HOOFDSTUK 7

Wie het laatst lacht...

 

De koortsachtige bedrijvigheid, die op Pluto heerste, werd nog aangewakkerd door de alarmerende berichten van sectie-3. De bemanning van de Euro-5 was zo veel mogelijk ingeschakeld bij de werkzaamheden.

Elk beschadigd onderdeel moest door een nieuw worden vervangen. Er werd geen risico genomen met de Euro-5: beschadigde delen werden zonder meer terzijde gezet.

Intussen vergaderde Peter de Vos met Monsieur Zero en enkele anderen, waaronder Hans Weiss en Prosper Debruijckere. De vraag was: hoe moesten ze de zaak aanpakken, zodra de Euro-5 weer gereed was om naar de aarde te vertrekken?

„Een ding is zeker,” sprak de Vos. „Die John Borba is de grote man van de bende. Als we die te pakken hebben, hebben we de hele bende te pakken, zeker nu we al een groot deel van die troep in onze handen hebben. Is er bericht ontvangen van de aarde over Borba?”

„Ja,” antwoordde Monsieur Zero. „Iedereen is op zoek naar die bandiet, maar hij heeft lont geroken en laat zich nergens meer zien.”

„Hm... hij moet zich schuil houden. En van zijn invloedrijke relaties kan hij dus geen gebruik meer maken. Dat is in elk geval iets.”

„Ja, inderdaad. Dat onderzoek van jullie in New Orleans heeft zijn vruchten afgeworpen. Maar niettemin wordt die kerel steeds gevaarlijker. We weten nu ook, dat hij gebruik kan maken van een ruimtevaartuig, dat hij destijds op zijn eigen werf gebouwd heeft, notabene met medeweten van de Amerikaanse autoriteiten. De Drakenster... Dat schip moeten we eerst en vooral onschadelijk maken. We weten, dat hij onze Euro-1 met de Drakenster bevoorraad. Daarna pikken we de Euro-1 in.”

Peter de Vos knikte, dacht even na en zei dan: „We zouden de Euro-1 voor ons doel kunnen gebruiken. Ik zoek naar een mogelijkheid, om de Euro-1 te heroveren, zonder dat Borba daar iets van merkt! Hij moet denken, dat zijn eigen mensen de Euro-1 nog steeds bemannen. Wij zouden aldus met hem in contact kunnen treden en hem precies kunnen laten doen, wat wij willen! Hij moet ervan overtuigd zijn, dat de Euro-5 in de ruimte verloren is geraakt. Dat zal hem overmoedig maken. Als hij straks plotseling weer met de Euro-5 te maken krijgt, zal hij niet weten waar hij het zoeken moet.”

„Geen gek idee,” sprak Monsieur tevreden. „Werk het maar eens verder uit, Vos. Je hebt nog drie dagen de tijd. Dan is de Euro-5 klaar om te vertrekken.”

De Vos liet Gino Cardinale, het hoofd van de verbindingen, bij zich komen. Samen bespraken ze een plan om de radio van de Drakenster en de Euro-1 tijdelijk te blokkeren. Met Hans Weiss besprak hij nadien de situatie, zoals die zich waarschijnlijk ontwikkelen zou.

„Borba aast voortaan op makkelijk grijpbare schepen,” zei de Vos. „We zullen hem daarbij een handje helpen. Vanuit de Euro-1 geven we hem straks een makkelijke prooi op, een lokaas. Wij zullen met onze Euro-5 in de buurt zijn om hem te grijpen, als hij weer toeslaat. Ik wil nou eindelijk eens te weten komen, hoe hij die kunsten flikt.”

„Is er nog gepolst bij de bekende rederijen naar die twee schepen?” vroeg Hans Weiss. „Hoe heten ze ook weer... De Arno...”

„De Arno Sweeny en de Tycoon,” antwoordde de Vos. „Ja, er is opnieuw navraag gedaan. Daarbij is gebleken, dat de rederijen die schepen van de hand hebben gedaan. Ze zijn doorverkocht aan een rederij, die intussen gewoon is opgedoekt.”

„Aha... Die schepen lijden dus een verborgen bestaan.”

„Jazeker, maar we zullen ze desnoods uit dat verborgen bestaan te voorschijn branden.” Precies volgens plan stond de Euro-5 drie dagen later gereed voor de raketstart. De bemanning verkeerde in een prettige, opgewonden stemming. Eindelijk konden ze op hun doel afgaan. Peter de Vos had de plannen al drie keer met hen besproken. Iedereen was op de hoogte. Voordat de aftelprocedure begon, werd er een klein feestje gegeven in de grote ontvangstkoepel van het hoofdkwartier, van waaruit men een schitterend uitzicht had op het uitspansel. De verre gele zon schitterde uitnodigend.

„We komen!” zei George Minco, wiens been weer zover hersteld was dat hij er geen last meer van had. „We komen, beste zon! Maak je maar vast klaar om ons weer te ontvangen.”

Gekleed in hun ruimtepakken, die ze bij elke start moesten dragen, hoewel dat niet beslist noodzakelijk was, stapten ze naar het schip, waarvan de stompe neus naar de sterren wees. Alles was aan boord, voedsel, bewapening, torpedo’s die tot de standaardbewapening behoorden, reserveonderdelen, munitie en zelfs nieuwe kleren.

Iedereen nam zijn plaats in. Er zouden nog uren overheen gaan, voor de Euro-5 zich van Pluto kon verheffen. Basje Goris kortte de tijd met een gesprek over de gevangenen.

„Ze zijn zo hard als een spijker,” zei hij tot Manfred Blohm. „Geen van hen heeft een mond opengedaan. Frank James denkt zelfs, dat Borba hem spoedig zal bevrijden.”

„Dan kan hij lang wachten,” meende Manfred.

Eindelijk was het tijdstip van de start aangebroken. Sneller dan vanaf de aarde steeg de Euro-5 op, omdat de aantrekkingskracht op Pluto aanmerkelijk minder was.

Peter de Vos voerde de snelheid zo snel op als enigszins mogelijk was. Alles verliep schitterend. Een half uur na de start gingen de ruimtepakken uit en liet De Vos een grondige inspectie houden naar de gedragingen van het schip.

„Alles functioneert perfect, perfect,” rapporteerde Marc Bonjour tevreden. „Het kan niet beter, werkelijk niet beter!”

„Okay! Hoogste snelheid nu. Zelfde koers. Momenteel geen alarmtoestand, zelf geen verhoogde waakzaamheid. Het duurt nog lang eer we in de omgeving van onze maan zijn. Iedereen kan er zijn gemak van nemen.”

De reis verliep voorspoedig. Van enige opwinding was nog geen sprake. In feite was een tocht door de ruimte in de Euro-5 vrij saai. Peter De Vos vermaakte zich met zijn boeken in zijn, huiskamer’. Aan zijn plannen hoefde hij niet meer te werken. Die waren klaar.

Naarmate ze vorderden werd het lichter. De zon vertoonde zich groter en groter tegen de zwarte, ruimtelijke duisternis. Dan kregen ze de aarde in het oog, aanvankelijk als een glinsterend stipje, dan als een flauwe halve blauwachtige maan.

Verhoogde waakzaamheid...

Van nu af aan werd de mannen niet veel rust meer gegund. Het ging er nu om allereerst de Drakenster te vinden. Daartoe moest de Euro-5 in een grote parkeerbaan om de aarde gebracht worden.

Eindelijk was het volkomen licht geworden. De aarde was nu een grote voetbal geworden, omzoomd door witte wolkendekens. De maan was een even grote heldere bol. Er was contact met sectie-3, die alle bewegingen van de Euro-5 volgde. Voorlopig kon er niets gedaan worden. Ze moesten wachten tot Big Borba zo vriendelijk zou zijn de Drakenster weer naar boven te zenden. Sectie-3 zou berichten, wanneer men de Drakenster op de radar had ontdekt.

Dat gebeurde na precies één dag. Het bericht klonk vrij gewoon: „Euro-5, hier sectie-3. Alarm. Drakenster ontdekt. Stijgsnelheid zes. Zoekt een parkeerbaan om de aarde. Houden u op de hoogte. Positiemededeling volgt zo snel mogelijk.”

De Vos drukte op de knop van de alarmclaxon. Iedereen was op zijn post. Twee radarschermen werden onafgebroken bekeken. Iedereen zat op de loer naar de Drakenster, die weldra moest opduiken. De Euro-1 met zijn vreemde bemanning werd voorlopig met rust gelaten.

„Alles op zijn tijd,” zei Basje Goris, die de voorste camera’s moest bedienen.

Zoals gewoonlijk was het de radar, die de prooi het eerst ontdekte.

„Contact op 673/788,” klonk de stem van Pierre Hasslenbourg. „Snel naderend voorwerp op koers, die door sectie-3 is aangegeven.”

„Dat moet ie zijn,” sprak De Vos via de boordradio. „Richt alle camera’s op aangegeven koers. Snelheid met vijftig terugbrengen. Camera’s overschakelen op scherm. Marc, hou je gereed voor nieuwe programmering van de computer. Gino... alles klaar om de stoorzender te gebruiken?”

„Alles klaar,” zei Gino Cardinale.

Daar verscheen de Drakenster op het scherm, klein nog weliswaar, maar duidelijk als een pendelraket herkenbaar.

„Afstand?” vroeg De Vos.

„Afstand nog vijftig mijl. Afstand wordt snel minder.”

„Tel afstand af. Gino, hou je gereed. Afstand aftellen, zei ik!”

„Negenenveertig... achtenveertig half... achtenveertig”

Jef Devoort, die voor het radarscherm in de commandokamer stond, telde de afstand af met rustige stem.

„Bij twintig is het zover. Let op, Gino! Ga te werk op eigen gelegenheid.”

„Okay captain, bij twintig... Kunnen ze ons vanuit de Drakenster zien?”

„Dat weet ik niet en dat interesseert me nu niet meer. Let op het tellen.”

Achtentwintig... zevenentwintig... zesentwintig...

De bemanning van de Drakenster had volstrekt niets in de gaten. Ze hadden verbinding met Borba, die elke reis naar de Euro-1 persoonlijk volgde vanuit zijn onderzeese schuilplaats.

„We naderen de Euro-1. Over tien minuten kunnen we contact maken. Alles verloopt prima en we kunnen na een uur weer terugkeren. Over.”

De man wachtte op de stem van Borba, maar hij hoorde slechts een zwak geruis.

„Hallo... hier Drakenster... Over. Wij wachten! Over.”

Antwoord bleef uit.

„Deksels... er moet iets niet in orde zijn met de radio!”

De man wist niet, dat de radio perfect in orde was. En hij wist evenmin, dat vanaf de Euro-5 een onzichtbare straal werd gericht op de Drakenster, een electromagnetische straal die een volledig gesloten magnetisch veld rondom de Drakenster legde. Radiocontact werd daardoor onmogelijk.

De „stoorzender” van Gino Cardinale deed zijn werk voortreffelijk!

„We gaan erop af,” sprak Peter de Vos. „Volg hem.”

De Drakenster bracht de Euro-5 precies naar de plaats, waar ze zijn moesten, naar de Euro-1. Ook de Euro-1 werd vanaf de Euro-5 in een gesloten magnetisch veld gelegd.

„Borba zal wel tekeergaan,” meende George Minco. „Ik zou die vent wel eens willen horen, nu hij het contact met zijn twee ruimteschepen kwijt is.”

Wat Borba allemaal zei, bleef voor de bemanning van de Euro-5 verborgen. Op het scherm zagen ze, hoe er een verbindingskabel werd gelegd tussen de Drakenster en de Euro-1.

„Opletten,” zei De Vos. „Het gaat nu gebeuren... Hopelijk hebben ook die kerels allemaal een ruimtepak aan bij dit soort operaties. Als dat niet zo is, zijn ze er geweest!”

„De Euro-1 lijkt me volkomen intact,” zei Hans Weiss.

„Ja, dat is ie ook. Attentie... daar komt de aflossing.”

De bendeleden waren kennelijk zozeer in hun aflossings-werkzaamheden verdiept, dat geen van hen de Euro-5 ontdekte. Vanuit de Euro-5 kon alles op het scherm worden gezien. Twee figuurtjes verschenen vanuit de Drakenster en trokken zich langs de verbindingslijn naar de Euro-1, om de daar aanwezigen te gaan aflossen.

„Ze hebben nog steeds geen vaste koppeling ontwikkeld,” constateerde Peter de Vos. „Wel... ik veronderstel, dat dit het einde is van de Drakenster.”

Hans Weiss knikte en zei:

„Ja... Maar het lijkt me geen verlies. Dat ding heeft toch nooit veel betekend. Ik zou het bevel maar geven.”

Peter de Vos sprak in de microfoon van de boordradio: „We gaan een eind maken aan de Drakenster. Dit is het moment. Sloep gereed houden voor lancering. Motor reeds starten. Alleen de twee voorste ionisatiekanonnen in vuur positie. Ionisatie gereed?”

„Gereed,” klonk de stem van Pierre Hasslenbourg. „Ik richt op zicht. Ik heb de Drakenster in het vizier.”

„Okay.” De Vos keek nog eens op het scherm en zag, dat de beide figuurtjes in hun ruimtepakken bijna de Euro-1 hadden bereikt. „Vuren maar.”

Het bleef volmaakt stil in het luchtledige, toen de twee helderwitte mesdunne stralen uit de voorste ionisatie kanonnen naar de Drakenster flitsten. De uitwerking was er echter niet minder om. De Drakenster, die nagenoeg geheel uit metaal was opgebouwd, werd in enkele seconden gereduceerd tot onschadelijk gas, waterstof, zuurstof en koolstof, die als een zwarte compacte wolk werd weggestoten. De overblijvende plastic delen wervelden even rond en bleven dan in het niets hangen. De verbindingskabel zweefde eveneens in het niets. Vier menselijke figuren zweefden met de kabel mee, de twee aflossingsleden en de twee astronauten, die het toestel hadden bestuurd. Gelukkig waren hun ruimtepakken geheel uit kunststof vervaardigd, dat niet door de boordkanonnen van de Euro-5 werd geïoniseerd.

„Nou zou ik honderd gulden willen geven,” zei Basje Goris, „als ik de gezichten van die kerels in de Euro-1 eens kon zien.”

Voorlopig liet De Vos de kerels in de Euro-1 echter nog ongemoeid. Het bovenluik ging open. De sloep werd er aan de hefbomen uitgetild en meteen als een klein ruimtevaartuig gelanceerd. George Minco en Pietro Germani vormden de bemanning, gekleed in hun ruimtepakken. Vrij langzaam en onhoorbaar gleed de sloep naar de zwevende mannen, die door de ionisatieklap bewusteloos waren geraakt en niets merkten van wat er met hen gebeurde... Pietro Germani opende de koepel van de sloep en trok de kerels stuk voor stuk naderbij. Hij bond ze vast aan een eind nylon koord en trok ze aldus als een vreemde sleep naar de Euro-5, waar ze via de sloephangar aan boord werden genomen. Vanachter de ruiten van het ruimteschip genoot de bemanning van de aanblik. De twee kerels in de Euro-1, die er eveneens getuige van waren, genoten allerminst. Ze hadden de Euro-5 allang ontdekt en probeerden wanhopig radiocontact te krijgen met Borba op aarde, die misschien wel een uitweg zou vinden. Maar het radiocontact bleef uit.

De Euro-1 was nog steeds gevangen in het magnetisch veld, dat de Euro-5 er omheen had gelegd. Toen de Drakenster in rook opging was het voor de twee machteloze kerels in de Euro-1 alsof de wereld verging. Met angst en beven zagen ze toe, hoe uit de Euro-5, die inmiddels dicht genaderd was, een klein ruimtevoertuig te voorschijn kwam en de vier willoze bendeleden oppikte. De mannen in de Euro-1 waren door dit alles zo volstrekt wanhopig geraakt, dat ze zich al hadden overgegeven nog voordat de Euro-5 aan de Euro-1 vastmaakte.

„Koppelingsmanoeuvre,” gebood De Vos kalm. „Gereed houden om aan boord van de Euro-1 te gaan.” Via de directe verbinding tussen de beide ruimteschepen konden Basje Goris, George Minco, Manfred Blohm, Jef Devoort en Karl Zollinger even later in de Euro-1 overstappen. Ze waren op alles voorbereid en goed gewapend, maar de twee inzittenden van de Euro-1 stonden al bibberend te wachten met hun handen omhoog.

„Hier zijn we dan,” zei Basje Goris. Hij was teleurgesteld, omdat hij zijn gemoed niet had kunnen luchten in een flinke robber vuistwerk.

„Alles okay hier,” rapporteerde Jef Devoort aan de captain in de Euro-1. Vluchtig had hij de instrumenten onderzocht en geconstateerd, dat alles nog in orde was.

„Mooi zo. Ik kom ook. We houden het schip voorlopig nog in het magnetisch veld. Breng de twee gevangenen maar hierheen. In de „Kleine Hal” is nog plaats genoeg.”

 

Enkele minuten later was ook De Vos aan boord, nadat hij aan sectie-3 had laten weten, dat de Euro-1 zich weer in hun eigen handen bevond. Grazza was opgetogen, hoewel hij dat niet liet merken.

„Probeer nu contact te krijgen met Borba,” liet hij zich horen. „Via de Euro-1 moet dat lukken.”

„Ja, dat denk ik ook! We gaan het magnetisch veld nu verbreken. We zullen deze lijn openhouden, zodat u zelf kunt meeluisteren.”

De Euro-5-mannen, die zich nu deels in de Euro-1 en deels in de Euro-5 bevonden, wachtten gespannen af. Peter de Vos zat zelf bij de radioapparatuur, toen hij bevel gaf: „Gino... verbreek het magnetisch veld. Bedankt voor je medewerking.”

De captain had zich al klaar gemaakt om contact met Borba te zoeken, wat een zaak van lange adem zou kunnen zijn. Hoe moest hij de kerel bereiken?

Maar de hele kwestie bleek veel gemakkelijker dan het zich had laten aanzien, want zodra Gino Cardinale vanuit de Euro-5 de electromagnetische straal had onderbroken, klonk in de Euro-1 de opgewonden grove Amerikaanse stem van een man, die alleen maar John Borba kon zijn: „... antwoord geven... Hallo... ik blijf proberen! Er mankeert hier niets aan onze zender. Horen jullie mij nou of niet? Wat is er gaande!? Ik blijf proberen! Horen jullie mij? Over!”

De Vos stak zijn hand op. Hij antwoordde nog niet. Hij onderzocht de ontvangstfrequentie en knikte naar George Minco. Deze stelde de zender in werking. Weer klonk de stem van Borba: „Euro-1, geef antwoord! Ontvangen jullie mij? Wat is er gaande? Werkt jullie zender niet meer? Waar is de Drakenster? Probeer het via de Drakenster! Waarom geeft de Drakenster ook geen antwoord meer?”

Peter de Vos schraapte zijn keel en zocht zijn beste Engels bij elkaar. Dat was niet zo moeilijk maar dat hij een Amerikaanse tongval moest imiteren leverde meer problemen op. Gelukkig weefde Gino Cardinale handig een stoorgeluid door de berichtgeving, zodat de stem van de Vos op aarde niet goed te ontvangen was. De Vos sprak expres in gedeelten van zinnen: „... hier zijn we weer... is iets... magnetische storing denk ik en... Drakenster komt voorlopig niet terug, want het is... Over.”

„Alle donders... Ik maakte me al zorgen. Luister... we zitten dringend verlegen om nieuwe gegevens! Waar is dat schip gebleven, dat de vorige bemanning noemde?

De Moorcastle! Die moeten we hebben! Waar is de Moorcastle gebleven? Opschieten! We hebben al veel te veel tijd verloren!”

De Vos behield zijn kalmte. Hij sprak zacht: „Het kan niet beter. We hebben meteen beet! Vraag aan sectie-3 waar dat schip zich bevindt. Ik houd onze vriend Borba intussen wel bezig.”

Sectie-3 had alles al gehoord. Koortsachtig werd navraag gedaan over de positie van de Moorcastle. Intussen sprak De Vos met Borba: „... even uit oog verloren... Nieuwe positieberekening... Blijf in contact, tot we... komen terug...”

„Opschieten!” liet Borba zich horen. De stem was minder bars. Kennelijk was hij blij, dat het contact hersteld was, maar hij werd wel steeds ongeduldiger.

De Vos moest hem bijna tien minuten aan het lijntje houden. Toen had sectie-3 de positie van het schip achterhaald. Snel gaf De Vos de positie door aan Borba, die verheugd antwoordde: „Mooi... We gaan hem grijpen, mannen! De uitslag horen jullie nog wel. Ga nogmaals na of er geen andere schepen in de buurt zijn.”

„Er zijn geen schepen in de nabijheid,” liet De Vos weten, daarmee de waarheid sprekend. „Hij vaart volstrekt alleen.”

Ook de Moorcastle voer in de zuidelijke Atlantic, kennelijk de geliefde operatieplaats van Big Borba.

„Waar zou die vent zich ergens ophouden?” vroeg Basje Goris.

„Oh, dat ontdekken we nog wel,” antwoordde de Vos. „De kaping, die hij nu gaat ondernemen, zal de laatste zijn, daarvan ben ik zeker. We zullen sectie-3 moeten vragen om luchtsteun. Neem opnieuw contact op met Grazza.”

Peter de Vos had de hele komende operatie uitgetekend op een zeekaart. Het enige schip, dat op de kaart in de vorm van een vlaggetje was aangegeven, was de Moorcastle, een vrachtschip met passagiersaccommodatie. In een halve boog vloog de Euro-5 naar de aangegeven positie. Ook de boog stond op de kaart aangegeven. Rechts van deze boog waren drie vlaggetjes geprikt met gele kopjes, die drie vliegtuigen aangaven, Bréguets van de Franse Marineluchtvaart. Zij zouden de Euro-5 assistentie gaan geven.

„En wij verbergen ons onder water,” sprak Peter de Vos tevreden.

Het deed de mannen deugd eindelijk weer de echte golven van de echte aardse zee te zien. Horizontaal landend streek de Euro-5 neer op het verlaten zeeoppervlak. Meteen werden de duiktanks geopend. En vanuit de ruimte dook de Euro-5 rechtstreeks tot vijftien meter diepte onder het zeeoppervlak, waarna het vaartuig als een onderzeeboot zijn koers vervolgde in de richting, waar de Moorcastle zich moest bevinden.

De rederij, waarvan de Moorcastle eigenaar was, had niet veel waarde gehecht aan de berichten over de vreemdsoortige kaping, die in dit deel van de oceaan had plaatsgevonden. De kapitein liet zich niet ophouden door dit soort sensatie. Hij voelde zich dan ook volkomen rustig. Bij kalme zee voer zijn schip naar Uruguay, de thuishaven. Hij wist niet, dat vijftig mijl zuidelijker zijn koers gekruist zou worden door de Arno Sweeny, die onder water naderbij sloop en bij nacht boven water zou komen, zodra de tijd rijp was. Ook dit keer was het Jonathan Flox, die de operatie moest volbrengen. Hij had inmiddels ervaring opgedaan! Borba en Heller waren thuis gebleven, waar ze wachtten op de terugkeer van het schip.

De duisternis was snel ingevallen. Door de periscoop speurde Flox de zee af. Zo juist nog had hij bericht ontvangen van de Euro-1, dat alles veilig was. Hij wist niet, dat het bericht was doorgegeven door de oorspronkelijke bemanning van de Euro-1, die zijn plaats weer had ingenomen...

„Alles veilig,” mompelde hij, „en onze prooi komt eraan. Let op mijn bevelen. Alles klaar houden om op te duiken.”

In de donkere nacht waren de felle lichten van de Moorcastle duidelijk te zien.

Ook Peter de Vos zag de lichten. Op anderhalve mijl afstand voer hij onder water achter de Moorcastle aan. Hij had bericht ontvangen, dat de mannen in de Euro-1 contact hadden gehad met de kapitein van de Arno Sweeny. Het moest nu gaan gebeuren, daarvan was De Vos zeker. Maar hij begreep het niet.

„Als de Arno Sweeny in de buurt is, zouden we hem toch moeten zien,” sprak hij tot Hans Weiss.

„Kalm maar... Hij zal zich heus wel vertonen, hoe dan ook.”

Iedereen verkeerden in grote spanning. Telkens opnieuw liet De Vos de periscoop ronddraaien, maar alles wat hij zag was de Moorcastle. Dan klonk via de boordradio de opgewonden stem van Karl Zollinger: „Asdic-contact op drie mijl, dertien graden stuurboord!”

„Wat!?” riep De Vos ongelovig. „Dat moet de Moorcastle zijn!”

„Nee... het is een vaartuig aan bakboord van de Moorcastle. En het vaart onder water! Op tien meter diepte! De diepte wordt steeds minder.”

„Verdraaid... ben je er zeker van?”

„Absoluut zeker.”

 

„Dus... dus toch een duikboot,” sprak De Vos verbluft tot Hans Weiss.

„Ja... Maar wat voor een duikboot?”

„Ik vermoed... een duikende vrachtvaarder, al klinkt dat al te fantastisch.”

„De Euro-5 is ook iets fantastisch, maar hij bestaat,” sprak Hans Weiss. „Ik zou de periscoop maar eens richten op de aangegeven plaats. En ik zal opdracht geven, dat de vliegtuigen moeten worden gewaarschuwd.”

Flox had opdracht gegeven boven water te komen. Zijn mannen, gekleed in de bekende nauwsluitende pakken, die ook gebruikt werden bij de operaties in de ruimte, stonden klaar.

In de donkere nacht kwam de Arno Sweeny geheel boven het zeeoppervlak. Het water golfde in dikke stralen van de dekken. De Moorcastle lag schuin voor hem, duidelijk met het blote oog te zien.

„Hij ziet ons niet,” zei Flox. „Zelfde koers. We volgen precies dezelfde tactiek als bij dat cruiseschip. Eerst een evenwijdige koers. Hou de mitrailleur klaar om op mijn bevel te schieten. Maar richt de eerste vuurstoten vrij hoog. Ik wil geen doden en liefst ook geen gewonden. Alles moet snel en glad verlopen, net zoals de eerste keer.”

Hij sprak een beetje opgewonden. Hij had weer last van het kriebelige gevoel, dat op gevaar duidde. Maar de Euro-1 had hem verzekerd, dat er geen gevaar was en daarop vertrouwde hij.

Jonathan Flox wilde juist vragen opnieuw contact met de Euro-1 op te nemen, toen hij eensklaps een ver, zoemend geluid hoorde...

„Wat is dat!?”

„Dat is waarschijnlijk het geluid van de Moorcastle,” meende de eerste officier. Maar meteen daarna riep de radarwacht: „Vliegtuigalarm! Vliegtuigen!”

Flox sprak een lelijk woord. Ook dit keer had het kriebelige gevoel hem niet bedrogen. Hij wilde een vraag stellen, maar de radarwacht schreeuwde: „Drie vliegtuigen! Ze vliegen in formatie! Dat moeten militaire toestellen zijn! Ze komen regelrecht naar ons toe!”

„DUIKEN DUIKEN DUIKEN!” riep Flox.

De boot was nog niet geheel boven water gekomen. Daarom kon een bliksemsnelle duik gemaakt worden, net op tijd. Een ogenblik raakte Flox over zijn toeren. Wat was er mis gegaan? Er klopte iets niet. Met overslaande stem gaf hij opdracht te duiken tot de grootst mogelijke diepte. Hij verwachtte, dat hij met dieptebommen bestookt zou worden. Angstig wachtte hij af, terwijl zijn schip stil onder water bleef liggen.

Maar er gebeurde niets. Flox wachtte twee volle uren. Dan gaf hij opdracht: „Terug naar huis. En op volle kracht. Het bevalt me hier niet.”

„Ongelooflijk,” zei Peter de Vos op datzelfde ogenblik.

Hij was er getuige van geweest, dat een compleet vrachtschip als onderzeeboot onder water dook. Met de infrarood kijker, die deel uitmaakte van de periscoop, had hij het met eigen ogen gezien. Ook nu, op het scherm, dat met de asdic-apparatuur verbonden was, zag hij de scherp afgetekende vlek, die precies de ligging van het piratenschip aangaf. Als de Vos gewild had, zou hij het schip hebben kunnen torpederen. Verder had hij de positie kunnen doorgeven naar de vliegtuigen. Maar die hadden alleen maar opdracht gekregen het schip te verjagen. De Arno Sweeny zou namelijk de Euro-5 op het spoor moeten zetten naar Big Borba zelf.

En dat deed de Arno Sweeny!

Toen Flox meende, dat de lucht was opgeklaard, gaf hij bevel de machines weer te starten. Op zo groot mogelijk diepte vluchtte hij terug naar het onderkomen, waarin hij zich veilig waande.

En terwijl de Moorcastle verder voer, zonder dat men er zich bewust van was aan welk gevaar men was ontsnapt, sloop de Euro-5 stilletjes achter de Arno Sweeny aan.

Aldus ontdekte Peter de Vos tenslotte het onderkomen van Big John Borba in de Centraal Atlantische Rug, diep onder de zeespiegel.

„Ongelooflijk,” sprak Peter de Vos wel tien keer tijdens de reis. De aanblik op het scherm van de blauw wazige vrachtvaarder, die door het water scheen te zweven, was fascinerend.

„Waar zou hij heen gaan?” vroeg Jef Devoort, die ook in de commandokamer was.

„Ik heb er wel een idee van,” zei Hans Weiss. „Ga eens na, welke werkzaamheden er op de werf van Borba allemaal verricht werden!”

„Scheepsbouw... speciaal duikboten en raketbouw,” sprak Jef.

„Je vergeet, dat hij zich ook heeft beziggehouden met booreilanden en alles wat daarmee samenhangt. Zijn mensen moeten een grote kennis vergaard hebben over de zeebodem.”

„De zeebodem... ? Verdraaid... je bedoelt toch niet te zeggen dat...”

Peter de Vos knikte. Hij zei: „Die gedachte heb ik ook. We weten nu, hoe die schepen zo plotseling van de zee konden verdwijnen. Maar we weten nog niet, hoe ze zich daarna blijvend schuil hielden. Dat gaan we nu ontdekken, Jef! We kunnen ze te grazen nemen! We hoeven nergens bang voor te zijn.”

„Hm...,” gromde Jef Devoort, „toch geloof ik dat die kerels zich niet gauw gewonnen zullen geven. Het moeten echte duivels zijn...”

„Duivels uit de diepzee,” grinnikte De Vos. „Geloof me, Jef... we zullen gauw genoeg ontdekken, dat het duiveltjes in een doosje zijn en we zullen ze met huid en haar uit dat doosje te voorschijn trekken.”

Het was duidelijk, dat de Arno Sweeny een kaarsrechte koers hield, zeer waarschijnlijk naar de thuishaven’. De Vos nam het risico met een boog om de Arno Sweeny heen te varen en verderop weer op de rechte koers terug te komen. Op die manier kon hij de Arno Sweeny opwachten.

De Euro-5 kon honderd mijl doorvaren. Toen stuitte de asdic op een onderzees gebergte.

„De Centraal Atlantische Rug,” zei De Vos. „Hier zou het wel eens kunnen zijn! Hier blijven we wachten, Hans.”

Aan de voet van het onderzeese gebergte werd de Euro-5 op de bodem gelegd. En daar wachtte men op de dingen, die komen gingen.

Er gingen nog uren overheen, voordat de Arno Sweeny weer opdook. Even was De Vos er bang voor, dat het schip toch een andere koers genomen had, maar de geluidsapparatuur verraadde tenslotte de komst van het onderwaterschip.

Iedereen wachtte vol spanning af. De Arno Sweeny minderde zoveel vaart, dat het schip nu bijna stil lag. Wat zou er nu gebeuren? Plotseling klonk een dof rommelend geluid, dat steeds meer aanzwol.

„Camera twee en drie zwenken naar rotsen!” sprak De Vos.

Het beeld van de Arno Sweeny op het scherm maakte plaats voor de steile rotswand van de Centraal Atlantische Rug, waarvoor de Euro-5 lag.

„Goeie genade,” zei De Vos. „Kijk...”

Ze zagen, hoe een deel van de rotswand wegschoof. Er ontstond een groot zwart gapend gat. Even later verscheen de Arno Sweeny weer in het beeld. Rustig gleed het schip naar binnen. Het rommelend geluid herhaalde zich. De geweldige deur werd weer dichtgeschoven.

„Dat is een stalen deur,” sprak Hans Weiss rustig. „Daarachter ligt de kunstmatige haven, waar we zolang naar gezocht hebben. Wat doen we?”

Peter de Vos had niet veel tijd nodig om erover na te denken.

„Aanvallen,” zei hij. „Direct. Met al onze kracht.” Hij greep de microfoon en vertelde heel kort, wat ze ontdekt hadden. „Torpedo lanceerbuizen gereed maken. Drie torpedo’s met holle lading. Hou daarnaast twee torpedo’s in reserve voor direct gebruik. Stijgen tot zeventig meter.”

Via een laad installatie schoven de torpedo’s in de lanceerbuizen, die aan weerszijden in de romp van de Euro-5 waren verzonken. De gehele Euro-5 richtte zich op de stalen deur in het gebergte.

„Gereed voor lanceren?”

„Gereed,” klonk de stem van Pierre Hasslenbourg.

„Twee torpedo’s vuur, linkerbuis meteen opnieuw laden.”

Ze hoorden een hevig gesis.

„Twee torpedo’s gelanceerd.”

De woorden waren nog niet koud, toen twee explosies de Euro-5 heen en weer schudden. Vlak daarna klonk weer het bekende gesis. De derde torpedo schoot in de richting van de deur. Weer dreunde een explosie door het water. De holle lading van de torpedo’s had tot gevolg, dat in een fractie van een seconde een gat in het staal werd gebrand, waar het projectiel doorheen schoot om pas daarna tot ontploffing te komen. Door drie gaten in de deur kolkte zwart water naar buiten.

De Vos keek koelbloedig naar het scherm. Hij verlegde de koers van de Euro-5 drie meter en liet de volgende twee torpedo’s lanceren op de plek, waar de sluiting van de deur zich moest bevinden.

„Vuur.”

Weer werd de Euro-5 heen en weer gegooid onder de kracht van de explosies. Tegen dit geweld was de deur niet bestemd. Er klonk een ongelooflijk gekraak. De deur begon naar voren te hellen. De stenen wand, waar zij doorheen schoof, was gedeeltelijk afgebrokkeld.

„Hij valt!” riep Jef Devoort.

Met donderend geweld viel de deur langs de helling naar de diepte.

 

Borba en Heller bevonden zich in de luxueuze zaal, toen de eerste ontploffingen weerklonken. Dodelijk geschrokken keken ze elkaar aan. Eerst meenden ze, dat er een catastrofe was ontstaan in de eigen installaties, maar toen er opnieuw een verschrikkelijk harde klap door de verblijven dreunde, schreeuwde Heller: „Dat is een aanval! Dat zijn projectielen! We worden aangevallen!”

Ze renden naar buiten. Een golf water spoelde hen tegemoet. Overal werd uitzinnig geschreeuwd.

„De hoofddeur van de scheepsbunker is ontzet!” riep iemand. „Het water kan vrij binnen stromen! Alles loopt onder!”

„Naar de schepen, naar de schepen!”

Iedereen, ingenieurs, scheepsofficieren, werklui, laboratoriummensen, Heller en Borba renden door de lange gang. Heller riep, terwijl hij voort holde: „Ze moeten ons ontdekt hebben! Het is jouw schuld! Jij wilde teveel! Teveel! Dit is het einde!”

Borba zei niets. De lichamelijke krachtsinspanning was hem bijna teveel. Hij wankelde verder. Zijn gelaat liep paars aan. Hij viel. Mensen holden over hem heen, razend en tierend. Iedereen wilde naar de redding brengende schepen, die in de bunker lagen.

Het was een chaos, een onvoorstelbare razernij.

„Help!” riep Borba. „Heller... help me, help me!”

Maxim Heller hield de pas even in en keek gejaagd neer op zijn baas, die amechtig hijgend op de grond lag. Heller gromde: „Je hebt nooit naar mij willen luisteren... Je hebt me behandeld als een stuk vuil! Probeer het nou maar zonder mij te doen!”

„Heller!” krijste Borba.

Twee van zijn mannen grepen hem vast en zetten hem weer op de benen.

„Rennen, Mr. Borba!”

Hij waggelde weer voort, helemaal achteraan. Geen mens bekommerde zich meer om hem. Hij liep tot zijn enkels in het water, dat steeds hoger kwam. Het hamerde in zijn hoofd: „Wat is er gebeurd... wat is er gebeurd? Wat is er mis gegaan?”

Maxim Heller had de leiding overgenomen. Hij schreeuwde boven alles uit: „Probeer in de schepen te komen! Ze worden dadelijk naar buiten gezogen! Snel...

Iedereen in de schepen!”

De chaos was onbeschrijflijk. De verbinding tussen de bunker en de daarachter gelegen ruimte was door het binnenkolkende water uit haar voegen gerukt. Maar tot op dat moment kon het water nog slechts door enkele spleten naar binnen komen. Dat veranderde, toen de verbindingsdeur naar de schepen werd geopend. Met kracht kolkte het water nu door de gangen. Sommige mensen werden een eind meegesleurd. Borba moest zich vasthouden aan een stang om niet door de kracht van het water opnieuw tegen de vloer gegooid te worden. Het water bereikte de lampen. Er ontstond kortsluiting. Even later golfde het water in de laboratoria.

Er ontstond een giftige damp, die langzaam alle ruimten begon te vullen.

„Naar de schepen... de schepen!”

Heller had berekend, dat het water de lucht in de verblijven en gangen naar de hangar van de voormalige Drakenster zou persen. Van daar zou de samengeperste lucht zich met kracht een terugweg zoeken door de stalen afsluiting tussen de hangar en de scheepsbunker. De lucht zou de scheepsbunker gewoon leeg blazen. Heller wist, dat hier zijn redding kon liggen. Met kracht baande hij zich een weg door de mensenkluwen, die zich door het kolkende water naar het schip haastte dat het dichtst bij de stenen trap lag, de Tycoon. De bunker was al bijna geheel met water gevuld. Nadat de Arno Sweeny was binnengelopen, had men de ruimte nog slechts voor de helft leeggepompt, toen de eerste torpedo’s doel troffen.

„Help... help... help me!”

Borba was de laatste, die kwam aanwaggelen. Het water kreeg hem te pakken. Hij dreef op zijn vet langs de trap omhoog en dreigde naar de gang te worden teruggeperst. Gelukkig greep iemand hem vast en trok hem weer terug.

„Naar het schip... Heller zegt, dat we dadelijk worden weggeblazen!”

Men slaagde erin in de Tycoon te komen, net op tijd. Enkele seconden later was de bunker geheel met water gevuld. Iedereen, die was achtergebleven, zou reddeloos verdrinken. In de Tycoon was men veilig, voorlopig althans. Alle luiken waren waterdicht vergrendeld. Maar ook in het schip was de chaos geweldig. De bemanning kon zijn taak niet verrichten. Floyd Seaman, de Amerikaanse kapitein kon de boot niet gereed maken om uit te varen. De tijd ontbrak. Hij wist niet, wat hij doen moest. Borba lag plat voorover op de brug, half bewusteloos. De opwinding en inspanning hadden hem bijna een hartaanval bezorgd.

Heller wist zijn kalmte grotendeels te behouden. Hij had zich nog niet gewonnen gegeven. Er was een kans, dat ze de zeeoppervlakte heelhuids zouden bereiken en dat ze dan toch nog konden ontsnappen.

Ergens op het schip werd gevochten. Met een revolver in zijn vuist maakte Heller er een eind aan, roepend: „Luister allemaal en probeer net zo kalm te blijven als ik! Er is nog een kans! Dadelijk zullen we naar boven...”

Wat hij wilde vertellen, werd ook zonder zijn woorden duidelijk. Het water had alle ruimten gevuld en de lucht en overige gassen naar de hangar geperst, waar de druk eindelijk tot uitbarsting kwam. Met donderend geweld barstte de wand open. De twee schepen, die er vlakbij lagen, sloegen tegen elkaar te pletter. De overige schepen, waaronder de Arno Sweeny - nog volledig bemand - en de Tycoon werden als stukken wrakhout door de berg opening naar buiten geperst.

Vanuit de Euro-5 zag een deel van de bemanning, hoe het allemaal gebeurde.

De Euro-5 zelf dreigde onder de geweldige kracht van het naar buiten stulpende water meegesleurd te worden. De zuiging was zo intens, dat De Vos de hoofdmotor moest gebruiken om het schip op zijn plaats te houden.

Op het scherm zag hij, hoe vier boten naar buiten gestulpt werden. Als roeibootjes in een storm tolden zij om hun lengte-assen en schoten naar boven.

„Stijgen tot boven het wateroppervlak,” beval hij. „Hou de sloep gereed voor eventuele reddingsoperaties. En roep zo snel mogelijk de vliegtuigen op.”

 

Toen de Euro-5 boven water kwam, dobberden de vier schepen van Borba al op de golven. Een ervan was omgeslagen en stak machteloos zijn kiel omhoog. De Vos liet de schijnwerpers van de Euro-5 ontsteken. Hij constateerde, dat de drie andere schepen het geweld kennelijk vrij goed doorstaan hadden.

„De bemanning zal het nu wel gehad hebben,” zei hij laconiek. „Waar blijven de vliegtuigen?”

Die lieten niet lang op zich wachten. Laag over de golven scherend kwamen ze aanvliegen. Het voorste toestel liet zijn boordkanonnen even werken om de opvarende van de schepen te intimideren, maar dat was niet eens nodig. De verlichte Euro-5, die boven hen vloog, was voldoende om Big Borba, Maxim Heller en de hele rest van de bende voorgoed op de knieën te krijgen. Big Borba had zich aan de rand van de stuurkolom omhoog getrokken en keek ontzet naar het gevaarte, dat vlak boven de Arno Sweeny zweefde.

„Dus toch... dus toch...” mompelde hij, „dat is dus het raketschip, dat wij niet konden innemen... dat mij de das heeft omgedaan...”

Maxim Heller zat naast hem, volkomen teneergeslagen. Hij was gewond geraakt tijdens de hevige schokken, toen het schip naar buiten werd geperst. Ook hij zag de machtige Euro-5 en de vliegtuigen, die steeds duikvluchten maakten en de schepen beschenen met hun landings lichten.

„Dit is dus het einde...,” mompelde hij, „het einde, Borba... Je wilde teveel! Dit is je loon.”

Het lichaam van Big Borba trilde. Alles scheen te bibberen. Van zijn gewone aplomb was niets over. Hij stotterde: „Af... afgelopen... v.. v... voorbij, alles...”

En eensklaps begon hij hortend en stotend te grienen als een kind.

De Vos bleef wachten, tot de ochtend daagde. In het licht van de opkomende zon streek de Euro-5 neer om de bemanning, die het avontuur overleefd had, aan boord te nemen. De drie vliegtuigen bleven intussen patrouilleren.

Zonder tegenstribbelen lieten de kerels zich gevangen nemen. Een voor een stapten ze over het dek van de Euro-5 naar het openstaande luik en verdwenen in de machtige romp. Velen waren gewond. Enkelen moesten zelfs aan boord gedragen worden. Jonathan Flox, de kapitein van de Arno Sweeny, was bewusteloos. Floyd Seaman, de gezagvoerder van de Tycoon, die de bemanning van de Euro-5 in Schotland ongewild op het spoor van de bende had gezet, probeerde joviaal te doen, maar een por van Bas Goris snoerde hem snel de mond.

„Hou je kiezen liever op elkaar, baasje,” zei hij met dreigende stem. „Van jouw domme smoesjes zijn we hier niet gediend en het zou heel gezond voor je zijn als je daarmee goed rekening houdt! Begrepen?”

Seaman knikte bedremmeld en wendde het hoofd af.

Van de „Duivels uit de Diepzee” was niets overgebleven dan een zootje angstige kerels, die wisten dat ze waren overgeleverd aan de genade van Peter de Vos en zijn mannen.

Peter de Vos was zelf aan boord gegaan van de Tycoon. Toen hij op de brug kwam, zag hij daar een dikke, beklagenswaardige figuur liggen die met grote uitpuilende ogen naar hem opkeek.

„Big Borba,” zei De Vos. „Jij moet Big Borba zijn.”

„Jah... ja,” sprak Borba angstig. „M... maar ik ben eigenlijk... eigenlijk ben ik maar een ondergeschikte figuur, dat zult u zelf ook nog wel ontdekken. Hij hier... hij is het brein achter alles, hij heeft de hersens...” Borba wees op Heller, die rood aanliep van kwaadheid onder deze woorden. „Hij berekende alles. Jah... ja, zonder hem zou ik...”

„Neem ze allebei mee,” zei De Vos. Hij deed alsof hij verveeld was. „En berg ze goed op. Ik heb mijn buik vol van die kerels. Laat ze het onder elkaar maar verder uitvechten. Wat het resultaat ook is... ze draaien voor de rest van hun leven toch alle twee de gevangenis in.”

Het onderzeese hoofdkwartier van Big Borba werd voorgoed door het water verzwolgen. Alles wat achtergebleven was, ging verloren. Maar aan boord van de Arno Sweeny vond men belangrijk materiaal. Uit de seincode bleek, wie de mannen waren, die over de hele wereld voor Borba hadden gespioneerd.

Mr. Buster Crabton was een van hen... Hij was de eerste, die in de kraag werd gegrepen en achter de tralies verdween.

Vanuit de Euro-1, die weer in zijn oude baan om de aarde cirkelde, had men alles met intense belangstelling gevolgd. De twee inzittenden haalden opgelucht adem, toen De Vos in eigen persoon hen kon berichten: „Jullie twee collega’s, die door Borba werden vastgehouden, hebben zich weten te redden! Ze zijn met de stroom mensen meegelopen en konden aan boord komen van de Tycoon! Ze laten jullie groeten!”

„Bedankt,” klonk het terug. „En tot wederdienst bereid. Over.”

„Jullie ook bedankt!” zei De Vos lachend. „Zonder jullie hulp zouden we het niet zo snel geklaard hebben! We zien elkaar spoedig nog wel eens! Grazza heeft gezegd, dat hij voor alle deelnemers aan dit karwei een feest zal geven! Tot dan dus! Over en uit!”

En met de gevangenen, die de „Grote Hal” en een deel van de „Kleine Hal” vulden, zette de Euro-5 koers naar het thuishonk in Frankrijk.