11
een nieuw leven

1951-1955

Je moet enkel maar alles volbrengen wat je je hebt voorgenomen. Je hoeft alleen maar je goede voornemens uit te voeren. Dat is alles. Een nieuw leven beginnen. Een schone lei. Een schone bladzij.

annie m.g. schmidt, impressies van een simpele ziel, 1953

Nooit had Annie, overtuigd stadsmens als ze was, veel oog gehad voor de bekoringen van het buitenleven waar haar vader zo van genoten had. Maar nooit schreef ze er mooier over dan in de weken na zijn dood, en hing haar werk meer tegen het lyrische aan dan in die verwachtingsvolle tweede helft van 1951.

==

... het grote complex van geuren en gevoelens dat een zich respecterende herfst behoort mee te brengen, dat is alleen aan het buitenkind beschoren. De verlatenheid van een hoge koude hemel, waar duizenden kleine stipjes samenzwermen: de vogels gaan trekken... modderige wegen, kapotgereden door de bietenwagens, de wind over de kale polder, de kromgewaaide natte bomen op de dijk en kreunende molenwieken. ... Achteraf is het erg goed om een buitenkind geweest te zijn in een groot huis met zolders en kelders en een tuin; niemand kan je later ooit meer de poëzie van dat alles afnemen; voor iedere stemming was er altijd een schuilplaats.

==

Aanvankelijk leefde en werkte de zwangere Annie door als altijd. ‘Van de dokter komt niets deze week, van de gymnastiek ook niet, ik zet alles maar opzij voor Sonneveld dat moet nu eventjes hoewel ik me rot rook en met pijn in de rug rondloop,’ schreef ze aan Dick. Deze had zich inmiddels verzoend met het nieuwe leven dat hem zo onverwacht op zijn dak gevallen was, en ging als een moderne jonge vader mee naar zwangerschapsgymnastiek. Hij stuurde bezorgde brieven en dacht ijverig mee over de naam van de verwachte wereldburger: ‘Zijn Philip (Flipje) Dirk of Annabertha (Bertje) Maria geen mooie namen?’

Ondertussen had Dick zijn vrouw nog steeds niet durven vertellen over zijn aanstaand vaderschap en was van een scheiding geen sprake, al waren zijn zoons nu bijna achttien. Annie zou dus een ongehuwde moeder worden, ‘eigenlijk nog een schande’, zoals ze later zei. ‘Niet dat ik dat ooit zo gevoeld heb, hoor, want ik woonde in Amsterdam en zat tussen journalisten en kunstenaars en niemand heeft mij er ooit op aangekeken.’ Erger vond ze het dat haar baby als vaderloze bastaard ter wereld dreigde te komen, aangezien het een gehuwd man in die jaren namelijk nog niet mogelijk was een kind bij een ander te wettigen. Uiteindelijk bedacht Dicks immer inventieve vriend Kees Roodnat een oplossing: de oude meneer Van Duijn was weduwnaar, kon hij het kind niet als het zijne erkennen?

==

Vanmorgen is vader bij me geweest en heb ik met hem gesproken over ‘ons drieën’.

Hij nam de zaak (vond ik) aardig en zei, dat-ie deze gang van zaken eigenlijk wel verwacht had omdat die nou eenmaal zo moest komen. Hij wil het kind erkennen dus naams moeilijkheden zijn niet zo groot. Verder kon hij jouw standpunt heel goed begrijpen en is in ’t kort gezegd vrijwel helemaal op onze hand. Hij voorspelde me, als ik met Olga ga spreken een hoop rotzooi en voorziet van haar kant niet de minste medewerking (eerder omgekeerd), maar het is toch nieuws. We zullen zien.

==

Annie was allang blij. ‘Ik moet zeggen ik vind het bijzonder aardig van je vader dat hij zonder slag of stoot toestemt, dat zouden heus niet veel ouderwetse mensen doen,’ schreef ze terug. Het bleek echter ook Dicks vader niet mogelijk het kind zonder meer als het zijne aan te geven, en dus maakte de oude heer in de herfst van zijn leven nog een onverwachte gang naar het stadhuis. ‘Annie is toen officieel even met hem getrouwd,’ zegt Margreet Taselaar. ‘Na de geboorte zijn ze weer gescheiden.’

Tegen het eind van haar zwangerschap moest Annie het rustiger aan gaan doen. Ze had vaak buikpijn, en er bestond een reële kans dat deze zwangerschap net als de vorige zou eindigen in een spontane miskraam. De laatste weken van 1951 bracht ze hoofdzakelijk op bed door bij de moeder van Wim Hora Adema, die ook in Zuid woonde en het wel leuk vond om zich een beetje over de vriendin van haar dochter te ontfermen. Annies geest was echter veel te rusteloos om stil te liggen: ze vertaalde een boekje voor De Arbeiderspers – Eve Garnetts The Family from One End Street –, schreef haar kinderversjes en haar column.

==

Heel gek, dat sinds Eva al die myriaden mensen geboren zijn, en dat toch iedere aanstaande moeder denkt dat ze de eerste is. En de enige. Het is niet waar en ze weet dat ook wel met haar verstand, maar toch heeft ze het ingebouwde gevoel, dat dit nu voor de eerste maal in de geschiedenis gebeurt. ... Ze loopt een beetje eenzaam in dat Woud van Verwachting, en er gebeuren de meest wonderlijke dingen, die allemaal blijken normaal te zijn.

==

Een week na het verschijnen van dit stukje begonnen de weeën. Na een bijna drie dagen durende bevalling kwam op 20 januari 1952 om kwart voor zes in de middag Philip Dirk van Duijn ter wereld. ‘Gewoon de spijlen vastpakken en flink schreeuwen,’ had de zuster in de chique Deysselhofkliniek gezegd toen Annie na eindeloos verantwoord puffen de uitputting en de wanhoop nabij was. Dick bevond zich op het moment van de geboorte bij vrienden in Amsterdam. Toen hij later die avond kwam kennismaken met zijn zoon, gaf hij Annie een ring met een grote rooktopaas, die ze als ze een soort trouwring tot op de dag van haar dood zou dragen.

Twee weken later keerde ze met haar baby terug naar de zolderetage aan de Sophialaan. ‘U begrijpt ... dat ik voorlopig nog niet in staat zou zijn over iets anders te praten dan over gele en groene luiers,’ antwoordde ze op een uitnodiging om voor te lezen op een van de avonden die literaire gastvrouw Coos Frielink in deze jaren organiseerde. Annie had nooit enige belangstelling voor baby’s gehad en dus ook geen enkele ervaring met hun verzorging, en Dick had bij zijn oudste kinderen nog geen luier hoeven verschonen. De nieuwbakken ouders haalden hun kennis dan ook vooral uit boeken, zoals het revolutionaire The Common Sense Book of Baby and Child Care van Benjamin Spock, waarvan net in 1950 de Nederlandse vertaling was verschenen. In haar column schreef ze:

==

Het schijnt, dat om de tien jaar ongeveer onze houding tegenover de zuigeling verandert. Tien jaar geleden was het nog van dat hele strenge ... Als de tekenen ons niet bedriegen, gaan we nu weer een heel andere kant uit. We gaan terug naar de schommelwieg en naar het vertroetelen en naar het ie-tie-tie zeggen tussen de voedingen door.

==

Vastbesloten als ze waren het kind volgens de modernste inzichten op te voeden, schaften Dick en Annie zich onder andere een zogenoemde babymat aan, een soort rubbermatrasje met gaatjes waar het kind onbelemmerd op kon poepen en plassen zonder door luiers belemmerd te worden. De kleine huilde die eerste weken echter bijna dag en nacht, en pas nadat zijn wanhopige ouders hem op advies van de huisarts eens stevig in ouderwetse luiers hadden ingepakt, veranderde hij in een tevreden baby.

Ook de geestelijke ontwikkeling van de boreling bezorgde Annie heel wat hoofdbrekens. Zijn eerste jaren zouden, zo had ze gelezen, bepalend zijn voor zijn verdere leven en ze maakte zich in haar column dan ook ernstig zorgen over wat ze allemaal aanrichtte: ‘Daar heb je het al, denk ik. Ik ben een rotmoeder. Ik kan het niet. Ik doe het verkeerd. Nu op dit moment heb ik alweer iets aan zijn zieltje verknoeid. Nu op dit moment krijgt hij een neurose.’

Dick nam de door haar zo verafschuwde zakelijke kant van haar werk op zich en begon in haar huis te klussen, iets waar hij in tegenstelling tot zijn vader geen enkel talent voor bleek te hebben. Dit laatste tot groot vermaak van Annies vriendinnen, die, bijna allemaal zelf kinderloos gebleven, door de week vrolijk meemoederden terwijl Dick in Hillegersberg was. Want Olga, uiteindelijk door haar schoonvader ingelicht over de zwangerschap van haar rivale, had van geen wijken willen weten: Dick hoorde bij haar, en nooit zou ze toestemmen in een scheiding.

Annie leek het nauwelijks meer te deren: zij genoot van het late moederschap dat, net als de late liefde en het late succes, als een wonder toch nog gekomen was.

==

Men wordt moeder... Ik zal niet zeggen helemaal van zelf, maar toch, het komt over ons zoals de mazelen: op een dag wordt men wakker en zegt, kijk eens aan, nu ben ik moeder. ... Ik was met geen pook achter de kinderwagen te krijgen. Een kinderwagen duwen betekent immers het toppunt van gezapigheid, een breisteekgevoel. ... langzamerhand begin ik te begrijpen hoe belangrijk een kinderwagen is. Hier in dit Vondelpark wordt een soort babyralley gehouden. ... Maar och, voorlopig is het zo ook goed. Kinderwagenmoeder zijn met een siersprei onder de herfstzon.

==

Eens zat ze op een mooie dag met Flipje in het park toen een heer naast haar een opmerking maakte over de blote voetjes van het kind. ‘Ze vond het altijd zo’n geürm met die schoentjes,’ vertelt Margreet Taselaar, ‘en ze dacht: ach het is toch warm, wat maakt het uit. Maar tegen die man hing ze een lang, dramatisch verhaal op over haar echtgenoot, die was weggelopen, en dat ze nu niet eens meer geld had om schoentjes te kopen. Ze kon het gewoon niet laten: ze móést overal een tekst van maken.’

Dat de schrijfster in Annie zich niet liet onderdrukken, merkte ook Wim Ibo, toen hij haar deze zomer polste over een nieuw project. De flamboyante Ibo had zijn cabaretaspiraties aan de wilgen gehangen; zijn talenten lagen, zo had hij gemerkt, meer op het inspirerende en organiserende vlak en hij had zich ontpopt tot een toonaangevend radioproducer. Daarbij werd hij zeer geholpen door het feit dat hij in 1947 enkele maanden bij zijn tante in de Verenigde Staten had gelogeerd en dat Nederland in deze jaren dweepte met alles wat Amerikaans was. Het land stond voor optimisme, heldendom, welvaart, kortom alles waar het platgeslagen Europa in de naoorlogse jaren zo’n behoefte aan had.

==

Iemand die in Amerika is geweest, is een hoger wezen dan iemand die er niet is geweest. ... Want dat is Amerika voor ons geworden, het Absolute. Wie in zaken of in een bedrijf of in een vereniging het laatste woord wil hebben, zegt: Ja, hoor ’s, ik heb dit idee niet uit mezelf, het is Amerikaans, de Amerikanen doen het zo. Dat is dan afdoende en iedereen zwijgt, diep onder de indruk.

==

Ibo en Annie hadden elkaar in eerdere jaren al goed leren kennen – eerst bij opnames van De Inktvis en vervolgens bij het door hem geproduceerde vara-programma Triangel, waarin ze vanaf 1950 regelmatig een ‘Simpele Ziel’ voorlas. Nu had Ibo het plan opgevat om met een team schrijvers een tweewekelijkse radioserie te maken, een soort hoorspel, maar dan sneller en moderner en draaiend om een ‘gewoon’ gezin. Een ‘soap-opera’ zoals hij ze gedurende zijn meest recente reis naar the States gehoord had. Maar Annie had de Amerikanen niet nodig om overtuigd te worden. Na maanden ‘ie-tie-tie’ zeggen en kinderwagenmoeder spelen jeukten haar vingers om weer aan het werk te gaan. ‘Ze luisterde met pretlichtjes in haar ogen naar mijn – voor die tijd – revolutionaire plannen en vroeg toen met de haar zo typerende zachte stem: “Mag ik het alléén doen, Wim?”’

De maanden erop werkten Annie en Ibo eendrachtig aan In Holland staat een huis, zoals de serie rond de familie Doorsnee aanvankelijk heette. Ibo zelf deed productie en regie, pianist Cor Lemaire de muziek, en Cor Ruys, Lia Dorana, Sophie Stein, Kees Brusse en Hetty Blok werden gevraagd voor de hoofdrollen. Toen Ruys nog voor de eerste opname onverwacht overleed, nam Cees Laseur diens rol over. Alle medewerkers kenden elkaar al uit het cabaretcircuit, en het geheel ontwikkelde zich tot een hechte ploeg, waarin men elkaar perfect aanvoelde en veel plezier had.

==

Oooo,

Hadde we maar een woninkie, een woninkie,

dat is onze enige gedachte.

Hadden we maar een klein gezellig woninkie.

Motte we nou nog zeven jaren wachten,

Motte we nou nog zeven jaren op een lijssie staan

o Sjaan

o Willem

o Sjaan

==

Later zou Annie zeggen dat haar jeugd als kind dat er niet bij mocht horen ertoe geleid had dat ze heel goed was gaan letten op de mensen die er wél bij hoorden: ‘Een heleboel van mijn schrijverij zit daarin. Zoeken naar een gemeenschappelijke deler, wat hebben mensen geméén, want dat wou ik zo graag wéten, luisteren naar dingen, hoe ís dat dan, net zo zijn.’ Ze bleek goed geluisterd te hebben, want al kort nadat op maandag 13 oktober 1952 om vijf over acht de eerste aflevering van de familie Doorsnee door de Nederlandse huiskamers had geklonken, was het duidelijk dat het programma een hit zou worden. Zoals een recensent later schreef:

==

Vergaten we niet de regen en de kou en al onze grotere of kleinere zorgjes als we het wel en wee, en alle dwaze belevenissen van dit écht-Nederlands gezin méébeleefden? Sophie Stein met haar grappige, moederlijke stem, Cees Laseur als de vader, de zoon en de dochter en tenslotte Hetty Blok, die als de gedienstige ons tranen deed lachen, waren een stukje van onszelf. We vonden onszelf terug, soms. En het is Annie Schmidt, die met zo weinig woorden, met één rake opmerking ieder van ons ten voeten uittekende.

==

Al snel werden er geen vergaderingen meer gepland op de maandagavonden dat Doorsnee werd uitgezonden, en toen Sjaan een baby verwachtte, werden de babysokjes en -truitjes met postzakken tegelijk bij de vara bezorgd. Zelfs de rooms-katholieke kerk boog het hoofd: mochten goede roomse burgers normaliter niet op die rooie omroep afstemmen, dit programma, zo meldde een speciaal bisschoppelijk mandement, kon zonder sancties beluisterd worden. Heel verzuild Nederland bleek zich te kunnen identificeren met de familie Doorsnee, en dat was, zo vertelde Annie, ook precies de bedoeling. ‘Wat Carmiggelt ook heel sterk had: dat mensen zich daarin herkennen, en door de ironie en de humor ook een soort bevrijding voelen van hun alledaagsheid omdat ze denken: ja, we zijn wel alledaags, maar het is leuk om alledaags te zijn.’

De enige wanklank kwam van de vara. Al tijdens de radio-opnames van De Inktvis had Annie ondervonden hoezeer de Vereniging van Arbeiders Radio Amateurs nog behept was met vooroorlogse preutsigheid – ‘Bijkans iedere regel van ’t programma [is] taboe voor de radio. Wat een heerlijk vrij land!’ En nu protesteerden de Hilversumse functionarissen hevig tegen het gebruik van woorden als ‘pokkekat’, ‘verdomd’, ‘bil’ en ‘kontje’. Ook mocht vanwege de geheelonthoudingspolitiek in socialistische kringen de drankfles in huize Doorsnee niet ter tafel komen. Wat betreft homoseksualiteit had de omroep kennelijk geen beleid, want het lukte Annie en Ibo – die op mannen viel en zelfs nog eens een korte verhouding met Wim Sonneveld had gehad – wel om met de winkelbediende Fred de eerste, als zodanig herkenbare homo de serie en de Nederlandse omroepgeschiedenis binnen te smokkelen.

Vanzelfsprekend stuurde Het Parool de alom gelauwerde Annie nu niet meer met een blocnootje op pad om schoorsteenvegers te interviewen. Lezersonderzoeken hadden uitgewezen dat zij met Carmiggelt en Henri Knap behoorde tot de pijlers onder de nog steeds bloeiende krant, en P.J. Koets, de nieuwe hoofdredacteur, gaf haar dan ook zoveel mogelijk de ruimte. Dit laatste was trouwens een van de meest in het oog springende talenten van deze erudiete ex-leraar klassieke talen. Onder zijn beminnelijk bewind kon Jeanne Roos uitgroeien tot ’s lands toonaangevendste modejournaliste en kreeg Wim Hora Adema de gelegenheid haar vrouwenpagina uit te bouwen tot een modern en sterk feministisch getint podium.

Het was overigens die laatste die had bedacht dat Annie in plaats van de tijdrovende reportages een serie voor heel jonge kinderen zou kunnen schrijven, een soort eigentijdse Ot en Sien. De eerste aflevering hiervan was verschenen op 13 september 1952, een maand voor De familie Doorsnee de lucht inging. In de leeszalen had Annie geleerd dat kleuters het liefst luisteren naar dingen die ze zelf konden meemaken, en de verbeelding die in haar andere kinderwerk zo ongebreideld haar gang kon gaan, had in ‘Jip en Jan-ne-ke’ dan ook geen plaats. ‘Ik had absoluut geen pedagogische bedoelingen. Het was puur voor de kleintjes om het lekker te vinden,’ zei ze later. ‘Kleintjes die worden voorgelezen of net beginnen met lezen, vinden het verrukkelijk om heel dicht bij huis te blijven.’ En dus werden de huis-, tuin- en keukenavonturen die de twee buurkinderen beleefden, nooit eng of akelig, en ging er eens iets mis, dan werd het altijd in een handomdraai opgelost door de lieve, soms strenge maar nooit boze moeder.

Net als ‘Het schaap Veronica’ was ‘Jip en Janneke’ het verhaal van een gedroomde jeugd, verzonnen door iemand die als klein meisje eindeloze middagen in haar eentje had moeten zien door te komen en zo graag een speelkameraadje had gehad.

==

Jip liep in de tuin en hij ver-veel-de zich zo. Maar kijk, wat zag hij daar? Een klein gaat-je in de heg. Wat zou er aan de an-de-re kant van de heg zijn, dacht Jip. Een pa-leis? Een hek? Een rid-der? Hij ging op de grond zit-ten en keek door het gaat-je. En wat zag hij? Een klein neus-je. En een klein mond-je. En twee blau-we oog-jes. Daar zat een meis-je. Ze was net zo groot als Jip. ‘Hoe heet je?’ vroeg Jip. ‘Jan-ne-ke,’ zei het meis-je. ‘Ik woon hier.’

==

‘Jip en Janneke’ kostte Annie de minste moeite van alles wat ze ooit maakte: ‘Zo maar midden op de redactie met al die herrie om me heen. Ik schreef het in vijf minuten.’ ‘Het was misschien mijn eigen kleutermentaliteit die maakte dat het zo vlot ging,’ spotte ze later. Elke maandag, als ze het idee voor de volgende aflevering in haar hoofd had, belde ze met de jonge tekenares Fiep Westendorp, die de serie illustreerde. Opgeleid aan de Rotterdamse Kunstacademie, was Westendorp na de oorlog door Wim Hora Adema onder haar hoede genomen, had getekend voor Ruim Baan en Vrij Nederland en al enkele keren met Annie samengewerkt. Dat was goed bevallen, hoe verschillend de rustige, wat melancholieke Fiep ook was van de exorbitante Wim Bijmoer. ‘Het klikte direct, we zeiden dingen, voelden elkaar aan en we zijn blijven klikken,’ zei Westendorp later. ‘Met niemand had ik zo’n klik als met haar.’

Voor uitgever Reinold Kuipers was Annie nu uitgegroeid tot een droomauteur. De ene na de andere door Wim Bijmoer geïllustreerde bundel verscheen op de markt en ze vlogen allemaal over de toonbank. De kinderen van de geboortegolf tussen 1945 en 1950 waren op de leeftijd gekomen dat ze leerden lezen en er was een enorme behoefte ontstaan aan frisse, eigentijdse kinderliteratuur. Van Het fluitketeltje waren inmiddels zo’n 20000 exemplaren verkocht en de eerste druk van maar liefst 22000 exemplaren van opvolger Dit is de spin Sebastiaan had ook binnen de kortste keren haar weg naar het lezerspubliek gevonden. Zoals de katholieke Informatiedienst inzake Lectuur meldde:

==

Annie Schmidt blijkt over een benijdenswaardig talent te beschikken. Alle versjes hebben dat aparte ritme en kenmerken zich door een grote vindingrijkheid, kostelijke fantasie, dolle dwaasheid en gezellige humor. De paedagogie die hier ten beste wordt gegeven is er een van het spel.

==

Het waren niet alleen Annies enorme productiviteit en de verkoopcijfers die haar voor De Arbeiderspers van grote waarde maakten. ‘Ze ging altijd grif in op uitnodigingen om ergens op te treden of te komen voorlezen,’ vertelt Kuipers. ‘Ze vond het wel leuk als haar iets gevraagd werd, en voor dat voorlezen had ze beslist talent. Dick was erg trots op haar, en ze genoot in deze periode echt van het succes.’

Amper een maand na de geboorte van Flipje had Annie alweer acte de présence gegeven op een door Kuipers georganiseerde avond in de kantine van het Arbeiderspersgebouw aan het Hekelveld. Met haar traden op Simon Carmiggelt, Willem Wittkampf, Eli Asser en Ferdinand Langen, allen representanten van wat door een toonaangevend recensent als Jan Greshoff deftig werd bijgezet als een heuse stroming: die van de ‘door en door Hollandse Humoristen’. ‘Het was een tijd dat de mensen dorst hadden naar humor,’ zei Annie later. ‘Het was een nieuw verschijnsel dat enorm in de mode was, waarschijnlijk omdat de mensen er te weinig van hadden gekregen in de oorlog.’

De bijeenkomst werd zo’n succes dat Kuipers het jaar daarop een tournee organiseerde langs boekhandels in den lande, waarbij de inmiddels professor geworden Garmt Stuiveling werd ingehuurd om de optredens van een gepaste serieuze inleiding over humor te voorzien. Eerst at het hele gezelschap in restaurant Keyzer naast het Concertgebouw en vervolgens propte het zich in het door Kuipers gehuurde Volkswagenbusje. Volgens Eli Asser heeft deze ‘lolbus’ een keer of vijftien gereden. ‘Toen hadden de meesten er al wel weer genoeg van. We waren natuurlijk allemaal reuze schuchtere mensen, schrijvers die het optreden niet gewend waren. Annie was altijd vrij moedig, die durfde wel.’

Uiteindelijk dunde het groepje uit tot Annie en de afstandelijke, melancholieke Carmiggelt. ‘Ik was er trots op dat ik dat met Simon samen mocht doen,’ zei Annie later. ‘Dat was een eer, hoor. Het streelde mijn ijdelheid.’ Carmiggelt moest wel: hoe succesvol hij ook was, het geld ging er in zijn drankovergoten huishouden altijd sneller doorheen dan hij het kon verdienen en hij werd geplaagd door belastingschulden. ‘Aangezien échte lezingen op het humoristische vlak waarop wij ons allebei bewogen, voor het publiek saai en zinloos zijn, hadden we er iets van gemaakt dat tegen het cabaret aanleunde,’ schreef hij.

==

We wisselden elkaar om het kwartier af, babbelden wat en droegen wat voor. Onze tekst was zorgvuldig uitgekiend en de zalen lachten èlke avond precies op dezelfde momenten, geen wonder, want we vertelden dan ook elke avond precies dezelfde grapjes.

[Annie] kon het goed, maar als ze aan het begin van de avond merkte dat de zaal een beetje mat en traag was, gaf ze het meteen op en vertelde haar tekst met een zekere lijdzaamheid, intussen aan andere dingen denkend. Soms leidde dit tot belangwekkende resultaten. Zo vertelde ze, bijvoorbeeld, iedere avond dat haar moeder – een domineesvrouw – haar de raad gaf: ‘Kind, trouw nooit met een dominee, die is altijd thuis’ (Lach van de zaal). Daarna vertelde ze dat ze, naar aanleiding van deze moederlijke raad, een brief had ontvangen van een vrouw die schreef: ‘En trouw óók nooit met een metselaar. Altijd kalk in je bed.’ (Wéér een lach van de zaal). Maar op een wat dulle avond, toen Annie er niet helemaal bij was met haar hoofd, hoorde ik achter de coulissen, dat ze zei: ‘Mijn moeder zei altijd: “Kind, trouw nooit met een dominee. Altijd kalk in je bed.”’ Voor het eerst, die avond, scháterde de zaal. ‘Wat zouden ze daar nou bij gedacht hebben?’ zei Annie in de pauze tegen mij.

==

Nog jaren zouden ze samen op gezette tijden langs allerlei instituten en culturele centra in alle uithoeken van het land trekken, meestal per trein. Carmiggelt zat dan in de ene coupé te werken aan zijn ‘Kronkel’, Annie in een andere aan De familie Doorsnee. Want hoe goed ze het verder ook met elkaar konden vinden en hoe succesvol ze samen ook waren – ‘Zie je wel,’ merkte Carmiggelt op toen er vlak voor hun voorstelling iemand stierf aan een hartaanval, ‘de mensen lachen zich al dood nog voordat we een mond hebben opengedaan’ – echt vertrouwelijk werden ze nooit.

==

Hij heeft een prima wolk, zoals iedereen weet die Simon kent en hij heeft ook nog een speciale avondvullingswolk. Ik heb ook wel een wolk waarin ik zit, maar de mijne is niet waterdicht. Er is makkelijk doorheen te stoten en dan sta ik daar weerloos en wou zo graag huilen en weeklagen en janken met het hoofd op iemands schouder. Nou, op Simon’s schouder kun je niet uithuilen. Nee, hij is aardig, maar hij hield zijn wolk bij mij ook altijd aan. Dat begon al op het station. Dan zat ik in de trein voor Enschede en wachtte op Simon. Hij kwam de tunnel uit met zijn tas en liep treurig langs de trein. Maar hij wou me niet zien en ging in een andere afdeling zitten. Eerst vond ik het erg onhartelijk want per slot moesten we samen de avond vullen. Maar toen ik hem beter kende begreep ik het best. Hij wil alleen zitten, dacht ik. Nou, laat ’m alleen zitten. Aan het ontbijt wou hij ook alleen zitten. En hij wou alleen door Kampen dwalen of door Hoorn.

==

Later beweerde Annie altijd een grote hekel aan de lezingen gehad te hebben, maar toen vond ze het blijkbaar nog zo leuk om te doen dat de ‘blonde jonge schrijfster’ – zoals een verslaggever van de Haagsche Courant haar beschreef – zich ook in haar eentje gewillig leende voor openingen van exposities in boekhandels en praatjes voor vertegenwoordigers van het zuivelwezen. Hoewel ze getuige haar columns verwikkeld was in een taai gevecht tegen de naderende middelbare leeftijd en de oprukkende kilo’s – ‘Er is een stuk weedom, dat de mens alleen moet dragen, of liever gezegd, dat hèt mens alleen moet dragen, want ’t gaat om de vrouw, die dik wordt’ – oogt ze op publiciteitsfoto’s uit deze periode jonger en blonder dan ooit. Het damesweekblad Margriet portretteerde haar in een rijkelijk met foto’s van Annie-als-perfecte-huisvrouw (met kind achter de theepot, met schort achter de pannen) gelardeerd artikel als volgt:

==

Annie M.G. Schmidt – wie kent haar niet? ... Een jonge vrouw met losjes krullend, blond haar, lachende blauwe ogen, niet groot, niet klein, een vleugje poeder, een vleugje lippenstift, kleurloos gelakte nagels en een zachte, klankvolle stem.

==

Het waren goede jaren, en niet alleen voor Annie – heel Nederland bloeide op. Vlak voor Flipjes geboorte was de koffie als laatste artikel van de bon gehaald, en terwijl de emigranten toen vanwege de karige situatie nog met duizenden tegelijk naar Canada, de vs of Australië vertrokken, kreeg de economie nu de wind stevig in de zeilen. In het hele land draaiden de cementmolens en werden de funderingen gelegd voor de wegen, de huizen en de industrie die het gezicht van het moderne Nederland zouden bepalen.

Eind 1952 deelde premier Willem Drees de Verenigde Staten mee geen behoefte meer te hebben aan verdere Marshallhulp. Nederland wilde weer op eigen benen staan, onafhankelijk van de voormalige bondgenoot, die het communisme zowel in eigen land als internationaal te vuur en te zwaard bestreed en voortdurend druk uitoefende om de in 1951 al verdubbelde defensie-uitgaven verder op te voeren. Maar de socialistische regeringsleider besteedde zijn begrotingsoverschot liever aan het verhogen van de lonen en het opbouwen van de welvaartsstaat die hij voor ogen had, met goed onderwijs, huisvesting en een ouderdomsvoorziening voor iedereen.

Ook voor Annie, bij wie het geld inmiddels sneller binnenstroomde dan ze in haar wildste dromen had kunnen voorzien, was de tijd gekomen om haar toekomst verder vorm te geven. Flipje was uitgegroeid tot een energieke tweejarige, die veel te weinig bewegingsruimte had in het met papieren en boeken volgestouwde zoldertje aan de Sophialaan. Schrijven kon Annie daar net zomin als op de overbevolkte Parool-redactie en dus week ze ouder gewoonte uit naar hotel Polen in de Kalverstraat, dat vlak achter het redactiegebouw stond en dat prettige nissen had waar ze ongestoord kon zitten werken. Maar ideaal was die oplossing niet, zeker niet nu ze veel verder uit het centrum woonde.

==

In Polen was een vergadering van luide zakenmannen, dus ik gevlucht naar de krant. Daar was geen vierkante meter stilte, dus naar huis. Thuis kwamen er wel dertig melkboeren aan de deur, vlak na elkaar, toen met de tram naar het z.h. koffiehuis bij het station. Daar was het bladstil, maar ze gingen na een paar minuten het licht repareren met grote ladders en hevige uitroepen. Ten einde raad het Centraal Station ingevlucht, met perronkaartje en daar heb ik vrij rustig kunnen schrijven. Maar het moest om twee uur op de zetterij zijn en toen ik eruit wou om kwart voor twee had ik m’n perronkaartje verloren. En dan moet je naar allerlei verre loketten om formulieren in te vullen en te bewijzen dat je niet uit Goes komt. Dat was dus een dag van winjewanje.

==

Later deed Annie het voorkomen dat het Dicks jaloezie was geweest die haar gedwongen had Amsterdam te verlaten. ‘Hij wilde me het liefst helemaal weg hebben uit Amsterdam. Eerst moest ik dus met hem mee naar Berkel Rodenrijs, en daar heb ik het heerlijk gehad, echt heerlijk, maar ik was wel wég uit de stad, wég uit de kennissenkring.’ Maar haar vrienden wisten niet beter dan dat Dick in deze dagen maar wat trots was op zijn vriendin. Waarschijnlijk was het dan ook Annie die het voortouw nam voor de verhuizing naar het Zuid-Hollandse platteland. Want hoe stabiel hun relatie ook was, Dick vertoonde nog steeds geen enkele neiging Olga of Rotterdam te verlaten. Wilde Annie hem nu eindelijk eens echt helemaal voor zichzelf, dan moest zij dus toch weer richting Maas. Maar niet, zoals in 1948, als een onbemiddelde juffrouw, aangewezen op de goedgunstigheid van hospita’s en de beschikbaarheid van pensionkamers. Nu was ze een gevierd en niet onbemiddeld schrijfster, en kon ze het allemaal heel anders aanpakken.

==

Dit is het, dacht ik, een mens moest grond hebben. Van grond krijgt hij zijn zelfvertrouwen terug. Hij moet grond hebben waar niemand hem van af kan slaan. Sterker nog, waar hij zelf wel iemand van af kan slaan. Dat is het.

==

Ergens begin 1953 vonden Annie en Dick een stuk grond van ongeveer 1700 vierkante meter, idyllisch gelegen aan het rustige dijkweggetje dat de vlak bij Rotterdam gelegen lintdorpjes Berkel en Rodenrijs met elkaar verbond. Aan de achterkant lag een sloot met populieren en kassen waarin tomaten werden gekweekt, aan de voorkant keken ze uit op een weids, nog onbedorven polderlandschap. De ruilverkaveling had nog niet toegeslagen, de eerste autosnelweg moest zelfs nog geopend worden. Maar als Dick het gaspedaal van zijn zwarte bolide een beetje stevig intrapte, en dat deed hij graag, was hij binnen acht minuten op de Rotterdamse Coolsingel. Een treinstationnetje op loopafstand verzekerde ook Annie van de nodige bewegingsvrijheid.

Het was een ideaal: ideaal om een door het verleden onbelast huis te bouwen, ideaal om nu eindelijk eens met z’n tweeën aan een nieuw leven te beginnen. ‘En dat eigen stuk grond heeft mij juist dat gevoel van vrijheid teruggegeven, wat ik sinds mijn derde jaar totaal had verloren,’ schreef Annie. Afgaande op de schaarse brieven die uit deze periode bewaard zijn gebleven, was het Dick die de uitvoering van het Berkelse project voor zijn rekening nam en Annie die het geld fourneerde, onder andere via leningen bij De Arbeiderspers.

Rond deze tijd begon ze aan haar eerste kinderboek, dat ze Reinold Kuipers het jaar daarvoor beloofd had als deeltje in de jeugdserie van De Arbeiderspers. Abeltje ging over een veertienjarig jongetje in het slaperige dorpje Middelum aan de IJssel, dat niet weet wat hij moet worden en verlangt naar dezelfde vrijheid die zijzelf zojuist had teruggevonden.

==

De waarheid was dat Abeltje iedere dag een poosje boven op de dijk stond bij de drie olmen en keek naar de grote platte schepen die langs voeren. Hij keek over de glinsterende zonnige rivier, die met een grote bocht in de weilanden verdween... daarachter... ver weg... was de zee. Daarachter was de hele wijde wereld. Daarachter lagen al die wonderlijke vreemde landen, waar je naartoe zou kunnen varen. Abeltje wou ’t liefste weg... de zee op, de vrijheid in... van alles beleven! Van alles zien!! Maar dat willen alle jongens en dat was dus niets bijzonders.

==

Dit voorjaar voerde Annie haar toch al hoge productiviteit nog verder op. Voor uitgeverij De Bezige Bij nam ze samen met Han G. Hoekstra de redactie op zich van de Gouden Boekjes-serie, die gebaseerd was op de Little Golden Books van de Amerikaanse uitgeverij Simon & Schuster. Voor de Vereeniging ter bevordering van de belangen des Boekhandels schreef ze een verzameling didactisch zeer verantwoorde essays over kinderliteratuur, Van schuitje varen tot Van Schendel, en voor de Vereniging van Vrouwenbelangen, Vrouwenarbeid en Gelijk Staatsburgerschap bij wijze van ‘sympatiserende vriendschapsgeste’ de al even verantwoorde eenakter Als vrouwen staken, die in maart 1953 opgevoerd werd in het hoofdstedelijke Minervapaviljoen.

Ondertussen zette Dick zijn handtekening onder hun gezamenlijke toekomst. ‘Anna hondje, als jij Dinsdag over het Embankment loopt ben ik land aan het kopen,’ schreef hij met Pasen, toen Annie met Carmiggelt naar Londen was om te spreken voor de Vereniging Neerlandia. Het was de eerste keer sinds haar memorabele vliegavonturen in Vlissingen, bijna een kwarteeuw eerder, dat ze weer per vliegtuig reisde. Maar nu was het een groot passagierstoestel, dat boven de wolken kon vliegen. En zoals zij opsteeg van Schiphol, zo brak de lift waar Abeltje als liftboy te werk was gesteld, door het dak van warenhuis Knots en de grenzen van de werkelijkheid, op naar avonturen in de grote wijde wereld.

==

Onder hen dreven witte zachte donzige wolken voorbij. Het leken wel klodders slagroom. Hier en daar waren ze roze gekleurd, door de zon, het was een sprookjesachtig gezicht. Er was niets om bang voor te wezen; je had het gevoel dat, zelfs wanneer de lift zou vallen, je heerlijk zacht terecht zou komen in die grote stukken witte en roze slagroom.

==

Abeltje landde met zijn medepassagiers in het New Yorkse Central Park en vervolgens in het denkbeeldige Zuid-Amerikaanse staatje Perugona, dat opmerkelijke overeenkomsten vertoonde met het toen haast nog middeleeuwse Spanje, waar Annie en Dick die zomer vakantie hielden.

==

De mannen hadden allemaal zwarte snorretjes en hele grote hoeden op. Hele dagen zaten ze op de terrassen voor de café’s over politiek te praten en met hun vuisten op tafel te slaan. Dan dronken ze cider en werden steeds vuriger en sloegen steeds harder met hun vuisten op tafel. De vrouwen bleven meest in huis, dat vonden ze netter en als ze uitgingen, gingen ze met hun man.

==

Na een korte stop in Nieuw-Zeeland, waar Abeltje en zijn vrienden hartelijk ontvangen werden door geëmigreerde landgenoten, bracht de lift hen dwars door de aarde weer veilig naar Middelum. Eindelijk thuis, net als Annie in het Zuid-Hollandse boerenland:

==

Ik was er alleen. In de verte zag ik de boerderij, keurig tussen de hooischelven. Grenzend aan mijn grond lag de groene trage sloot met de dromerige eenden. Mijn grond was mooi vierkant en er was gras en er waren boterbloemen en distels en hier en daar een worm. Ver weg hoorde ik een groentebootje tuffen en ik had mijn grond zeer lief.

==

Die herfst kwam Abeltje uit in de ongekend hoge oplage van 35000 exemplaren. Tegelijkertijd zagen Annies inmiddels vierde kinderversjesbundel, de Impressies van een simpele ziel 3, de tweede gebundelde avonturen van het schaap Veronica en het eerste Jip en Jan-ne-ke-boekje het licht. Het Parool besloot Annies inmiddels zeshonderd gulden tellende maandsalaris nog eens te verhogen met honderd gulden. ‘Op een dag bleek dat ik in staat zou zijn met behulp van tal van hypotheken, leningen, herbouwplichten en subsidies daar een huis te laten bouwen,’ schreef Annie.

Aan het eind van 1954 denderde de eerste graafmachine over de dijk en zette zijn tanden in haar ongerepte weilandje.

==

Laat nooit een huis bouwen. Het duurt tientallen jaren voor het klaar is. Men is oud voor het klaar is, oud, grijs, afgeleefd, moe en afgeknapt. Achteraf beseft men weliswaar dat het geen tientallen jaren geduurd heeft, nee, nauwelijks een jaar, maar dat ene jaar breekt u naar lichaam en geest.

==

Het jaar 1955 ging voorbij in een roes van werk en de aandacht die het nieuwe huis vergde. Niet alles wat Annie aanraakte, bleek in goud te veranderen: met het door Wim Bijmoer geïllustreerde stripverhaal ‘Hendrik Haarklover’ – dat opgenomen werd in het nieuwe paradepaardje van Het Parool, de weekendbijlage ps – stopte ze al na enkele maanden, en ook de nogal tuttige beurtzang die ze met Henri Knap schreef onder de titel ‘De vrouw zus, de man zo’, was geen lang leven beschoren. De Inktvis had begin 1953 de laatste adem uitgeblazen, na een laatste, nogal amechtig optreden ten behoeve van de slachtoffers van de Watersnoodramp, en opdrachten uit het beroepscabaret hield ze af. ‘Ik ben bang dat ik ga vervlakken en vervelend word,’ zei ze ter verklaring. De ware reden was de manier waarop de cabaretiers plachten om te springen met haar werk. Zoals ze in het voorwoord van de in 1952 gebundelde Cabaretliedjes schreef:

==

De schrijver zit ... op de eerste rij om te kijken wàt het geworden is. En hij lijdt. Hij heeft zijn kind uitgeleverd aan een hoop gewetenloze acteurs; ze zullen het vermoorden of tenminste mishandelen. Of ten allerminste miskennen en er niet uithalen wat er in zit.

==

Wel was Annie weer bezig met het verwezenlijken van een oude droom: het schrijven van volwassenengedichten. Vanaf de herfst van 1953 waren ze met onregelmatige tussenpozen verschenen op de vrouwenpagina van Het Parool, en najaar 1954 had Reinold Kuipers er weer vierentwintig bij elkaar, genoeg voor de bundel Weer of geen weer. Veel verzen hadden net zo goed als cabaretliedje de wereld ingestuurd kunnen worden, maar soms schemerde er een serieuzer dichterschap doorheen:

==

De polder zegt: ik lig hier op mijn rug

en tuur de ganse lieve dag naar boven;

misschien is het verbeelding maar ik vind

dat ik aldus de wolken beter zien kan...

Of is het tóch verbeelding... zegt de polder.

==

En ondertussen schopt het water tegen ’t riet

met blote voetjes, aldoor maar met blote voetjes

tegen het riet dat niets terugdoet en dat droomt

en dat maar wacht en dat maar droomt van...

==

Op Annies eigen stukje polder, aan de dijk bij Berkel en Rodenrijs, verrees ondertussen een strakke bungalow. Het huis, dat de dorpelingen vanwege het wel heel modernistische uiterlijk ‘de paardenstal’ doopten, lag gelijkvloers aan de dijkkant, maar had een extra onderverdieping aan de achterkant. Het had grote ramen, een helderblauwe voordeur en een woonkamer met een bakstenen open haard in het midden en een prachtig uitzicht over de weilanden. De biedermeiermeubeltjes die Annie alvast had gekocht, vonden geen genade in de strenge ogen van Dick, zodat ze ze in arren moede maar overdeed aan Wim Ibo, die er tot zijn dood tussen zou blijven wonen. In plaats daarvan werd het nieuwe huis ingericht met meubelen van Pastoe, buisstoelen, Ploegstoffen en andere symbolen van de nieuwe, lichtere tijd. Bij ontstentenis van een gasleiding moesten ze nog koken op butagas, maar verder was dit huis in alles het tegendeel van de vooroorlogse zwarigheid waarin Dick en Annie waren grootgebracht, een steengeworden triomf op het verleden.

Op 7 december 1954 trokken ze erin. Enkele dagen later kwam Hennie Anke langs om het huis te bewonderen. ‘En Dick?’ vroeg ze. ‘Blijft die hier nu ook wonen?’ ‘Ja,’ zei Annie, ‘die blijft hier.’ En Hennie was jaloers, want Kees Roodnat, op wie ze nog steeds hopeloos verliefd was, zette die stap maar niet.

==

Dick had de voordeur van het huis in Hillegersberg inderdaad voor de laatste keer achter zich dichtgetrokken. ‘Hij heeft nooit meer een voet bij ons over de drempel gezet,’ zegt zoon Dick. ‘Mijn moeder kreeg een toelage, en verder waren we afgedaan, uit en klaar. Ik denk eigenlijk dat hij pas gegaan is toen hij merkte dat ze het wel aankon zonder hem. Bij mijn moeder was de vrolijkheid er toen wel af, maar ze heeft het goed gered met ons. Ze was een krachtig mens met een grote interesse voor andere mensen. Met mijn vader hadden we nauwelijks meer contact. Mijn moeder zei weleens dat we bij hem langs moesten gaan, maar ik had daar niet zo’n zin in. Ik vond hem een onmogelijk mens, en Annie Schmidt ook – ik heb nooit begrepen hoe ze het met elkaar uithielden. En wat mijn halfbroertje betreft: die kende ik alleen maar van de foto’s die ik bij mijn grootvader en oudtantes aan de muur had gezien.’

Annies naam werd in Dicks oude huis nooit genoemd. Zelfs toen Olga aan kennissen vertelde dat Dick nu definitief weg was, vertelde ze er niet bij waar naartoe. En op maandagavond, als het in heel Nederland stil was op straat omdat iedereen naar De familie Doorsnee zat te luisteren, bleef in dit huis de radio uit. Het enige dat Annie niet van Olga had kunnen afpakken, was haar mevrouwentitel. ‘Mijn moeder wilde niet scheiden, ik weet niet waarom,’ zegt Dick jr. ‘Het was misschien toch een soort van rancune. En wie weet ook wel liefde. Ik weet nog dat we het er eens over hadden en ik zei dat ze hem toch zeker niet zou binnenlaten als hij ooit op de stoep zou staan, en toen zei ze tot mijn verbazing dat ze dat niet zeker wist. “Ik heb heel veel van je vader gehouden,” zei ze toen.’

==

En zo begon het jaar 1955. Het sneeuwde, en aan de horizon was nog net het torentje van Hillegersberg te zien, als een beschuldigend vingertje in een witte wereld. Terwijl de klokken van het kerkje van Berkel het oude jaar uit beierden, vierde Annie met Dick en hun zoon het nieuwe jaar. Al haar jongemeisjesdromen waren uitgekomen: ‘een vak hebben, werken en verschrikkelijk graag een man van wie ik heel veel kon houden’. Ze had er drieënveertig voor moeten worden, maar nu had ze dan toch eindelijk haar eerste, echte eigen huis.

==

Een huis is voor een vrouw zo belangrijk. ... Het is zelfs zo, dat het begrip huis verweven is met haar erotiek: zodra ze verliefd wordt, zodra ze de eerste zoen krijgt, zodra ze in de maneschijn slentert met een jongen, begint er ergens in haar een huis te groeien.

12
de berkelse jaren

1955-1961

Honderden avonden moeten worden gevuld, gevuld, gevuld. Honderden kranten en tijdschriften moeten worden gevuld, gevuld, gevuld, en allemaal met gezellige, vrolijke, amusante dingen. De hele wereld is één grote hongerige wijd-open mond die moet worden gevuld, gevuld, gevuld, met amusement.

annie m.g. schmidt, eva, 1957

Amper hadden Annie en Dick de verhuisdozen uitgepakt, of het zo zwaar bevochten droomhuis begon de eerste scheuren te vertonen. De garage die tegen de achterkant was gebouwd, bleek als een soort hefboom te fungeren en duwde het hele huis de dijk in, en al na enkele maanden hing de voorgevel uit het lood. ‘Zie je wel! riep ik uit. Nu hèbben we eindelijk een huis, en nu valt het om!’ Ook verder was het nieuwe leven niet helemaal hoe ze zich dat in hun verliefde optimisme hadden voorgesteld. Zo zag Dick met afgrijzen hoe zijn mooie, strakke ontwerp in een mum van tijd overwoekerd raakte met de sporen van Annies werk en onverbeterlijke slordigheid. Collega Eli Asser kwam haar interviewen en beschreef:

==

Boeken, brieven, manuscripten verspreid op de grond. Dode vliegen in de vensterbank. Een asbak met onnoemelijk veel peuken. Een kast vol gevarieerde lectuur: Nietzsche, Simone de Beauvoir en De familie uit de Doodloopsteeg. Een bureau met een berg paperassen, en daaronder iets, dat op een schrijfmachine gelijkt. Ik overdrijf niet, u moet zelf maar gaan kijken.

==

Tijdens de weekendjes in Amsterdam was het totale gebrek aan huishoudelijke aanleg van Annie nog wel grappig geweest, goed voor smakelijk opgediste anekdotes – zoals die keer toen Henri Knap en zijn vrouw zouden komen eten en Annies geopende oesters op het balkon al waren opgegeten door de meeuwen, of hoe ze het honorarium voor de ‘Nieuwjaarswens 1951’ in lijn 2 uit haar rieten mandje had laten stelen. Maar in het dagelijks gebruik beviel deze ooit zo vertederende slordigheid Dick, gewend aan de precisie die zijn werk vereiste en de saubere Olga, aanzienlijk minder. ‘Hij was zo’n man die vond dat, hoe hard ik ook gewerkt en gemoederd had, het eten om zes uur op tafel moest staan en als hij een handdoek nodig had moest ik die pakken,’ zei Annie later. ‘Kijk even in de linnenkast, zei ik dan, maar daar wou hij niet aan.’

‘Dick was een progressief en hij wist in theorie heel goed hoe de wereld in elkaar zat,’ zegt Hennie Anke. ‘En natuurlijk was hij een groot voorstander van gelijkberechtiging voor vrouwen. Maar ja, als het om zijn eigen vrouw ging, lagen de zaken toch nét wat anders. Al die intellectuele mannen waren in wezen zo conservatief als wat.’ Margreet Taselaar: ‘Hij zei altijd: “Ach, Anna houdt er niet zo van om knoopjes aan te zetten.” Het klonk als een geintje, en dat was het ook wel, maar het zat hem toch wel dwars en het leidde vooral in het begin tot fikse ruzies.’

‘Waarom zou je niet gewoon huisvrouw worden?’ vroeg Dick op een gegeven moment. ‘En ik herinner me nog de drift die toen in me opkwam, de woede dat juist hij, de man van wie ik hield dat durfde te zeggen,’ vertelde Annie later. ‘“Ken je me dan zó slecht?” zei ik tegen hem en toen begreep hij het wel.’ Want hoewel ze genoot van de ruimte en de rust, écht inspirerend kon ze het bestaan op het platteland toch niet vinden.

==

‘Eerlijk gezegd benauwt ’t me wel een heel klein beetje. ’t Maakt namelijk zo weinig actief, dat buitenleven. Je zit maar een beetje te staren voor het raam, en een boekje te lezen, en alles wat in de stad zo verschrikkelijk belangrijk lijkt, is hier helemaal niets. Ik bedoel dit: in de stad zit je als maar te denken: o, wat afschuwelijk! Nou heb ik dit nog niet gedaan, en o, wat vreselijk, nou is dat ook nog niet klaar, maar hierbuiten heb je alleen maar zo’n idee van: waarvoor moet dat nou?’

Ze kijkt naar buiten. Koeien in de regen, polders wijd en zijd.

==

Het werk was een manier om de leegte op een afstand te houden, de reddingslijn met Amsterdam en de mensen die ze daar had achtergelaten. En als Dick de illusie had gehad dat men haar in Berkel niet zou weten te vinden, kwam hij bedrogen uit. De opdrachtgevers bleven aankloppen, en Annie nam alles aan. Naast de gebruikelijke weekproductie voor Het Parool, het redactiewerk voor de Gouden Boekjes en De familie Doorsnee, schreef ze het vervolg op haar eerste kinderboek, De A van Abeltje, en stelde ze de prachtige, bijna vijfhonderd pagina’s tellende bloemlezing De Ark van mensen, dieren en dingen samen, die ter gelegenheid van de eerste Kinderboekenweek werd uitgegeven. Daarnaast vond ze nog tijd voor het schrijven van liedjes voor het nieuwe programma van Wim Kan, een bespiegeling over de resultaten van tien jaar wederopbouw voor het tijdschrift Nationale Kracht, een voorwoord voor het Handboek voor naaien en knippen – al was ze zelf, zoals ze eerlijk vermeldde, ‘met geen stok achter de naaimachine te krijgen’ –, een verhaal over haar Zeeuwse jeugd voor de bundel Eén-en-twintig jeugdindrukken en twee bijdragen over het huwelijk voor een reclameboekje van radio- en televisiefabrikant Erres. Zelfs aan de horoscooprubriek die Het Parool begonnen was, schreef ze een tijd mee.

‘Mijn moeder kon geen nee zeggen,’ zegt Flip van Duijn. ‘Ze was nog steeds zo blij dat ze eindelijk gevraagd werd, en ze is heel lang bang geweest dat het opeens op zou houden, zeker nu ze zo’n eind van Amsterdam af zat.’ Zolang als hij zich kan herinneren zag hij Annie iedere ochtend om een uur of negen in het Spartaans ingerichte werkkamertje aan de zijkant van het huis verdwijnen. Dan wist hij: moeder werkt, niet storen. Vaak ging de bel er ook nog af. Voor Flipje werd ondertussen gezorgd door een huishoudster, de eerste in de reeks stevige, gelovige vrouwen uit het dorp die, net als Wanne dat in de Zeeuwse pastorie had gedaan, de boel aan kant hielden terwijl hun mevrouw zich bezighield met intellectueel uitdagender zaken.

Annie werkte aan een lange plank die onder het raam gemonteerd was, met de luxaflex dicht, zittend op een buisstoel. Eerst maakte ze aantekeningen op losse vellen papier, vervolgens tikte ze alles in één keer uit op haar hoge, ouderwetse typemachine. Naarmate de dag vorderde, raakte het kamertje bezaaid met papier en vulde de asbak zich met peuken. Tussen de middag kwam ze even tevoorschijn om te eten, waarna de deur van de inmiddels danig doorrookte kamer dicht bleef tot half zes, als ze Dicks Citroën weer om het huis hoorde grommen.

Met Wim Hora Adema onderhield Annie dagelijks intensief telefonisch contact, en zo’n één keer per week ging ze naar Amsterdam en zat ze als vanouds in hotel Polen te lachen en te roken – het vertrouwde geroezemoes van de grote stad op de achtergrond, de Parool-redactie in de rug, en café Scheltema, de Nutsleeszaal, haar uitgeverij en de zolder aan de Herengracht waar ze ooit zo tevreden was geweest, op een steenworp afstand. Vaak sprak ze af met de vriendinnenclub die zich rond Wim Hora Adema en haar vrouwenpagina had gevormd, en waar onder anderen Fiep Westendorp, Harriët Freezer, Mies Bouhuys en Hella Haasse deel van uitmaakten. ‘We gingen samen taart eten of wijn drinken,’ vertelt tekenares Huik Gomperts. ‘Gewoon gezellig, je was er even uit met vrouwen die hetzelfde soort leven hadden als jijzelf. Dat we feministisch waren, was een vanzelfsprekendheid.’

Ondertussen deed Dick zijn uiterste best zich aan te passen aan de nieuwe tijd en de rol die hierin van hem als man werd verwacht. Toen bleek dat een interne en met het gezin mee-etende gedienstige een wat al te grote druk op hun gezinsleven legde en Annie dus zelf ’s avonds weer voor het eten moest gaan zorgen, beloofde hij zelf af en toe ook een steentje aan het huishouden bij te dragen. Op een fotootje dat bij zo’n gelegenheid gemaakt werd, staat hij achter de pannen: nog ietwat onwennig maar niet minder vastbesloten, de moderne, geëmancipeerde man in optima forma.

==

’t huwelijk is een gebruiksvoorwerp. Je gebruikt het iedere dag, ’s morgens, ’s middags en ’s avonds. ... Een aardige, praktische huiselijke koffiepot, die de hele dag op ’n lichtje staat. Je stoot er telkens tegenaan; er komen wel honderd barsten in en zo nu en dan valt het hele ding aan diggelen.

Dat is dat, denk je dan. Nou is d’r geen redden meer aan... Kapot is ie! Maar kijk. Met veel geduld en lijm is er altijd toch weer iets aan te doen. Zelfs een versplinterde pot kan worden gelijmd. En als we de vergelijking dan toch aan het doortrekken zijn: die lijm is dan de liefde. Zolang er lijm in huis is... zolang er maar lijm in huis is...

==

Terwijl Annie op de rijpe leeftijd van vierenveertig jaar wende aan het dagelijks samenleven met een man, was haar nu vierentachtigjarige moeder verlost van het huwelijk waar ze sinds Annie het zich kon heugen over gejammerd had. Maar minder ontevreden was ze er niet van geworden. ‘Het leek wel alsof haar uitdaging weg was,’ zei Annie later. Op haar mooie etage in Den Haag klaagde Truida bitter over haar eenzaamheid en het feit dat haar kinderen haar verwaarloosden. ‘Oud en versleten, veracht en vergeten,’ riep ze te pas en onpas. ‘En als ze dat zei dacht ik: zou ik later ook zo worden?’ De enige voor wie Truida, opmerkelijk genoeg, nu wel een goed woord overhad, was haar overleden man, bij zijn leven zo vaak het mikpunt van haar spot.

==

En toen zei ze nog een keer: ‘Ach die man. Hij heeft altijd op me gewacht, hij is altijd van me blijven houden, hij stond altijd op me te wachten als ik uit was geweest, hij stond daar altijd op het station als ik met de trein terugkwam, met zijn witte haar, altijd stond hij maar op me te wachten.’

Toen zei ik: ‘Moeder, misschien staat hij nou nog weer op je te wachten.’

En toen zei ze: ‘Voor de hele eeuwigheid... dat wil ik niet.’

==

Fysiek was Truida nog ijzersterk, maar geestelijk begon ze vrij snel na Johans dood af te takelen. Dementie was een familiekwaal: de godsdienstwaanzin die de laatste jaren van grootmoeder Bouhuijs getekend had, was er een uitvloeisel van geweest en Truida’s zuster Mieke werd langzamerhand seniel. Nu werd ook Annies moeder steeds vaker in verwarde toestand in de stad aangetroffen, niet meer in staat zelfstandig thuis te komen of zelfs maar haar naam op te geven. De eerste keer dat ze in Annies nieuwe huis in Berkel logeerde, begon ze ’s nachts rond te dwalen en raakte ze zo overstuur dat Dick haar om drie uur in de ochtend naar Den Haag moest terugbrengen. Maar de aanwezigheid van Truida Schmidt legde ook een zware druk op Wims gezinsleven. Zijn vrouw kon de verzorging van haar veeleisende schoonmoeder haast niet meer aan, en zijn stiefzoon Peter Greve, die het erg goed had kunnen vinden met de oude dominee, was ronduit bang voor de pinnige, steeds raarder wordende weduwe. En dus werd Truida Schmidt in augustus 1955 onder hevig protest door haar kinderen naar een Nederlands hervormd bejaardenhuis in Loosduinen gebracht.

Kort daarop schreef Annie haar laatste ‘Simpele Ziel’ in Het Parool en verving de column door een serie gefingeerde brieven van een moeder aan haar dochter in Australië. De laatste heette Lientje, net zoals de secretaresse die ze enkele jaren eerder nog zo hard had laten vechten om de attenties van meneer Jansen. Lientje was inmiddels getrouwd met ene Henk – voor Annie ook geen naam zonder bijsmaak – en de moederfiguur vertegenwoordigde alles wat Truida Schmidt nooit had willen zijn: een burgerlijke, zachtaardige vrouw, die haar huisvrouwenlot blijmoedig onderging.

==

Tja, kind, dat heb ik ieder jaar opnieuw als de blaren vallen en als het nieuwe spoorwegboekje uitkomt en dan begin ik maar weer aan: Inleiding tot de wijsbegeerte. Dit is zeker al het veertiende jaar dat ik eraan ben begonnen, maar je weet: wij vrouwen mogen ons niet ontwikkelen, want zodra we dat doen, grijnst de sokkenmand ons aan, vol kapotte tenen en hielen en dan blijft de filosofie ons in de keel steken en we zijn gedoemd te blijven vragen: Waarom? en Waartoe?... ons hele leven, een vraag die juist in verband met stukkende sokken zo klemmend wordt.

==

Het duurde nog geen twee maanden of Annie en Wim kregen van de directie van het bejaardenhuis het consigne hun moeder maar weer op te komen halen. Truida Schmidt was niet te handhaven: ze gooide met alles wat los- en vastzat en sloeg haar medebewoners. Wim wilde haar onder geen beding meer terug, en Annie kon en wilde haar ook niet huisvesten. Uiteindelijk wendden ze zich tot Wanne Toolens, hun voormalige dienstbode, die nog steeds woonde in het daglonershuisje aan de Kapeller Ooststraat waar ze ooit geboren was. Och ja, zei deze, ze wilde haar oude mevrouw best in huis nemen, als die het tenminste niet erg zou vinden dat het bij haar allemaal wat simpeler was dan ze gewend was.

En zo ging Truida Schmidt eind september terug van de grote stad waar ze altijd zo naar gehunkerd had, naar het oude boerendorp waar ze zich zoveel jaar verbannen had gevoeld.

==

Wonder boven wonder herkende mijn moeder Wanne. En een nog groter wonder was het dat ze niet meer riep: ‘Ik wil naar huis.’ Ze soesde hele dagen in de enige kamer die het huisje bezat, sliep in de bedstee, vroeg duizend keer hetzelfde en kreeg duizend keer een geduldig antwoord van Wanne, die lekker voor haar kookte en haar verzorgde of ze een baby was. Als ik op bezoek kwam, zei ze: ‘Dag juffrouw.’

==

Kort daarop, op 15 december 1955, verscheen de laatste brief aan ‘Lieve Lientje’. Daarmee kwam na zeven jaar een eind aan Annies loopbaan als columniste. Later verklaarde ze ermee te zijn gestopt omdat ze de ‘Kronkels’ van Simon Carmiggelt zoveel beter vond, maar afgaande op de briefwisseling met Dick had ze haar stukjes al jarenlang met frisse tegenzin geproduceerd. Ze kon het zich nu simpelweg veroorloven om te stoppen, bestookt als ze van alle kanten werd met creatief en financieel veel aantrekkelijker opdrachten, met name uit de reclamewereld. In een van de interviews die nu in toenemende mate begonnen te verschijnen, zei ze:

==

Dat tekstschrijven, dat is iets... als je er één keer in verstrikt raakt, lijkt het een mallemolen, zoveel opdrachten komen er los. Maar het is ook zulk leuk werk... en je ontmoet zoveel leuke mensen.

==

De Nederlandse economie draaide op volle toeren en uit de vs overgewaaide begrippen als marketing en merchandising begonnen een steeds belangrijker rol te spelen. De nieuwe lichting Nederlandse schrijvers waarvan Annie en Carmiggelt de boegbeelden waren, leende zich bij uitstek om probleemloos tussen eigen werk en commercie heen en weer te pendelen. Met zijn eigen achtergrond in het reclamewezen zag Reinold Kuipers er geen been in daar eens wat bij te bemiddelen, en ook Wim Ibo, dol op alles wat Amerikaans was en dus ook op commercie, speelde een actieve rol tussen bedrijfsleven en schrijvers. In maart 1956 schreef Annie aan Theo Mooij: ‘... ik ben zelf op ’t moment vergaand in de broodschrijverij, werk me rot aan alle opdrachten en voor de rest heb ik alleen contact met twee of drie Parool-mensen, verder zit ik thuis bij m’n man en m’n jongetje en ben een saaie grijze huismus.’

Aan de lezingentournees gaf Annie begin 1956 definitief de brui, weer naar eigen zeggen vanwege haar minderwaardigheidsgevoel jegens Carmiggelt: ‘Als ik naast hem stond, besefte ik altijd: wat is mijn werk slecht, vergeleken bij wat hij doet. Ik voelde dat elke avond heel schrijnend: ik kan het niet.’ Ook in dit geval was het waarschijnlijk eerder een kwestie van financieel in staat zijn te stoppen met iets waar ze al langer een hekel aan had. ‘Die lezingen en voordrachtavonden van vroeger vond ik iedere keer even verschrikkelijk. Ik háát ze, nóóit weer,’ zei ze later. ‘Annie kreeg er het eerst tabak van,’ schreef Carmiggelt, ‘en ik weet nog hoe ze, na zo’n tournee van drie weken, in de trein tegen me zei: “Zo. En nu hou ik nóóit meer een lezing.” En daar heeft ze zich aan gehouden ook.’ Hijzelf, nog altijd geplaagd door chronisch geldgebrek, had die keuze niet: hij moest wel door.

==

Het had even geduurd, maar nu leidden Annie en Dick dan toch eindelijk het gezamenlijk leven waarover ze bijna vanaf hun eerste ontmoeting aan de leestafel van Americain hadden gefantaseerd: dat van een modern, intellectueel stel in een huis vol boeken en poezen, dat lange gesprekken voerde over politiek, cultuur en wetenschap. Als Dick ’s avonds thuiskwam, wachtte hem daar zijn Anna in hun ruime woonkamer met de grijsgeschilderde piano en de blauwe gordijnen. ‘Hoe was ’t, Dick?’ zei ze dan. ‘Rotdag,’ antwoordde hij, want zonnig was zijn kijk op de wereld nog steeds niet. Vervolgens dook hij weg in de NRC. Annie bracht hem een borrel en nam zelf Het Parool ter hand. Tijdens het gemeenschappelijk avondeten werd de toestand in de wereld doorgenomen en gediscussieerd over bijvoorbeeld de vraag wat de mens maakt tot wat hij is. Nature, meende Dick: de meeste eigenschappen zijn aangeboren. Nurture, vond Annie: het grootste gedeelte wordt aangeleerd.

Dick gold binnen zijn vakgebied inmiddels als een autoriteit van internationale allure. Gezegend met een sonoor, ietwat roestig stemgeluid, een indrukwekkend uiterlijk en een groot sprekerstalent was hij een prominent lid van de Vereniging van Raadgevende Scheikundigen en een graag geziene gast op allerhande congressen. Waar mogelijk vergezelde Annie hem op dit soort tripjes. Later schreef ze Margreet hierover:

==

In de jaren dat ik met Dick meereisde naar zijn congressen (achthonderd chemici en slaoliejongens samen in Luzern of Livorno) heb ik me kapot geërgerd. Al die mevroojen met hun bontstola’s, die een boottochtje kregen aangeboden, terwijl hun mannen vergaderden. Ze waren stuk voor stuk een aanhangsel van hun man. Ze hadden geen identiteit en vormden samen een klont kwebbelende ganzen.

==

Op een foto die waarschijnlijk gemaakt werd tijdens een congres van de The International Association of Seed Crushers, zit Annie naast Dick, keurig en tot op het bot verveeld. Maar ook: eindelijk rustig. ‘Ik denk dat ze in deze jaren heel gelukkig was,’ zegt Flip. ‘De afgeslotenheid die mijn vader nastreefde was goed voor haar schrijverschap. In zekere zin functioneerde hij als een soort poortwachter. Ze had rust bij hem, en van daaruit kon ze werken.’

==

Ik was in die tijd diep gelukkig. Ik had eindelijk een lieve man, met wie ik dertig jaar geleefd heb, een kind en lekker werk met een goed inkomen. Voor mij waren die burgerlijke jaren vijftig juist een prettige tijd.

==

Ingebed in de rust en veiligheid van haar gezin, was voor Annie nu de tijd aangebroken om ruimte te geven aan haar eigenlijke ambities. Theater gold gedurende de naoorlogse jaren onder de intelligentsia als dé kunstvorm en Dick had er een ware hartstocht voor gehad. Hij had het zelfs ooit bestaan om – bij wijze van goedbedoelde troost – Annies bittere jaloezie jegens Olga gelijk te stellen met zijn afgunst op het feit dat zij wél naar een opvoering van Sartre kon en hij niet. Bij Annie was in die periode het plan ontstaan om zelf toneelschrijfster te worden, en al in haar allereerste interview, daags na het zo succesvol geopende Boekenbal van 1951, had ze in café Scheltema geroepen dat ze een toneelstuk wilde schrijven. Sindsdien had ze geen gelegenheid en geen vraaggesprek onbenut gelaten om te benadrukken dat datgene waarmee ze bekend werd, eigenlijk maar tussendoortjes waren, stappen op weg naar het echte werk. Zo verzuchtte ze in 1953: ‘Ik heb altijd al zo graag een toneelstuk willen schrijven en ik geloof ook vast wel dat ik het kan. Als ik maar eerst eens van dat snipperwerk af was...’

Drie jaar later, eind 1956, had ze haar eerste toneelstuk voltooid. Het ging over een man die alles wilde goedmaken wat hij in zijn leven had misdaan. ‘Ik ben er erg blij mee,’ zei ze tegen Michel van der Plas in een interview voor het kerstnummer van Elseviers Magazine. Maar de reactie van Cees Laseur, artistiek leider van de Haagse Comedie, viel niet mee.

==

Ik vond het zelf erg goed en daarom liet ik het lezen aan een vriend van me, die directeur is van een toneelgezelschap. Hij zei: ‘niet onaardig’. Kent u die reacties? Ze bedoelen: ‘er deugt niets van’, maar ze willen je niet voor de kop stoten. Ik zei: ‘zeg het maar eerlijk, je vindt het niet goed’. Hij zegt: ‘je hebt gelijk’. Ik vond het wel wat vervelend, want ik voelde me al een soort Ibsen.

==

Ook Simon Carmiggelt, die ze als voormalig toneelrecensent om zijn mening had gevraagd, reageerde niet onverdeeld enthousiast:

==

Begrijp me goed: de dialoog is vaak zeer amusant – ik denk bv aan het gesprek tussen Tine en Justus in ii waarom ik luidop heb zitten lachen – maar ik geloof dat je de mogelijkheden van het gegeven te weinig uitbuit en vooral te veel laat vertellen wat anderen doen of gedaan hebben terwijl je het op het toneel moet laten zien.

==

Teleurgesteld ging Annie maar weer iets doen waarin ze bewezen had goed te zijn. In april 1957 publiceerde het kindertijdschrift Kris Kras de eerste aflevering van ‘Wiplala’, dat ze verzonnen had voor Flip als ze hem ’s avonds een verhaaltje vertelde voor het slapengaan. In die zin was het kabouterachtige mannetje dat door de andere Wiplala’s was weggestuurd omdat hij niet goed genoeg kon ‘tinkelen’, de opvolger van beertje Pippeloentje, dat bestemd was geweest voor heel jonge kinderen – wat haar zoon nu niet meer was.

==

Op de hand van Nella Della stond een klein mannetje. Een gek mannetje. Een heel gek klein mannetje, met borstelige haartjes, boze oogjes, een zwart broekje, een klein bettel-dresje en een wollen sjaaltje om zijn halsje. ... Hij had radeloze oogjes en liet zijn tandjes zien.

==

Tegelijk probeerde ze weer een toneelstuk te schrijven. En nog eens. Maar hoe ze ook schreef, schrapte, verscheurde en weer opnieuw begon, het lukte niet. Het probleem was dat Annie altijd vóór iemand geschreven had. ‘Kan alleen in opdracht schrijven, blijkbaar. Vandaar te laat begonnen,’ noteerde ze al in 1952 op het ‘Invulformulier voor Bekende Nederlanders’ dat het Algemeen Handelsblad haar had toegestuurd. Haar jeugdgedichten had Annie gemaakt om haar moeder te plezieren, haar gedichten voor Opwaartsche wegen om de vriendenkring van haar toenmalige verloofde te imponeren; versjes en Jip en Jannekes voor Wim Hora Adema, Doorsnee-afleveringen voor Ibo, cabaretliedjes voor Sonneveld en Kan en ‘Wiplala’ – indirect – voor Kuipers. ‘Annie heeft het altijd prettig gevonden, wanneer er iemand was die met haar meeleefde in haar werk,’ zei Ibo. ‘Er moet contact zijn, voortdurend.’

Maar hoe ze ook met zichzelf leurde – ‘Annie Schmidt wil een toneelstuk schrijven’, kopte interviewster Bibeb zelfs ronduit in Vrij Nederland –, het serieuze toneel bleef hardnekkig weigeren op haar avances in te gaan. Alleen Paleis Soestdijk toonde belangstelling en vroeg haar om een toneelstuk voor koningin Juliana en haar vriendinnen. Het weinig opzienbarende resultaat, De vrouwen van Dokter Deninga, zou met kerst 1958 ten paleize worden opgevoerd – zonder de schrijfster overigens, die thuis met griep te bed lag en er zelfs nooit een honorarium voor zou krijgen.

Behalve inspiratoren had Annie ook de dwang van de deadline nodig. ‘Ik schrijf heel moeizaam,’ zei ze ooit. ‘Ik moet met stokken geslagen worden, anders wordt het niks. Ik ben namelijk een groot belover en als ik weer eens een uitgever iets heb beloofd dan moet er dus iets komen, maar het kost wél moeite...’

==

Schrijf ik ooit voor mijn plezier? Zeg ik ooit tegen mijn dienstmeisje: Heerlijk, Ali, ik mag weer vanavond...? Verre van dien, ik trek me de haren uit het hoofd en roep: O god, ik moet weer!

Neen, ik ben geen ware schrijver. Ik ben een inktbeambte. ... Ik schrijf omdat het moet. Al mijn geesteskinderen waren moetjes.

==

Terwijl Annie die zomer van 1957 in haar eentje zat te worstelen met stukken die maar niet tot leven wilden komen, was de immer enthousiaste en bruisende Wim Ibo alweer bezig met de ontwikkeling van een nieuw, groots project. Twee jaar eerder had hij in samenwerking met fabrikant Erres beelden van De familie Doorsnee live via een gesloten circuit op de noviteitenbeurs E-55 vertoond, en nu wilde hij als eerste een echte serie maken voor dat fascinerende nieuwe medium dat het dagelijks leven net zo ingrijpend leek te gaan veranderen als de radio dat in Annies jonge jaren had gedaan.

Technisch en inhoudelijk stond de televisie op dit moment nog in de kinderschoenen. Alles werd opgenomen met één vaste camera, in flikkerend zwart-wit en met krakende geluidsbanden. Op het ene net waarop ’s avonds een paar uur werd uitgezonden, waren voornamelijk brave interviewtjes of nog bravere optredens te zien. Maar de fascinatie bij het publiek was er niet minder om en halverwege de jaren vijftig stond de beeldbuis op doorbreken. Waren er in 1951, toen de reguliere uitzendingen van start gingen, nog maar vijfhonderd toestellen in Nederland geweest, in 1956 waren dat er al 30000. Twee jaar later zou dit aantal vertienvoudigd zijn.

Ibo’s voorstel om een televisieserie te schrijven was voor Annie wel heel verleidelijk. Was een televisiespel tenslotte niet net zoiets als een toneelstuk, en dus een perfecte manier om haar vastlopende theaterambities weer vlot te trekken? Bovendien kon ze weer met een groepje mensen pionieren, zoals ze dat destijds met zoveel plezier bij De Inktvis en later bij De familie Doorsnee had gedaan.

==

Niet dat ik veel contact heb met de anderen, want ik werk thuis... Maar je hebt toch ’t gevoel... ze grijpen de handjes die je zelf hebt uitgestoken. ... Samenwerken vind ik erg fijn. Vind ik veel prettiger dan stil in een hoekje te zitten schrijven.

==

In augustus 1957 meldde het omroepblad Goede Ontvangst: ‘Annie Schmidt gaat tv blijspelen schrijven’. Ibo en Annie liepen op dat moment al de theaters rond het Leidseplein af op zoek naar geschikte acteurs, en in het huis aan de dijk was een kleine zwart-wittelevisie binnengedragen en op het dak een antenne geïnstalleerd.

==

Sedert een maand hebben we een televisietoestel. Het staat in mijn werkkamer – want we vonden dat het de huiselijke sfeer niet mocht aantasten en dat het dus niet in de woonkamer moest – en we hebben nog geen minuut gemist. Mijn man wilde geen televisie hebben. Nooit, maar hij is er helemaal niet meer van los te scheuren. Flipje komt er af en toe zijn bed voor uit. (Flipje is de zoon, hij is 5). Het is een beginnerskwaal, zeggen we. Ik hoop het, knikt ze. Dat kan zo niet eeuwig. En ze bekent niet vermoed te hebben dat televisie zo indringend is en je zo fascineert. Ik bedoel niet dit of dat programma, maar het medium, het ding televisie op zichzelf.

==

De meeste mensen met wie Annie ging werken, kende ze al. Ibo werd producer, Cor Lemaire was weer verantwoordelijk voor de muziek en de regie kwam in handen van televisiepionier Erik de Vries, die Annie al in 1948 had ontmoet toen zij samen met Wim Bijmoer naar Eindhoven was gereisd om op te treden tijdens de eerste experimentele televisie-uitzendingen die hij voor Philips maakte. In april 1951 hadden ze dat met De Inktvis nog eens dunnetjes – en met veel succes – overgedaan. Ook wat onderwerpkeuze betreft bevond Annie zich op bekend terrein. De serie zou spelen in een Amsterdams pension, Hommeles geheten, waarin hospita Mevrouw Vogelaar – gespeeld door Mieke Verstraete – zich met moederlijke zorg bekommerde over het wel en wee van haar gasten. In eerste instantie was een vaste cast van zo’n vijf acteurs voorzien, onder wie Kees Brusse, Mimi Kok en de nog onbekende Amerikaan Donald Jones.

Zo makkelijk als Annie zich het schrijven voor de radio had eigen gemaakt, zo lastig viel het haar om een televisieserie te ontwikkelen, ook al omdat ze geen enkel voorbeeld had en het Ibo eigenlijk ook niet zo heel precies voor ogen stond: ‘Er moest een verhaal komen, met wat spanning erin, en met liedjes die de handeling niet op zouden houden.’ De liedjes en de dialogen – ja, die vloeiden zo uit haar pen. Maar met de verhaallijnen, het plot, had ze grote moeite. De woordgrapjes die De familie Doorsnee zo succesvol hadden gemaakt, bleken op beeld niet te voldoen, en bovendien hoefde een groot deel van het verhaal niet meer onder woorden te worden gebracht. ‘Bij elke regel die ik wilde opschrijven dacht ik... maar dat kan ik weglaten! Ze zien het vanzelf wel!’

==

Doorsnee was ... veel eenvoudiger dan Hommeles. Het was een eindeloos gepraat met in elke uitzending zo’n vier grapjes. Er hoefde eigenlijk niets in te gebeuren. Het zeurde maar door week in, week uit. Bij Hommeles moet er elke maand iets nieuws gebeuren. Je hebt een structuur nodig, elke uitzending dient een climax te hebben. ... Er is in Hommeles een kleine humor, die schuilt in de merkwaardige reacties van de personen op doodnormale situaties. Dat is mijn recept.

==

Op 5 oktober 1957 ging dan toch de eerste aflevering van Pension Hommeles de lucht in, rechtstreeks vanuit de Bussumse Irene-studio. ‘Veelbelovende start’, juichten de kranten, ‘Direct een succes’ en ‘Een voltreffer’. Overal in het land verdrongen de kijkers zich rond die ene televisie die ze in hun kennissenkring hadden en staarden een uur lang naar de houterig opgenomen gebeurtenissen die zich in een voor hedendaagse begrippen tergend traag tempo in het pension voltrokken. Dat de door de vara uitgezonden serie zo’n legendarische status zou verwerven, dankt ze vooral aan het feit dat het de eerste dramaserie was in een tijd dat het overige televisieaanbod bestond uit radio-met-beeld. En natuurlijk aan de liedjes die, Annie op haar best, decennia later nog niets aan aantrekkingskracht hadden ingeboet.

==

Ik zou je het liefste in een doosje willen doen

en je bewaren, heel goed bewaren.

Dan zou ik je verzekeren voor anderhalf miljoen

en telkens zou ik eventjes het doosje opendoen

en dan strijk ik je zo zachtjes langs je haren.

==

Zoals het flikkerende oog in de huiskamer ieders aandacht naar zich zoog, zo slokte het schrijven van Pension Hommeles al Annies aandacht, energie en tijd op. Had ze voor een aflevering van De familie Doorsnee meestal aan twee dagen genoeg – één dag schrijven, de volgende ochtend alles verscheuren en dan weer schrijven –, aan een episode van Hommeles was ze weken kwijt. In augustus 1957, nog voordat de eerste aflevering een feit was, was het Annie te veel geworden. ‘Ik kon ’t niet combineren,’ zei ze later. ‘Toen werd ik helemaal gek. Daarom dacht ik... laat ik es een paar jaar alleen televisie doen, dat vind ik leuk om te leren voor het toneel te schrijven.’

==

Ik deed van alles, zoveel dat het me duizelde, alles liep door elkaar. Ik weet nog dat ik een keer met Fiep en een paar meneren in een auto zat die me thuis in Berkel-Rodenrijs zouden afzetten. Ik weet niet meer wie die meneren waren, ik weet alleen dat ik uitstapte en tegen ze zei: ‘Bedankt voor het thuisbrengen en donderdag heeft u het in de bus.’ En ik had helemaal niets afgesproken met die meneren, ik had niets met ze te maken, het waren kennissen van Fiep. Ja, ze zullen zich wel afgevraagd hebben wat ze dan van mij in de bus zouden vinden.

==

Luttele dagen na dit voorval verscheen de 73ste en laatste aflevering van ‘Het schaap Veronica’, dat de laatste jaren al een ietwat kwakkelend bestaan had geleid. Een maand later, op 7 september, werden Jip en Janneke na 240 afleveringen voor een hele tijd ‘naar tante Truus’ gestuurd: ‘Dag Jip! Dag Janneke!’ Diezelfde dag verscheen ook het laatste kinderversje in de krant. Hoopvol repten de stafnotulen van Het Parool nog van een ‘tijdelijke non-activiteit van Annie Schmidt’. Maar hoewel haar contract nog bijna een jaar door zou lopen, zou ze nooit meer echt naar de krant terugkeren, al zou ze er incidenteel nog wel bijdragen aan leveren. Na twaalf intensieve jaren was er een eind gekomen aan haar Parool-tijd, en daarmee ook aan de samenwerking met tekenaar Wim Bijmoer, wiens plaats steeds meer ingenomen was door Fiep Westendorp en ‘Wiplala’-illustratrice Jenny Dalenoord.

‘Wiplala’ hield het nog tot november vol, maar werd toen zachtjes maar beslist naar een eind toegeschreven, en ook De familie Doorsnee moest na zes jaar trouwe dienst het veld ruimen. In december kondigde Annie aan te stoppen met wat uitgegroeid was tot het populairste programma in de omroepgeschiedenis. ‘Ik ga liever weg van het feest vóór het is afgelopen,’ zei ze ter verklaring. Op 21 april 1958, tijdens de 91ste aflevering, werden vader en moeder Doorsnee op de boot naar Canada gezet. Deze laatste aflevering markeerde het einde van de tijd dat de radio als hét massamedium gold, net zoals de eerste aflevering van Pension Hommeles het begin van het televisietijdperk had ingeluid.

==

Het schrijven voor radio en televisie is een blijvend gevecht tegen de slechte smaak van het publiek. Dat is gewoon beangstigend. Kijkers en luisteraars zuigen het peil omlaag. Werkelijke soepelheid, begrip en gevoel voor humor hebben de meesten niet. Wel heel lange tenen en veel commentaar.

==

Annies hoop en verwachting dat Pension Hommeles een stap richting haar meer intellectuele ambities zou zijn, bleek een volstrekte illusie. Al in het voorjaar van 1958 moet ze beseft hebben dat ze alleen maar verder afdreef richting populaire cultuur en de grote massa. Maar nu de trein eenmaal op de rails was gezet, kon ze er niet meer afspringen, hoe moeizaam het werken aan Pension Hommeles haar ook viel. De omstandigheden waren slecht: de repetitietijd was kort, de outillage in de studio armoedig en de spelers moesten zich in de vreemdste bochten wringen om hun rollen voor die ene camera toch nog een beetje uit de verf te laten komen.

==

Als het niet lukte, dan was het pure ellende. Een maand lang had je hard gewerkt. De narigheid bij televisie is, dat er op het laatste moment zoveel mis kan gaan. Je wilt forsythia’s hebben, er blijken in heel Bussum geen forsythia’s te krijgen te zijn. Een paar dagen voor de uitzending wordt een acteur ziek, zijn rol moet worden geschrapt. ... Dat het op telerecording moest heeft me ontzettend doen afknappen. Van televisie is juist dat rechtstreekse contact zo heerlijk...

==

In Berkel rookte Annie sigaret na sigaret en brak zich het hoofd over wat ze nú weer moest laten gebeuren tussen de pensionbewoners. Teneinde de schrijfster inhoudelijk wat meer bewegingsvrijheid te bieden, besloot Ibo per aflevering gastspelers te introduceren. Aan bekende acteurs die weleens aan het nieuwe medium wilden ruiken ontbrak het niet – sterren als Mary Dresselhuys, Wim Sonneveld, Ank van der Moer en Guus Hermus maakten hun opwachting – maar het kostte wel geld, en dat terwijl de vara het budget toch al zo nauwlettend in de gaten hield. Ook het algemeen fatsoen werd weer angstvallig bewaakt. Zo diende ‘verdomme’ vervangen te worden door ‘o gunst’ en ‘zwanger’ door ‘in verwachting’. Keer op keer hing Ibo woedend en geëmotioneerd bij de omroepbazen aan de telefoon om zijn beklag te doen over deze ‘censuur’. ‘Dus dat werd een geschipper en gescharrel,’ vertelde hij later. ‘Waar ik erg veel last van gehad heb, hoor. Een soort trauma werd het. Omdat het zo remmend werkte op Annies creativiteit.’

==

Als het voorjaar flink begint door te zetten, zo eind april, mei, dan lukt me niets. Dan schrijf ik echt met een soort walging. Alles zit me dan tegen. Er komen geen ideeën en ik voel me luier en luier worden. Maar eind augustus, begin september bloeit het dan weer in me op. Tussen oktober en januari gaat het enorm. Dan sta ik helemaal in knop. Dat heb ik altijd al gehad. Ook als meisje al. Met huiswerk en zo. Voorjaar en zomer vertraagden mijn levensritme, om het eens mooi te zeggen.

==

In het voorjaar van 1958 was Annies lentedepressie dieper dan ooit. In een brief aan de jubilerende bibliotheekvereniging verontschuldigde ze zich voor haar gebrek aan inspiratie bij een eerder beloofde bijdrage aan hun feest: ‘Het was geen onwil, maar onmacht. Ik sta toch te ver af naar mijn gevoel, of misschien komt het omdat ik zo moe ben aan ’t eind van een hard seizoen.’ Het enige dat ze nog uit handen kreeg, waren twee door Fiep Westendorp geïllustreerde series van elk negen reclameboekjes voor Persil. De drie stoutertjes kreeg de consument cadeau bij een bus ata-superschuurmiddel, Prelientje bij het wasmiddel Pre. Effectief als de reclameteksten waren, in diepzinnigheid blonken ze niet uit:

==

En maar schrobben en maar schuren

’t zal nog wel een weekje duren

voor de verf weer is verdwenen

van die neuzen en die tenen!

==

De droom om een serieus dichteres te worden had Annie al helemaal opgegeven. Niet alleen omdat de volwassenengedichten haar altijd de meeste moeite hadden gekost – over de zeventig gedichten die ze in totaal had geschreven, had ze maar liefst zo’n twintig jaar gedaan –, maar ook omdat de ontvangst ervan aanzienlijk lauwer was geweest dan die van haar overige werk. Adriaan Morriën had haar eerste bundel in 1951 al tamelijk gereserveerd besproken en een Algemeen Dagblad-recensent had het grootste deel van haar tweede en aanzienlijk slechter verkochte bundeltje als ‘pretentieus’ en ‘slordig’ beoordeeld. Haar derde bundel Huishoudpoëzie was praktisch genegeerd. Alleen Morriën besprak het in een overigens alleszins genuanceerd en respectvol getoonzet artikel in Het Parool:

==

Annie M.G. Schmidt schrijft, grofweg gezegd, voor het cabaret, voor de zaal en ten behoeve van de responsie. Het bepaalt de aard van haar succes, dat uit een wisselwerking bestaat, het resultaat is van een voortdurend en hartelijk communiceren met haar publiek. Dit succes is haar kracht en haar verdienste, maar het geeft tegelijk haar beperktheid aan. ... Het is uit het bovenstaande duidelijk dat men de poëzie van Annie M.G. Schmidt niet met het grof geschut van de ‘serieuze’ kritiek te lijf kan gaan. ... Het is ‘huishoudpoëzie’, conversatie op rijm, dichterlijke conference van een vrouw die de toon, de gevatheid en de speelse fantasie van de vriendinnenkring tot ons hele volk heeft uitgebreid. ... Dat alles in een aangename luchtige, licht verteerbare dosering, een soort dichterlijke sanovit dat alle ingrediënten bevat, dat uitstekend is voor de gezondheid en de goede verstandhouding niet verstoort. Een uitzondering moet men maken voor de kindergedichten, waarover andere dingen te zeggen zouden zijn en die naar mijn smaak het beste zijn wat deze schrijfster heeft geschreven. Misschien wordt Annie M.G. Schmidt als ‘echte’ schrijfster overschat. Als nationale vriendin, als legendarische gesprekspartner heeft zij het succes dat haar toekomt.

==

‘Soms waren het ook wel lorrige versjes,’ zei Annie later. ‘Ik zou ze liever niet gemaakt hebben. Voorbij. En zonder pijn. Met wat ze nuchter inzicht noemen. Ik ontdekte gewoon dat ik dat niet kon.’ Dat ze Morriën desondanks tot aan het eind van haar leven zou nadragen dat hij haar met dit stuk de weg naar het grote schrijverschap zou hebben versperd, heeft waarschijnlijk vooral te maken met het feit dat hij, juist op het moment dat Annie zich tegen wil en dank de populaire kant op getrokken voelde, haar grootste angst verwoordde, namelijk dat ze nooit een serieus schrijfster voor volwassenen zou worden en ze haar ziel voorgoed aan de televisie en het grote publiek had verkocht.

Alles, kortom, wat haar ook thuis in groeiende mate verweten werd. Toen Dick Annie voor het eerst ontmoette, was ze een rijzende ster in de toonaangevende intellectuele elite geweest, de ‘lieveling van het Amsterdamse journaille’, zoals Ed. Hoornik het toen had uitgedrukt. Voor Dick was dat belangrijk: hij voelde zich een intellectueel, en beleed dat met de rechtlijnigheid die typisch is voor diegenen die oorspronkelijk zelf niet uit een cultureel ontwikkeld milieu afkomstig zijn. Maar nu, tien jaar later, was zijn vriendin uitgegroeid tot nationaal bezit, tot iemand die veel te veel geld verdiende met wat in zijn ogen niet meer dan ordinair volksvermaak was.

==

‘Lieve hemel’, er glijdt ineens een olijk lachje over het gezicht van mijn gastvrouw, ‘als mijn man dát hoort: “de man van Annie Schmidt”, dan wordt hij purper van ellende. Hij houdt er niet van, dat ik in het licht van de publiciteit sta en daarom werk ik ook onder mijn meisjesnaam. U bewaart dat incognito toch wel, hè?’

==

Toen Annie op zaterdag 25 oktober 1958 in de Rotterdamse Schouwburg gehuldigd werd omdat Wiplala tot Kinderboek van het Jaar was uitgeroepen, was Dick in geen velden of wegen te bekennen. Uitgever Reinold Kuipers en illustratrice Jenny Dalenoord waren er wel en vergezelden haar terwijl ze die middag in een janplezier door de stad werd gereden, toegejuicht door een enthousiast publiek. Terwijl Annie dit huldebetoon verlegen maar toch ook verguld onderging, kwam in een inrichting in Den Haag een einde aan de lijdensweg die het leven van Truida Schmidt geworden was. De inmiddels ook bejaarde Wanne had Truida en haar almaar destructievere buien uiteindelijk ook niet meer de baas gekund, en in september van dat jaar hadden Wim en Annie hun moeder ondergebracht in een inrichting voor geestelijk gehandicapte bejaarden. Ze hadden haar met een ambulance uit Zeeland opgehaald.

==

De auto reed op de weg tussen Goes en Bergen op Zoom. Het was in de jaren vijftig en op die weg reed nog bijna geen verkeer. Een wat sombere grijze dag en een saaie eentonige weg. Niets bijzonders, behalve dan de stem van mijn moeder die bleef roepen dat we gek waren.

Toen zagen we de kameel.

Aan de kant van de weg liep een man met een kameel aan een touw. Waarschijnlijk van een circus of een kermis uit een van de naburige dorpen. Mijn moeder keek en zag het ook.

‘Daar heb je ’t!’ riep ze. ‘Zie je nou wel dat jullie gek zijn? Een kameel!’

Voor haar was dit het overtuigend bewijs dat wíj gek waren en zij volstrekt normaal... Er zat een mooie logica in haar redenering. Ik wist op dat moment ook niet goed meer wie van ons gek was.

We leverden haar af. We bezochten haar. Ze zei niets meer. Een maand later stierf ze. De uitroep over de kameel was haar laatste felle uitspraak geweest.

==

Drie dagen na haar dood werd Truida in alle stilte te ruste gelegd in het verachte Kapelle, naast de man met wie ze haar leven noch de eeuwigheid had willen delen. Voor Annie was het dit jaar al de derde begrafenis: behalve Dicks vader was ook haar ‘tweede vader’ Cor van der Burg gestorven. Maar veel tijd om te rouwen over hen of de vrouw die ooit zo’n allesbepalende rol in haar leven had gespeeld, was er niet: er moesten nog twee afleveringen van Pension Hommeles af voor ze begin november voor een maand met Dick naar Mexico zou gaan.

Terwijl Annie en Dick op uitnodiging van de klm – waar Annie het kinderboekje Spiegeltje rondreis voor schreef – door het nog zeer primitieve Midden-Amerika trokken, paste Wim Hora Adema in Berkel op Flip. Hij was inmiddels bijna zeven, een bijdehand jochie dat de verbale begaafdheid van zijn ouders had geërfd. ‘Ben jij Jip?’ vroegen kennissen van zijn moeder soms. ‘Nee, ik ben Flip,’ zei hij dan geroutineerd. Overdag ging hij op zijn fietsje naar de lagere school in de Rotterdamse wijk Schiebroek, waar de regels nogal eens botsten met de verlichte opvoedingsfilosofieën van zijn moeder, die ervan uitging dat je een kind zo min mogelijk moet beknotten. ‘Wat heeft dat kind gesnoept,’ verzuchtte Annie later. ‘Fiedeldy Dop, de kinderarts zei altijd: “Laat maar, hij houdt vanzelf wel op.” Dus als hij niet wou eten door het snoepen, dacht ik, nou dan maar niet.’ ‘Er werden me thuis nauwelijks grenzen gesteld,’ vertelt Flip. ‘Als ik met mijn modderschoenen over de piano liep, moest dat kunnen. Alleen als ik bijvoorbeeld bij de buren was gaan spelen zonder het de huishoudster te zeggen, zodat die zich ongerust maakte, werd ze woedend. Andere mensen benadelen met je gedrag, dát mocht niet.’

Voor zijn barse vader was Flip een beetje bang: die liep altijd maar te brommen op de maatschappij en wond zich soms geweldig op en begon enorm te vloeken. Zoals Annie vooral het kind van haar moeder was geweest, was hij vooral dat van Annie. Dat ze verder weinig tijd voor hem had, had Flip aanvankelijk normaal gevonden. Hij had de huishoudsters en de vele tantes uit Annies vriendinnenschaar: Wim Hora Adema, op wie hij dol was, Hennie Anke, wier eigen zoon inmiddels al wat ouder was en die zich een beetje verantwoordelijk voor Flip voelde, en Els en Dick van Dien, die, zelf kinderloos, zich ontfermd hadden over het nichtje dat dankzij Margreet Taselaar aan de Duitse concentratiekampen was ontsnapt en die de kerst altijd in Berkel kwamen vieren. Maar nu hij wat ouder werd, besefte hij dat er ook moeders waren die niet de hele dag achter een gesloten deur zaten te tikken en kreeg hij er een hekel aan. ‘Nee, hij heeft aan mijn kinderversjes en -verhalen nooit veel gevonden,’ vertelde Annie later. ‘Hij haatte mijn werk, mijn schrijfmachine. Want als ik werkte was ik er niet voor hem.’

En zo raakte Annie langzamerhand klemgezet tussen de eisen van haar gezin en de verwachtingen van haar man, haar collega’s en haar publiek. ‘Annie kon niet kiezen,’ zei Wim Hora Adema later. ‘Ze wist niet wat ze wou en liet zich makkelijk meeslepen door wat anderen van haar wilden of verwachtten. Ze had een enorme drang om zich te bewijzen.’

==

Toen mijn zoontje nog klein was werd Annie M.G. Schmidt een scheldwoord bij ons in huis. ... Het werd honend gebruikt: An-nie M.G. Schmidt! Toen ben ik een keer in opstand gekomen en heb ik heel nadrukkelijk gezegd: ‘Zolang ik nog geen hoer ben is mijn naam geen scheldwoord.’

... Vroeger steunde ik op mijn man. Al zijn orders volgde ik altijd trouw op, want hij was mijn vader, en ik had zijn goedkeuring nodig. ... ik heb nooit echt gerebelleerd. Waarom niet? Ik denk dat ik dat mijn hele leven te weinig heb gedaan. Zo fel als ik kan zijn in mijn werk, in mijn jaloezie, zo mak en tam gedroeg ik me in die relatie. Het zal er mee te maken hebben gehad dat ik in mijn hart altijd op zijn hand was. Ik gaf hem eigenlijk gelijk als hij neerkeek op bepaalde aspecten van het theater, als hij vond dat mijn succes soms goedkoop was. Zijn bezwaren appelleerden aan mijn calvinistische opvoeding, aan de domineesdochter in me die eigenlijk ook vond dat het geen pas gaf om cabaretteksten en musicals te schrijven en wereldse goederen te vergaren. Kan een mens zich daar wel met goed fatsoen mee inlaten. En als het dan ook nog een beetje tegenzat kreeg je van doen met Henk van de Meijden en de Telegraaf. Schandalig, natuurlijk. Bah!!

==

In 1959 was Henk van der Meyden net een jaar in dienst bij De Telegraaf, de nog steeds verre van welvarende krant waar Het Parool in wederzijds ijzig stilzwijgen een gebouw mee deelde. Hoofdredacteur Stokvis wilde zijn krant verder populariseren en had in deze vierentwintigjarige journalist, die net als hij een grote voorliefde koesterde voor de Engelse boulevardpers, daarvoor een perfect instrument gevonden. In bloemrijk proza, en met een voor Nederlandse begrippen ongekende openheid, berichtte Van der Meyden op zijn ‘Showpagina’ over de privé-perikelen van beroemdheden. Op 7 februari 1959 was Annie aan de beurt: ‘Het is Hommeles, Annie M.G... Zij is verliefd!’

==

‘Ik ben verliefd, maar soms doet mijn minnaar m’n hart bloeden en ben ik diep ongelukkig. Maar hij is meedogenloos en zo veeleisend’, biecht de vrouw in het droomhuis – een moderne bungalow onder de rook van Rotterdam – me op.

’s Morgens van negen ‘stipt als een kantoormeisje’ tot twaalf uur en ’s middags van half twee tot half zes sluit ze zich op in haar kleine raamloze werkkamer. ... Als ze uit het kamertje komt waar de hele dag zo’n gespannen sfeer heeft gehangen, is ze doodmoe. Nog wat afwezig gaat ze in de grote huiskamer zitten. Ze drinkt een glas sherry om bij te komen en belt de buren op in de hoop haar 7-jarig zoontje Flip, voor wie ze overdag bijna geen tijd heeft, ergens te vinden. Even over half zes komt haar man thuis. Hij begroet zijn vrouw in de donkere kamer, informeert naar haar werk en gaat naar de keuken om de aardappels op te zetten. Zo leeft Annie M.G. Schmidt. ...

‘Het is zenuwslopend, dat merk ik, maar ik ben nu eenmaal enorm verliefd op de televisie, al is het een veeleisende minnaar die bovendien niet veel betaalt. Ik hoop werkelijk, dat ik nog eens van deze liefde afkom en een tijdje kan leven als mijn buurvrouw. ... Ik verwaarloos al m’n andere werk. ... Er rijdt een auto voor het huis. ‘Mijn man,’ zegt ze verschrikt, ‘hij komt thuis van zijn werk en ik heb het eten nog niet klaar. Nu doet hij het weer. En waar is Flipje, waar zou ie zijn. Het is al zo laat.’ ...

Haar man komt de kamer binnen en draait de schemerlamp aan. Er hangt opeens een warme sfeer in de kamer. Ze past zo uitstekend bij Annie Schmidt, die buiten haar gezin een liefde heeft waarvoor in de bungalow in Rodenrijs alles wordt opgeofferd.

==

Mierzoet als het allemaal beschreven was, het raakte feilloos de pijnpunten in Annies leven. Kort na de verschijning maakte Wim Ibo met leedwezen bekend dat Pension Hommeles in april zou stoppen. ‘Sweet Seventeen and never been kissed,’ schreef Annie op het pak van zeventien scripts van regisseur Erik de Vries. Op 7 maart liet de schrijfster zich nog even zien op de Boekenmarkt van de Bijenkorf, maar daarna werd ze ‘Onzichtbare Annie’, zoals Alice von Eugen haar aanschreef.

==

Ik raakte overwerkt. Ik herinner me die dag nog precies in 1959, ik werkte ook heel hard aan een Doorsnee-film en Cees Laseur was gestorven, er waren andere problemen en ineens riep ik op een dag wanhopig uit: Nu wil ik niets meer met radio, televisie of show te maken hebben, ik was er ziek van, ik had veel te veel gedaan. Ik was ook ziek van die populariteit die ik gekregen had, daar had ik een hekel aan, en zeker toen ik de image van de leuke schrijfster kreeg, dat vond ik verschrikkelijk. Iedereen dacht ook, dat ik heel lollig was en op bevel grappen kon maken. Men begon ook al op een schertstoon tegen me te spreken. Ik had er genoeg van, ik wilde echt verzinken in het moeras der onbekendheid. Ik moest rust hebben.

==

Het was afgelopen met de lange dagen in het werkkamertje en de werkuitstapjes naar Hilversum en Amsterdam. Die zomer ging Annie met Flip en zijn buurjongetjes kamperen in de duinen bij het Zeeuws-Vlaamse Groede, waar ze voor de oorlog met haar pensiongenoten van het Olympiaplein zo’n prettige vakantie had gehad. Verder bleef ze in Berkel, in de tuin met de hoge populieren en de almaar meer door de grote stad aangevreten horizon. Ze sprak af met vriendinnen en nam in het geheim rijlessen bij de oudere broer van Flips vriendje. Dick was er zwaar op tegen geweest: ‘Dat moet jij niet doen. Want de dingen die er zijn die zie jij niet en dingen die er niet zijn zie jij wel.’ Ondertussen zoefde hij iedere dag comfortabel naar Rotterdam, terwijl Annie voor ieder pakje sigaretten een kwartier moest fietsen. Toen ze hem eens in de lesauto tegemoet reed, bleek ook hij niet alziende: hij herkende haar niet en ze ging door met haar vooralsnog vergeefse pogingen het rijbewijs te bemachtigen.

Van de spectaculaire, deels in Suriname op te nemen bioscoopfilm die het einde van Pension Hommeles luister zou bijzetten, kwam niets meer, een afspraak met de vara in september werd afgezegd en ook van een al aangekondigd televisiespel onder regie van Willy van Hemert werd niets meer vernomen. Zelfs tot het schrijven van het vervolg op Wiplala kon Annie zich niet meer zetten. Het enige dat ze in 1959 deed was de redactie van de Gouden Boekjes en het samenstellen van een bundeltje voor Erres, De vrolijke keuken, waar ze onder anderen Henri Knap, Henriëtte van Eyk en Simon Carmiggelt voor wist te strikken. In haar eigen bijdrage bepleitte ze met enige wellust het stuksmijten van serviesgoed ter handhaving van de huiselijke vrede:

==

Wanneer U weer een bui hebt van wrok, mevrouw, dan gaat U te werk als volgt: U neemt zoveel van dit aardewerk als u nodig acht en smijt het resoluut kapot tegen een stenen vloer. ... Het opvegen is heel vlug gebeurd en zodra het klaar is zult U zich realiseren: a, Dat U althans déze boel nooit meer hoeft af te wassen. b, Dat er fijn veel ruimte is ontstaan in de kast. c, Dat het leven fijn is en Uw man heel aardig.

==

Maar de roem liet zich niet gemakkelijk afschudden. Op 8 oktober kreeg Annie de Televisieprijs van het Prins Bernhardfonds omdat ze zo ‘bijzonder fraai en doeltreffend’ gebruik had gemaakt van het nieuwe medium. In haar dankwoord repte ze hardnekkig van het ‘Sint Bernhard-fonds’ en stak ze haar irritatie over Hilversum niet onder stoelen of banken: ‘’t Is misschien meer een prijs voor een steeplechase.’

De week daarop publiceerde Ibo een maar liefst zeven pagina’s tellend huldeblijk in het weekblad TV. ‘Annie Schmidt is voor Radio en Televisie wat dijken zijn voor Nederland: zij beschermt ons tegen hoogwater van de pretprogramma’s,’ schreef Wim Kan daarin. Simon Carmiggelt noemde haar ‘een boog met veel pijlen’ en wond er geen doekjes om dat de schrijfster niet altijd gelukkig was met haar status: ‘“Roem is afschuwelijk,” zei Annie eens tegen me. “Iedereen rukt alles wat je schrijft, voor het droog is, uit je hand om het ergens aan de grote klok te gaan hangen.”’ Later schreef hij:

==

Toen ze eens, ik meen in Den Haag, zo pompeus werd gehuldigd door een leger van bewonderaars dat het mij niet lukte tot haar door te dringen, belde ik haar de volgende ochtend op. Ze zei: ‘Ik voel me zo bevuild.’

Ze meende het. En ik begreep het. Schrijven is een bezigheid die gepaard gaat met permanente twijfel. Als je wordt bedolven onder al te hooggestemde lof, neemt die twijfel alleen maar toe. Annie kan er niet tegen. Haar blik krijgt dan iets binnenwaarts en op haar gezicht komt een uitdrukking van lichte ontsteltenis. Bovendien maakt daverende hulde haar uitzonderlijk vaag.

==

Ibo zelf maakte er geen geheim van zich machteloos te voelen als Annies ogen ‘zo moe’ stonden. Maar ‘zelfs in haar boosheid is ze lief’. Noch de als aanmoedigingsprijs bedoelde Televisieprijs noch de ode van Ibo vermocht echter Annie haar werkkamertje weer in te krijgen. Aan een fan die zich kennelijk bij haar beklaagd had over de slechte ontvangst die een eigen boek had gekregen, schreef ze eind november:

==

Er zijn twee motieven van waaruit U moet schrijven: 1. geld 2. plezier in het schrijven. Wilt u de rangorde omdraaien, mij best wanneer Uw heimelijke hoofdmotief maar niet is: erkenning. Ik kan het weten want ik lijd aan over-erkenning en de roem komt me de neus uit.

==

Kort daarop was het helemaal geen kwestie van kiezen meer. Dick, net vijftig maar een zware drinker en roker, kreeg een zwaar hartinfarct. Maandenlang lag hij op doktersadvies in de verduisterde slaapkamer beneden in huis, terwijl zijn baard steeds langer werd en het hele huishouden eerbiedig om hem heen sloop en het hem in alles naar de zin trachtte te maken. Als de pasja waar Olga’s vriendin Annie jaren eerder voor gewaarschuwd had, tikte hij voor elk glaasje water met zijn ring op de verwarmingsbuis, ten teken dat Annie naar hem toe moest komen rennen. Net op dat moment kwam dan toch het langverwachte verzoek uit de theaterhoek om een serie eenakters te schrijven. ‘Maar die kon ik toen onmogelijk aannemen. Mijn man was ziek. Flipje eiste ook al mijn aandacht. En juist die dingen wil ik voor laten gaan.’ En toen Annie begin 1960 een testament liet opmaken waarin ze al haar bezittingen aan haar zoon naliet, duidde ze zichzelf aan als ‘zonder beroep’.

Na de zomer van 1960 ging Dick weer aan het werk, nu bijgestaan door een compagnon. Freek Pluimers was een grote joviale Rotterdammer en geknipt voor de dagelijkse leiding van het bedrijf waar Dick zo’n hekel aan had en als volbloed wetenschapper ook eigenlijk niet zo heel geschikt voor was. De mededirecteur ontfermde zich ook over Dicks inmiddels zesentwintigjarige zoon Herbert, die door zijn handicap grote moeite had om werk te vinden en daarom op het laboratorium van zijn vader een baantje gekregen had.

Uit Annies handen kwam dit jaar niet meer dan wat snipperwerk. Voor de kinderbeschermingsorganisatie waar Margreet Taselaar voor werkte, schreef ze de kindermusical Een fluitje van een cent, en verder beperkte ze zich tot makkelijk en lucratief commercieel werk zoals het fotofeuilleton ‘Tijs en Lapje’ voor het weekblad Eva, Woelewippie onderweg voor de Rotterdamse Verkeerspolitie, Het lelijke eendje voor Citroën en Sloddervrouwtje en Sloddermannetje voor Tomado, de fabrikant van huishoudelijke artikelen. Vertoonden de in enorme oplages geproduceerde series die ze twee jaar eerder met Fiep Westendorp voor Persil maakte nog de kwaliteit van haar overige werk, met name het laatste werkje werd een dieptepunt in haar œuvre.

==

Ze heten nu ook niet meer Sloddervrouwtje en Sloddermannetje. Ze heten nu: tomado-vrouwtje en tomado-mannetje. En dat klinkt veel mooier. Vind je niet?

==

Alleen in een bijdrage over de manier waarop de toekomst van meisjes bepaald wordt door hun latere echtgenoot, geschreven voor Moord en brand, een relatiegeschenk van Shell Nederland, schemerde nog iets van opstandigheid door:

==

Kleine meisjes huilen minder dan ze zouden moeten doen. Ze huilen als ze ergens tegen aan lopen, maar hoeveel heviger en smartelijker zouden ze huilen als ze beseften waar ze later nog eens tegen aan zullen lopen.

==

Op 20 mei 1961 werd Annie vijftig. Ze vierde de verjaardag in de tuin van Berkel met haar vriendinnen van Het Parool. Het was een uitzonderlijk warme dag en ze trokken hun bloesjes uit om te zonnebaden, tot grote fascinatie van de negenjarige Flip, die niet weg te slaan was van al die grote witte beha’s. Zijn vader was het huis ingevlucht en liet zich de hele dag niet zien. Net als de meeste echtgenoten was hij een beetje huiverig voor Wim Hora Adema en haar aanhang, die met de jaren steeds feministischer taal waren gaan uitslaan. Huik Gomperts, echtgenote van letterkundige Hans Gomperts, zegt: ‘Mijn man vond Wim een mannenhaatster die alle huwelijken verwoestte.’

Over de emancipatoire oprispingen van zijn Anna leek Dick zich echter geen zorgen meer te hoeven maken. Ze leek eindelijk uitgeraasd, en was bovendien dit jaar haar vertrouwde en geliefde uitgever kwijtgeraakt. Reinold Kuipers was overgestapt naar Querido, waar zijn vrouw Tine van Buul al werkte. Hij had haar leren kennen op die avond in 1949 in sociëteit De Koepel, toen hij met Alice von Eugen onderhandelde over Annies œuvre. Nu Von Eugen met pensioen ging, was Kuipers, inmiddels een van ’s lands meest gerenommeerde uitgevers, haar logische opvolger. Annie wilde haar kinderwerk dolgraag onderbrengen bij Querido, maar Kuipers vond het niet netjes om auteurs van zijn vorige werkgever mee te nemen en weigerde.

De verkoopcijfers van Annies werk hadden in de loop van de jaren vijftig overigens een gestaag dalende lijn te zien gegeven. Waren er van Het fluitketeltje en andere versjes nog zo’n 65000 exemplaren over de toonbank gegaan, van de tiende en laatste bundel, Dag, meneer de kruidenier, werden slechts 6500 stuks gedrukt, die in geen dertien jaar uitverkocht zouden raken. De inmiddels negen Jip en Janneke-boekjes vertoonden dezelfde tendens: de eerste had nu een totale oplage van 30000 bereikt; de laatste kwam uit in een oplage van 5000 en werd nooit als zodanig herdrukt. Ook het door Querido gepubliceerde werk was steeds minder goed gaan verkopen.

Met haar kinderboeken en de radio leek Annie nu wel zo ongeveer alles bereikt te hebben wat mogelijk was, met de televisie wilde ze niets meer te maken hebben, haar droom een groot dichteres te worden had ze opgegeven en haar carrière als toneelschrijfster was niet eens van de grond gekomen. Ze had haar roem gehad en leren haten, financieel hoefde ze zich niet echt zorgen meer te maken en ze kon dus zonder problemen voorrang geven aan Dick en haar gezin. Misschien nog een goedbetaalde reclameopdracht hier, een cabarettekstje daar, maar de tijd van het keiharde werken, de onstuitbare productie en de grote ambities leek voorbij. Na twaalf jaar roofbouw was gebeurd wat Annie haar alter ego in ‘De sprookjesschrijver’ pas bij zijn dood had toegedicht:

==

Hij heeft in zijn tuin dus een vijver vol inkt,

een vijver door donkere struiken omringd,

...

==

En als hij daar zit tot het eind van zijn leven,

misschien is die vijver dan leeggeschreven.

13
lachen mag van god

1962-1968

Er bestaat in het theatervak een soort verliefdheid die niets te maken heeft met seks of erotiek en zelfs niet met persoonlijke vriendschap. Het is de verliefdheid op elkaars werk en de magische verbondenheid van het samenwerken.

annie m.g. schmidt, het parool, 1991

Enkele jaren later hobbelde een autootje over een bochtige, steile weg ergens in de onherbergzame heuvels ten oosten van het Zuid-Franse Grasse. Aan het stuur zat een Franse makelaar, naast hem een Hollander die sinds enige jaren een fraai verbouwde schaapskooi in het nabijgelegen Roquefort-les-Pins bewoonde en die in zijn eigen land een hele beroemdheid scheen te zijn: Monsieur Wim Sonneveld. Op de achterbank zaten vrienden van hem, een echtpaar van middelbare leeftijd, ook uit Nederland.

De cicades zongen, de zon zinderde en het landschap was woest en ledig, niet veel anders dan de Romeinen het tweeduizend jaar eerder hadden aangetroffen. De enige sporen van menselijke beschaving waren de olijfboomgaarden, die monniken omstreeks 800 hadden aangelegd op de terrassen rond Le Rouret, het dorpje dat uit de Romeinse nederzetting was gegroeid. Echt welvarend had het hier echter nooit willen worden: het gebied lag te hoog, er was geen water, en de oorlogen, hongersnoden en epidemieën van de Middeleeuwen hadden het dorp praktisch ontvolkt achtergelaten.

Pas in de negentiende eeuw was Le Rouret weer op de kaart gezet, nu als aanduiding van een lager in het dal gelegen kruispunt dat als bestuurlijk en religieus centrum van de arme boerengehuchten op de omringende heuvels fungeerde: een ‘commune sans village’. De jonge mensen die er een echt dorp van hadden kunnen maken, emigreerden bij tientallen naar minder desolate oorden en rond de eeuwwisseling telde de hele gemeente amper vijfhonderd zielen: olijfboertjes, schapenhoeders, een enkeling met een wijngaard. Na de Tweede Wereldoorlog leek de aanleg van vooralsnog provisorische waterleidingen in de heuvels nieuw perspectief te bieden, maar toen ging het weer bergafwaarts met de olijventeelt, de kurk waar de plaatselijke economie op dreef. En nu, begin jaren zestig, verkochten de boeren hun nagenoeg waardeloos geworden olijfgaarden maar al te graag aan buitenlanders die belangstelling toonden voor dit dorre land, dat op nog geen halfuur rijden lag van het mondaine Nice en de glinsterende Middellandse Zee.

==

Wim keuvelde in ’t Frans met de makelaar en daartussendoor in het Hollands met ons.

Un très beau terrain, monsieur, zei hij. Et le prix par mètre?

De prijs per meter was nooit meer dan acht of tien francs. Trop cher, zei Wim. En tegen ons: Hij heeft kanker, de arme ziel, maar hij is toch een oplichter. En de prijs per meter was nooit meer dan acht of tien francs. Et vôtre femme, elle va bien? vroeg hij. En tegen ons: Zijn vrouw is een kreng. Ze wil hem het liefst zo gauw mogelijk dood hebben, n’est ce pas, monsieur? Si, si, beaamde de niets verstaande makelaar beleefd.

==

Met Wim Sonneveld had Annie in de vijftien jaar dat ze hem nu kende, altijd een nogal dubbelslachtige verhouding gehad. Veel plezier en gezamenlijke artistieke hoogtepunten aan de ene, wrijvingen en hevige ruzies aan de andere kant. In 1948, kort na hun eerste kennismaking, had ze nog verrukt aan Dick geschreven over de innemendheid en gulheid van de jonge duivelskunstenaar:

==

Om 2 uur toen ik naar huis zou gaan, belde Wim Sonneveld op die uit Scheveningen kwam en vroeg of ik zin had in schuimomelet. Dus ben ik om 2 uur ’s nachts naar de Keizersgracht gegaan waar Wim met zijn gemalin Huub beide in witte schorten stonden omelet te bakken, en koffie te zetten. ’t Was enorm pleizierig we hebben lang gepraat over toneel en boeken en om 5 uur was ik eindelijk thuis en in bed. Een wonderlijke nacht mag ik wel zeggen. Maar zo’n mannenhuwelijk heeft wel iets enorm knus!

==

Maar in latere brieven beklaagde ze zich over Sonnevelds streken en onbetrouwbaarheid. Niet alleen veranderde hij haar teksten vaak naar eigen goeddunken, ook keurde hij ze regelmatig af, soms op totaal arbitraire gronden. Zo verdween een liedje waarin de duivel voorkwam in de prullenmand omdat Wims vriend Huub Janssen – een voormalig monnik die in het wereldje bekendstond als ‘de zwarte non’ – het blasfemisch achtte: ‘Hou op! riep Huub en sloeg een kruis. Dit mag niet. Dit is echt de Duivel verzoeken.’ En dan was er natuurlijk het eeuwige gedonderjaag om geld:

==

Gisteren bij Wim Sonneveld geweest om af te rekenen. Hij kwam met: Ja, ik kon toch voor die mindere nummers geen 150 gulden geven, dat wordt toch te gek, er zijn nummers bij die ik zelf in een uur zou kunnen schrijven. Enfin, je weet hoe ik dan ben, meteen in een hoek, en ik stemde toe met f 1000. Toen ik thuis was drong het pas goed tot me door dat hij me 400 gulden door de neus had geboord. Maar pas vanmorgen toen ik opstond werd ik razend. Ik moest m’n woede opschorten tot 11 uur (voor die tijd is hij niet wakker) maar ik belde hem om 11 uur en zei dat dit nu eenmaal gebeurd was, dat ik altijd op die manier er in trap omdat ik niet zakelijk ben, maar dat het nu uit was en dat ik niet meer voor hem wou schrijven. Wel, zei hij, waarom heb je dat niet eerder gezegd, natuurlijk krijg je die 400 nog, als je er op staat, ’t is heel best hoor. Af, klaar. Gek toch, hè Dick.

==

In 1963 stond de inmiddels zesenveertigjarige Sonneveld op de top van zijn roem. De musical My Fair Lady, waarin hij de hoofdrol vertolkte, had maar liefst zevenhonderd voorstellingen gehaald en de voorbereidingen van de onemanshow waarmee hij zijn grote concurrent Toon Hermans naar de kroon zou steken, waren in volle gang. Hij had ook een nieuwe liefde: de jonge decorontwerper Friso Wiegersma. Huub Janssen had zich mokkend teruggetrokken in de Bergerie de Notre Dame, de schaapskooi die Wim in 1959 gekocht had en waar hij tussen de speelperiodes door verbleef. Maar ook in zijn vrije tijd had de laatste continu publiek nodig, en dus liefhebberde hij er een beetje bij als makelaar voor zijn Amsterdamse vrienden.

Aan Dick en Annie had Sonneveld makkelijke slachtoffers. Dick was al vanaf zijn middelbareschooltijd dol op alles wat Frans was. Spanje en Griekenland, waar hij met Annie was geweest, en Italië, waar hij veel voor zijn werk moest zijn, haalden het niet bij deze oude liefde. Daarbij ergerde hij zich steeds meer aan het aangeharkte Nederland en het door Rotterdamse nieuwbouwwijken belegerde Berkel. Nu hij een uitstekend functionerende compagnon had, kon hij makkelijk voor langere tijd van de zaak weg. Ook Annie was wel in voor een Frans avontuur. In de herfst van 1962 had ze met Fiep Westendorp en Wim Hora Adema een huisje gehuurd in Roquefort-les-Pins en het er heerlijk gevonden: ‘Hier zou ik, hier wil ik, oh wat mooi, heerlijk.’

En dus reden ze nu met Wim Sonneveld door de heuvels boven Le Rouret, op zoek naar een stuk grond om nieuwe dromen op te bouwen. Op zo’n vierhonderd meter hoogte splitste de zigzaggende weg zich in twee karrensporen, met daartussen een terrein van ongeveer een hectare. Tussen wat eiken was nog net een overgroeide ruïne te zien, daarachter strekten de ietwat vervallen terrassen zich uit tegen de heuvelrug, kaalgevreten door de schapen die de herder en zijn hond er dagelijks overheen joegen. Het uitzicht was weids: aan de horizon blonk een blauwe streep Middellandse Zee en ’s avonds, zo vertelde de makelaar, zag je in de verte de vuurtoren van Antibes oplichten.

Toen Annie en Dick enkele dagen later naar huis vlogen, waren ze de gelukkige bezitters van een eigen olijfgaard, uiteindelijk voor 4 frank per vierkante meter van de hand gedaan. Annie schreef later: ‘Wim regelde graag levens. Spelenderwijs, enthousiast en met de beste bedoelingen.’

==

Op het moment dat ze het terrein in Le Rouret kochten, was het alweer enige jaren stil geweest rond de schrijfster Annie M.G. Schmidt. Interviews hield ze goed af, en met het radio- en televisieforum Hou je aan je woord, waar ook Godfried Bomans en Henri Knap aan deelnamen, was ze na enkele optredens schielijk weer gestopt. ‘Ik lig braak,’ constateerde ze eind 1963. ‘Ik ben nergens mee bezig. Eigenlijk kom ik nog steeds bij van de jaren dat ik mij overwerkt heb.’ Aan Hennie Anke schreef ze dit jaar:

==

Ik heb een paar jaar erg getobd met gezondheid. Ontzettend veel migraine en telkens ziek en telkens dokters en onderzoek. ’t Zal de menopauze wel geweest zijn, maar ’t duurt wel lang voor die pauze wordt afgebeld.

==

Wim Ibo had Annies impasse met lede ogen aangezien: allemaal de schuld van de vara en die rottige censuur, vond hij. Zelf was hij in 1960 door de omroep op non-actief gezet omdat hij zich tijdens een persconferentie had beklaagd over de spruitjeswalm boven Hilversum. Hij had emplooi gevonden bij de frisse commerciële radiozenders die het verkalkte Hilversumse bestel te lijf gingen: Radio Luxembourg en Radio Veronica, toen nog illegaal vanaf de Noordzee. In 1961 had hij Annie zover gekregen De familie Doorsnee via Luxembourg te laten herleven. ‘In de ogen van het omroepbestel, dat toen nog oppermachtig was, waren we meteen besmet,’ zei Ibo later. ‘Ze hebben ons uitgekreten alsof we misdadigers waren.’

De nieuwe serie werd gesponsord door het bedrijfschap Horeca, dat niet de minste moeite had met alcohol drinkende hoofdpersonen of een schuttingwoordje op zijn tijd, en in het reclamevakblad Ariadne prees Annie uitbundig de artistieke vrijheid die ze in de commerciële sector kreeg. Maar de comeback mislukte faliekant. ‘... geen hond luistert meer naar de radio’, zoals Annie zei. In feite luisterde het jonge publiek van Radio Luxembourg liever naar de hippe popmuziek die hun wereld in deze jaren veroverde dan naar de gezapige gebeurtenissen in het Doorsnee-huishouden.

Meer succes had het wat fantastischer Ibbeltje, een reeks muzikale hoorspelletjes over een meisje wier moeder een kat was geweest, die Annie en Ibo in 1962 maakten in opdracht van chocoladefabrikant Venz. Hetty Blok en Joop Doderer spraken de hoofdrollen in, Cor Lemaire maakte de muziek en Fiep Westendorp illustreerde de promotieboekjes voor de sponsor en de uitgeschreven afleveringen in het onafhankelijke omroepblad Televizier. Ook nu bleek de commercie niet zaligmakend: een tot aan de rechter uitgevochten conflict om de auteursrechten maakte in 1962 een abrupt einde aan de serie. En Annie had er nu echt genoeg van. ‘Toe,’ smeekte Ibo in een emotioneel getoonzet artikel in de Televizier, ‘trek je nog niet terug op een boerderij in het zuiden van Frankrijk, we gunnen je de zon van ganser harte, maar we willen je niet missen. Nederland heeft je nodig.’ Maar voor hem had de laatste bel geklonken: na tien jaar was een definitief eind gekomen aan de Schmidt-Ibo samenwerking.

Annies andere aanjagers hadden zich ook niet onbetuigd gelaten in hun pogingen om de leeggeschreven schrijfster weer aan het werk te krijgen. Wim Hora Adema maakte samen met haar twee bloemlezingen jeugdliteratuur uit binnen- en buitenland: Het rad van avontuur en De vlaggelijn. Daarnaast initieerde ze een tweede beurtzang met Henri Knap, die vanaf de herfst van 1962 onder de titel ‘Meneer recht, mevrouw averecht’ in Het Parool verscheen. Zelf wist Annie ook wel dat deze nogal oubollige verhaaltjes over het huwelijk bepaald geen hoogtepunt in haar œuvre vormden, maar ach – ‘het is makkelijk en lucratief’. Na enkele maanden stopte ze er weer mee. Ook het door Fiep Westendorp getekende stripverhaal ‘Tante Patent’, dat vanaf mei 1962 in een aantal regionale kranten verscheen, hield het slechts een jaartje vol.

Nog minder succesvol was Dick Landwehr, Annies nieuwe uitgever bij De Arbeiderspers. Alleen al uit loyaliteit met Reinold Kuipers moest Annie weinig van diens opvolger hebben, en dus zat Landwehr met een schrijfster met een grote naam, maar met een nauw verholen onwil om voor hem iets te produceren. Met lange tanden had ze in 1962 nog het al jaren beloofde vervolg op Wiplala uit haar pen geperst: ‘Als je een goed boek hebt geschreven, dan moet er na verloop van tijd of een vervolg of een nieuw op komen. Waanzin. Op die manier sterft een goed kinderboek in een jaar of drie tijd.’ Maar daarna wilde ze niets meer voor hem schrijven. Bij ontstentenis van een constante aanvoer via een ander medium, zoals Kuipers dat met het Parool-werk had gehad, bleef Landwehr niets anders over dan eerder verschenen werk te herbundelen. In 1961 verschenen Dikkertje Dap en een heleboel andere versjes en een nieuwe selectie Cabaretliedjes, in 1963 de eerste van de vijf, door Fiep Westendorp van nieuwe illustraties voorziene Jip en Janneke-boeken, later gevolgd door onder andere Vingertje Lik en andere versjes, Het gedeukte fluitketeltje en een nieuwe selectie van haar gedichten voor volwassenen.

De schrijfster zelf legde weinig enthousiasme aan den dag voor al deze initiatieven om haar oude wijn in nieuwe zakken te verkopen. ‘Ach, ze hebben zoveel rondgesprongen, die uitgevers, met die boekjes. Dan werd er weer een bloemlezing uit gemaakt en dan werd het weer uit elkaar geflard.’ Aan het echtpaar Kuipers, dat in deze jaren een selectie van haar columns onder de titel Troost voor dames wilde uitbrengen, schreef ze: ‘Zou het nog een draaglijk boekje worden? Ik vind [de columns] zo onbeschrijfelijk vervelend dat ik het maar liever wou laten overgaan.’

Het enige waar Annie zich in deze vroege jaren zestig nog met enige regelmaat aan waagde, was reclamewerk. Zo schreef ze de uit zes deeltjes bestaande serie Pluis en Poezeltje voor Persil, een Sprookjeskalenderboek voor verzekeringsmaatschappij De Jong & Co., alsmede teksten voor Coebergh’s Distilleerderij, de firma Blikman en Sartorius en de reclameshow van Wim van Wees:

==

Waar zou ik weze

zonder mayoneze

waar zou ik weze

zonder Calvé?

==

Het was een wel erg vroege herfst voor een laatbloeister. Te vroeg, zo bleek. Later zei Annie dat ze zo rond 1962, 1963 begon te denken: ‘Nou moet ik ’s gaan bewijzen wat ik kàn, nou moet ik es wat laten zièn.’ ‘Ik zou het allerliefst nu aan m’n bureau gaan zitten om een Nederlandse musical te schrijven,’ verzuchtte ze in een interview. ‘Maar waar zijn de mensen die m’n geesteskind willen en kunnen uitvoeren? En waar zijn er mensen die er “brood” in zien?’

==

... mevrouw Schmidt wacht dus op haar ‘ideale’ opdracht. ... ‘Uit mezelf doe ik niet zoveel. Bij mij moet er altijd iemand zijn die met een stok achter de deur staat en roept: “Annie, toe nou, ga achter je bureautje zitten.”’

==

Op een koude dag aan het eind van 1963 ging de telefoon in de bungalow aan de Rodenrijseweg. De beller stelde zich voor als John de Crane van de Internationale Concertdirectie Ernst Krauss. Annie kende die naam wel: de beller was sinds enige jaren de zaakbehartiger van artiesten als Wim Sonneveld en Conny Stuart. Hij vertelde dat hij van plan was de Franse musical La Plume de ma tante met Stuart in de hoofdrol te produceren: zou mevrouw Schmidt er misschien wat voor voelen de vertaling te verzorgen? Dat was precies tegen het zere been, en vinnig antwoordde ze: ‘Zolang ik zelf leuke ideeën heb, vertaal ik niet. Dág meneer Kramer.’

De volgende dag stond ‘meneer Kramer’ op de stoep: een uiterst beleefde, toen nog ietwat mollige jongeman die zijn kennelijke verlegenheid verborg achter een grote bril met een zwaar montuur en getinte glazen. Hij zag er erg jong uit om al miljoenenproducties op touw te zetten, maar achter hem stond niemand minder dan Piet Meerburg, die samen met Willy Hofman My Fair Lady had gefinancierd en geproduceerd. En die middag werd in Annies huiskamer de basis gelegd voor wat niet alleen het begin van haar nieuwe carrière zou worden, maar ook het startpunt van een volwassen Nederlandse musicaltraditie.

==

Voor ‘Heerlijk duurt het langst’ had ik het meest een duwer in mijn rug nodig. Die had ik gelukkig: John de Crane. Avondvullend – dàt was het moeilijke, daar ben ik eigenlijk te versnipperd voor. Maar hij duwde. Belde steeds op.

==

John – eigenlijk Jan – de Crane was als klein jongetje al in de ban geraakt van de wereld van glitter en glamour. Zijn vader, de steenrijke eigenaar van de Rotterdamse Verzekeringsbank Lippmann & Moens, nam hem altijd mee naar theatervoorstellingen, eilandjes van vrolijkheid in de sombere depressiejaren waarin hij opgroeide. Na de oorlog was hij als vanzelfsprekend bij zijn vader en oudere broer in de zaak gekomen. Maar zijn hart trok naar het uitgaansleven, waar hij met zijn snelle mg de playboy trachtte uit te hangen en met weinig succes avonturierde op het gebied van de herenliefde. ‘Ik ging ontzettend veel uit. Ik hèb wat in allerlei tenten rondgehangen, long weekends van dinsdag tot dinsdag in Parijs. Ik zat overal en ook overal meteen de theaters afsluipen.’ In een Parijse nachtclub had hij eind jaren veertig tot zijn intense verrukking Wim Sonneveld en Conny Stuart ontmoet; voor laatstgenoemde had hij zelfs een paar tassen over de grens mogen smokkelen. ‘Dat is eigenlijk mijn persoonlijke hobby: [artiesten] te kennen,’ zei hij later. ‘Ik ken ze zoals niemand ze kent.’

Eind jaren vijftig was zijn oudere broer het feestvierende broertje beu en werd het duidelijk dat John een toekomst buiten het familiebedrijf moest zoeken. Met financiële steun van zijn vader ontwikkelde hij zich tot wat hij noemde ‘koopman in illusies’: eerst als zaakbehartiger van het Spaanse dansduo Susanna y Jose, vanaf 1959 als eigenaar van de zaak van de overleden Ernst Krauss. John bleek een geboren impresario: keihard als het ging om de belangen van ‘zijn’ sterren, op het devote af loyaal ten aanzien van die sterren zelf. ‘Ik heb een zeer groot incasseringsvermogen,’ zei hij, ‘ook tegenover artiesten die soms buitengewoon onredelijk kunnen zijn.’

De Franse musical die hij door Annie had willen laten vertalen, was eigenlijk bedoeld om Conny Stuart weer voor het voetlicht te krijgen. Na een samenwerking van zestien jaar lag de inmiddels vijftigjarige comédienne in artistieke scheiding met Wim Sonneveld en kwam vanwege haar leeftijd niet zo gemakkelijk meer aan de bak. Annie kende haar al sinds 1950 en had altijd graag voor haar geschreven. Want er was niemand die liedjes als ‘Neem je vos terug’ en ‘Ik ben zo moe’ zo onnavolgbaar vertolkte als zij. ‘Ik heb bij Conny een vehikel om bepaalde dwaze dingen over te brengen, die anders nooit zouden overkomen,’ zei Annie. ‘En zij gebruikt mij omgekeerd ook voor haar kunst.’ Zelf zei Stuart: ‘Annie was door en door Hollands, veel Hollandser dan ik ooit wilde zijn. Die lekkere huis-, tuin- en keukensfeer druipt van haar proza en liedteksten af. ... Ik zong nooit zo Hollands als zij schreef en dat is waarschijnlijk het geheim geweest van de combinatie Schmidt-Stuart.’

Voor John de Crane waren het allebei koninginnen. Conny, de mondaine, ietwat door het lot en de voortschrijdende tijd beledigde vedette die opleefde als ze de ogen van anderen op zich gericht voelde. En de onhandige Annie met haar grote handen, die zo onzeker was dat ze haar teksten inleverde ‘alsof het pornografie’ was, maar die, als ze zich maar voldoende gekoesterd en gesteund voelde, in staat was tot geniale dingen. Al snel belde hij haar bijna iedere dag, net zoals Wim Ibo dat in de hoogtijdagen van hun samenwerking had gedaan. ‘In zekere zin heeft hij mijn rol overgenomen,’ zei laatstgenoemde.

==

Misschien juist omdat we zo volstrekt onwetend waren, geen idee hadden van techniek en opbouw en maar raak schreven, was deze werkperiode zo vol zorgeloze creativiteit.

==

Ogenschijnlijk was het rustig, die eerste helft van 1964, maar ondertussen gingen Annie, John en Conny voortvarend aan de slag met hun eerste musical, al hadden ze geen van drieën ook maar enige ervaring met het genre. In Nederland was een musicaltraditie nooit echt van de grond gekomen; de laaglanders beschouwden de ‘revue’ toch een beetje als iets ordinairs en de successen op dit gebied waren zonder uitzondering van buitenlandse herkomst. ‘Maar ik begreep wel dat het een soort toneelstuk was waar muziek in voorkwam,’ schreef Annie, die er zelfs nog nooit een gezien had.

De eerste productiebesprekingen vonden plaats in Berkel. In het diepste geheim, want John wilde voor geen goud dat de hondsbrutale Sonneveld lucht van het plan zou krijgen en zich ermee zou gaan bemoeien. Wel werd de jonge componist Harry Bannink, leider van Sonnevelds combo, uitgenodigd. Annie kende deze voormalige orkestleider uit Enschede nog van Wat kan me gebeuren, de solotelevisieshow die in 1960 rond Conny Stuart gemaakt was, en waarvoor hij onder andere ‘Hoezepoes’ op muziek had gezet. Het had meteen geklikt tussen hen. De zachtaardige Bannink was misschien wel de enige voor wie Annie zonder problemen teksten veranderde als hij dat nodig vond. Hij op zijn beurt zei later dat het eigenlijk geen kunst was om haar woorden op muziek te zetten: ‘Als ik Annie’s envelop met tekst openmaakte, was de melodie al klaar. Technisch zat het zo fantastisch in elkaar, metrisch was het zo goed, dan moet je wel een hele grote klungel zijn om daar niks van te maken.’

Al snel werden de besprekingen verplaatst naar Banninks woonboot in Loenen aan de Vecht.

==

We noemden dat de Vecht-conferentie. Annie en ik lieten daar in mijn piepkleine werkkamertje ons huiswerk horen – ‘Ligt het aan hem, ligt het aan haar’ was het eerste liedje dat af was. Het verhaal was er, de plot lag vast, maar verder schreven we alles door elkaar. Die bijeenkomsten herinner ik me als zeer inspirerend, echt vol gouden momenten. Ik zong bij de piano voor wat er af was. Het ene liedje vonden we nog leuker dan het andere. Er was zo’n groot enthousiasme, zo’n gretigheid bij iedereen. Bij ‘’t Is over’ rolden sommigen de tranen over de wangen. Vanaf dat moment wist John: het zit goed.

==

Heerlijk, heerlijk duurt het langst zoals de werktitel van de musical oorspronkelijk luidde, ging over een onderwerp waar Annie zelf de nodige ervaringen mee had. ‘Bij mij ging het natuurlijk altijd over overspel’. ‘Over vreemdgaan of niet vreemdgaan. Over trouw zijn of niet trouw zijn. Over terugkomen of niet terugkomen. Dat is het thema van het leven.’ Achteraf vond ze het verhaal over de zakenman die vreemdging met zijn secretaresse ‘een libelleverhaaltje met wat goede subplots’, maar het thema paste goed in een tijd waarin het klassieke huwelijk onder invloed van de pil, het feminisme en de seksuele revolutie steeds meer barsten begon te vertonen. Het raakte ook de nodige snaren bij Conny Stuart, die net aan het scheiden was van haar tweede echtgenoot Joop Doderer. Voor haar schreef Annie ‘Het is over’, waarin een bedrogen echtgenote afstand doet van haar man:

==

Nu geef ik, net als in mijn jeugd,

mijn speelgoed aan een ander kind.

Hier is het.

Je mag het hebben.

Het is voor jou.

Pak aan dan.

Je mag het hebben,

want het is nou niet meer van mij. En veel geluk,

maar een ding vraag ik je. Maak het niet stuk.

==

En dat was nog maar één van de vele liedjes in deze productie die voorgoed onderdeel zouden worden van het Hollandse cultuurgoed.

==

Op een mooie Pinksterdag,

als het even kon,

liep ik met mijn dochter aan het handje in het parrekie te kuieren in de zon,

gingen madeliefjes plukken,

eendjes voeren,

eindeloos.

==

Voor Annie bleek de musical een ideaal genre. Niet zo jachtig als het maken van een radio- of televisieserie, niet zo eenzaam als het schrijven van een toneelstuk of een boek, kwam het in alles tegemoet aan de dingen die ze als kind had gemist: guirlandes – ‘Ik hou zo van glitter, feestelijkheid. Dat zal een reactie zijn op m’n sombere jeugd, calvinistische opvoeding. Alle glitter was verboden’ – en saamhorigheid. ‘Mijn theaterschrijven heeft te maken met dat verschrikkelijk graag net zo willen zijn als ieder ander – ik wil net zo kijken, voelen, proeven als Truus die naast me woont,’ zei ze later.

==

Kijk... ik geloof dat een van de redenen waarom ik zowel kinderboeken als musicals schrijf is, omdat het publiek in het theater zo kinderlijk is. Het zijn kinderen, die verrast willen worden, die willen lachen, die heel eenvoudige taal willen die makkelijk over ’t voetlicht komt. En als je ’t goed bekijkt hebben mijn musicals allemaal een heel kinderlijke inslag.

==

In de zomer van 1964 gingen Annie, Dick en de twaalfjarige Flip voor de eerste keer vakantie vieren in hun nieuwe bezit in Zuid-Frankrijk. Een aannemer was inmiddels begonnen met de bouw van een huisje tussen de olijfbomen. Het werd een vereenvoudigde versie van de bungalow in Berkel, met dezelfde rechthoekige vormen en een open haard in het midden. Eli Asser, in de buurt op vakantie, werd enthousiast door Annie rondgeleid tussen de draden die aangaven waar de muren zouden komen: ‘Dit wordt de woonkamer, en dan zó, de deur naar het terras...’ Wim Sonneveld had het hele gezin tijdens de bouw logies in zijn Bergerie de Notre Dame aangeboden, maar bang als ze waren dat de musicalplannen zouden uitlekken, hadden ze dat onder het mom dat ze niet van logeren hielden afgeslagen. In plaats daarvan kampeerden ze in een geleende tent, wasten zich onder de enige kraan die het terrein rijk was, aten in het dorp en hadden een idyllische vakantie.

Zelfs Dick, van nature toch altijd wat brommerig, was opmerkelijk tevreden in deze dagen. Dit voorjaar was zijn laboratorium gedeeltelijk gefuseerd met Saybolt, een Amerikaans bedrijf dat vaste voet wilde krijgen in Europa. De Amerikanen hadden grootse plannen en spaarden geld noch energie om van Saybolt-Van Duijn bv een internationaal toonaangevend bedrijf te maken. Hijzelf hoefde eigenlijk alleen nog maar tevreden achterover te leunen en de klussen te doen die hij leuk vond. Daarbij had de komst van John, nu officieel Annies zaakwaarnemer, hem van een hoop zakelijke beslommeringen verlost en had het vooruitzicht op een eigen Frans landgoedje wonderen gedaan voor zijn humeur. ‘Hij is eraan gewend geraakt dat ik schrijf,’ zei Annie. ‘Ik ben blij dat ik niet met een artiest getrouwd ben. Zo vullen we elkaar prachtig aan. Hij zit met zijn neus in de olie en ik in de wolken. Dat is een mooie combinatie.’

‘Dick was heel coöperatief, ontzettend energiek, vrolijk, gezellig, altijd bezig,’ vertelt Gislebert Thierens, een student Nederlands die door John als duvelstoejager in dienst genomen was. ‘Ik vond het een heel leuk stel, Dick en Annie. Je merkte wel een soort rivaliteit tussen die twee. Ze waren beiden niet op hun mondje gevallen. Hij was altijd heel extravert in zijn meningen en dan kwam Annie: “Ja maar, Dick...” Vaak had ze dan hele verrassende gezichtspunten. Maar ze floreerden duidelijk samen.’

Nog altijd was Dick de veilige haven van waaruit Annie kon opereren. ‘Als ik dan ’s avonds na een vrolijke avond met mijn Amsterdamse vriendjes van het theater terugreed naar huis was ik toch altijd weer blij,’ zei ze later. ‘Blij dat ik lekker kon wegkruipen bij de open haard, dat ik wat leuks te vertellen had, dat ik weer veilig bij papa thuis was.’ Annie liet Dick alles lezen wat ze schreef. ‘Hij fungeerde als haar artistiek geweten,’ zegt Flip. Zelf zei ze: ‘voor één ding ben ik verschrikkelijk bang, dat m’n werk niet echt is. Mijn man heeft daar een goed gevoel voor. Hij zegt, nou wil je toch de literaire kant uit, meedoen... dat is toch niet helemaal wat je bent.’

==

Hij was zó kritisch en ook cynisch en sarcastisch. Hij praatte meteen alle flauwekul dood en plat. Daar ben ik hem heel dankbaar voor geweest. Ik had altijd een zekere neiging tot tearjerking, een beetje sentiment – daar kon hij niet tegen. Of een beetje literairderig doen – daar kon hij ook niet tegen. Hij was een hele integere man, wat betreft het proeven wat je geschreven hebt. ... Maar soms was het té eerlijk. Dan was het te afkammend, te schouderophalend, van ‘ach, wat stelt het helemaal voor’. Dat was vooral als ik kinderlijk deed. ... Mijn kinderverzen heeft hij nooit kunnen begrijpen. Daar had hij geen gevoel voor. Ook niet voor de verhalen. Zoiets las hij dan wel in manuscript, of als het klaar was, maar hij had er geen oordeel over. Die wereld kon hij niet erg goed inschatten. Maar wel de wereld van het theater – musical en toneelstukken en al die cabaretdingen – en proza – dat wel. ... Hij heeft van een heleboel van die musicals erg genoten. Daar was hij het heel erg mee eens. ... Dat heeft hij allemaal gelezen als het uit de machine kwam. ... Dan boog hij zich erover... en dan zie ik nog altijd die nuchtere blik van hem vooral. Hij had heel veel gevoel voor mijn ironie en voor mijn relativeren. En voor mijn toch ook een beetje schampere toon zo nu en dan. Dat kon hij heel goed hebben. Dat hij dat zo goed kon, daar ben ik altijd heel blij mee geweest.

==

‘Over alle dingen maakte Annie grappen en gein, behalve over één ding, en dat was Dick,’ zegt Jan Beutener, een net als Thierens uit de Sonneveld-entourage afkomstige jonge beeldend kunstenaar die door John aangetrokken was om de musical van een eigentijdse vormgeving en uitstraling te voorzien. ‘Hij was weleens bij de try-outs, maar toonde weinig diepgaande interesse. Dick was het beschermde gebied. Annie hield van die man, dat heb ik altijd gemerkt. Ze waren heel erg met z’n tweeën. Je voelde dat daar intimiteit tussen zat. Er was iets heel aandoenlijks tussen die twee, iets heel aardigs. Ze noemde heel vaak zijn naam in conversaties, alsof hij er toch bij was.’

==

In augustus 1964 ging Flip naar de eerste klas van de hbs in Rotterdam, waar zijn ouders hem ondanks het mulo-advies van zijn hoofdonderwijzer op hadden weten te krijgen. Annie werkte ondertussen hard door aan de musical. ‘Mijn excuses voor de lange stilte. Alle tijd gaat op aan man kind huis werk,’ schreef ze op 22 november aan haar neef Wim deVries. Enkele weken later werd het ruim zes uur lange script van Heerlijk duurt het langst aan financier Piet Meerburg gepresenteerd; kort daarop meldden de kranten triomfantelijk: ‘De terugkeer van Annie M.G. Schmidt’.

==

Ik zei steeds, tijdens de repetities, dit is de heerlijkste tijd van mijn leven. Wat mijn werk betreft dan. En dat blijf ik zeggen: ik heb nog nooit ergens zo heerlijk aan gewerkt. Met het hele team, de regisseurs, iedereen.

==

Vanaf januari 1965 draaide het productieapparaat op volle toeren. John de Crane huurde een kantoor aan de Amsterdamse Prinsengracht en liet zich iedere dag per auto met chauffeur van en naar zijn woonplaats Voorburg rijden. Thierens, die hem al jaren kende, moest hem nu opeens aanspreken als ‘Meneer De Crane’: ‘Zijn feodale genen speelden op.’ Acteur André van den Heuvel maakte de – toen nog als zeer gewaagd beschouwde – overstap van het gevestigde gesubsidieerde toneel naar een vrije productie en ook Leen Jongewaard zegde zijn medewerking toe. Ondertussen zette Annie zich met de aanwijzingen van de Canadese regisseur Gordon Marsh aan het inkorten en bijschaven van het script. Vaak zat ze om vier uur ’s ochtends al achter de schrijfmachine. Begin maart schreef ze aan Hennie Anke:

==

Er is krankzinnig veel werk aan en als ik er aan denk wat er allemaal mis kan gaan, krijg ik de zenuwen, maar het werk zelf is zo verrukkelijk en zo boeiend dat het me eigenlijk ook geen pest kan schelen of het een flop wordt of niet.

==

Terwijl Annie achter de dichte luxaflex in Berkel opging in het wondere universum van de musical, gingen er ook in de wereld buiten allerlei nieuwe deurtjes open. De babyboomgeneratie, in almaar stijgende welvaart opgegroeid in de verzorgingsstaat van Willem Drees, begon zachtjes maar onmiskenbaar te rammelen aan de eeuwenoude hegemonie van de volwassenencultuur. In Staphorst werden overspelige vrouwen nog op een mestkar rondgereden, maar in Amsterdam deelden de provo’s hun eerste plaagstootjes uit aan de gevestigde orde. Ik Jan Cremer veegde onbekommerd de vloer aan met de seksuele taboes van de burgerlijke samenleving, het satirische vara-programma Zo is het toevallig ook nog ’s een keer schokte het kijkerspubliek en Nieuw Links bestormde het regentenpluche.

En ondertussen bleek het werk dat Annie in de jaren vijftig bijna terloops geschreven had, op eigen kracht begonnen te zijn met een hernieuwde triomftocht door de Nederlandse kinderkamers.

==

En ik wil op de kanapee

met hele vuile schoenen

en ik wil aldoor gillen: Nee!

En ik wil met de melkboer mee

en dan het paardje zoenen.

En dat is alles wat ik wil

en als ze kwaad zijn, zeg ik: Bil!

==

De spottende recalcitrantie die Annie van haar moeder had meegekregen en zo terloops in haar werk had verwerkt, sloot wonderwel aan op de hippe tijdgeest die midden jaren zestig opkwam. De nozems waren ‘lekker stout’, de hippies wilden doen waar ze zin in hadden en Jan Cremer riep ‘bil!’.

==

Ongemerkt en onopzettelijk maar onmiskenbaar is in mijn werk een afwijzende houding tegen de burgerlijke maatschappij gegroeid. ... Ik heb, ongewild, het gezag belachelijk gemaakt, ik prik, ongewild, in alles wat zich opblaast.

==

‘Het werk van Annie Schmidt is een neerslag van de idealen van de jaren zestig: rechtvaardigheid, doorbreking van rangen en standen, het zachtjes belachelijk maken van opgeblazen autoriteiten en niet te vergeten: make love, not war,’ concludeerde Beatrijs Ritsema later. ‘Omdat veel van haar teksten geschreven waren lang voor er sprake was van de Revolutie van 1960, is zij het die het bedje heeft gemaakt waar Provo in kon ploffen.’

==

Het herbundelen van Annies werk door uitgever Dick Landwehr bleek een gouden greep te zijn geweest. Van Dikkertje Dap en een heleboel andere versjes waren inmiddels al 85000 exemplaren verkocht en van opvolger Vingertje Lik werden in nauwelijks anderhalf jaar al 30000 exemplaren gedrukt. In hetzelfde tijdsbestek waren er van de eerste van de vijf Jip en Janneke-boeken meer dan 50000 verkocht, en ook de Abeltjes, die jarenlang gestaag zo’n 5000 stuks per jaar verkochten, haalden nu met gemak oplages van rond de 20000. De grammofoon had de Nederlandse huishoudens veroverd en er was geen schoolkind meer of het zong ‘Dikkertje Dap’. Al in 1962 had Annie haar eerste gouden plaat gekregen voor een door De Leidse Sleuteltjes opgenomen elpee, en datzelfde jaar produceerde Paul Christiaan van Westering, muziekmedewerker van de Haagse Post, de eerste van vier nieuwe langspeelplaten met Annie M.G. Schmidt-liedjes.

Op 24 maart 1965 kreeg Annie de prestigieuze Staatsprijs voor Kinder- en Jeugdliteratuur voor haar hele œuvre vanwege haar vernieuwende verdiensten op dit gebied. In de jury zaten onder anderen oud-Parool-collega Han G. Hoekstra en haar voormalige huisgenote Annie Moerkercken van der Meulen, inmiddels directrice van het bureau Boek en Jeugd. Annies dankrede laat zich lezen als een ode aan de speelse rebellie die in de lucht hing: nooit had ze zó lekker in haar tijd gezeten.

==

In dit land – waar geen equivalent bestaat voor het woord imagination – komt het gevaar op artistiek terrein altijd van het geestloos-fatsoenlijke, van het opzettelijk-goedwillende, de totems en de taboes, de angst voor de waarheid en het uittrappen van vuur.

==

Maar de grootste overwinning die Annie dit jaar behaalde, was die op haar eigen onzekerheid. Na ettelijke keren zakken en honderden lessen bij haar met engelengeduld gezegende instructeur slaagde Annie voor haar rijexamen. Zoals ze later zei: ‘De twee keren in mijn leven dat ik echt trots ben geweest ... waren toen ik mijn kind kreeg en toen ik mijn rijbewijs haalde.’ Dick was al die jaren in zalige onwetendheid gebleven van haar aspiraties op dit gebied. ‘Pas toen ik mijn rijbewijs had, heb ik het hem verteld. “Ik moet je iets heel moois vertellen.” Hij zei: “Je bent weer zwanger.” “Nee, ik heb mijn rijbewijs!” “O, God,” zei ie.’

Vanaf begin augustus reed Annie met haar Fiatje elke ochtend voorzichtig naar Amsterdam, waar in een afgedankte school in de Jordaan de repetities voor de musical begonnen waren. Echt soepeltjes ging het nog niet met autorijden: één keer raakte ze zo de kluts kwijt dat ze een politiewagen achter zich aan kreeg. Maar toen de agent zich realiseerde wie ze was – ‘Wat heb ik nou in mijn fuik?’ riep hij. ‘Jip en Janneke!’ – stopte hij zijn bonnenboekje meteen weer weg.

Annie vond het heerlijk om bij de repetities te zijn en te zien hoe serieus de acteurs met hun rol bezig waren. Dat had ze bij de televisie wel anders meegemaakt: ‘... als ze die Hommelessen dan aan het opnemen waren, hadden ze het altijd over andere rollen, over dingen waar ze mee bezig waren. Altijd ging ’t over Hamlet of zo, nooit over mijn teksten. Daar kreeg ik een minderwaardigheidsgevoel van.’ Het plezier was echter niet geheel wederzijds en toen Annie iemand een keer hoorde zeggen: ‘Daar heb je háár weer, de koningin van Rodenrijs’, besloot ze zich voorlopig maar even op de achtergrond te houden en zich te concentreren op het geven van interviews ter promotie van haar geesteskind. Zelfs Henk van der Meyden, inmiddels een spin in het web van artistiek Nederland, werd zijn al te rake artikel van zes jaar eerder vergeven. ‘... ik ben echt een zakenvrouw, ik dacht, iedere publiciteit voor de musical is goed, dus ik moet gewoon.’

Tijdens de generale repetitie bleek Heerlijk duurt het langst nog steeds veel te lang en moesten hele scènes compleet met decor worden geschrapt. Zelfs de titelsong sneuvelde. Maar op vrijdagavond 2 oktober 1965 zong Leen Jongewaard dan toch in het met premièrepubliek volgepakte Amsterdamse Nieuwe De la Mar-theater:

==

... donkere dagen, pokken en plagen,

tegenspoed,

schoppen en slagen, moet je verdragen.

’t Komt weer goed, ...

Kom Kees, het is maar tijdelijk,

Zet al je zorgen opzij.

Kom Kees, het gaat allemaal weer voorbij, Kees.

Het is van voorlopige aard, Kees.

...

Het gaat allemaal weer voorbij

Kom Kees

==

‘Een parel,’ oordeelde De Telegraaf, ‘een briljante muzikale komedie,’ vond de Volkskrant, ‘de eerste, geslaagde musical van Nederlandse makelij,’ meende De Tijd/Maasbode. Voor Conny Stuart betekende de productie de doorbraak naar het grote publiek, voor John de Crane was het, zo zei hij later, de prettigste ervaring van zijn leven. In de weken daarop belde hij af en toe naar Loenen en vroeg Harry Bannink even op het Leidseplein te komen kijken. Die reed dan naar Amsterdam, alleen maar om zich te verlustigen in de aanblik van de vaak tientallen meters lange rijen voor de kassa’s: ‘Dat hele succes was echt een moment dat zich nooit meer heeft herhaald, een eenmalig geluksmoment. Al die latere successen gingen er nooit meer overheen.’

De enige die er niet van dichtbij van kon genieten, was de schrijfster, die daags na de première naar Frankrijk was vertrokken. Dit op aandrang van Dick: nu dreigde zijn Anna alweer met huid en haar door de publiciteitsmachine opgeslokt te worden – hij vond het wel weer mooi geweest. Maar Annie zelf dacht er zo helemaal niet over. ‘Ik wilde eigenlijk helemaal niet weg. Ik vond het zo cru, maar mijn man vond het nodig. Ik had eigenlijk helemaal geen zin daar ergens in een stille boomgaard te zitten, ik wilde bij de musical blijven.’

Meestal wilde Annie niets meer weten van eenmaal voltooid werk – ‘Ik ben net ’n slechte moeder: als het kind eenmaal ter wereld is, verstoot ik het’ – maar ditmaal kon ze er geen genoeg van krijgen. Toen ze begin november weer in Nederland was, ging ze iedere week wel een keertje kijken. ‘Ik had nu eindelijk het gevoel iets te schrijven dat ikzelf ook leuk vond!’ verzuchtte ze tegen Van der Meyden. Bannink, die dankzij de binnenstromende royalty’s van de musical inmiddels zijn ontslag bij Sonneveld had kunnen nemen, vertelde:

==

Vóór we ... naar huis gingen, liepen we altijd nog even langs het theater om naar het aanplakbiljet te kijken. Levensgroot Heerlijk duurt het langst, met een kip en een haan erop, waar John – heel Broadway-achtig – van die flitslichtjes omheen had laten maken. Dan zei ik: zullen we nog even naar de kip gaan kijken? En dan stonden Annie en ik daar ’s nachts in de Marnixstraat gelukzalig naar dat affiche te staren, met het gevoel dat we de wereld in onze zak hadden.

==

Al snel begon Annie aan haar volgende project, dat bedoeld was als tussendoortje. Een jaar eerder al was Henk Barnard, kinderboekenschrijver en regisseur van onder andere de populaire serie Pipo de Clown, bij John de Crane gekomen met de vraag of Annie een kinderserie voor de vara wilde maken. En Annie had toegestemd: met Barnard had ze het altijd goed kunnen vinden, en voor een herhaling van de Hommeles-gekte was ze niet bang: dit zou immers maar een simpel kinderserietje worden, acht afleveringen van elk dertig minuten lang, bedoeld voor de jeugd tussen de tien en de twaalf. ‘Het benauwt me als ik een serie voor grote mensen moet schrijven,’ zei ze. ‘Nee, liever voor kinderen. Hoofdzakelijk omdat je daar geen kritieken op krijgt. Kinderen kijken ernaar en verder geen hond. Geen vrienden van me die denken: Nou ja, zèg...’

Begin 1966 begon ze met schrijven.

==

Het idee was een moeder die bedisselt; dan denk je niet aan een pensionhoudster, een verpleegster kan dat zo fijn. Ik ben bij het schrijven van de acteurs uitgegaan. Zuster Clivia was van het begin af aan Hetty Blok, ik wist dat zij mee zou spelen. Je denkt: die en die acteurs, daar zitten die mogelijkheden in, ze kunnen veel, het zou jammer zijn als dat er niet uit kwam. Dat zijn de praktische dingen die meespelen. Dan ga je denken: in wat voor verhaal zou dat allemaal mogelijk zijn?

==

Op zaterdagmiddag 3 september 1966 ging om vijf uur de eerste aflevering vanuit het door Wim Bijmoer ingerichte ‘rusthuis vol herrie’ de lucht in. Hetty Blok was zuster Klivia, Leen Jongewaard speelde Gerrit de Inbreker en al snel ook de razend populaire Opa, Piet Hendriks was de Ingenieur en Dick Swidde had de rol van de al even legendarisch geworden Boze Buurman Boordevol.

==

Laten we allemaal doen wat we willen

zonder te schreeuwen en zonder te gillen.

Doe wat je ’t liefste doet.

Ja zuster, nee zuster.

Dan is het altijd goed.

Ja zuster, nee zuster,

Ja zuster, nee zuster.

==

Het werd een overweldigend succes. Binnen de kortste keren kon half Nederland de liedjes meefluiten en bleven alle generaties thuis voor Ja Zuster, Nee Zuster. Gemiddeld keken per maandelijkse aflevering zo’n tweeënhalf miljoen mensen, en dat terwijl er in heel Nederland nog geen drie miljoen televisietoestellen stonden. Zelfs in een tijd dat er nog geen andere netten uitzonden – ‘Nederland 2’ bestond nog maar een paar jaar en zond alleen in de avonduren uit – was dit extreem veel.

Net zoals de opstandigheid in Annies kinderwerk altijd binnen veilige perken was gebleven – het wemelde er van humeurige meisjes die voor straf in een egel of een big veranderd werden en Wimwamreuzen die stoute kinderen kwamen halen – was ook de aanstekelijke rebellie van Ja Zuster, Nee Zuster ingebed in een kader dat niet geruststellender en burgerlijker had kunnen zijn. ‘Eindelijk eens een programma ... waarin geen enkele bevolkingsgroep wordt beledigd, en waardoor niemand zich gekwetst hoeft te voelen,’ zoals Het Vrije Volk schreef.

==

In een rijtuigie,

in een rijtuigie

rije we naar Vinkeveen

op een dag in maart, zo kallem en bedaard,

en maar schommele en maar kijke naar de

kont van het paard,

in een rijtuigie

in een rijtuigie

helemaal naar Vinkeveen.

==

Maar publiekelijk glorieerde Annie in haar rol van provo avant la lettre. Toen Mies Bouwman haar in april 1967 in het praatprogramma Mies-en-scène vroeg wat zij op een spandoek zou willen zetten, antwoordde ze uitdagend: ‘Lachen mag van God!’. ‘Als vaker in haar carrière gaf Schmidt de indruk van “lekker stout” zijn, terwijl haar werk in feite volmaakt beantwoordde aan een lieftallig burgerlijke hang naar aardig en gezellig,’ schreef Joyce Roodnat later. ‘In de tweede helft van de jaren zestig, toen de maatschappij drastischer veranderde dan menigeen aankon, was dat heerlijk.’

De alledaagse werkelijkheid in Nederland was ondertussen inderdaad verre van ‘kallem en bedaard’. De rookbom die op 10 maart 1966 het huwelijk van kroonprinses Beatrix en Claus von Amsberg verstoorde, markeerde de omslag van ‘lekker stout’ naar ‘boos stout’. Ook aan de in 1966 en 1967 bijna dagelijkse demonstraties tegen de Amerikaanse interventie in de Vietnamoorlog was weinig ludieks: de rebellie tegen de gezagdragers bleek meer geweest dan een Pietje Bell-achtige opstandigheid die vanzelf wel weer over zou waaien. De Nederlandse samenleving, zo lang verdeeld in veilige zuilen, polariseerde in hoog tempo tussen rechts – de behoudende krachten – en links – de vernieuwers aan de andere kant.

Ook in het huis aan de Rodenrijsedijk was politiek een hot issue. ‘Mijn ouders hadden het altijd over: Waar staan we nou? Wat deugt?’ vertelt Flip. ‘Voor hen woog dat heel zwaar, omdat ze de oorlog hadden meegemaakt.’ De Tweede Wereldoorlog was al meer dan twintig jaar afgelopen, maar Annies schaamte en ontzetting erover waren onverminderd: ‘Voor mij is de grote schok en scheur in mijn leven de Tweede Wereldoorlog geweest, en de vernietiging van de Joden.’

Binnen de intellectuele elite voltrok zich een scheiding der geesten. Het Parool bleef trouw aan zijn oude standpunten: vóór de monarchie, vóór Amerika, tegen de Sovjet-Unie. Van de provo’s was de krant al weinig geporteerd geweest en de Vietnam-demonstraties beschouwde ze als het werk van ‘communistische onruststokers’. Ook van het opkomend feminisme moest Herman Sandberg, die Koets in 1961 als hoofdredacteur was opgevolgd en de in zijn ogen wel erg gezellig geworden krant wilde opstrakken tot wat hijzelf noemde een ‘progressief-nuchtere’ nieuwskrant, weinig hebben. Wim Hora Adema moest van haar Vrouwenpagina maar weer een gezellig dameshoekje maken, met gymnastiekoefeningen en recepten. ‘Hij zei tegen mij dat de vrouwenemancipatie toch was voltooid,’ vertelde ze later.

Ondertussen waren Annie en de van huis uit liberale Dick zich gaandeweg de jaren vijftig steeds meer verwant gaan voelen met het pacifisme van de Derde Weg en de in 1957 als reactie op de internationale wapenwedloop opgerichte Pacifistisch-Socialistische Partij (psp). Nu schoven ze steeds verder op naar links. ‘Wij waren ook geschokt door het binnenhalen van Claus de mof en vinden dat het zo zoetjes aan tijd wordt dat de familie Oranje haar biezen pakt,’ schreef Dick aan Hennie Anke. Annies handtekening tegen het koninklijke huwelijk leverde haar woedende reacties op: één lezer stuurde bij wijze van protest zelfs zijn hele – stukgelezen, dat wel – Annie M.G. Schmidt-bibliotheekje naar Berkel. De kwestie-Vietnam deed hun laatste loyaliteit aan de bevrijders van weleer wegsmelten en Annie en Dick begonnen zich zelfs te interesseren voor de ooit zo verfoeide Sovjet-Unie. Het duurde niet lang of ze werden met enige regelmaat gefêteerd op de sovjetambassade. Ze wisselden nieuwjaarskaarten uit met de ambassadeur en ontvingen Russische schrijvers bij hen thuis. ‘Onze Annie had in deze tijd zeker sympathie voor het communisme,’ zegt Huik Gomperts, een van de leden van de Parool-vrouwenclub. ‘Dick en zij waren wat men toen fellow-travellers noemde.’

==

In de herfst van 1967 ging de tweede serie van Ja Zuster, Nee Zuster de lucht in. Ook nu weer verdrongen bekende artiesten als Ko van Dijk en Wim Sonneveld zich om een gastrol te mogen spelen, iets wat voor de vara weer reden was om de hand stevig op de knip te houden. ‘Ik zou je willen adviseren om Annie er van te weerhouden het met de kwaliteit van de bijbezetting al te hoog in haar bol te laten krijgen,’ schreef het hoofd Drama van de vara regisseur Barnard in een memo. Pesterig toonden de makers kort daarop midden in een episode de tekst ‘wegens geldgebrek niet gefilmd’.

De lengte per aflevering was nu opgerekt naar veertig minuten, maar tegen het voornemen om het tijdstip van uitzending naar de avonduren te verzetten – zoals vertegenwoordigers van de Nederlandse middenstand hadden gevraagd – had Annie zich met hand en tand verzet. ‘Over mijn lijk,’ zei ze, dan zou het immers helemaal geen kinderprogramma meer zijn. Maar bewust of onbewust ging ze toch steeds meer voor de massaal meekijkende volwassenen schrijven. Gniffelend keken die naar Ko van Dijk in zijn rol van hitsige parapluverkoper:

==

‘Ik kan niet met de Knödel omspringen,’ sprak hij spijtig. ‘Mijn vrouw kon ermee omspringen. Die deed ’m d’r in en d’r uit, de hele dag door, dat het een lieve lust was. En ze werd niet moe... Tja, helaas...’

==

Ook de liedjes kregen steeds vaker een dubbele bodem.

==

Ik geef een stekkie een stekkie een stekkie

En als ik ’s avonds op visite ga,

dan breng ik overal geluk

ik geef een stekkie van de fuch

ik geef een stekkie van de fuchsia.

==

De eerbewijzen voor Annie stapelden zich op: een Gouden Harp, nog een Gouden Plaat, kinderpostzegels die aan haar werk gewijd waren – ‘Is ze niet geweldig?’ schreef Van der Meyden. Vanuit New York, waar Annie en Dick in november heen waren gegaan om voor het hippe maandblad Avenue het musicalaanbod te bestuderen, liet de schrijfster weten: ‘“Ja, ik wil!” Ik wil alle musicals zien en er nog zeventien schrijven!’ Henk Barnard zei later: ‘Al met al was het een periode dat ze niet kapot te krijgen was. Ze kon alles aan.’

De voorstellingen van Heerlijk waren inmiddels gestopt, niet bij gebrek aan publiek, maar omdat de spelers er na maar liefst 543 voorstellingen geen zin meer in hadden. Maar, zo maakte John de Crane op een persconferentie bekend, de volgende twee producties van Annies hand kwamen er alweer aan. De eerste zou een revue worden rond Conny Stuart, geschreven door een indrukwekkend contingent jonge schrijvers – Guus Vleugel, Lennaert Nijgh, Friso Wiegersma, Boudewijn de Groot – onder redactie van Annie. De tweede werd een toneelstuk, geregisseerd door Berend Boudewijn en met Mary Dresselhuys en haar ex-man Joan Remmelts in de hoofdrollen. Hiermee had Annie eindelijk haar zoete wraak op de officiële toneelwereld, die haar meer dan twintig jaar stelselmatig had genegeerd.

==

Op zichzelf een belachelijke situatie dat er iemand uit de vrije sector op het idee moet komen: er zijn zo weinig blijspelen in Nederland, Annie Schmidt moet er maar eens één schrijven. Dat is een zonderlinge affaire dat zoiets nou buiten het gesubsidieerde toneel moet gebeuren.

==

‘Dit lijkt haar jaar,’ schreef Michel van der Plas in het kerstnummer van Elsevier, waar ze, gefotografeerd door de fameuze societyfotograaf Paul Huf, fullcolour op de cover prijkte. ‘Alles is haar gelukt. Haar grote talenten stonden er borg voor dat ze altijd minstens een acht haalde, maar ook veel negens, veel tienen.’

Enkele dagen later brak het nieuwe jaar aan. Het heette: 1968.