ging de deur naar de grot open. Over de smalspoorrails in de rotsbodem reden twee gemotoriseerde wagentjes naar binnen.
Het onderdeel, waarin George opgesloten zat, was het eerste deel van de ruimteval, dat gelanceerd zou worden...
Barbara Bright was op dat moment nog vlakbij... Weliswaar had zij kans gezien weg te glippen naar een van de gangen, maar verder was zij niet gekomen, omdat zij even verderop opgewonden stemmen hoorde. Bovendien wist zij niet welke richting zij moest kiezen om buiten te komen. De gang, waarin zij zich bevond, was kennelijk een oude mijngang, die onregelmatig was uitgehakt en op vele plaatsen werd gestut. Zij slaagde er in langs een stutpaal op een soort plateau te komen, waar zij zich voorlopig verborgen kon houden en kon overleggen wat haar verder te doen stond. Zij wilde haar makkers niet in de steek laten. Zij meende, dat zij misschien iets voor hen kon doen. Zij bevonden zich nog steeds in het magazijn achter de lanceerplaats, daarvan was Barbara zeker. De drie mannen hadden geen kans gezien weg te komen.
„Wat kan ik doen... ?” vroeg zij zich af.
Het kostte haar vijf minuten om tot de slotsom te komen, dat zij het beste kon proberen naar de Euro-5 te komen om hulp te halen. De Vos moest van alles op de hoogte zijn. Overigens had Jef gezegd, dat zij naar de Euro-5 terug moest gaan.
Vastberaden klom zij naar beneden. De stemmen waren er niet meer. En wat belangrijker was... ze voelde duidelijk een fris windje, dat langs haar gezicht streek. Dat wees erop, dat er in de buurt een verbinding met de buitenlucht moest bestaan.
In het donker zocht zij haar weg. De frisse lucht wees haar de goede richting. Even later rook zij een zilte lucht. Zij moest vlak bij het strand zijn. Dat had zij overigens verwacht, want de lanceerinrichting bevond zich immers onder water.
Plots stond zij buiten. De gang kwam uit onder wat struikgewas aan de rand van het strand, vlakbij wat palmbomen. Barbara bleef liggen en speurde met haar scherpe ogen rond. Spoedig ontdekte zij een man, die achter de palmbomen stond, klaarblijkelijk een uitgezette wachtpost. Maar er was er slechts één: Otto Steinmann had zijn beschikbare mankracht moeten versnipperen om het hele eiland onder controle te kunnen houden en bovendien nog een lancering te kunnen bewerkstelligen.
Barbara wist wat haar te doen stond. Ze had precies dezelfde training gehad als de mannen van de andere geheime secties en was niet bang voor een tegenstander, zelfs al was die gewapend met een machinepistool. Voorzichtig haar weg kiezend, sloop ze naar de palmen en bleef daar even ineengedoken zitten, haar kansen berekenend. Die kansen kwamen, toen de schildwacht naar haar toe drentelde, telkens naar het strand kijkend waar hij kennelijk de vluchtelingen verwachtte te zien. Zodra hij Barbara de rug had toegekeerd, vloog deze op hem af en maakte duidelijk, dat zij drie jaar les had gehad van een Japanse karateleraar. Zij liet de man liggen, maar nam veiligheidshalve wel zijn wapen mee. Snel oriënteerde zij, zich en kwam tot de slotsom, dat zij vlakbij de lagune moest zijn, waar ze het rubberbootje hadden achtergelaten. Dicht langs de begroeiing holde zij zo hard mogelijk naar de rotsblokken, waarachter het bootje moest liggen. Het strand was niet breder dan drie meter. De boot was er nog. Zonder zich te bekommeren om achtergelaten sporen trok zij hem naar de zee, sprong erin en begon als een waanzinnige te peddelen. Het water werd in een zacht schijnsel gezet door een kleine maansikkel, die deze tropische nacht betoverde, doch door Barbara Bright niettemin verwenst werd. Vanaf het strand moest zij maar al te goed te zien zijn...
Maar Steinmann had niet genoeg mannen ter beschikking om alle stranden van het eiland te kunnen bewaken. Ongezien slaagde Barbara Bright erin over het rif te komen en steeds harder peddelend roeide zij de open zee op. Ze wist, dat de Euro-5 dag en nacht waakzaam bleef. Onafgebroken zat er iemand aan de periscoop, de kust van het eiland en de zee afspeurend naar mogelijk onraad. Ze moesten haar zien vanuit de Euro-5, daarvan was Barbara zeker. En dat gaf haar steeds meer kracht! Een mijl vanaf het rif begon zij lichtseinen te geven, die spoedig beantwoord werden. Zij hoorde, hoe de Euro-5 boven water kwam, ook al zag zij er niets van. Maar even later flikkerde er een groen licht op. Barbara gebruikte het als baken en arriveerde tien minuten later hijgend bij de Euro-5, waar zij door een bereidwillige maar verbaasde Bas Goris aan boord werd getrokken.
„Ik moet vlug naar De Vos,” sprak Barbara gejaagd. „Alles dreigt mis te lopen. Ik ben de enige, die erin geslaagd is van het eiland te komen. De anderen houden zich verborgen.”
Peter de Vos zat al op haar te wachten. Hij bood haar een stoel aan en een drankje. Barbara had nog voldoende kracht over om alles duidelijk en helder te vertellen. Tot haar verbazing toonde De Vos zich niet bepaald overstuur. Integendeel... hij bleef heel kalm en knikte een paar maal. Ook Marco Spinelli, die erbij was, leek vrij tevreden.
„Wel...” sprak De Vos, toen Barbara klaar was, „dat houdt dus het volgende in: Jef, Pietro en George zijn waarschijnlijk veilig, want ze hebben geleerd hoe ze zich verborgen moeten houden. Morgen is een groot gedeelte van de bezetting van het eiland verdwenen. We kunnen bij een verrassende aanval makkelijk met de achterblijvers klaar komen. Ook met Steinmann zelf zullen we weinig moeite hebben. Jef, Pietro en George hoeven alleen maar te wachten tot wij komen opdagen. Hoewel de plannen dus niet precies verlopen zoals wij ze hebben uitgebroed, hoeft er weinig aan veranderd te worden. We wachten de lancering af en kunnen vervolgens naar het eiland gaan. We moeten er alleen voor zorgen, dat we tijdens de lanceringen een beschermde ligplaats hebben, want die dreunen onder water zouden ons kwaad kunnen doen. Ik zal Prosper opdracht geven een betere ligplaats te zoeken, verder van het eiland vandaan. Wat zeg jij ervan, Marco?” „Tja... jouw oplossing lijkt me wel de beste.”
Ook Hans Weiss ging ermee akkoord.
„Mooi,” zei De Vos. „Barbara, jij hebt je rust verdiend. Laat Basje een goed stuk eten voor je klaar maken en ga vervolgens slapen.”
Verbluft ging Barbara met de lift naar het middendek. Ze had met haar verhaal helemaal geen sensatie verwekt.
Maar terwijl ze even nadien zat te eten, waren haar gedachten onafgebroken bij de drie mannen, die zij op Kahuwa had moeten achterlaten.
George Minco hing achterover in de stalen stoel, waarop hij een rustplaats had gevonden. Hij had het ruimtepak aangetrokken, dat hem zeer ongemakkelijk zat. Terwijl het pak nog in de kast hing, had hij er zich met heel veel moeite in gehesen en hij hoopte, dat de andere drie precies zo gehandeld hadden. De ruimte was namelijk nog gecontroleerd, alvorens het gemonteerd werd. Hangend in de kast had George de mannen horen lopen. Ook de kast zelf was gecontroleerd. Ze hadden het ruimtepak gezien. Maar ze hadden niet geconstateerd, dat er iemand in verborgen zat. De ruimtehelm was aan de voorzijde bespoten met een dunne laag goud tegen de zonnestraling. Van binnenuit was het gezichtsscherm doorzichtig, van buitenaf niet.
Na de controle had George zich opnieuw in de stoel vastgegespt en de dingen gewoon afgewacht. Hij wist, dat hij gelanceerd zou worden. Dat maakte hem echter niet bang. De vele gevoelige apparaten in de ruimte maakten het noodzakelijk, dat de druk tijdens de lancering constant bleef en niet te hoog opliep. Daarvan kon een mens, die mee omhoog geschoten werd, profiteren!
Rustig wachtte hij. Zijn training als kosmonaut had hem geleerd wat wachten was. Wat er ging gebeuren wist hij. Hij had al zeven lanceringen achter de rug.
Maar dit was de eerste, waarbij hij geen radiocontact had met de basis.”.
Wat er gebeurde kon hij niet zien maar wel horen. Het onderdeel, waarin hij verborgen zat, was eerst omsloten door de geweldige raketmantel. Daarna werd de totale raket omgeven door een ruime koker, die in de bodem op een ronde richel werd vastgeklampt. George hoorde, hoe de koker volliep met zeewater, dat via de koepel van de lanceerruimte naar binnen stroomde. Het was, alsof de raket nu in een geweldige fles stond, waarvan de hals boven de basis uitstak. Wanneer iemand er onder water getuige van was geweest zou hij gedacht hebben, dat een zeemonster zijn kop uit de bodem stak...
Het bruisen van het water hield op.
George Minco wist, dat de lancering nu elk moment plaats kon vinden. Hij kneep zijn ogen dicht en hoopte er het beste van...
Pietro Germani hing al die tijd op een comfortabele wijze in het ruimtepak, dat ook hij in de kast ontdekt had. Evenals George was hij zo wijs geweest er in te kruipen. De deur van de kast stond nog half open en door een paneel kon hij vanuit het magazijn precies zien, wat er gebeurde. Maar van de lancering zelf was hij geen getuige, omdat de raket omsloten werd door de startkoker, die met behulp van de starttoren was aangebracht. Ondanks alles had Pietro bewondering voor de werkwijze, die werd toegepast. Er ging geen seconde verloren. Het feit, dat er op het eiland iets niet in orde was, speelde voor Otto Steinmann kennelijk geen rol. En dat maakte hem in de ogen van Pietro Germani dubbel gevaarlijk...
Voordat hij het verwachtte werd de startkoker weer weggehaald. De starttoren kon rijden over rails en trok de startkoker uit elkaar. Pietro had zelfs geen rooksliert gezien. Alle rook en afgewerkte gassen werden door de bodem afgevoerd, zodat de lanceerruimte vrij bleef van vuiligheid.
„Nu is het mijn beurt,” dacht hij en sloot de deur van de kast. Hij zou zich pas in de stoel vastriemen, zodra de raket in vertikale positie was gebracht. Ook Pietro Germani had geen angst. Hij was ervan overtuigd, dat alles goed zou gaan. Alleen... hij wist niet, wat er gebeuren moest wanneer ze eenmaal boven zouden zijn.
Een ding was duidelijk...
Otto Steinmann had er geen flauw benul van, dat hij bij elke lancering een tegenstander mee omhoog schoot!
De druk werd aanmerkelijk hoger dan George verwachtte. Zijn gezicht vertrok zich onder de versnelling in een afschuwelijk masker. Maar hij doorstond de marteling goed. Vrij abrupt werd de druk tot normale proporties herleid en hij kon weer gewoon ademhalen. De versnelling werd voelbaar minder. Er waren nog geen tien minuten verstreken toen de raket in horizontale positie kwam. Omdat slechts de helft van het binnenste van de draagraket door het halfronde onderdeel van de ruimteval werd ingenomen, draaide de raket half om, waardoor George met zijn rug naar beneden kwam te hangen. Hij kon niets zien. Het was stikdonker.
Plots voelde hij een tegenwaartse kracht, veroorzaakt door kleine remraketjes. Hij kreeg een schok, meende een ogenblik dat er iets mis was maar constateerde dan, dat de raketmotor werd afgestoten. Plotseling straalde hem het licht tegemoet, dat gelukkig getemperd werd door de goudlaag op het scherm in zijn helm. De raketmantel was verdwenen. Het ruimteval-onderdeel, waarvan George deel uitmaakte, vloog nog zachtjes wat verder, tot het stil bleef hangen.
George keek achter zich.
De raketmantel hing ongeveer tweehonderd meter verderop in de ruimte en dreef langzaam verder weg.
„Zo... dat is dat,” zei George en begon zich los te maken. Hij wilde zien, of hij terug in de kast kon komen. Dat lukte heel goed. Hij zorgde ervoor, dat hij niet van het onderdeel wegdreef. Hij had geen lijn tot zijn beschikking. Rustig wachtte hij de komst van het tweede en derde deel af, in de hoop dat Pietro Germani en Jef Devoort mee zouden komen. En terwijl hij moederziel alleen in de onmetelijke ruimte verbleef, dacht hij: „Waar is Barbara Bright gebleven?”
Na een half uur zag George nummer twee aankomen. Het was een fantastisch gezicht. Reeds vanaf de lancering had George de baan van de raket kunnen volgen. Het rookspoor verraadde de komst. Hij meende, dat de raket regelrecht op hem afkwam. Dat was ook zo, maar toen de mantel openklapte en in de ruimte achterbleef, was het geheel nog vijftig meter van hem verwijderd. Toch was het een perfect staaltje van precisiewerk, waarvoor George de grootste bewondering had.
Dan zag hij iets bewegen. Wat hij gehoopt had was inderdaad gebeurd. Ook Pietro Germani had een plaats gevonden in het te lanceren onderdeel. George zag, hoe een figuur, gekleed in een geel ruimtepak, zich langs de uitstekende onderdelen naar boven trok. George liet zich zien en maakte zwaaibewegingen met zijn arm.
Pietro zag hem! Hij zwaaide terug.
Minutenlang bleven ze naar elkaar zwaaien en kijken, omdat ze niet méér konden doen. Andere communicatie was niet mogelijk. Zelfs al hadden ze gebarentaal gekend, dan nog zouden ze elkaar niets duidelijk hebben kunnen maken, want de logge ruimtepakken belemmerden hen veel te erg in hun bewegingen.
Maar het feit, dat ze elkaar konden zien, schonk toch vertrouwen! Ze bleven wachten, tot het derde deel zou verschijnen. Daarna zouden ze terug moeten kruipen in hun kasten en wat er verder te gebeuren stond...
„Dat moeten we overlaten aan het lot,” zei George Minco hardop, zonder dat iemand hem hoorde. Hij hoopte, dat de Euro-5 geen schade had opgelopen door de lanceringen. Misschien had Barbara Bright De Vos tijdig bereikt om hem te kunnen waarschuwen.
„Misschien...” mompelde George.
Voorlopig probeerde hij een plan te maken, zich verplaatsend in de gedachtengang van Jef en Pietro. Straks zouden de drie onderdelen worden samengevoegd. Al die tijd zouden ze zich moeten schuilhouden in de kast, want tijdens de samenvoeging zweefden er enkele kerels rond die controleerden of alles naar wens verliep. Na de samenvoeging zou het mogelijk zijn uit de kast te komen en het ruimtepak uit te trekken. Maar dan bestond het gevaar, dat ze de mannen van Otto Steinmann recht in de armen zouden lopen...
Het was niet eenvoudig.
„Hopelijk weet Jef Devoort de oplossing,” zei George. „Hij maakt per slot deel uit van de commandoploeg!”
Peter de Vos, die van Barbara had gehoord dat er nieuwe lanceringen plaats zouden vinden, had de Euro-5 tijdig te voren een andere ligplaats kunnen geven, verder van het eiland verwijderd. Toch gaf elke lancering nog een flinke dreun, die zich als een rollende donder onder water voortplantte. Doch de Euro-5 bleef liggen waar hij lag en ondervond geen last.
De Vos had besloten niet tot de volgende morgen te wachten met de aanval. Zodra de vierde lancering achter de rug was, zou hij de Euro-5 boven water brengen en naar het eiland sturen. Hij meende, dat hij nu van Jef, Pietro en George geen hulp meer mocht verwachten. Volgens Barbara hadden zij zich moeten verbergen in het magazijn bij de lanceerplaats. Zij zouden zich daar niet kunnen vertonen zonder meteen neergeslagen te worden.
„Misschien kunnen ze in de verwarring ons toch nog diensten bewijzen,” meende Hans Weiss optimistisch. „Ze zijn niet voor een kleintje vervaard.”
Hun eerste doel zou zijn het bevrijden van de slavenarbeiders. Pas daarna zouden zij moeten proberen ook alle bendeleden gevangen te nemen. Als Jef, George en Pietro bleven zitten waar ze zaten, zouden zij automatisch gered zijn zodra alles achter de rug was.
De Vos had er geen benul van, wat er met het drietal aan de hand was. Indien hij had geweten, dat ze meegevoerd werden door de verschillende raketten, zou hij heel anders te werk zijn gegaan...
„Is Hong Kong gewaarschuwd?” vroeg hij aan Prosper. Hij doelde op de waarschuwing, die hij verzonden had naar het gouvernement. De militaire Hercules, die op weg zou gaan naar Hong Kong, zou niet mogen starten.
„Alles okay, chef. Het toestel blijft aan de grond tot wij verlof geven om op te stijgen! Sectie-3 heeft een bemiddelende rol gespeeld.”
„Mooi zo.”
Het wachten was op de vierde lancering, het afschieten van de staartraket, waarmee Otto Steinmann en zijn medewerkers omhoog zouden gaan. Iedereen in de Euro-5 stond klaar om in actie te komen. Gespannen wachtte men af. Het duurde langer dan de drie vorige dreunen. Eindelijk kwam de klap.
WRRRRROEM... RRRRANG...
„Naar boven,” klonk meteen daarna de stem van de captain. „Vol op het water. Zoek naar hun zender, zoals afgesproken.”
Terwijl de Euro-5 nog onder water was, drukte Gino Cardinale op een knop, waarop een peilraam omhoog kwam. Zodra de romp zich boven het wateroppervlak bevond, had Gino al een goede peiling.
„Twee graden bakboord... Daar staat hun zender.”
„Prosper... waar kan dat zijn?”
„Precies bij de bungalow,” luidde het antwoord. „Het kan niet missen.”
„Okay. We houden na correctie koers op de bungalow.”
Basje Goris bevond zich in de sloephangar, die vreemd leeg was nu de sloep zich niet aan boord bevond. Hij klom naar boven en opende het luik door een handle over te halen. De frisse zeelucht deed weldadig aan. Het was nog niet geheel licht. Basje hees zich boven de luikrand uit en keek naar het eiland. ’
„Hoeveel man kunnen we als tegenstanders verwachten?” vroeg De Vos aan Spinelli, die bij hem in de commandokamer was.
„Dat weet ik niet. Barbara kon geen schatting maken.
Maar het kunnen er niet zo veel zijn. Overigens... de werkelijk „zware jongens” zullen voor het grootste deel in de ruimte zijn... Otto Steinmann heeft ze daar nodig.”
„Ja... met die filmster en zijn handlangers zullen we gauw genoeg klaar komen,” meende De Vos.
Ze bevonden zich reeds ter hoogte van de steiger, waar de vrachtschepen het tin laadden. Gelukkig was er op dat moment geen schip te bekennen.
„Anders zouden we ook daarmee nog moeten afrekenen,” gromde De Vos. Hij haalde twee handles naar zich toe. De Euro-5 trilde licht, toen de voortstuwings-schroeven werden ingetrokken en de motor in werking trad, die het schip hefvermogen gaf.
„Stijgen tot twintig meter.”
In golven vloog het water van de gladde romp, toen de Euro-5 zich uit de zee verhief. De korte vleugels klapten uit hun kokers. Gierend vloog de Euro-5 op de kust toe, in een rechte koers naar de bungalow, die aan de andere zijde van de eilandpunt stond.
Niemand zag het gevaarte aankomen.
Op het eiland was niets te zien. Basje stond nog steeds in de luikopening, hoewel hij bijna wegwaaide. Hij zag geen mens. Maar wel kreeg hij de bungalow in het oog.
Ook De Vos zag het gebouw. Op het dak stond een kleine metalen toren, voorzien van een dubbele antenne.
„De zender,” constateerde hij tevreden. „Maak een eind aan hun conversatie, Marc... Daarboven hoeven ze niet te weten, wat hier aan de hand is.”
„Goed goed... zeer goed, daar komt ie!”
Onder een fel, hevig steeds aanzwellend gegier spoot vanuit een der voorste ionisatiekanonnen een helwitte straal naar de toren. De straal scheen in het metaal te verdwijnen. In een oogwenk was de toren finaal verdwenen, omgezet in waterstof, zuurstof en zwarte koolstof, dat als een donkere wolk tegen het licht van de opkomende zon naar de hemel steeg.
De Euro-5 bleef even voor de bungalow hangen en daalde dan zacht neer op het daarvoor liggende grasveld. Basje Goris klauterde al naar buiten. Manfred
Blohm volgde, in het bezit van een levensgroot automatisch parachutistenpistool. Ze wilden net naar de bungalow lopen, toen vanuit de hoofdingang een ontredderde figuur verscheen. Het was mr. Syd Simpson, die klaarblijkelijk bij de zender gezeten had en het gieren van de ionisatie gehoord moest hebben, niet wetend wat er aan de hand was.
Dat kreeg hij evenmin te weten toen hij buiten stond, ofschoon hij de Euro-5 in zijn volle omgang in ogenschouw kon nemen. Happend naar adem stond hij naar het reusachtige, vreemde ding te kijken, niet in staat een voet te verzetten.
„Hier zijn we dan!” schreeuwde Basje Goris uitgelaten.
Nu pas kreeg Simpson hen in de gaten.
„Jij... ?” bracht hij moeizaam uit. Hij wilde terugrennen in de bungalow, maar toen de Euro-5 zich statig van het grasveld verhief was hij zo verbouwereerd, dat hij de pas inhield en onthutst naar het vreemde gebeuren bleef staan kijken.
„Dank u voor de medewerking,” zei Bas en sloeg hem met drie harde slagen tegen de grond. Op datzelfde moment kwam een tweede kerel naar buiten, die waarschijnlijk al die tijd geprobeerd had de zender weer in werking te krijgen. Bas vloog op hem af als een grizzly-beer en gaf hem geen enkele kans weg te komen. Manfred Blohm trok zich niets van het tweetal aan, holde naar binnen en trok alle telefoons van de muur, die hij zag. Vanaf de bungalow mocht geen enkele verbinding met de mijngangen in stand blijven.
Basje Goris verscheen weer. Hij gromde: „Laten we eens zien, wat we nog meer vinden.”
Ze holden door het grote gebouw en vonden in een achterkamer niemand minder dan de geniepige kleine boef en de grote plompe patser, die enige dagen te voren reeds buiten gevecht waren gesteld, toen Jef ze met zijn buitgemaakte Landrover een ongeluk bezorgde. Basje groette het angstige tweetal heel beleefd en bond ze daarna zo stevig aan hun bedden vast, dat ze zelfs hun benen niet meer konden bewegen. Daarna rapporteerde hij via zijn walkie-talkie aan De Vos: „Vier bandieten te grazen genomen, chef. We gaan nu naar punt vier, zoals is afgesproken.”
De Vos had het eiland verdeeld in sectoren, vier verschillende gebieden, die apart zouden worden aangevallen. De bungalow was punt een; de Euro-5 was intussen aangeland bij punt drie, nadat bij punt twee Pierre Hasslenbourg en Karl Zollinger de Euro-5 hadden verlaten. Punt twee was de mijningang bij de palmbomen, waar Jef, George, Pietro en Barbara de dag te voren de mijn hadden betreden. Ook nu stond er weer een schildwacht, die echter als een haas naar binnen rende, zodra hij de Euro-5 gezien had. Pierre en Karl renden hem achterna en kregen hem te pakken, voordat hij kwaad kon doen. In de gang ontmoetten ze twee bewakers, voorzien van automatische wapens. Maar de verrassing was zo groot, dat ze er geen gebruik van konden maken. Voordat ze iets konden ondernemen, werden ook zij overrompeld.
„Dat moeten bewakers zijn van de slavenverblijven,” constateerde Pierre. De geur, die vanuit de verblijven opsteeg, wees hen de weg. Het was verschrikkelijk. Pierre opende de houten deuren, die toegang gaven tot een laag hol. Tegen de wanden stond het vol britsen waarin de slaven lagen. Verbaasd keken ze vanuit hun kribben in het licht van de zaklantaarn, die Pierre bij zich droeg. Langzaam, heel langzaam kwam het besef naar boven, dat er iets bijzonders aan de hand was, dat ze niet uit hun kribben geslagen zouden worden maar dat er bezorgde, vriendelijke mensen rondliepen, pratend, troostend, zeggend: „Het is afgelopen... Wij zijn er... We komen jullie bevrijden, mannen... Het leed is geleden.”
Dan kwam de reactie. De gevangenen tuimelden uit hun bedden. Ze vielen hun redders om hun hals en stelden tientallen vragen. Iedereen riep, schreeuwde, huilde. Twee mannen, de piloten van een Fellowship, bleven tamelijk nuchter en boden meteen hun diensten aan. Ze vertelden, dat de meesten er heel erg aan toe waren, maar dat degenen, die vanuit de Dakota gevangen waren genomen, nog best in staat waren om een flinke robber te vechten.
„Er moeten nog tien bewakers zijn achtergebleven... In de volgende gang zitten de mannen van de Dakota opgesloten.”
Karl rapporteerde alles aan De Vos, die de Euro-5 bij punt drie aan de grond had gezet. Barbara Bright vertelde, dat de ingang vlak voor hen toegang moest geven tot de lanceerinrichting. Hier was zij naar buiten gekomen, toen ze op weg was naar de reddende Euro-5.
De Vos zette de Euro-5 pal voor de ingang en liet de twee ionisatiekanonnen hun werk doen. Vanuit de ingang golfde een geweldige rookwolk naar buiten.
„Naar binnen,” sprak hij, toen de rook wat was opgetrokken. „Het moet daar een geweldige chaos zijn na dit optreden.”
Hijzelf ging mee. De ravage was inderdaad vreselijk. Metaal was nergens meer te vinden, maar overal lagen plastic spullen, verbogen leidingbuizen, rubber, houten meubels, versplinterde planken en andere rommel. Zichzelf bijlichtend met zaklantaarns drongen ze verder naar binnen, tot ze plots een angstig geschreeuw hoorden. Even later werd het duidelijk, dat de bewakers een aantal gevangenen als levend schild wilden gebruiken om naar buiten te komen. Karl Zollinger en Pierre Hasslenbourg hadden het echter ook gehoord. Nadat ze de gedemonteerde sloep van de Euro-5 hadden gevonden, waren ze verder gegaan, aangetrokken door het gegil van de slaven. Toen de bewakers hun gevangenen voor zich uit dreven, passeerden ze de zijgang, waarin Pierre en Karl zich ophielden. Deze namen geen risico en gebruikten hun vuurwapens, zodra ze de bewakers in het oog kregen. Aldus vielen die dag de eerste gewonden. Spoedig bleek, dat alle aanwezige bendeleden gevangen of buiten gevecht gesteld waren. De dolgelukkige slaven, die nu geen slaven meer waren, werden naar buiten geleid, waar ze uitgeput neervielen in het gras. Barbara ging rond als een weldoenster met drank en voedsel, dat vanuit de Euro-5 werd aangedragen.
Toch was de zaak nog niet afgerond.
„Waar zijn Jef, George en Pietro?” vroeg de Vos bezorgd.
Ze waren nergens te bekennen, hoe ze ook zochten. Barbara moest aanwijzen, waar ze hen het laatst gezien had.
„Grote goden...” mompelde De Vos eensklaps. „Zei je niet, dat in dit vertrek de onderdelen van de ruimteval lagen?”
„Ja... Daarin zouden ze een goede schuilplaats hebben kunnen vinden en... oh... captain...”
Ze slaakte een gilletje. Tegelijkertijd keek ze omhoog, naar de blauwe hemel.
„Hans!” schreeuwde De Vos luidkeels. „Hans...”
„Ja, wat is er?” vroeg Hans Weiss, die zich bezig hield met enkele arbeiders, die doodziek waren en plat op het gras lagen.
„Het schip klaar maken voor een ruimtereis! Snel... we mogen geen ogenblik verliezen!”
„Wat?”
„Ja... je hebt me goed verstaan! We moeten naar boven! Naar de ruimte val!”
„Naar Otto Steinmann?” vroeg Hans verbaasd.
„Nee, naar George Minco, Jef Devoort en Pietro Germani,” hoorde de stomverbaasde Hans Weiss uit de mond van Peter de Vos.
Even later waren de achterblijvers getuige van de start van de Euro-5, waarvan ze nog nooit gehoord hadden. Ze wisten niet wat ze zagen. De Vos had geen tijd gevonden om tekst en uitleg te geven. Dat zou later wel komen. Omdat het schip zich niet los zou hoeven te maken van de aard-aantrekkingskracht, hoefde er geen raketstart gemaakt te worden. Als een helikopter en vervolgens als een straaljager steeg de Euro-5 op, nagestaard door een sprakeloze menigte. Alleen Barbara en Marco Spinelli konden iets over het gebeuren vertellen, maar zij hielden hun monden dicht en lachten maar wat.
„Denk liever aan je gezondheid,” zei Barbara. „Daar hebben jullie voorlopig je handen aan vol. Vergeet de rest maar liever!”
„Radarcontact,” meldde Gino Cardinale reeds vijf minuten na de start. Spoedig splitste de witte vlek op het scherm zich in tweeën.
„Ik heb de raketmantels en de ruimteval op het scherm,” klonk de stem van Gino.
„Camera,” beval De Vos kort.
Het contact werd van de radar overgenomen door de twee bovenste camera’s, die een helder beeld van de ruimteval op het grote commandoscherm wierpen.
„Zouden Jef en George en Pietro aan boord zijn?” vroeg Hans Weiss. Zijn stem trilde een beetje.
„Ik vermoed het,” antwoordde De Vos. „Er is een kans, dat ze ruimtepakken hebben weten te vinden. Die moeten aanwezig zijn geweest. Als ze geen ruimtepakken hebben weten te bemachtigen dan... dan zijn ze er niet meer.”
Het bleef even stil tussen beide mannen.
„Kunnen we die ruimteval ioniseren?” vroeg Hans.
„Ja, maar dat mogen we niet doen. Als er metaal in de ruimtepakken is verwerkt, wordt dat mee geïoniseerd. Wanneer Jef en de anderen zich in een ruimtepak bevinden, zal de ionisatie hun dood worden.”
„Hoe vallen we dan aan?”
„Dat weet ik nog niet,” zei de Vos.
Er was intussen kort contact geweest met Marco Spinelli op het eiland, die vertelde dat hij de hulp had ingeroepen van twee Engelse torpedojagers, die zich op dat moment in de wateren bij Kahuwa ophielden. Doch dat bericht interesseerde de bemanning van de Euro-5 maar matig. Ieders aandacht was gericht op de ruimteval van Steinmann. Deze bevond zich nu al binnen gezichtsbereik. Vanuit de waarnemingskoepel keken Basje en Manfred met grote ogen toe. De ruimteval was reeds volledig gemonteerd, gereed om de Engelse Hercules buit te maken.
„Ze weten niet, dat er helemaal geen Hercules komt,” bromde Basje. Het was duidelijk, dat de Euro-5 intussen al vanuit de ruimteval gezien moest zijn. Peter de Vos besloot te bluffen. Hij richtte de ionisatiekanonnen op de raketmantel, die op enkele honderden meters van de ruimteval bij elkaar hingen. Twee ionisatiestralen deden de grote metalen omhulsels opgaan in rook.
„Laten we hopen, dat Steinmann daardoor geïntimideerd wordt!” gromde de Vos. „Verdraaid... dat we onze kanonnen nou niet op dat verwenste ding zelf kunnen richten... Hadden Jef en de anderen nou maar een andere schuilplaats. gevonden!
„Tja,” bromde Hans Weiss. „Maar we zullen rekening moeten houden met de feiten...”
Beiden pijnigden hun hersens, maar een oplossing vonden ze nog niet...
In de ruimteval was intussen een hevige consternatie ontstaan. Jef, George en Pietro, die nog steeds in hun ruimtepakken in de kasten hingen en nog steeds niet ontdekt waren, konden alles horen. In elk van de zijruimten was namelijk een luidsprekertje ingebouwd van de intercom. Ze wisten precies wat er gebeurde! De Vos was komen opdagen! Er klonken verwarde gesprekken door de luidspreker. Enkele malen hoorde Jef flarden van zinnen, die Steinmann rondschreeuwde: „... moet Europese coalitie zijn... Onmogelijk maar... Iets of iemand moet een bericht naar Europa hebben kunnen... Misschien toch die helikopter... iemand moet...”
Jef wachtte gelaten. Maar de Euro-5 scheen niet in actie te komen. Waar wachtte De Vos nog op... ?
Jef werd ongeduldig. En datzelfde gold voor George en Pietro, die eveneens alles gehoord hadden.
Otto Steinmann scheen zichzelf intussen weer in bedwang te krijgen. De stemmen werden minder verward. Steinmann bleek zich nog niet gewonnen te geven, want op een gegeven moment klonk zijn stem: „Ze durven ons om de een of andere reden niet aan te vallen. Daarom zullen wij tot de aanval overgaan! Wij kunnen dat gevaarte... dat ruimteschip evengoed naar binnen trekken als welk vliegtuig dan ook. Maak de kleppen gereed!”
Jef mompelde een verwensing. Hij gromde: „Dat zal niet gebeuren... dat zal absoluut niet gebeuren, Steinmann!”
Otto Steinmann had reeds begrepen, dat vanuit het ruimteschip metalen geïoniseerd konden worden. Hij kende de werking van ionisatie, althans het principe. Hij wist, dat de ionisatiestralen geneutraliseerd konden worden met een magnetisch scherm. En van die wetenschap maakte hij een dankbaar gebruik...
„Leg het gewone scherm om dat ruimtevaartuig,” sprak hij. „Procedure zoals gebruikelijk.”
Vanuit zijn benauwde ruimte hoorde Jef, dat in de ruimteval een elektromotor in werking kwam, die zorgde voor het magnetisch scherm. Op datzelfde ogenblik rapporteerde Gino Cardinale in de Euro-5: „Radarcontact verloren! De radar werkt niet meer.”
„Wat!?” riep de Vos. „Wat is de oorzaak?”
„Dat weet ik niet... Maar ik heb een vermoeden...”
Basje Goris zag vanuit de waarnemingskoepel, dat de kleppen van de ruimteval zich openden... Hij riep: „Deksels... chef... ze gaan ons vangen! Ze gaan met ons hetzelfde doen als met die vliegtuigen!”
De Vos zag het gevaar. Hij mocht geen risico meer nemen. Hij moest Jef en de anderen opofferen.
„Ionisatie!” beval hij.
„De kanonnen weigeren!” klonk de hoge stem van Marc Bonjour. „De stralen worden geneutraliseerd door het scherm, dat ze om ons heen hebben gelegd.”
„Koerscorrectie!” zei de Vos, hevig transpirerend.
„Het schip luistert niet!” riep vanuit de navigatiekamer Prosper Debruijckere in paniek. „Ze hebben ons in de klem... chef... we worden naar dat ding gezogen! We zitten in het magnetisch veld!”
Peter de Vos bleef kalm, evenals Hans Weiss. Ze hoorden het vreselijke geluid, dat vanuit de ruimteval tot hen kwam.
„Doe iets, chef... je moet iets doen!” zei Prosper.
Maar Peter de Vos kon niets doen...
Steinmann had de kleppen laten openen. Hij had alle mannen bevolen in het achterste raketgedeelte te komen. Niemand mocht zich in de hangar ophouden, omdat hij niet wist wat er vanuit de Euro-5 kon gebeuren als het ruimteschip zich in de hangar zou bevinden. Dat was iets van latere zorg. Hij beval zijn mannen voor alle veiligheid een ruimtepak aan te trekken. Er waren voldoende reservepakken aanwezig. Ook hij zelf hees zich zo snel mogelijk in een ruimtepak, wat hem verscheidene minuten kostte.
„Verdovingsmechanisme gereed houden,” sprak hij door de microfoon. Hij grijnsde toen hij zag, dat het ruimteschip zich niet tegen zijn magnetische stralen verweren kon. Ook ioniseren was niet mogelijk. De gedachte, dat hij spoedig over een dergelijk ruimtevaartuig kon beschikken, stemde hem buitensporig gelukkig.
Maar dan gebeurde er iets, wat hij niet kon bevatten.
Vanuit een der zijkamers in de hangar zweefde plotseling iemand naar buiten. Steinmann meende eerst, dat het een van zijn eigen mannen was die zijn bevel om naar de raketstaart te komen, had genegeerd. Hij werd kwaad. Maar zijn kwaadheid maakte plaats voor ontsteltenis, toen hij zag dat de vreemde figuur een pistool in de gehandschoende hand vasthield.
„Wat... wat moet dat!?” schreeuwde hij. „Wie... wie is dat?”
Het was Jef Devoort.
Jef had gezien, dat de kleppen zich openden. En hij had de Euro-5 gezien, die als een machteloos monster voor de ruimteval hing. Toen hij de motor van de magnetische straling in werking hoorde komen, begreep hij dat hij moest optreden. Nog steeds was hij in het bezit van het kleine pistool, dat hij op het eiland gekregen had. Hij moest zijn pak half openmaken om het wapen te pakken te krijgen. Het kostte enkele minuten, maar het lukte hem het pistool in zijn knuist te knijpen en zijn vinger, die gehuld was in een dikke verpakking, om de trekker te wringen.
Aldus duwde hij de deur van het zijpaneel open en zweefde gewichtloos de hangar in, waarvan de kleppen wijd openstonden. In feite had hij zich er mee verzoend, dat hij het avontuur niet zou overleven. Daarom bleef hij volkomen kalm. Heel zorgvuldig richtte hij het kleine vuurwapen op de metalen koker en de apparatuur, waarmee de magnetische straling op de Euro-5 werd gericht. En kalm drukte hij af.
De kogels, hoe klein ze ook waren, bleken funest voor de fijngevoelige apparatuur. Vonken sloegen uit de achterwand. Er ontstond kortsluiting. Een stuk metaal vloog de hangar in en zeilde voorbij Jef, die achteruit dreef, in de richting van de kleppen. De terugstoot van het pistool duwde hem naar buiten.
Hij zag het witte gezicht van Steinmann achter de dubbele beglazing in de achterwand.
„Kleppen sluiten!” schreeuwde Steinmann.
Met de twee laatste patronen gaf Jef zichzelf juist voldoende vaart om de ruimteval net op tijd te kunnen verlaten. Vlak voor zich zag hij, hoe de kleppen zich sloten. In zijn ruimtepak dreef hij de ruimte in, zonder enige verbinding met de ruimteval of de Euro-5.
Peter de Vos zag het op zijn monitor. Tegelijkertijd hoorde hij Marc Bonjour roepen: „We zijn vrij uit het scherm! De Euro-5 luistert weer!”
„Radarcontact is weer in orde,” rapporteerde Gino Cardinale met opgewonden stem. „Wat is er gebeurd?”
„Dat weet ik nog niet. Haal de man naar binnen, die daar buiten ronddrijft!”
Het duurde vijf minuten, voordat Jef Devoort naar binnen kon worden gehaald. De mannen in de Euro-5 hadden al die tijd gedacht, dat het een bendelid was.
Toen de man via de observatiekoepel door Basje Goris naar binnen werd getrokken en de ruimtehelm werd afgedaan, kende de algehele verbazing geen grenzen. Maar Jef schreeuwde: „George en Pietro zijn nog daarginds... Waarom doen jullie niks? Schiet dat hele tuig in gruizels, verdraaid!”
De Vos kon zijn commandokamer niet verlaten. Hij liet zich horen via de intercom en vroeg, na een vreugdevolle begroeting: „Jef... geef snel antwoord... Zit er metaal aan dat ruimtepak?”
„Wat? Metaal? Nee, alles is van kunststof. Je weet toch, dat de moderne technieken niet...”
„Ja ja, dank je... Denk je, dat George en Pietro in ruimtepakken gehuld zijn?”
„Ja, ik denk het wel... Als dat niet zo zou zijn, hebben ze de vlucht niet overleefd. Maar ik ben er niet zeker v...”
„Okay... Marc... VUUR!”
Alle beschikbare ionisatiekracht werd op de ruimteval gericht. Een roetzwarte rookwolk was het resultaat. De stralen schenen de ruimteval te absorberen, op te slokken, te beginnen bij de enorme hangarkleppen, eindigend bij het staartdeel.
Vanuit de rookwolk dreven talrijke voorwerpen de ruimte in. Door de kracht werden zij weggestoten. En midden tussen die voorwerpen bevonden zich talrijke menselijke wezens, lijkend op machteloze poppen. In hun ruimtepakken dreven ze willoos en machteloos van de rookwolk weg, Otto Steinmann en zijn bendeleden, George Minco, Pietro Germani.
Basje Goris, Manfred Blohm en Jef Devoort kregen de taak toebedeeld de mannen stuk voor stuk op te pikken. De waarnemingskoepel stond open. De derde man, die naar binnen werd gehaald, bleek Pietro Germani te zijn, die bewusteloos in het ruimtepak hing. De vijfde was George Minco, die meteen begon te schelden omdat het zo lang geduurd had! De op een na laatste man was Otto Steinmann. Ook hij was bewusteloos. Toen ze hem zijn ruimtepak uittrokken, vonden ze nog een rol zuurtjes, die hij in zijn jaszak had zitten...
Gul presenteerde Basje de omstanders in de Kleine Hal een snoepje.
„Tast gerust toe!” zei hij. „Meneer Steinmann heeft er nu toch niets aan.”
Met twaalf gevangenen aan boord werd de terugtocht naar Kahuwa aanvaard, waar ze door de Engelse torpedojagers aan boord genomen zouden worden.
„Slaven in de twintigste eeuw,” zei Hans Weiss, toen ze het eiland weer in zicht kregen. „Wie had dat ooit voor mogelijk gehouden.”
„Tja... Slaven uit de ruimte klinkt nog ongeloofwaardiger,” antwoordde De Vos. „Maar we zijn er getuige van geweest.”
„En wat belangrijker is,” vulde Jef aan, die zich weer naast De Vos bevond, „we hebben er een eind aan gemaakt!”