HOOFDSTUK 2
Het schip dat verdween
Op een hoogte van circa honderd kilometer cirkelde een grote kunstmaan om de planeet aarde, een schijfvormig voorwerp met een middellijn van twaalf meter. Krachtige camera’s waren onafgebroken op de aarde gericht en projecteerden de beelden van de wereldzeeën op de monitor-schermen, die in het inwendige van de kunstmaan waren aangebracht.
Hoewel de Euro-1 niet officieel geregistreerd stond, wisten alle regeringen dat hij er was, dat hij onafgebroken om de aarde cirkelde. De Euro-1 was gebouwd door de gezamenlijke landen van de Europese Coalitie en gelanceerd met het doel vroegtijdig verontreiniging van het zeewater te ontdekken. Elke vervuiling, van welke zee dan ook, werd feilloos op de schermen geregistreerd. En niet alleen dat. Het was mogelijk met de sterke camera’s de schepen te ontdekken, die de verontreiniging veroorzaakten. Al heel wat kapiteins waren gepakt wegens lozing van olie, zonder dat ze ooit te weten waren gekomen hoe men hun misdrijf had ontdekt.
Vanuit de Euro-1 werd altijd snel doorgegeven waar zich een vervuilend schip bevond, waarna snelle patrouilleboten uitvoeren om de misdadiger bij zijn kladden te grijpen.
Die dag kregen de mannen van de Euro-1 een vreemd verzoek van sectie-3, dat werd doorgegeven door sectie-1.
„Aan Euro-1 van sectie-1, info sectie-3, rapporteer beweging van schip voor de kust van Sutherland in de nacht van 12 op 13 november tussen elf en één uur.”
De mannen zuchtten. Alle scheepsbewegingen waren geregistreerd op de computerband, maar het vergde nogal wat tijd om het gevraagde gegeven daaruit te halen. Maar na een minuut of tien konden ze het bericht doorgeven.
„Aan sectie-1 van Euro-1, info sectie-3: op aangegeven tijdstip bevond zich op de aangegeven plaats een schip, dat vanuit de Atlantische Oceaan pal oost kwam varen. Naam schip is onbekend. Over.”
Vervolgens ontspon zich een snelle berichtenwisseling.
„Aan Euro-1: hoe heeft het schip zijn koers vervolgd?”
„Aan sectie-1: het is niet mogelijk die vraag te beantwoorden.”
„Aan Euro-1: herhaald verzoek: hoe heeft het schip zijn koers vervolgd?”
„Aan sectie-1: herhaald antwoord: we weten het niet.”
„Euro-1, wat betekent dat voor de drommel? Je hoeft de lijn op de computerband toch alleen maar na te gaan?”
„Aan sectie-1: dat weten we voor de drommel wel maar er staat voor de drommel niets op de band!”
„Euro-1, wat bedoel je met die nonsens? Is dat schip soms verdwenen?”
„Aan sectie-1 van Euro-1: ja.”
„Wat ja, voor de drommel?”
„Dat schip is verdwenen!”
In de Euro-1 keken beide mannen elkaar onthutst aan. De ene zei:
„Op aarde lijken ze me nogal gepikeerd. Maar ja... wat kunnen we anders rapporteren? Wel moet ik zeggen, dat ik het niet begrijp...”
Ze keken de computerband nog eens goed na. Een smalle witte lijn gaf precies aan welke koers het schip gevaren had. Net als alle scheepsbewegingen was de koers feilloos geregistreerd. Alleen... de lijn hield zo maar plotseling op, amper twee mijl uit de kust...
„Wacht ’ns even,” mompelde de ander, na even nagedacht te hebben. „Ik herinner me iets... Waar is de band van vorige maand?”
„Dat weet je toch...”
De ander knikte, vond de band van microfilms en zette hem op de monitor. Hij schakelde het apparaat in. Op het kleine schermpje flitsten bliksemsnel allerlei lijnen door elkaar. Het leek een verward kluwen. Duizenden scheepsbewegingen werden door de lijnen aangegeven. Eindelijk vond de man de bewegingen van de dag, die hij zich meende te herinneren. Hij liet de spoelen aanmerkelijk langzamer lopen. Dan zag hij plots wat hij zocht.
„Hier... hierzo.” sprak hij. „Zie je het? Neem weer contact op met sectie-1. Dit zal ze interesseren.”
Even later vingen ze bij sectie-1 en sectie-3 het volgende bericht op:
„Aan sectie-1 van Euro-1, info sectie-3: in periode van drie tot vijf oktober hebben we eveneens scheepsbewegingen geregistreerd, die zonder aanwijsbare redenen plotseling ophielden, midden in zee, doorgaans in de buurt van het vasteland.”
Dat was een merkwaardig melding...
Sectie-3 kwam in actie. De mogelijkheid bestond, dat de Europese Coalitie bedreigd werd. Natuurlijk zou het allemaal niet zo erg veel te betekenen kunnen hebben, maar de zaak moest grondig worden uitgezocht. Waar bleven die schepen? Het leek wel, of ze oplosten in het niets. Vanuit de Euro-1 werden de computerbanden overgeseind naar het hoofdkwartier van sectie-3 in Parijs, waar ze nauwkeurig werden bestudeerd. Het hoofd van de sectie, Benito Grazza zelf, bemoeide zich met de zaak. Hij was nogal een bullebak.
„Waarom is daaraan niet eerder aandacht geschonken?” wilde hij weten.
„Tja... dat is niet de taak van sectie-1. Zij moeten alleen rapporteren, wanneer er van vervuiling sprake is. De banden worden alleen maar opgenomen om als bewijsstuk te kunnen dienen. En... misschien is er sprake van een fout in de computer of de camera.”
„Kletskoek! Waar blijven de rapporten over die schepen?”
„Die kunnen over tien minuten binnen zijn.”
De rapporten waren er binnen vijf minuten. Ze gaven precies aan welke schepen het waren, die blijkbaar als bij toverslag van de computerband verdwenen waren. Maar er was geen enkele overeenkomt tussen die schepen op te merken. Een Brit, een Hollands schip, twee schepen onder Panamese vlag, een Yank en een Noor.
„Is een van die schepen als vermist opgegeven?” vroeg Grazza, in de papieren neuzend.
„Nee, daarvan is niets bekend. Overigens zijn ze allemaal van verschillende rederijen.”
„Allemachtig...,” bromde Grazza eensklaps. „Verdraaid... dit is wat ik zoek... De overeenkomst!”
„Wat voor overeenkomst?”
„Allemaal van verschillende rederijen, van verschillende eigenaren... En van verschillende bouwjaren. Maar de werf, waar die dingen gebouwd zijn, is telkens dezelfde!”
„Wat?”
„Ja! Al die schepen komen van de werf. „Marine-Spaceworks” in New Orleans, Verenigde Staten van Noord Amerika! Dat moet Pluto weten! En wel meteen!”
Monsieur Zero van het hoofdkwartier der geheime secties op de planeet Pluto werd ingelicht. Er gingen enkele uren overheen, voordat het antwoord de aarde bereikte. De afstand was zo groot, dat een snelle berichten wisseling onmogelijk was.
„Aan sectie-1 van Zero, info alle secties: onderzoek zaak van de verdwenen schepen.”
En zo kwam het, dat de trainingstocht van de Euro-5 bemanning toch nog tot een vroegtijdig einde kwam. Om acht uur in de ochtend werden ze gewekt.
„Hé, hé, wacht eens even,” begon Basje Goris meteen te protesteren, „we hebben recht op onze slaap! Weten jullie wel, hoe laat we gisteren in bed lagen? Als we niet voldoende slapen, kunnen we ons werk niet doen!”
„Slaap maar verder in de helicopter,” antwoordde Marco Spinelli, die hen wakker had gemaakt.
„In de wat?” vroeg Peter de Vos slaapdronken.
„In de Sikorsky. Jullie worden meteen naar de Ardèche teruggebracht, naar de Euro-5. Er is plotseling werk aan de winkel, mannen! Jullie zijn belast met de oplossing van de vraag: waar is het verdwenen schip!”
„Verdraaid, wil je ons daarmee zeggen, dat we...”
„Inderdaad! Jullie zijn met een zaak begonnen en je zult hem afmaken ook! We hebben ontdekt, dat er meer schepen plotseling verdwenen zijn, net als die boot van de afgelopen nacht, allemaal in de buurt van de Europese kust. Kom op, mannen, presto, presto!”
Spinelli lachte smakelijk. Nors kwamen de mannen uit hun heerlijke bedden, waarin ze hadden mogen slapen. Maar spoedig werd de stemming milder. Werken met de Euro-5 vonden ze stuk voor stuk toch prettiger dan voort te sjouwen door een verlaten land in een koude, winderige nacht.
„Benieuwd wat ons nou weer te wachten staat,” zei Manfred Blohm.
Dat zou hij vrij spoedig te weten komen.
In het verlaten dorre land van de Zuidelijke Ardèche waren enkele reusachtige hangars uitgehouwen, afgesloten door grote, stalen schuifdeuren. Voor de hangars bevond zich een klein plateau, dat als raketstartplaats kon dienen.
In een van de hangars stond de Euro-5.
Het leek een kruising tussen een raket en een duikboot, terwijl het toestel tevens was uitgerust met vleugels, die verhoudingsgewijs vrij klein waren. De vleugels waren ingetrokken.
Op het halfronde voordek, dat gemakkelijk te belopen was, bevond zich een luik dat open stond. Enkele monteurs liepen rond, evenals een viertal bewakers. Het waren Fransen. De standplaats van de Euro-5 bevond zich namelijk op Frans militair terrein. Alle Europese technische wetenschap was in het ruimtevaartuig samengebald, een enorme kennis en kunde. Van de Euro-5 bestond slechts één exemplaar, hoewel men al jaren werkte aan de vervaardiging van een tweede model.
Vanuit het noorden kwam de twee-motorige Sikorsky aanvliegen, geëscorteerd door drie Marine-schroef jagers, die rechtsomkeert maakten zodra de helicopter geland was. De bemanningsleden van de Euro-5 sprongen eruit en maakten wat grapjes tegen de Fransen, die hen begroetten.
„Vooruit, naar binnen,” sprak Peter de Vos. „Moedertje Euro wacht!”
Zonder haast te maken liepen de mannen door de opengeschoven deuren naar de Euro-5 en klommen naar binnen, sommigen door het bovenluik, anderen door de zij-ingang. Ze namen hun plaatsen in. Enkelen trokken hun uniform aan, dat bestond uit een lichte bruine overall met wijde open kraag, een gemakkelijk zittend kledingstuk. Anderen, waaronder Peter de Vos, stelden zich tevreden met een gewoon overhemd en een confectie broek.
„Wel?” liet Basje Goris vanuit het magazijn zijn stem horen, „wanneer begint het avontuur?”
„Dat hoor je tijdig genoeg,” antwoordde Peter de Vos. „We zullen moeten wachten op berichten van onze collega’s in de Euro-1.”
De Euro-5 bleef in de hangar. Gino Cardinale, het hoofd van de verbindingen, hield rechtstreeks contact met de Euro-1.
„Het zal wel avond worden, voordat ze weer iets signaleren,” veronderstelde Hans Weiss.
„Ja,” sprak de captain, „en het is maar de vraag of ze iets zullen zien. In elk geval houden ze alle scheepsbewegingen rondom de Europese kusten goed in het oog. Het is duidelijk gebleken, dat het verdwijnen van die schepen in een bepaalde periode voorviel. Gisteren is er eentje in het niets opgelost: vannacht zou hetzelfde kunnen gebeuren.”
„Laten we het hopen. Aan wachten heb ik een hekel.”
„Ze hebben daarboven een goede aanwijzing,” sprak De Vos verder. „Al die schepen kwamen vanaf de Atlantische Oceaan.”
De duisternis was nauwelijks ingevallen, toen tot ieders verwondering plotseling het bericht kwam:
„Aan Euro-5, van Euro-1: we hebben momenteel een schip op de monitor, dat precies dezelfde koers aanhoudt als het schip, dat voor Biarritz verdween. De koers wijkt geen streep af! Het lijkt ons dienstig, dat jullie eens poolshoogte gaan nemen. Over.”
Sectie-3 werd ingeschakeld, terwijl de Euro-5 werd gestart. Nog voordat het ruimtevaartuig naar buiten gleed, kwam het bericht van sectie-3:
„Bedoeld schip is een Amerikaan, de Arno Sweeny. En het is in 1971 gebouwd op de Marine-Spaceworks in New Orleans!”
„Dat moeten we hebben,” zei Peter de Vos. „Ik denk, dat we meteen beet krijgen!”
De deuren van de hangar stonden nog open. De motoren van de Euro-5 zoemden slechts zacht. Door de electrische afstoting kwam het gevaarte schijnbaar moeiteloos van de betonnen vloer omhoog. De captain zat in zijn commandostoel en had slechts zicht via het scherm. Via de computer werd het vaartuig naar buiten geloodst. Langzaam en statig gleed hij de open lucht in, een meter zwevend boven de grond. De hangar deuren werden gesloten.
Peter de Vos gaf via de boordtelefoon de koers aan, die in de kaartenkamer onder leiding van Prosper Debruijckere reeds was uitgetekend.
„Koers houden via de computer?” vroeg Marc Bonjour.
„Nee, dat is niet nodig. We moeten snel van koers kunnen wijzigen. We vliegen op zicht. Hoofdmotor klaar?”
„Hoofdmotor klaar,” klonk de stem van Pierre Hasslenbourg.
„Hoogte vijftig. Ikzelf neem de besturing. We kunnen van hieraf meteen op de aanvliegroute komen. Het is in feite vlakbij. Gino, zet je radioverbinding met sectie-3 op de intercom. Hoofdmotor starten op hoogte vier. Daar gaan we, zet hem in beweging, Marc.”
Het zoemen werd iets hoger, doch van echt lawaai was geen sprake. Het geweldige luchtschip steeg rechtstandig omhoog. De afstoting tegen het aardoppervlak werkte tot op ongeveer vijf kilometer hoogte. Vanaf de grond zagen de achterblijvers de Euro-5 snel kleiner worden.
„Hoogte vier bereikt,” zei Marc Bonjour. „Hoofdmotor wordt gestart.”
Terwijl de Euro-5 bleef stijgen, kreeg hij snel vaart in voorwaartse richting. Het was niet nodig om de raketmotoren te gebruiken. Het schip werd voortgestuwd op de atomaire jetmotoren en overschreed zeer vlug de geluidssnelheid.
„Zoek het schip,” sprak De Vos. „Geef me een beeld op het scherm.”
De Euro-5 had reeds zoveel hoogte bereikt, dat met de camera’s een groot stuk van Frankrijk op het beeldscherm in de commandokamer geprojecteerd kon worden. Vanaf het land was de Euro-5 al lang niet meer te ontdekken. Onzichtbaar voor het menselijk oog ijlde het gevaarte naar de Atlantische kust. De twinkelende lichten van Bordeaux tekenden zich op het scherm af. Peter de Vos liet de koers iets verleggen naar het zuiden.
„We hebben hem al te pakken,” klonk de stem van
Basje Goris, die de camera’s bediende.
„Laat zien,” zei de captain.
Basje zoomde in op het schip, dat hij op zijn radarscherm had gevangen. Het moest de Arno Sweeny zijn. Maar de camera gaf geen beeld. Het was stikdonker!
„Hij moet toch lichten voeren,” zei de Vos, turend naar het flakkerende scherm, drie bij twee meter.
„Ja... Maar hij is nog te ver weg om die te zien... Nog even wachten, chef.”
„Okay... We vliegen er recht naar toe. We gaan al hoogte minderen. Nou zullen we spoedig te weten komen, welk vlees we in de kuip hebben. Interpol is al gewaarschuwd. Als we zekerheid hebben, dat het een smokkelaar is, kan de politie meteen ingrijpen.”
„Hoe komen we dat te weten, chef?” vroeg Basje Goris nieuwsgierig.
„Dat zullen we wel zien. We moeten improviseren. Dat is onze grootste kracht. We gaan over in duikvlucht! Let op mijn bevelen.”
De Arno Sweeny was een vrij groot schip. Het had de vormen van een liberty schip, maar de voorsteven was lager en het geheel was gestroomlijnder. Rustig voer het door de Golf van Biscaye, die nu eens niet stormachtig was. Het weer bleef zeer kalm.
Het schip voerde de vereiste navigatie lichten, maar ook niet meer dan dat. Er straalde geen streepje licht naar buiten. Alles leek donker. Aan boord was van buitenaf geen teken van leven te bekennen. Uiterlijk maakte het schip in alle opzichten de indruk van een gewone vrachtvaarder.
Die indruk was echter bedriegelijk.
De kapitein zat op de brug in een leren stoel. Om hem heen wemelde het van de instrumenten. Hij heette Jonathan Flox en hij was een Engelsman, een arrogante Brit. Van Britse humor scheen hij nooit gehoord te hebben. Niemand kon zich herinneren hem ooit te hebben zien lachen. Gespannen keek hij voor zich uit. Biarritz lag voor hem.
„Waar zijn de lichten van de stad?” gromde hij nors.
„Nog niet in zicht, kapitein,” antwoordde zijn eerste stuurman, die naast hem stond.
„Waarom niet? Volgens mij moeten we de lichten zo langzamerhand kunnen zien.”
Hij gaf een koerswijziging op. Terwijl hij sprak, keek hij kaarsrecht voor zich uit.
„Sloep gereed?”
„Jawel, kapitein.”
„Lading aan boord van de sloep?”
„Jawel kapitein, alles klaar.”
„Bewapening?”
„Een machinepistool en een Browning. We hebben...”
„Voor de donder... Ik had gelast dat voortaan drie mannen met machinepistolen bewapend moeten zijn! Dat weet je toch!?”
„Ja, maar ik dacht dat aan deze kust...”
„Jij moet niet denken! Zorg ervoor, dat de bewapening meteen wordt aangevuld! Na dat avontuur op de Schotse kust van groep 1 mogen wij geen risico’s meer lopen! Schiet op, man!”
„Jawel, kapitein.”
Nors bleef de gezagvoerder zitten. Hij was een ervaren zeeman. Hij had in de loop der jaren geleerd om gevaar aan te voelen komen. Als er gevaar dreigde, kroop een lichte rilling over zijn rug omhoog tot in zijn nek. Die rilling was er nu...
Even verdraaide hij zijn hoofd en keek naar buiten. Alles was volkomen rustig. Er kon geen gevaar dreigen. Alles ging goed. Maar toch...
Hij trok zijn schouders op. Misschien was het gevoel toch denkbeeldig.
„Tanks gereed maken,” sprak hij.
„Wat?” klonk het verrast terug. „Kapitein, alles verloopt toch zo...”
„Tanks gereed maken!” riep Jonathan Flox met stemverheffing.
De aangesprokene salueerde en ging het trapje af. Hij bereikte een gang, die volgepropt was met instrumenten. Snel daalde hij af in het ruim, dat verrassend weinig ruimte bood... Een groot deel werd ingenomen door zeer grote tanks. Daarachter bevond zich een kleine electrische centrale.
Op de brug werd gerapporteerd:
„Biarritz aan bakboord... Aan stuurboord zien we het herkenningssignaal van de auto, die op het strand op ons wacht.”
„Goed zo... Geef antwoord. Het herkenningsteken is twee maal kort, drie maal lang. Halve kracht.”
„Twee maal kort, drie maal lang,” zei De Vos tevreden, kijkend naar de lichtflitsen op het scherm. „Dat zijn signalen voor iemand op het vasteland, daar kunnen we zeker van zijn. Denkelijk staat ook hier een vrachtauto te wachten. Probeer hem te vinden, Bas.” „Komt voor elkaar, chef.”
Basje gebruikte de achterste camera, die niet zo heel sterk was maar de vrachtwagen niettemin binnen enkele minuten ontdekte.
„Daar hebben we hem, chef! Hij geeft signalen, zie je?”
Even flitsten de lichten op het scherm, dan werd het weer donker.
„Interpol waarschuwen?”
„Nee, we knappen het voorlopig zelf op. We duiken in een langzame glijvlucht naar de Arno Sweeny. Hopelijk hebben ze de sloep net uitgezet, als wij opdagen. Jammer, dat we de gezichten van die kerels niet kunnen zien. Hoe dan ook... met die sloep kunnen ze dit keer niet ontkomen!”
Eigenlijk was de onderschepping van de smokkelaars een taak van de politie, doch De Vos wilde zich dit buitenkansje niet laten ontgaan.
„Hou hem op het radarscherm, Bas.” . „Dat zal wel moeten, chef. Via de camera zien we niks!”
„Als we hem dicht genoeg genaderd zijn, krijgen we hem heus wel in levende lijve in het vizier!”
„Doen we nog iets met de ionisatiekanonnen, chef?”
„Nee, natuurlijk niet. Daarvoor is onze buit niet zwaar genoeg. We zullen eens proberen ze te overdonderen.”
„Sloep gereed houden om te strijken,” sprak kapitein Jonathan Flox met norse stem.
De houten sloep vormde een vreemd contrast met de hoogst moderne apparatuur, waarmee het hele schip was uitgerust. Alle hoeken en gaten waren volgepropt met apparaten, leidingen, meters en handels.
„Wacht op het volgende signaal,” sprak de kapitein. „Dat is het teken, dat de kust definitief veilig is. Let erop, dat...”
„Kapitein!” klonk plots een alarmerende stem door de luidspreker, „hier radarpost. Er nadert een vliegend voorwerp. Het zet koers recht op het schip!”
„WAT! Wat bedoel je?”
„Het zal een vliegtuig zijn. Hoewel...”
„Hoewel wat?”
„We krijgen een zeer groot signaal. Het lijkt een...”
Even verloor de kapitein zijn norse ijskoude uiterlijk. Hij braakte een verwensing uit. Dan riep hij:
„Snel duiken! Vol alarm! Alle tanks open. Alle hens binnen! Kap de sloep!”
Drie stoten met de scheepshoorn brachten alle mannen in actie. Een van hen kapte de kabels los, waaraan de sloep hing. Het scheepje sloeg op het water met een harde klap. Deuren werden dichtgeslagen. Elke deur sloot waterdicht en werd vergrendeld. Iedereen wist nauwkeurig wat hem te doen stond. Een hevig gesis duidde aan, dat met grote kracht zeewater stroomde in de tanks, welke zich in het ruim bevonden.
„Maximale diepte!” riep Jonathan Flox. Hij zag erop toe, dat ook de deuren van de brug vergrendeld werden.
Volkomen horizontaal blijvend zonk het grote schip in de golven. Het water sloeg over het dek en tegen de glaswanden van de brug. Het sissen ging over in een brabbelend geluid.
„Periscoop op?” vroeg de eerste stuurman, die weer op zijn post was teruggekeerd.
„Nee! Ben je gek!?”
De Arno Sweeny verdween geheel onder water.
Het sissen hield aan, maar werd minder. De kapitein bleef op zijn post. Het was eensklaps stikdonker. Lichten werden niet ontstoken.
De Arno Sweeny zonk verder, steeds dieper.
Het grote vrachtschip met zijn normale opbouw, zijn schoorsteen, zijn brug, zijn masten, zijn verschillende dekken was een gigantische duikboot.
„Verdraaid... verdraaid!” gromde Basje Goris, via de boordradio duidelijk voor iedereen verstaanbaar. De woorden werden gevolgd door een verward gemompel.
„Wat is er, Bas?”
„Ik... ik ben hem kwijt! Ik ben... verdraaid, ik ben hem kwijt!”
„Dat kan niet!” riep De Vos. „Bas, is er iets met de radar?”
Peter de Vos controleerde op zijn panelen de lichten en moest zelf constateren, dat met de radarapparatuur alles in orde was.
„Bas... hij kan niet weg zijn! Zoek opnieuw!”
„Verdraaid, ik zeg je dat hij weg is! De vlek op mijn scherm verdween zo maar ineens! Ik zeg je, dat die boot verdwenen is! Net als al die andere boten! Hij is verdwenen, zo waar als ik hier zit! Geloof me of geloof me niet, ik ben er zeker van dat ik alles...”
„Ja, bewaar dat geklets maar voor je kleinkinderen! Zelfde koers! Ik voer de snelheid op! Dat schip kan niet verdwenen zijn!”
„Misschien is hij gezonken, chef.”
„Onzin! Dan zouden we hem nog steeds op het scherm moeten hebben. Bovendien... van die andere schepen is geen wrak gevonden. Ze hebben een of ander foefje, dat elke radarapparatuur van de wijs brengt. Dat moet het zijn.”
Niemand in de Euro-5 dacht aan de mogelijkheid, dat ze met een duikboot te doen hadden. Een schip met een normale opbouw van 8000 ton kon immers geen duikboot zijn. Het zou net zo ongeloofwaardig zijn als wanneer iemand beweerde, dat het schip op vleugels was weggevlogen...
De Euro-5 had inmiddels de plek bereikt, waar het schip de laatste keer gesignaleerd was.
„Schijnwerpers,” commandeerde De Vos.
In de bodem waren twee schijnwerpers gemonteerd, die tevens dienst konden doen als landingslichten. De lichtbundels tastten de zee af. Gespannen keek De Vos naar het grote scherm in zijn commandokamer, maar hij zag slechts golven. Plots trok iets zijn aandacht.
„Schijnwerper twee... Iets terug... Ja, daar...”
Op het scherm tekenden zich de omtrekken van een gekapseisde sloep af.
„Een houten sloep! Dat is tenminste iets. Maar nog niet genoeg om aan Pluto een bevredigend rapport uit te brengen. Waarschuw Interpol en zeg ze, dat er een wagen op het strand staat. Die kunnen ze in elk geval te pakken nemen. We landen op het water. Alles okay, Marc?”
„Alles, okay.”
„Goed. Bas en Pierre houden zich gereed om naar buiten te gaan. Wapen je met een pistool.”
De hoofdmotor kwam abrupt tot zwijgen. Even hing de Euro-5 roerloos in de lucht op enkele meters van het wateroppervlak. Dan daalde hij zacht neer op de golven. Het bovenluik werd automatisch geopend. Vanuit de hangar, waarin de sloep van de Euro-5 stond, klauterden Basje en Pierre Hasslenbourg snel naar boven. Basje had een pikhaak meegenomen, die in de hangar gereed hing. Hij zag, dat de Euro-5 bijna naast de sloep was neergedaald.
„Ik heb dat ding,” riep Bas, de haak achter een touw wrikkend en de kapotte sloep naar het dek trekkend. „Dat ding is stuk. Het lijkt wel, of het op het water kapot is geslagen.”
De Vos stuurde Hans Weiss, zijn plaatsvervanger, naar boven om eveneens poolshoogte te nemen. Deze inspecteerde het scheepje en rapporteerde even later, dat ze er niets aan hadden. Zelfs de naam van het moederschip was er niet op vermeld. Lading was er niet aan boord, ook geen roeiriemen of andere dingen.
„Laat maar gaan,” bromde De Vos teleurgesteld.
Hij gelastte de radar intensief te gebruiken. Intussen werd ook de geperfectioneerde asdic-apparatuur gebruikt. Waar de Arno Sweeny zich het laatst had opgehouden, werden geluidsgolven naar de diepte gezonden, waarvan de echo in de Euro-5 werd opgevangen. Als er zich een wrak in de nabijheid bevond, moest dat door de asdic meteen gesignaleerd worden.
Maar er kwam geen reactie.
Wanneer De Vos de asdic apparatuur twee mijl westelijker had gebruikt, zou hij ongelooflijk sterke echo hebben ontvangen, de echo van een compleet koopvaardijschip...
Maar de Vos bleef zoeken op de plaats, waar hij het schip de laatste keer gezien had. Dat was een logische beslissing en tegelijkertijd een fatale beslissing.
Hij vond niets, geen spoortje, geen wrakhout, geen olievlek.
Tot overmaat van ramp kreeg hij het bericht door, dat de politie op het strand alleen de verse sporen van een vrachtwagen ontdekt had. De wagen zelf was net zo spoorloos verdwenen als de Arno Sweeny.
De Euro-5 dobberde nog steeds op de golven, vrij doelloos. Wat moesten ze verder doen... ?
De kleine Manfred Blohm probeerde een grapje te maken.
„Het kan toch geen duikboot geweest zijn, chef?” vroeg hij.
„Probeer alsjeblieft niet om leuk te zijn,” antwoordde de captain nors. „We hadden de omtrekken van een 8000-tons vrachtvaarder op ons scherm. Hoe moet ik deze mislukking aan het hoofdkwartier verkopen? Ze zullen woest zijn! We gaan terug naar de Ardèche.”
Op dat moment waren de mogelijkheden om de Arno Sweeny te pakken te nemen nog steeds aanwezig. De Euro-5 kon gebruikt worden als duikboot, als een zeer snelle duikboot zelfs. Omdat de ionisatiekanonnen onder water niet gebruikt konden worden, was het schip uitgerust met moderne torpedo’s. Zelfs de camera’s en monitors werkten onder water even perfect als in de ruimte.
Maar Peter de Vos zette koers naar de thuisbasis.
Als hij gedoken had en de Arno Sweeny had gezocht, zou hij een ongelooflijk schouwspel hebben gezien. Op tachtig meter diepte voer kalm en statig een vrachtschip naar het westen. Enkele loshangende kabels, waaraan de sloep in de davits had gehangen, maakten golvende bewegingen terwijl ze langzaam door het water werden getrokken. Het schip maakte niet veel vaart maar het voer gestaag verder. De schroef, het roer, de kiel en de ronding van de voorsteven, die normaal aan het gezicht waren onttrokken, zouden nu duidelijk te onderkennen zijn geweest.
Het zou volstrekt wereldvreemd, grotesk bijna, zijn voor elke toeschouwer, die het tafereel zou hebben gezien.
Maar er waren geen getuigen.
Onverstoorbaar zette de Arno Sweeny zijn tocht naar de thuishaven voort, waar die ook zijn mocht. Het schip werd ontrokken aan elke speurende blik. Wie zou het overigens in zijn hoofd halen onder water te gaan zoeken naar een varend vrachtschip... ?
Zelfs Peter de Vos had daartoe niet kunnen besluiten!
De toestand in het binnenste van het schip was minder rustig dan daarbuiten. Jonathan Flox was woedend. Nijdig zat hij voor zich uit te staren. Telkens mompelde hij een verwensing.
„Hoe is het mogelijk...,” gromde hij. „Dit is de tweede mislukking binnen drie dagen... Iets of iemand moet ons op het spoor zijn.”
„Jawel, kapitein,” sprak de eerste stuurman.
„Hoe kunnen ze het ontdekt hebben!? Dat is de vraag.”
„Jah... ja, inderdaad, kapitein.”
„Het moet grondig uitgezocht worden. Misschien is er verraad in het spel. Als dat zo is zullen we de verrader opsporen. We zullen geen risico mogen nemen. Onze organisatie mag niet in elkaar klappen. Dat mag nooit gebeuren.”
„Inderdaad, dat mag niet gebeuren, kapitein.”
„En dat ZAL niet gebeuren. Toen we nog met gewone onderzeeërs werkten, hebben ze ons op een gegeven ogenblik ontdekt. Dank zij Big Borba konden we overschakelen op deze vrachtvaarders, die als onderzeeboot gebruikt kunnen worden. Het is een fantastische vinding, die nooit ontdekt zal worden door welke tegenstander dan ook, zolang we op de juist wijze werken.”
„Jazeker, inderdaad kapitein.”
Maar voorlopig had Jonathan Flox grote zorgen. Peter de Vos was niet de enige, die een mislukking aan zijn baas moest rapporteren. Flox zat met precies hetzelfde probleem!