5
de onderduikster
1932-1936
Misschien was ik nog het normaalste toen ik als bibliotheek-assistente boeken uitleende aan de toonbank. Ik was jong en plichtsgetrouw, deed wat ik moest doen en gedroeg mij zeer normaal.
annie m.g. schmidt, ‘het is een gek vak schrijven’, 1957
Eigenlijk lag de oplossing voor de impasse waarin Annie na thuiskomst uit Hannover terechtgekomen was voor de hand, maar weer was er een buitenstaander nodig om op het idee te komen, en weer heette die Piet Callenfels. Zus hield toch zoveel van boeken? Welnu, in zijn uitgebreide kennissenkring bevond zich ook de directrice van de Middelburgse bibliotheek. Zou hij haar eens vragen of Zus er als volontair kon komen werken? Getuige haar memoires voelde Annie er aanvankelijk weinig voor, maar ‘een maand later begon ik aan de cursus, reisde op en neer naar Middelburg, werkte in de bibliotheek en merkte tot mijn verbazing dat ik het heerlijk vond. Er kwam een patroon in de oersoep.’
‘Zij werkte 1 jaar als leerling bij mij en ik vond haar toen zeer ijverig en prettig in de omgang,’ schreef directrice De Meester toen haar negen jaar later, in het kader van een sollicitatieprocedure, om inlichtingen verzocht werd. Haar Vlissingse collega Heyse, bij wie Annie in de lente van 1933 zes weken stage liep, kon ‘Zus Schmidt’ eveneens van harte aanbevelen: ‘een pienter, aardig meisje met een eigen kijk ... Daarbij heeft zij zin voor humor.’ Zelf schreef de sollicitante in 1941: ‘Mijn praktijkjaar aan de Middelburgse leeszaal behoort tot mijn prettigste herinneringen, vooral omdat de Zeeuwse aard mij zo vertrouwd is en alles wat Zeeland betreft, mij bijzonder veel zegt.’
Doorslaggevender dan deze plotselinge affiniteit met de Zeeuwse volksaard waren ongetwijfeld de talloze boeken die Annie in de leeszaal omringden – evenzovele garanties dat het naar afleiding en ontsnapping hunkerende kind van vroeger nooit meer hongerig zou hoeven zijn. ‘Ik dacht: hier voel ik me thuis en ik hoef nooit meer wat anders.’ Daarbij had ze flair voor het bibliotheekvak: ‘... van die hongertochten in vaders boekenkast heb ik toch één ding geleerd: Het snuffelen en het snel schiften in woestenijen van drukwerk.’ Later schreef ze: ‘Ik had leren grazen, leren zoeken, moeizaam en persistent en daardoor het avontuur ontmoet dat altijd iedere speurder staat op te wachten.’
==
U vraagt mij wat de o.l.b. [openbare leeszaal] voor mij betekend heeft? Wel, wat betekent voor iemand zijn tehuis? Ik kan u bijvoorbeeld zeggen dat ik vader haatte maar moeder liefhad. Ik haast me erbij te vermelden dat ik met ‘vader’ niet een persoon bedoel. Met ‘vader’ bedoel ik hier de strenge orde van de apparatuur, de catalogi, de titelbeschrijving, het eindeloos gemier met puntkomma’s, ... met moeder bedoel ik de ziel en de zin, namelijk de relatie tussen boeken en mensen, het liefdevol bij elkaar brengen van die twee, het aan elkaar schakelen van bepaalde boeken en bepaalde mensen.
==
En dan was er nog een laatste voordeel – al zal dat met name Truida aangesproken hebben: het bibliotheekwezen was toentertijd nog een bijna exclusieve vrouwenwereld, ‘net een klooster’, zoals Annie later zei. Dat verkleinde de kans op ontsporingen zoals die in het Haagse studentenpension waren voorgevallen natuurlijk aanzienlijk, zeker nu ze weer veilig onder moeders vleugels op de pastorie woonde.
Aan het begin van de zomer van 1933 deed Annie toelatingsexamen voor de opleiding voor bibliotheekassistente in Den Haag. Ze werd toegelaten en kreeg een stageplaats toegewezen in de leeszaal van Schiedam, een overwegend katholiek industriestadje aan de Nieuwe Waterweg dat beroemd was om zijn jeneverdistilleerderijen en berucht vanwege het bijbehorende drankmisbruik. In juli trokken moeder en dochter er samen op uit om een geschikt kosthuis te vinden. Mogelijkheden waren er genoeg: de nu al ruim drie jaar durende internationale economische crisis deed zich ook in Nederland steeds meer gelden en er waren veel families waar een centje extra meer dan welkom was. Uiteindelijk viel de keus op de familie Van der Burg, die woonachtig was in een statig huis aan de Lange Haven, pal naast haar fabriek in schildersbenodigdheden en slechts drie huizen verwijderd van de leeszaal waar Annie zou gaan werken. Ze kreeg de beschikking over de grote voorkamer en het zijkamertje op de eerste verdieping, met uitzicht op het water. ‘Mijn kamer is zo snoezig schattig gewoon,’ schreef Annie begin september verrukt aan haar moeder. ‘Meneer’ en ‘Mevrouw’ waren, zo meldde ze, respectievelijk ‘allerliefst’ en ‘een reuze snoes’, en alles was ‘verschrikkelijk gezellig vooral aan tafel is het zo genoegelijk zo’n grote familie’.
Annie was inderdaad in een nogal bijzonder huishouden terechtgekomen. Vader Cor van der Burg was overtuigd pacifist en antimonarchist. Het had heel wat voeten in de aarde gehad voordat hij, een arbeidersjongen die zich middels zijn fabriek had opgewerkt, had mogen trouwen met Mien Bliek, die afkomstig was uit de gegoede bourgeoisie. Ze hadden vier kinderen gekregen, van wie de oudste al getrouwde dochter dezelfde roepnaam had als Annie, zodat deze om verwarring te voorkomen haar oorspronkelijke plan om nu eindelijk eens van het wat kinderlijk klinkende ‘Zus’ af te komen maar liet varen. Ach, zo troostte ze zichzelf, ‘ik vind het [Zus] voor mezelf veel prettiger klinken’. De middelste dochter, ‘een beeldje’, heette Jet en werkte als journaliste voor de Nieuwe Rotterdamsche Courant. ‘Ze is reuze-bij en praat overal over mee.’ Ze was getrouwd met Piet van Traa. ‘Hij geeft les in economie en zij helpt hem met dictaten typen en ze klitten altijd aan elkaar. Leuk is dat hè zo’n gelukkig huwelijk.’
De twee jongste kinderen woonden nog thuis. Mia was van Annies leeftijd en had de politieke strijdvaardigheid van haar vader geërfd. Ze was al jong actief geworden in de internationale vredesbeweging en studeerde nu Indisch recht in Leiden. ‘Jij zult ze vast ook heel aardig vinden,’ schreef Annie, ‘zo helemaal niet aanstellerig eerder een beetje ruw en jongensachtig.’ Mia’s hond Ponto kon allerhande kunstjes en was ‘een engel’. Zoon Ton, die in zijn groentijd zat was ‘net zo’n jazzfanaat als ik en samen draaien we dikwijls een heel repertoire af. ... Hij kan niet tegen plagen en zal me dus wel een draak vinden.’ In oktober werd dit toch al levendige huishouden aangevuld met een nichtje wier vader fortuin had gemaakt in Bolivia, Pasqualle ‘Pops’ Bliek, die Spaans studeerde.
Met name op de zondagen was het een drukte van belang aan de Lange Haven. Alle dochters met hun aanhang waren steevast van de partij, evenals Miens ongetrouwde zuster, Ali Bliek. Tante Ali was directrice van het ziekenhuis in Schiedam, sprak vloeiend Russisch en Italiaans en was overtuigd communiste en fervent tegenstandster van Adolf Hitler. Ook bevriende intellectuelen schoven regelmatig aan tafel bij de Van der Burgs. Later zou de bekende hoogleraar H.E.M. Scheltema, die gedichten publiceerde onder het pseudoniem Pareau, het huishouden als volgt beschrijven:
==
Het gastvrij huis, hoe lang het heugt!
De oude woning aan de Lange Haven,
gastvrij voor ouderen, voor de jeugd,
een rijke bron van gulle levensgaven,
==
Elk was er welkom, mits geen militair
costuum den gast het vreedzaam lijf ontsierde,
en mits niet zijn bekrompen school-frik-air
het jeugdig kroost het pril bestaan verzuurde.
==
Verrukt schreef Annie na zo’n zondagavond aan haar moeder: ‘Het was alleraardigst zoveel mensen en allemaal zo beschaafd en ontwikkeld dat is zo prettig. ... Hierbij de kiek van de familie om de tafel. Vind je ’t niet precies een spiritistische séance?’
Aan de Lange Haven vond Annie alles wat ze in haar jeugd gemist had: ouders die zichtbaar dol op elkaar waren, plagende maar goedgezinde leeftijdgenoten, avonden vol leven en discussies over politiek, literatuur en kunst, vrolijkheid en warmte. De familie Van der Burg nam de jonge Zeeuwse met grote hartelijkheid in haar midden op. ‘Soms ga ik wel eens boven zitten omdat ik ’t onbescheiden vind altijd met mijn neus erbij te zitten maar doorgaans halen ze me dan wel weer met een of andere smoes beneden.’
In haar nieuwe werkkring had Annie het al evenzeer naar haar zin. Haar directrice was ‘klein en vreselijk dik net zo iets als jij moeder maar ze trekt er zich niets van aan en draagt korte lichtblauwe jurken. Ze is heel aardig en erg spottend.’ Behalve twaalf assistentes – onder wie maar liefst vier Annies – liepen er drie poezen in de leeszaal rond. ‘... een echtpaar en een oude wijze. ’t Is wel leuk, alleen val je ieder ogenblik over de kattenbakken die kwistig over de hele leeszaal staan verspreid.’ Eens per week ging Annie naar de assistentencursus in Den Haag, die werd gegeven door de heer Greve, indertijd dé autoriteit op bibliotheekgebied.
==
Hij was verontwaardigd toen ik vertelde dat we in Middelburg als de mensen over tijd zijn met hun boeken, de overtreders ‘boete’ geven. Wij noemen dat geen boete, zei hij, wij noemen het leesgeld. Boete dat klinkt net of de mensen ’k weet niet wat gezondigd hebben. Toen vroeg ik hoeveel ‘leesgeld’ dat dan was. Een dubbeltje, zei hij. Toen zei ik: Ik betaal toch liever vijf cent boete dan een dubbeltje leesgeld en toen moest hij erg lachen.
==
Annie genoot met volle teugen van haar nieuwe leven: wandelen en fietsen met Ponto, autoritjes met Ton, zwemmen met de meisjes, leren bridgen van de hele familie, voor het eerst van haar leven poffertjes eten en met ‘mijn nieuwe Pa en Ma’, zoals ze de Van der Burgs aanduidde, naar de film. In het voorprogramma van Morocco met Marlene Dietrich zag ze het proces tegen Marinus van der Lubbe, die er door het nazi-regime van beschuldigd werd het gebouw van de Duitse Rijksdag in brand te hebben gestoken: ‘erg interessant en verder de inscheping van 300 Franse gevangenen naar Cayenne. De stakkerds en er waren zulke schattige boevengezichten bij. Dat was vreselijk griezelig, te weten dat die lui voor hun leven naar de hel werden gestuurd.’ En dan was er natuurlijk de jazz, die dit jaar Nederland definitief veroverde:
==
Gisteravond ben ik met Ton en Pops naar een concert van Louis Armstrong geweest. Dat kon ik niet voorbij laten gaan. ’t Was mieters. De groote Doelenzaal was stampvol. 1300 mensen. En allemaal jongelui. Letterlijk allemaal jongens en meisjes van om en bij de twintig. ... ’t Was zo geweldig fijn. En een enthousiasme. Ze braken de boel haast af! ’t Is dan ook de beste band ter wereld op Duke Ellington na.
==
Maar het meeste plezier beleefde Annie misschien nog wel aan haar allereerste echte sinterklaasviering. Voor vader Van der Burg beplakte ze bij wijze van surprise een oud boek uit de bibliotheek vol witte papieren rondjes, want ‘als een boek vreselijk schunnig is, krijgen ze twee van die “ballen” en meneer vroeg dikwijls aan me uit de grap: hé Zus breng eens een gezellig boek met twee ballen voor me mee’. Voor tante Ali tekende ze een portret van Hitler ‘omdat ze altijd zo op hem zit te schelden’, en voor iedereen maakte ze gedichten, waar ze, zo meldde ze haar moeder daags na de viering, ‘reuze succes’ mee had.
Net als in ‘De muizenbruiloft’, dat ze als vijftienjarige schreef, klinkt in deze onpretentieuze versjes haar eigen stem al veel meer door dan in haar serieuzere pogingen tot dichterschap tot dan toe:
==
’k Was door de schoone naam Pasqualle
Zoo diep ontroerd, zo fel ontdaan
Dat ’k huilde op de straat, en alle
menschen van schrik bleven staan
==
En ik beken nu maar mijn zonde
waarover ik me nu nog schaam
mijn eerste liefde, een schoone blonde
die droeg den zelfden naam
==
Ik was toen echter nog geen bisschop
Maar stierenvechter van mijn vak
Ze dronk mijn wijn en at mijn visch op
maar aan mijn liefde had ze lak
==
Ik liet me alles welgevallen
Ze liet me smaad’lijk in de steek
Daarom maakt nu de naam Pasqualle
mij ’t arme oude hart zo week
==
En prikt ge U aan mijn cadeautje
m’n lieve kind dan denk er aan
Neem nooit de mannen zo in ’t ootje
Als eens een vrouw mij heeft gedaan!
==
Die nacht gingen ze pas om half drie naar bed. Ponto, die de cadeautjes had moeten apporteren, was al uren eerder uitgeput tussen het pakpapier in slaap gevallen. ‘Ik weet dat jij een akelige nuchterling bent en niet van Sint Nicolaas onzin houdt anders had ik je zo graag ook wat leuks gestuurd,’ schreef Annie de volgende dag aan haar moeder. ‘Ja, ik kan me precies indenken hoe jullie Sint Nicolaasavond verlopen is. Ik had zo met je te doen. Enfin er zijn ook maar weinig mensen die ’t zo gezellig gehad hebben als wij.’
==
Terwijl Annie de tijd van haar leven had in Schiedam, zat de drieënzestigjarige moederkat in de koude pastorie, met haar dove man en haar nog dovere dienstbode, wachtend op de post. Plichtsgetrouw pende Annie twee tot drie keer per week ettelijke kantjes aan haar vol, steevast beginnend met ‘Allerliefste Moeder’, eindigend met ‘duizenden kussen’ en doorspekt met allerlei betuigingen van affectie. Truida’s brieven zijn niet bewaard gebleven, maar de antwoorden doen wel ongeveer vermoeden wat de inhoud daarvan was. Talloos zijn de verwijzingen naar de geïsoleerde positie van de domineesvrouw: ‘Wat bleef je eenzaam achter hè? ’t Is toch wel erg om zo alleen te zijn in zo’n gat.’ Ook de verstandhouding met ‘de Teuzen en de Toozen’, zoals moeder en dochter de andere notabelenvrouwen ietwat spottend aanduidden, was er in de loop der jaren kennelijk niet warmer op geworden. ‘’t Beste is maar dan mee te kwebbelen of je zelf ook zo bent en ze achter hun rug uit te lachen,’ adviseerde Annie.
Vaak lijken Annies brieven eerder gericht aan een nogal veeleisende geliefde die aan de lopende band gerustgesteld, bevestigd en getroost dient te worden dan aan een moeder. Zoals deze, geschreven naar aanleiding van het feit dat Trui haar vinger had gebrand:
==
Liefste Schat, vind jouw verschrikkelijke briefje. God stakker wat vreselijk. Wat zul je een pijn hebben. Mijn eerste impuls was direct naar huis te komen maar ’t is maar voor één dag. En dat je nog hebt geschreven. Doe dat nu maar niet zolang laat Pa maar even een lettertje schrijven hoe het er mee gaat. O en branden is zo afschuwelijk ik heb zo’n medelijden met je. Maar wat is het goed afgelopen. Liefste je had helemaal verbrand kunnen zijn. Zul je nu verder voorzichtig zijn? Doet het nog veel pijn??
==
De meisjes Van der Burg plaagden Annie weleens met haar in hun ogen wel heel hechte band met Truida: ‘Gunst Zus, nu heeft je Moeder al in twee dagen niet geschreven, nu is er beslist iets gebeurd!’ En hoe innig ze ook met haar moeder meeleefde, Annie kon haar plezier in haar nieuwe leven niet verhullen: ‘’t is hier altijd even gezellig en vrolijk in huis, altijd hebben we plezier.’ Truida’s jaloezie sijpelde klaarblijkelijk door de brieven heen. ‘Nu moeder je mag nooit zeggen dat je schrijven geklets is, ik vind het altijd heerlijk en ik zou me hopeloos ver van je vandaan voelen als je korte zakelijke brieven schreef,’ protesteerde haar dochter. ‘Je mag niet zeggen dat ik je brieven niet lees hoor dat is waarachtig niet waar, ik lees ze altijd minstens tweemaal en anders zou ik er toch niet zo naar verlangen.’ En: ‘Ja, ik vind jouw kooksel ook lekkerder dan hier. Alleen heeft mevrouw vaak lekkere dingen toe en lekkere dingen aan de koffietafel.’ Of: ‘Mevrouw had vandaag tulband gebakken maar ik vind jouw krentebrood veel lekkerder en je bruin brood ook.’
==
Mijn moeder was nogal bezitterig, op een hele subtiele manier, zo van: vooral-vrijlaten-ga-je gang-maar-kind, doe-maar – maar ik ben zo zielig als je weg bent, denk erom dat je moeder dan zo alleen is en zo zielig en zo eenzaam en je nodig heeft en zoveel van je houdt en altijd aan je denkt. Dat geeft èn een enorm schuldgevoel èn een enorme band. ... Ik heb ook laatst brieven gevonden uit die tijd van mezelf aan m’n moeder en die heb ik zitten lezen en ik dacht: ben ik dat nou? Wat een mal mens, die ken ik niet meer. Zover staat ’t nu van me af. Vandaar dat ik er ook zo weinig over wil of kan praten. ... Een oninteressant mens, een zeurpiet, denk ik, ik weet ’t niet. Ach, dat mens was er wel, maar ze was in zekere zin toch een, eh, onderduikster.
==
Openhartig als ze leek, ontweek Annie alles wat Truida bezorgd of overstuur kon maken. Over de misstappen in het recente verleden werd met geen woord gerept – of het moesten de keer op keer herhaalde geruststellingen zijn: ‘Ach wel nee, wat moet ik in godsnaam daar flirten ... . Wees maar niet bang hoor ik weet heus wel wat ik doe. En ik ben zo degelijk dat ik er zelf misselijk van word.’ En: ‘Verder ben ik nog niet uitgeweest. Ben dus heel zoet, vind je niet.’
==
Ik weet eigenlijk niet waarom ik je niet verteld heb dat we afgesproken hadden naar de Bios te gaan. ... bovendien had ik min of meer onbewust ’t idee dat je ’t niet goed zou vinden en de indruk zou krijgen dat ik heel veel uitga. Nee hoor wees nou maar niet boos. Wees blij en dankbaar dat ik tegenwoordig zo zoet ben en dat alles goed gaat.
==
Maar zo zoet was Annie nu ook weer niet. Op een avond kwam Mia wat eerder thuis dan aangekondigd en stuitte in de halfdonkere hal op haar vader en de kostgangster, gewikkeld in een innige omhelzing. ‘We hebben het er nooit over gehad,’ zegt Mia. ‘Ik vond het vooral voor mijn vader heel vervelend. We wisten allemaal wel dat Zus nogal manziek was. Ze had altijd van die sterke verhalen over vriendjes, en wilde met iedereen vrijen, ook met onze mannen. Maar we vonden het eerder een beetje sneu dan een bedreiging voor ons gezin.’
==
Zo heet als de zomer van 1933 geweest was, zo koud was de winter die erop volgde. Al in november waren de temperaturen tot ver onder het vriespunt gezakt en op 16 december ging de vroegst gehouden Elfstedentocht ooit van start. ‘Mijn kamer is een noordelijke ijszee, ook al brandt het kacheltje uren,’ schreef Annie. ‘De haven is stijf bevroren, ’t is zo’n triestig gezicht als je naar buiten kijkt en alles zo koud en verlaten alleen zwermen schreeuwende meeuwen.’
In het buurland werd het jaar 1934 ingeluid met een verdere nazificatie van het openbare leven. ‘Geef me vier jaar de tijd,’ had Hitler in februari 1933 aan het Duitse volk gevraagd, en nu werden de contouren van zijn totalitaire staat langzaam zichtbaar, zowel in kleine dingen – ieder pasgetrouwd paartje ontving een exemplaar van Hitlers Mein Kampf – als in grote: de deelstaten van de federale republiek werden opgeheven en de centrale regering in Berlijn trok alle macht naar zich toe. ‘Weet je ’t verschil tussen Stalin en Hitler?’ grapten ze in huize Van der Burg. ‘Stalin was een proletariër, Hitler is een proleet en een Ariër.’
Anti-joodse maatregelen en incidenten waren aan de orde van de dag en Nederland werd overspoeld door vluchtelingen. ‘Gisteren kwam hier een Duitse uitgeweken Jood, een keurige vent die directeur van een levensverzekeringsmij was geweest, potloden aan de deur verkopen!’ Erg welkom waren de Duitse joden bij de Nederlandse regering echter niet, ook al omdat de economische crisis in Nederland onverminderd voortziekte. En de nsb kreeg een steeds grotere aanhang, vooral onder boeren en middenstanders.
==
Vanavond spreekt Mussert hier in de concertzaal. Je kunt hem hier horen schreeuwen toen ik straks van de leeszaal kwam hield een agent me staande en mocht ik niet door. Pas toen ik uitlegde dat ik van mijn werk kwam en rustig naar de Lange Haven 11 moest mocht ik passeren. Dit stuk van de haven is n.l. afgezet uit angst voor relletjes met communisten. Straks komt er nog een verdwaalde kogel door mijn raam heen.
==
Op de vrijdagavonden had Annie dienst in het leeszaalfiliaal in De Gorze, waar als in zoveel volkswijken in de industriesteden huurstakingen en uitzettingen aan de orde van de dag waren en de communisten een grote aanhang hadden. ‘Hier in Schiedam is ook erg veel armoede, heel veel werkeloosheid en vooral in de Gorze zie je zo veel stakkers van kinderen,’ schreef ze. Maar dat liet onverlet dat ze een gloeiende hekel had aan ‘die stinkboel’, ‘de proleten’, ‘het grauw’ en ‘dat voortdurende gegil en geschreeuw van die mensen’. ‘Je kunt heus beter kwaadspreken en taartjes eten dan in de Gorze de hele avond je uitsloven voor het uitschot,’ verzekerde ze haar moeder.
==
Ik hoop iedere vrijdagavond dat het is afgebrand maar dat gebeurt niet. Wel is er soms een communistische vergadering in de buurt en dan komt er geen kip en hebben we het zalig stil. O als dat vanavond ook maar weer eens was.
==
De openbare leeszalen werden in deze jaren overlopen door werklozen en hun kinderen, op zoek naar warmte, afleiding en ‘een liefdesboek voor m’n moe en een koiboiboek voor m’n pa’, zoals Annie later vertelde. Haar voormalige directrice in Middelburg schreef aan Trui: ‘Wij hebben het hier ontzettend druk, bezoek iedere dag nooit onder de 50; en uitleen haast nooit onder de 100. Annie kan er werkelijk van opzien, als ze weer eens een dag bij ons was.’ Maar deze had haar handen vol in het Gorze-filiaal:
==
En ’t was er zo’n rommel en zo’n herrie als nog nooit. De jongens gooiden uit baldadigheid een ruit stuk en grote stapels boeken gooiden ze op de grond. Ik was er alleen met Annet Paré, en er was geen agent anders is er altijd politietoezicht. Dan is het beslist angstig en je kunt er niets tegen doen. Annet heeft toen een grote bek opgezet en gebruld als een leeuwin en gezegd dat ze de boel onmiddellijk zou sluiten als ze niet ogenblikkelijk stil waren. ...
We vloeken nu samen het publiek stijf, ’t is zo grappig: op de cursus krijgen we prachtige theoretische lessen hoe we met ’t publiek om moeten gaan, hoe we ze moeten opvoeden en hun smaak ontwikkelen hoe we de kinderen teder moeten leiden tot hogere ambities enz, enz. Maar als je in de Gorze tegenover die horde vuile communisten staat dan kun je al die idealen wel aan de kapstok hangen en alleen maar denken aan zelfverdediging.
==
Ook over het gelukkige huishouden aan de Lange Haven viel de schaduw van de crisis. De omzet van de fabriek stagneerde, de reserves van vader Van der Burg teerden snel in, en ’s lands economie weigerde halsstarrig uit het dal te klimmen en hem wat wind in de zeilen te blazen. ‘... ’t is hier armoe troef hoor, ze moeten heel zuinig zijn,’ schreef Annie. ‘En voor zakenmensen is het wel erg treurig nu, die zitten toch maar tot over hun oren in de zorgen, altijd.’ Jet en Piet van Traa zagen zich gedwongen naar Leiden te verhuizen, in de hoop dat de laatste daar meer leerlingen zou kunnen krijgen. ‘... iedereen is uit zijn humeur hier in huis zowel als op de leeszaal en dan heb ik zo helemaal niemand waar ik mee praten kan, net als jij hoor!’ schreef Annie.
Cor van der Burg werd depressief. Soms verdween hij, om pas dagen later weer door vrouw en dochters in Antwerpen teruggevonden te worden.
==
Hier in huis is een beetje een droevige stemming: Mijnheer van der Burg is totaal overspannen en is voor een paar weken eruit getrokken. Hij heeft nl. ellendige ervaringen opgedaan met zijn reizigers. Een paar hebben hem bestolen op een vreselijke manier en je weet wel dat ik je eens vertelde van dat proces dat hij had met die auto, die een reiziger gestolen had. Omdat dat proces zo lang duurde en zo kostbaar werd terwijl dat toch vreselijk idioot is, daar uit alles daghelder blijkt dat het een gewone diefstal van die vent was, heeft meneer zich niet kunnen bedwingen en is driftig opgetreden tegen de rechter. Natuurlijk erg dom want nu is die rechter des duivels en zit hem op alle mogelijke manieren in de wielen, waar meneer natuurlijk machteloos tegenover staat. En nu deze week heeft mijnheer een soort zenuwtoeval gehad en dreigde zich van kant te maken. Mevrouw in tranen en ’t hele huishouden overstuur. En nu is hij voor een poosje uit de zaken en is naar Piet en Jet in Leiden. Ik had toch zo met hem te doen en met mevrouw ook, want die lijdt er erg onder.
==
Hoewel dominees met hun vaste traktement en gratis woning nog tot de minst getroffen groepen behoorden, klaagde ook Truida steen en been over haar financiële situatie. ‘En nu even die geldkwestie. Schat, trek nou maar gerust 20 gulden van mijn geld af,’ troostte haar dochter. ‘Jij mag geen armoe lijden hoor, dan heb ik geen plezier van mijn geld. ’t Kan best wat minder. Hoeveel scheelt het jullie per jaar? Maar gunst, als je naar andere mensen kijkt zijn we nog richards.’
==
In maart 1934 reed Wim Schmidt zich met zijn ‘plof’, zoals zijn motorfiets in familiekring werd genoemd, bijna te pletter op de Moerdijkbrug. Hij belandde met onder andere een zware hersenschudding in het ziekenhuis van Dordrecht.
==
Daar lag hij en zag eruit als de klassieke cartoon in Punch, totaal verpakt in zwachtels. ... ‘Heb je pijn, jongen?’ vroeg mijn moeder. ‘Nee,’ fluisterde hij. ‘O, dan zal het nog wel komen,’ zei ze. ... Gelukkig was mijn broer te suf om het te horen.
==
Trouw zocht Annie hem iedere dag op en hield haar moeder op de hoogte van zijn herstelproces. ‘Hij eet als een kangoeroe,’ meldde ze toen na een paar dagen het gevaar geweken was. ‘Enfin, we hebben één troost, gekker dan hij al was kon hij toch niet worden.’
Het ongeluk betekende een zware financiële tegenvaller voor de Schmidts, aangezien Wims kandidatensalaris schoon opging aan zijn alimentatie en zijn intensieve sociale leven. ‘’t Is niet erg prettig wat ik hier insluit hè? Wim vroeg of je dat nog wou betalen. Je zult wel erg veel zorg erover hebben hè? Maar het komt wel in orde hoor. Ik zal ook heel zuinig zijn en je moet dan maar zeggen dat Wim het bij kleine beetjes afbetaalt, daar zou ik toch wel op staan als ik jou was.’
Een kennelijke poging van Truida om de Kapelse kerkvoogden tot enige goedgeefsheid te vermurwen liep op niets uit. ‘Wat rot van dat tractement hè? Kun je ze niet op d’r gezicht gaan slaan? Jij met je bedelbrieven wat vernederend,’ leefde haar dochter mee. Maar zelfs zij verloor soms haar geduld met de voortdurend naar sympathie en aandacht hengelende moederkloek op de pastorie: ‘Ja hoor eens, ik kan er ook niets aan doen als ik dingen vergeet te schrijven hoor. Ik ben hele dagen in touw en kan soms wel huilen van moeheid en van zorgen. Voor mij is ’t ook geen lolletje.’
Maar al snel was het weer ‘allerliefste’ voor en ‘duizenden kussen’ na. Met een ijzeren loyaliteit was Annie gebonden aan de moeder, die ze later tegenover de wereld hoog bleef houden als ‘een hele lieve en gezellige en leuke vrouw’, net zoals ze het deze jaren in huize Van der Burg deed. ‘Annie had het er altijd over hoe geweldig en ontwikkeld en leuk haar moeder was,’ zegt Mia van der Burg. ‘Maar in onze ogen was ze helemaal niet zo bijzonder. Toen we haar ooit eens meenamen naar de bioscoop, vroeg ze na afloop heel naïef of die mensen op toneel nu niet moe waren van zo’n hele avond spelen. Ze kende het hele begrip film niet. Eigenlijk vonden wij haar een beetje dom.’
Begin april werd Wim hersteld genoeg geacht om verder te recupereren in Kapelle – ‘Zeg Wim,’ schreef zijn liefhebbende zuster hem, ‘vlei je niet met de gedachte dat je hersens hebt. Ze noemen het maar hersenschudding uit beleefdheid’ – en kon Annie zich concentreren op het examen dat op 9 april 1934 begon. ‘Ik ben vast van plan te slagen en ik zal ook slagen.’ Het eerste gedeelte had ze eerder dat jaar al met goed gevolg afgelegd, al had haar leraar er geen idee van dat ze daarbij rijkelijk gebruik had gemaakt van de verbeeldingskracht waar ze later beroemd mee zou worden. Ze had namelijk een van de achttien zeldzame boekwerken die ze moest catalogiseren niet kunnen vinden:
==
En toen heb ik er maar een gefingeerd. Schrijver en titel, jaartal en uitgever, alles was verzonnen. En nu vond hij dat zo’n prachtig voorbeeld, dat hij me vroeg of ik het boek eens mee wou brengen. Ik schrok me natuurlijk lam en zei: ’t spijt me mijnheer Greve, maar dat boek heb ik thuis in Zeeland gevonden en dat heb ik niet hier. Nou, zei hij, schrijf het dan maar netjes over op een foliovel en geef het me maar. Nu krijgt hij dus mijn gefingeerde titelblad en hij zal het natuurlijk, in de waan dat het bestaat, aan andere leerlingen te behandelen geven. Maar als hij ooit merkt dat het boek niet bestaat ben ik natuurlijk de pisang. Vind je ’t geen mop?
==
Het tweede gedeelte van het examen bestond uit zes opstellen die ze op 1 mei moest opleveren. ‘Als Zus er niet komt, zo’n levend leeskabinet, wie zou er dan toch komen?’ schreef tante Mieke die dag aan haar zuster Truida. Maar bij de bibliothecaresse in spe zelf had de faalangst toegeslagen: ‘... ban de hoop maar uit je hart dat ik slaag. ’t Is haast uitgesloten. ... Literatuur was er ook haast niet van te vinden dus ik heb beslist veel dingen erin gezet die op fantasie berusten, en die wel fout zullen gerekend worden.’
Annie had beter moeten weten dan haar twijfels kenbaar te maken aan de blazende moederkat in Kapelle: Trui was in alle staten.
==
Lieve gekke ouwe moeder. O, o wat ben ik een ezel om uitlatingen te doen als in mijn vorige brief, ik moest toch begrepen hebben dat je het direct 1000 maal erger maakt in je gedachten. Ben nu zo gezond als een hoen, en iedereen zou zich een bult lachen als ik beweerde dat ik overspannen was. ... Nee, schrijf in godsnaam niet aan Greve, dan zou ik onverbiddelijk zakken.
==
Na deze dreigende interventie vanuit Kapelle op het nippertje afgewend te hebben, ging Annie voortvarend aan de slag met haar toekomst. Deze zou, zo meldde ze Truida subtiel maar niet minder beslist, in geen geval een definitieve thuiskomst op de pastorie inhouden. ‘Als je thuis gaat zitten verspeel je al je kansen op een baan.’ Bij de Van der Burgs wilde ze dolgraag blijven – ‘’t zou zo aan m’n hart gaan als ik hier wegmoest’ – maar haar ambities gingen verder dan de volksleeszaal van Schiedam. Gewapend ‘met mijn liefste glimlach en m’n nieuwe jurk’ bepleitte ze bij Greve tevergeefs een volontairschap bij de Technische Bibliotheek in Delft. Vervolgens wendde ze zich met hetzelfde verzoek tot het Rotterdams Leeskabinet, een particuliere bibliotheek waar een voormalige dominee de scepter zwaaide. ‘’t Is de enige weg om tot een baan te geraken. Relaties heb ik niet, en alleen op deze manier kan ik ze krijgen.’
Op 26 mei was er post voor Annie.
==
Ik was half gek van de zenuwen. Dat is zó sloopend. ... en toen kwam mevr. opeens bij me met de blauwe brief. Ze was nog zenuwachtiger als ik... nu ik trok met een ruk de brief open en zag staan: Tot onze spijt... en ik legde hem neer en zei: ja ik ben gezakt, en eerst een poosje later keek ik nog eens verder en zag toen dat ze tot hun spijt me niet tot de directeurscursus konden toelaten maar dat ik geslaagd was voor het assistentenexamen ik wist niet meer wat ik deed van vreugde.
==
In zijn felicitatiebrief schreef Cor van der Burg aan Truida:
==
Dat was een opluchting na die dagen van spanning waarin de slachtoffers toch, ondanks alles, verkeren. ... Zus ziet er overigens patent uit. Nu zal ze weer verder moeten zien hoe ze door de wereld rolt. Zij is bij de hand genoeg, dat zal haar wel lukken.
==
Op een foto die ter gelegenheid van de afsluiting van de cursus is gemaakt, zit Annie parmantig en ontspannen tussen haar aanzienlijk bleuer ogende studiegenoten. Van verlegenheid en onzekerheid, zozeer een tweede natuur in later jaren, is nog weinig te bespeuren. ‘Ik vind mezelf nogal een bofferd,’ schreef ze enkele dagen later aan haar moeder nadat ze had vernomen die herfst welkom te zijn in het Rotterdams Leeskabinet.
De zomermaanden van 1934 bracht Annie voornamelijk lezend en schrijvend door tussen de seringenstruiken in de zonnige tuin achter de Lange Haven. In het huis zelf was het een stuk stiller geworden: Pops woonde weer bij haar ouders en Mia was meteen na haar doctoraal getrouwd en stond op punt naar Polen te vertrekken, waar haar man voor Philips ging werken. Ondertussen was er voor Annie nog steeds geen ordentelijke verloofde op komen dagen, al toonde een heerschap uit Kralingen enige belangstelling:
==
Hij was erg enthousiast en deed heel lief maar ik vind het een kwast en net een meisje. En ik wil hem lekker niet. Hij heeft hele kleine mollige handjes en een piepstemmetje. Zeg nou zelf: kun je daár nou iets voor voelen? ... Nee hoor, als je iemand van ’t begin af antipathiek vindt, zou het toch heel stom zijn om daarmee te trouwen. Huwelijken die als een paradijs beginnen eindigen al in krakeel, laat staan huwelijken uit berekening. Dan trouw ik liever niet. Trouwens, zo erg schijnt hij het niet te menen anders zou hij er wel meer werk van maken. En in ieder geval zal er nog wel eens een kans voor me komen. Daar twijfel ik niet aan.
==
Annie kon het zich veroorloven selectief te zijn. Ze had een stabiele thuisbasis gevonden bij de Van der Burgs en in haar vak, en ze was tevreden met de toekomst die ze voor zich zag: een baan in een mooie bibliotheek, vrienden, een zelfstandig leven. Terwijl ze haar laatste diensten op de leeszaal draaide, gaf Ton haar rijlessen – ‘zo nu en dan rijd ik eens een vrijend paartje van de sokken maar dan moeten ze ook maar uitkijken’ – en begon ze een stenocursus bij het Haagse instituut Schoevers. Met de onrust uit eerdere jaren leken ook haar literaire ambities vervlogen. ‘... een bibliotheek is geen animerende plaats voor auteurs,’ zei ze later. ‘Zoveel boeken om je heen, dacht ik, wat zal je daar nou nog bij gaan schrijven?’
Toch zou juist deze Schiedamse periode in allerlei opzichten essentieel blijken voor Annies carrière. Zo waren het de sinterklaasversjes waar ze zoveel eer mee inlegde, die later indirect zouden leiden tot haar aanstelling bij Het Parool. Het goedgehumeurd samenleven met een aantal volwassenen, zoals ze aan de Lange Haven deed, leverde de inspiratie voor series als De familie Doorsnee en Ja Zuster, Nee Zuster. En in de lange brieven aan haar moeder zijn al allerlei elementen te vinden die als vingeroefeningen van later werk te beschouwen zijn. Zo heeft de beschrijving van een studiegenootje verdacht veel weg van de ‘Vrouwentypes’ waar Annie in 1948 naam mee zou maken:
==
Ze kwam als een vorstin in een taxi gehuld in een bontmantel met een grote bos tulpen voor me, die dezelfde avond nog allemaal uitvielen. Ze deed erg enthousiast over de ontvangst. En toen is ze over zichzelf gaan praten de hele avond, net zoiets als [tante] Bets, ik werd er meer dan misselijk van. En opscheppen over haar familie en over haar gewezen verloofde en over al de jongens die verliefd op haar waren. O, ik kon haar wel wurgen. En dan is ze zo would be nobel, zo volmaakt in eigen oog. Ze praat zacht en weemoedig, en kijkt dromerig en fronst de wenkbrauwen bij een ruw woord en loopt te koop met haar tere vrouwenziel, je kunt het je wel indenken hè?
==
De begrafenis van prins Hendrik, de op 3 juli van dat jaar onverwacht overleden echtgenoot van koningin Wilhelmina, dook later op in de musical Foxtrot als ‘de witte muizenbruiloft’. ‘’t Was een erg leuk gezicht, zo vrolijk,’ schreef Annie, die met haar broer en een vriendin voor vijftig cent een plaatsje op een dak langs de begrafenisroute had gekocht. ‘En de witte koets was om te gillen zo gek, ’t was net een suikertaart ’t geheel deed je denken aan een muizenbruiloft.’
Ook andere impressies uit deze tijd werden in dezelfde musical verwerkt:
==
En buiten de grenzen
Het grote sadisme
De Duce, de Führer
Nazisme, fascisme
==
Boven Europa trokken zich deze zomer van 1934 inderdaad donkere wolken samen. In Duitsland rekende Hitler eind juni tijdens de bloedige Nacht van de Lange Messen af met de radicale oppositie binnen zijn eigen beweging, daarmee de laatste schijn van democratie van zich afschuddend. Ook in Nederland was het onrustig. Nadat minister-president Colijn verdere verlagingen van de werkloosheidsuitkeringen had aangekondigd, ontstonden in het hele land relletjes. In Amsterdam drukten legereenheden het Jordaanoproer de kop in, waarbij ten minste vijf doden vielen. In de Rotterdamse wijk Crooswijk schoot de politie een demonstrante dood en ook in De Gorze, zo meldde Annie aan haar moeder, werd met scherp geschoten op opstandige werklozen.
Eind juni ging Annie logeren bij familie van Mien van der Burg-Bliek, die in grote weelde aan de Haagse Nassaulaan resideerde. Hevig verontwaardigd kwam ze terug.
==
Die hele weg over waren er prachtige buitens en parken overal bloeiden de rozen ’t was net een sprookje. Mevr Bliek zei: nu zie je hoe de mensen klagen over de malaise voor niets, alles is even welvarend... Dank je de koekoek als je die weg rijdt, ze moest maar eens in de Gorzen een kijkje nemen of op Feijenoord. Ik werd er werkelijk misselijk van. Om 9 uur ben ik weggegaan met de trein van half tien. Ik moest beslist nog eens terugkomen, zei mevr. maar ze kan stikken: ik hou het bij zulke mensen niet uit.
==
Na de maand augustus bij haar moeder in Zeeland te hebben doorgebracht, begon Annie begin september welgemoed aan haar inmiddels derde volontairschap. Het Rotterdams Leeskabinet was gevestigd in een monumentaal pand aan de Geldersekade, pal in het historische stadshart: ‘Er is zoveel moois, je hebt geen idee van de hoeveelheid kranten tijdschriften en boeken. Je zult wel verrukt zijn als je dat ziet en vooral ook van de leeszaal. Dat is een majestueuze zaal, verschrikkelijk lang en heel hoog met galerijen en een schitterend uitzicht.’ De bibliotheek was eigendom van een vereniging waar vooral heren uit de betere standen lid van waren. Annie diende de bezoekers bij naam te kennen en te noteren als ze binnenkwamen. Er zaten lastige types bij, zo blijkt uit een brief van eind september, die overigens ook aantoont hoezeer het antisemitisme het alledaags taalgebruik was binnengeslopen:
==
Toen gooide hij me zijn kaartje toe: Mr. Ernst Polak en ’t bleek dat hij inderdaad lid was. ... Enfin toen dat stuk jood wegging heb ik hem nog vurige kolen op zijn test gestapeld door hem zijn zakdoek achterna te brengen. En vandaag kwam Mr. Blom een hele ouwe drakerige mummie naar me toe en zei diep verontwaardigd: Juffrouw mijn stoel is kapot. Nu zijn er in de leeszaal 28 stoelen en 6 banken, dus ik zei ‘ik zal het rapporteren meneer, kunt u zolang op een andere stoel gaan zitten’.
Dat bleek echter niet in goede aarde te vallen. Hij keek me nu minachtend aan en zei: Ik zit nu al 25 jaar op die stoel en ik wens dat hij onmiddellijk gemaakt wordt. En toen wandelde hij weg en plantte zich in de kapotte stoel die zeer tot mijn spijt niet onmiddellijk doorzakte. Natuurlijk werd direct de stoel gemaakt en meneer Blom kan er tot zijn dood in blijven zitten. Ja moeder als je nog een sfeer wilt zien van 100 jaar terug moet je in ’t leeskabinet komen. Zó uit Dickens.
Al die oude plechtige heertjes en alles even ouderwets.
==
Toch had Annie het uitnemend naar haar zin: ‘Het werk is heerlijk en als je zin voor humor hebt zijn al die eigenaardigheden zeer bekoorlijk.’ Terwijl het aantal uitleningen per dag in Schiedam op kon lopen tot vijftienhonderd, overtrof het hier zelden de vijftig, wat betekende dat Annie genoeg tijd had om zelf te lezen: ‘... zit nu iedere dag te genieten van een dikke bundel gedichten van Jan Greshoff waar ik erg dol op ben. Ze zijn wrang en cynisch en toch soms zo oneindig gevoelig en menselijk.’
Op de als vaderlijk en sociaal betrokken bekendstaande directeur Van der Pot van het Leeskabinet maakte Annie ‘een uiterst gunstige indruk’. In 1941 schreef hij: ‘Zij was zeer aangenaam en vriendelijk in de omgang en haar intelligentie was alleszins voldoende, wat ook tot uiting kwam in haar aardige gedichten.’ Hoewel Annie nog steeds ieder dagelijks detail met haar moeder deelde, repte ze met geen woord over het feit dat ze haar werk klaarblijkelijk aan haar baas had getoond: waarschijnlijk vond ze de manier waarop haar moeder overal over de successen van haar dochter placht rond te tetteren, zo onderhand een beetje gênant worden.
Ook op andere manier lijkt Annie geprobeerd te hebben zich te onttrekken aan de ijzeren greep vanuit Kapelle. Ze spelde de advertenties in het vakblad Bibliotheekleven en solliciteerde achtereenvolgens in Bussum, Schiedam en Vlaardingen. Eind oktober 1934, na zes weken bij het Leeskabinet en een paar dagen nadat ze – ‘met een snelheid van honderddertig lettergrepen per minuut, gedurende tien minuten’ – haar diploma voor kantoorstenograaf had behaald, werd ze benoemd als assistente in de kleine openbare leeszaal in Vlaardingen, een behoudend, nogal christelijk vissersplaatsje vlak bij Schiedam. Haar allereerste salaris bedroeg veertig gulden per maand. Nog steeds was er een toelage van haar ouders nodig, maar de eerste stap naar onafhankelijkheid was gezet.
==
Van de periode van ruim een jaar dat Annie in Vlaardingen werkte, zijn slechts vier brieven aan haar moeder bewaard gebleven, maar niets aan hun inhoud of opbouw doet vermoeden dat de correspondentie niet precies zo doorging als in het voorgaande jaar. Geruststellingen en troost voor Truida (‘Gunst heb je je zo verveeld zondag. Wat ellendig. had je niets meer te lezen’), geroddel over familie, met name de nieuwe verloofde van Wim (‘Het is een beproeving gewoon om een tijd met haar opgescheept te zitten’), speculaties over aspirant-verloofdes die aan de horizon opdoemden maar nooit dichterbij kwamen (‘dus jouw utopieën worden toch niet bewaarheid’), en natuurlijk nauwgezette verslaggeving van het dagelijks wel en wee (‘Annet heeft ook al weer mondontsteking. ’t Schijnt in ’t vak te zitten. Ze mogen vandaag of morgen alle leeszalen wel sluiten wegens mond- en klauwzeer van het personeel’).
Vlak voor Sinterklaas 1934, vele jaren nadat de kleine Annie tevergeefs had gebedeld om een verlanglijstje neer te mogen leggen, arriveerde er een enorm pakket uit Kapelle, met onder andere een nieuwe trui, kousen, een boterletter, borstplaatjes, mandarijnen en een doos bonbons. Truida had het tegenoffensief tegen de Schiedamse concurrentie ingezet. En dat terwijl de nood op de pastorie zo hoog gestegen was dat zij – getuige een afwijzend schrijven van diens hofmaarschalk van 31 augustus 1934 – zelfs bij de gevluchte Duitse keizer Wilhelm ii om financiële steun had gevraagd.
Ondertussen kreeg Mien van der Burg van haar kinderen een brievenweger – ‘om zich op te wegen omdat ze hoe langer hoe magerder wordt’ – en draaide in Duitsland de oorlogsmachine op volle toeren. Hitlers Neurenberger rassenwetten degradeerden de joden definitief tot Untermenschen en in Nederland stemde nu al bijna acht procent van de kiezers op Mussert. Mien van der Burg nam nog een extra kostganger in huis, maar veel baatte het niet. Het einde van ‘Van der Burg & Muls Schildersbenodigdheden’, zoals de gevel van de fabriek nog trots vermeldde, was onafwendbaar, en in 1935 werd het faillissement aangevraagd.
Ook in het zwaar door werkloosheid getroffen Vlaardingen maakte Annie barre tijden mee. De gemeente halveerde de subsidie van de openbare leeszaal, haar daarmee verplichtend een pand te delen met de christelijke leeszaal, waarmee de relatie altijd slecht was geweest. Annie sloeg zich met verve door de daaruit voortvloeiende problemen heen, getuige de glanzende aanbeveling die directrice Lenie Olthof later schreef:
==
Mej. Schmidt is veel ouder dan [andere sollicitante], zij het misschien in jaren niet zoveel als toch zeker in mensenkennis, en – laat ik zeggen – levenswijsheid. Zij heeft in de uitlening een prettige vlotheid en een soort – ik zou bijna zeggen ‘hartelijke’ – belangstelling, die door het publiek zeer gewaardeerd wordt. ... Ze heeft een levendige geest, veel gevoel voor humor en een prettig karakter. Zij is een goede kracht en een aangenaam mens om mee samen te werken, onvermoeibaar en altijd klaar om, zo nodig wat extra werk te verrichten. Het jaar dat zij bij mij werkte was voor de Vlaardingse leeszaal een zeer moeilijk jaar en Mej. Schmidt is in die tijd een grote en trouwe steun voor mij geweest.
==
‘U vertelde altijd dat u het erg naar uw zin had in Vlaardingen,’ zei de directeur van het Leeskabinet toen Annie in december 1935, nadat duidelijk was geworden dat de familie Van der Burg ook het woonhuis aan de Lange Haven zou moeten verkopen, kwam vragen haar te helpen met een sollicitatie en terloops informeerde waarom ze niet benaderd was voor een eerder vacant gekomen functie. Maar hij had haar ambities onderschat. Annie wilde vooruit. Niet terug naar Zeeland, zoals haar moeder hoopvol voorstelde, maar juist de andere kant op, naar het door de crisis verpauperde, rebelse maar nog altijd vitale en grootstedelijke Amsterdam.
==
De annonce luidde: De Nutskinderleeszaal te Amsterdam vraagt voor haar inlichtingenbureau een gediplomeerde assistente salaris 80 gulden per maand. Nu Van der Pot zei direct, dat hij me heel graag wou helpen. Hij kent de directrice goed, vanwege het Nut. Hij heeft me toen een brief voor haar meegegeven, ik moest hem zelf lezen eerst, en ik heb nooit geweten dat ik zo’n ideale assistente was, ’t was gewoon bespottelijk welke deugden hij me allemaal toeschreef, krankzinnig! ...
Enfin, toen ben ik direct naar Amsterdam gegaan, waar ik om ongeveer een uur aankwam, en meteen naar de Nutskinderleeszaal. Juffr. Boerlage was er gelukkig en las de brief. ’t Was echt iemand zoals je je een directrice van een kinderleeszaal voorstelt, met een bril en een glimlach en erg zoetelijk, een echte kinderopvoedster die zelf geen kinderen heeft. Ze heeft eerst alles over me opgeschreven me alles gevraagd wat er maar enigszins te vragen valt, en toen heeft ze me uitvoerig alles laten zien. ’t was allemaal erg snoezig en lief, maar ik had zo honger en ’t was al zo laat. Ze heeft me er tot drie uur gehouden en alsmaar praten en ze stotterde ook nog bovendien. ’t Leek me verder wel interessant werk ’t is alleen maar jammer, dat ik niet van kinderen hou. Daar had ik eigenlijk niet aan gedacht, dat er ook kinderen komen in een kinderleeszaal, zelfs in een nutskinderleeszaal.
==
Annie was inderdaad nooit echt te betrappen geweest op enige affiniteit met jeugdlectuur of kleine lezers. ‘Ik kots ervan,’ schreef ze toen ze voor haar cursus verplicht een aantal kinderboeken had moeten lezen. De praktijk kon haar al even weinig bekoren. ‘Ik had de kinderleeszaal en heb alle kinderen afgesnauwd.’ Toch werd ze per 1 februari 1936 de nieuwe medewerkster van de Nutskinderleeszaal, die gevestigd was boven een groentehandel in de Wijdesteeg, vlak achter de Dam.
Directrice Louise Boerlage, ‘Tante Wies’ voor haar assistentes, was een ietwat excentrieke oudere dame met vooruitstrevende ideeën, opgedaan in de kinderbibliotheek in het New Yorkse Central Park waar ze ooit gewerkt had. Zo was haar leeszaal een van de eerste plekken in het land met een ‘open uitlening’, dat wil zeggen dat de bezoekertjes zelf de boeken mochten uitkiezen en pakken, en liet ze haar medewerksters voorleesmiddagen verzorgen voor de volksjeugd in de Jordaan. Het waren deze ‘heel armoedige, schamele, stinkende kinderen’ die Annie – hardhandig, maar niet minder effectief – leerden dat jeugdliteratuur meer kon zijn dan de weeïge verhaaltjes die in deze dagen als opvoedkundig summum golden.
==
Ik had toen nog een Pedagogisch Geweten. En dat Pedagogisch Geweten zei mij, dat ik een mooi verhaal voor deze kinderen moest uitzoeken. Een verhaal Waar Ze Iets Aan Hadden!
En na lang zoeken besloot ik hen De Waterkindertjes te vertellen. Van Kingsley. Het is een mooi poëtisch verhaal, vol lichte en donkere nuances en ik stelde me al voor hoe ik met een gevoelige stem zou vertellen over het lieve schoorsteenvegertje.
Toen ik daar stond, voor een zaal van over de honderd Jordaan-kinderen, die een herrie maakten als een oerwoud vol apen, toen kostte het om te beginnen al veel moeite om hen aan het luisteren te brengen. Ik moest heel lang met een stok op de grond timmeren, en ‘Stilte!’ brullen, alvorens ik mijn gevoelige stem kon gaan opzetten. En toen ik het eindelijk deed en over het lieve schoorsteenvegertje begon te praten, toen wilden ze er al dadelijk niets van horen. Ze schopten en trapten en gilden en maakten een ontzagwekkende keet.
‘Als jullie niet ophouden, schei ik uit met vertellen!’ schreeuwde ik. Ze hielden niet op. ‘Nu schei ik uit met vertellen!’ brulde ik boven alles uit. ‘Gaan jullie maar weg. Ik houd op.’
Even was het stil. Toen zei een klein meisje vooraan: ‘Dan me cente terug! Ik heb de geldpest niet!’ Het was inderdaad zo dat elk kind twee centen had moeten betalen om erin te komen.
‘Je centen krijg je niet terug!’ donderde ik. ‘Eruit!’
Maar toen begonnen de kinderen, die daar de onrechtvaardigheid van voelden, amok te maken. Ze klommen op het podium, schopten tegen de piano en tegen mijn schenen. Er moest een zaalwachter aan te pas komen, en ettelijke leiders en leidsters en de directrice zelf, en ik kon mij nog juist veilig stellen achter een pilaar voor ze mij aan stukken reten.
Toen alles de zaal uit was, hoorde ik ze morren en joelen. Het was het geluid van het grauw voor de Bastille. Heel stiekum ben ik door een zij-uitgang naar buiten gegaan, en met gebogen hoofd ging ik naar huis. Maar ik had een grote les geleerd.
==
De keer daarop las Annie voor uit Ali Baba en de veertig rovers. De kinderen hingen aan haar lippen. ‘Ik leerde in die tijd ook zelf verhalen verzinnen en die probeerde ik dan uit op die voorleesmiddagen.’ Ze kreeg er zowaar plezier in. ‘Ik was een juffrouw die zelf in haar jeugd karton had gegeten en nu soep en karbonaadjes en iets toe mocht uitdelen.’ Later verklaarde ze dat het de basis was geweest van ‘mijn schrijven voor kinderen, omdat je kinderen met boeken in aanraking brengt, ze verhalen voorleest en vertelt – daaruit heb ik begrepen dat ik erg goed iets aan kinderen kon vertellen’.
Tussen Annie en haar nieuwe woonplaats was het liefde op het eerste gezicht. ‘Ik kan me dat nog zo goed van mezelf herinneren, hoe heerlijk ik Amsterdam vond, zomaar om in te mogen wonen,’ schreef ze veertig jaar later aan Margreet Taselaar, die bijna tegelijkertijd met haar in de Nutsleeszaal begon en een van haar beste vriendinnen werd. ‘Ik kwam uit Utrecht, dus we waren beiden geen Amsterdammers van geboorte, maar wel van aanleg,’ vertelt deze. ‘Zus en ik vielen dadelijk op elkaar. Wij vonden de stad heerlijk, ook al hadden we weinig geld. Je was jong, je leefde van niets. De leeszaal was enig en de directrice was een heel leuk, volkomen stapelgek mens.’
De eerste maanden woonde Annie op een kamer in de Jan Luijkenstraat, maar in mei 1936 verhuisde ze naar een pension aan de Weteringschans, waar ze, zoals ze aan haar moeder schreef, een gehuurde piano mocht neerzetten en wat meer privacy had. Zo’n warme haven als in Schiedam was het niet, maar dat werd gecompenseerd door haar collega’s, voor het merendeel jonge, ongetrouwde vrouwen zoals zijzelf. Behalve met Margreet deed Annie hier meer vriendschappen op die haar leven lang zouden duren, zoals met de kleine, gedecideerde Elsa ‘Els’ Hendrix, die als rechterhand van Louise Boerlage fungeerde, en Els’ latere echtgenoot Dick van Dien, die prachtig viool speelde en leerde voor registeraccountant.
Na vier jaar samenleven en -werken in kosthuizen en leeszalen was Annie de sociale schuwheid uit haar kindertijd aardig te boven gekomen. Haar sterkste wapens waren, zo had ze ontdekt, de humor en de zelfspot die ze van haar moeder had geërfd. ‘Er ging altijd iets mis bij haar,’ zegt Margreet, ‘of ze nu schoenen ging kopen of weer eens verliefd was. En ze maakte er prachtige verhalen van.’
==
O, zeg toen had ik nog iets krankzinnigs, wat goddank goed afgelopen is. Toen ik er uit kwam om drie uur, uit het Nut, bedoel ik, ben ik in een lunchroom iets gaan eten, want ik stierf van de honger. Daarna heb ik in de Kalverstraat nog even winkels gekeken en ben naar de trein gegaan op mijn dooie gemak, ik moest pas om zes uur thuis zijn. Toen ik op het perron kwam kwam de trein al binnen en ik was op het punt van instappen toen er opeens een juffrouw kwam aanhollen, die schreeuwde, bent U juffr. Schmidt? Ik brulde terug, ja! U hebt mijn jas aan gilde ze, en ik de Uwe! Het bleek, dat ik haar bontjas had aangetrokken, zij was daar assistente, en had haar jas ook op de kapstok hangen, en hij was precies eender. Zij had het direct gemerkt en was naar het station gehold, waar ze me eindelijk vond. En ik had er niets van gemerkt, terwijl ik toch in de lunchroom mijn jas, of liever haar jas, nog uitgetrokken heb en weer aangedaan. Wat gelukkig hè dat ze me nog gevonden heeft, wat een wonder eigenlijk. Nu we hebben toen in vliegende haast allebei onze jassen uitgetrokken en gelijk overgestoken, en ik sprong nog juist bijtijds in de trein. De mensen wisten niet wat dat voor een vertoning was en keken hun ogen uit. Gekke dingen heb ik toch altijd, hè, ik heb me een ongeluk zitten lachen in de trein.
==
Later zei ze: ‘Ik ben iemand waar mensen om lachen. Er is weinig tragisch aan me. Ik vind ’t leuk als mensen me uitlachen als er weer eens iets raars met me gebeurt. Ik doe ’t zelf ook, dat uitlachen. ’t Is een kwestie van gewoonte, van gewoon-zijn. ... Om-jezelf-lachen, dat heb ik van m’n moeder geleerd, die altijd slapstick-dingen beleefde. Ze lachte ook om d’r eigen malle figuur. Dat was wél leuk.’
Op vijfentwintigjarige leeftijd had Annie zelfvertrouwen, ze had het naar haar zin, ze werd omringd door stimulerende mensen en werkte midden in het journalistieke centrum van het land. Achteraf gezien waren alle omstandigheden op dit moment al rijp voor een doorbraak als schrijfster, want met Margreet Taselaar vulde ze hele schriften met kindergedichtjes – ‘nonsensrijmpjes waar we samen over giechelden en die ik dan vervolgens van tekeningen voorzag,’ zegt de laatste – en blijkens een brief aan haar moeder had ze nu een genre op het oog dat, zoals zou blijken, inderdaad geknipt voor haar was: de kleinkunst.
==
Ik ben nu bezig aan twee gedichtjes. Allebei half af. Ze zijn niet serieus genoeg voor de Kunst met een hoofdletter en daarom dacht ik er aan om ze naar Louis Davids [de spil van het Nederlands amusement in deze dagen] te sturen. Maar ik denk dat ik ze toch liever bewaar voor dat Blauwland cabaret. Je weet wel, daar heb ik eens enkele dingen aan opgestuurd en een brief gekregen dat ik maar eens aan moet komen en wat meer werk meebrengen. ... Enfin als ze af zijn zal ik ze je sturen maar je mag ze heus niet naar een tijdschrift sturen.
==
Afgaande op twee kiekjes die in de herfst van 1936 op de Dam werden gemaakt, had Annie zich ontwikkeld tot een ietwat slordige (‘ik hing weer met veiligheidsspelden aan elkaar’), maar zo op het oog degelijke en vrolijke jonge vrouw. Naast haar staat haar zielsvergenoegde moeder, die in al die jaren eigenlijk nauwelijks was veranderd. Wat grijzer, misschien nog ronder, maar op een jubileumfoto van de in 1936 ook vijfentwintig jaar geworden meisjesvereniging Tabitha troont Truida nog even pontificaal en bewust van haar verheven positie als altijd tussen de Kapelsen. Op de Dam staat ze er al even onverzettelijk bij. Ondanks de geografische afstand was Annie nog steeds háár dochter.
==
Ze verbood me eigenlijk om een vrouw te zijn. Ik mocht werken, een baan hebben, dat was allemaal in orde. Maar trouwen en verliefd worden mocht niet, dat was niet toegestaan.
==
Van Annies vader ontbreekt op de Dam ieder spoor, net zoals hij had ontbroken in al die brieven die ze de voorgaande jaren naar Kapelle had geschreven, op een even plichtmatig als lauw ‘groeten aan Pa’ na. Eén zinnetje refereerde nog aan hem en zijn geloof: ‘Ik hoor überhaupt liever 10 wekkers aflopen dan welke preek ook.’ Als altijd was Johan Schmidt een witte vlek in het leven van zijn dochter. Toch is ook hij op de foto’s aanwezig, zij het onzichtbaar. Want Annie had wel degelijk iets van hem geërfd – namelijk een intens verlangen om lief te hebben, desnoods ten koste van zichzelf.
6
haar moeders dochter
1936-1940
Ik had een veel te grote binding met m’n moeder. Een veel te grote identificatie met m’n moeder. En als je moeder je tegen je vader probeert op te zetten is dat wat je eigen liefdesrelaties bederft.
annie m.g. schmidt, vrij nederland, 1968
In dezelfde brief als waarin Annie aankondigde versjes naar het Blauwland Cabaret op te zullen sturen, staat een plagend zinnetje dat, kort en ogenschijnlijk van weinig betekenis, de volgende jaren haar leven zou bepalen: ‘Smeerlap om op die advertentie te schrijven!’ Want hoe goed ze zich ook redde en hoe capabel ze op haar werk ook te boek stond, haar eerdere escapades hadden haar op amoureus gebied zo onzeker gemaakt dat ze toeliet dat haar moeder voor haar in de krant op zoek ging naar een man.
Het enige berichtje in de rubriek ‘nrc’tjes’ dat in aanmerking komt de genoemde advertentie te zijn geweest, verscheen op 6 september 1936 en luidt: ‘Relatie gezocht met jonge enth./religieuze dame. Verlangde wederz. discretie, brieven nrc 1260.’ In de loop van oktober arrangeerde Truida een afspraak tussen Annie en steller dezes, een zekere Henk Hees, telg uit een welgedane familie te Delft. Zijn vader bezat enkele gerenommeerde zaken in piano’s en vleugels; zelf verkocht hij apparaten, van radio’s tot kachels. Nauwgezet deed Annie haar moeder verslag van hun eerste ontmoeting.
==
Laat ik beginnen met te zeggen dat er waarschijnlijk niets van komt. Ik wil hem niet, of hij mij wil is nog een andere kwestie. ... Hij ziet er wel aardig uit, (geen bult), erg jong, niet groot en erg mager met een blozend en vrij aardig gezicht. Maar hij praat plat, dat deed me erg onaangenaam aan. ... Toen begon hij over muziek te praten en heeft het feitelijk nergens anders meer over gehad. Ik heb hem voor de piano gezet en hij speelt werkelijk schitterend alles uit zijn hoofd en met een virtuositeit en een groot talent. Alleen zit hij onder ’t spelen van inspanning te kreunen en te steunen en te slikken enfin rare geluiden te maken wat dermate op mijn lachspieren werkte dat het afbreuk deed aan zijn spel.
Daarna hebben we weer zitten praten. Wat me opviel was dat hij erg veel over zichzelf praatte en mij haast niets vroeg, een kinderlijk gebrek aan interesse. Hij vertelde van z’n studie, van z’n familie van z’n zaak. ... Enfin ik heb ’t hele huis bewonderd, zelfs zijn slaapkamer waar notabene zijn pijporgel stond en waar hij nog op gespeeld heeft. Natuurlijk stonden overal muziek instrumenten en allerlei muzikale verrassingen waren er zoals een closetrol op de W.C. die ging spelen als je er een papiertje aftrekt, om je rot te schrikken. ...
Toen ik alles bewonderd had en ik had genoeg van zijn pianospel + steunen en kreunen genoten zijn we naar den Haag gereden, alsmaar in de regen. ... We hebben lang getafeld en hij vertelde eerst wat mopjes en wijdde toen weer een half uur aan de bespreking van een sonate. Vertelde weer een heleboel van z’n familie, vertelde dat hij ’t vorig jaar verloofd is geweest met ook een bibliothecaresje uit de Bijenkorf in A’dam maar dat ging niet. Zij was te apatisch, zei hij, had nergens belangstelling voor en was bovendien erg slordig. Hm. Hm!! ...
Van gebrek aan belangstelling heeft hij mij intussen niet kunnen betichten, ik heb met de grootste interesse zijn relazen gevolgd en onderwijl hem naar bestudeerd en gevolgtrekkingen gemaakt. Hij bleek heel christelijk te zijn, niet maar zo’n beetje en zijn hele familie nog erger. ... Enfin aan tafel vertelde hij ook dat hij zo blij was dat ik niet zelf op die advertentie had geschreven en dat ik niemand, ook zijn ouders niet, ooit mochten weten hoe we kennis gemaakt hadden. Stel je voor hij heeft maar 5 brieven gekregen. Vind je dat niet gek?
... Ja, ik vond ’t in ieder geval wel de moeite waard om hem nog eens te zien. Misschien valt hij in ’t gebruik wel mee. Nu had ik de indruk dat hij is: stijf een beetje eigenaardig en niet erg menselijk. ... Daarom, al was het nu allemaal prachtig, al kon ik van hem gaan houden (en ik zou er dan ook werkelijk een boel voor over hebben, de christelijkheid op de koop toenemen en ’t roken enz. laten) dan zou me toch die familie zo vlak bij en boven op me wel erg benauwen. ... Enfin laat ik nu verder nog maar eens zien. Je zult toch zeker ook niet van me eisen dat ik het doe, als ik hem vervelend vind.
==
Maar zo vervelend vond Annie Henk blijkbaar ook weer niet. ‘Ik werd verliefd op hem en hij op mij,’ schreef ze in haar memoires. ‘Zo’n wederzijdse liefde had ik voordien nooit meegemaakt: altijd wou de ander wel en ik niet, of ik wel en de ander niet. Nu klopte het en niets stond ons geluk in de weg. Hij speelde prachtig piano, kon boeiend vertellen en had een auto.’
Begin februari 1937 vond de verloving plaats, ‘met ringen en kaartjes. Met een advertentie in de krant en met cadeautjes zoals bowlglazen en een kaasschaaf.’ Middels een felicitatiekaartje meldde een neef uit Leiden te hopen ‘dat onze clan met Henk H. een gelukkige greep heeft gedaan’. De receptie was in Kapelle. ‘Wat was het een heerlijke dag zondag,’ schreef Annie haar moeder daags erna. ‘Precies zoals ik me had voorgesteld, dat hij zijn zou. Als wij nu nog wat meer gelegenheid gehad hadden om te praten, zou het volmaakt geweest zijn.’
Wat haar ouders, de met hel en verdoemenis dreigende meesters op de zondagsschool en het verenigd Goese lerarenkorps nooit gelukt was, lukte Henk Hees zonder enige moeite: Annie werd braaf. Braaf en burgerlijk. Haar brieven uit de eerste periode na de verloving zijn een aaneenschakeling van ‘heerlijke dagen’ bij Henks uiterst conservatieve familie in Delft, ‘enige uitjes’ bij Henks christelijke vrienden in Eindhoven en ‘ontroerend mooie concerten’ die ze met Henk in Amsterdam bezocht.
==
De symphonie van Mahler heeft nog ’t meeste indruk op me gemaakt. ’t Was de 4e symphonie, das himmlische Lied en ’t was inderdaad hemels. Mengelberg is toch wel een van de grootste kunstenaars; Hij maakt zo’n eenheid van zijn orkest dat het geen aardse muziek meer is en je helemaal meegevoerd wordt in andere regionen. ’t Was een niet te beschrijven vreugde. Jo Vincent zong als een engel en het kijken naar Mengelberg is op zich zelf al zo’n genot. Hij staat te vleien met z’n hele lichaam en glimlacht teder en danst mee. Maar het is zware muziek en we waren allebei uitgeput toen we er vandaan kwamen.
==
Jaren later hoorde Annie van een vriendin hoe ze in deze periode op de buitenwereld was overgekomen: ‘Ze zei dat ze het zo benauwend had gevonden, die hele sfeer van mijn verheerlijking en aanbidding voor zijn spel.’ Zelfs toen Henk juffrouw Boerlage een kachel aansmeerde die deze helemaal niet wilde hebben blikte Annie bewonderend toe: ‘Ik had er zo’n intens plezier in dat hij haar op zijn kalme bescheiden manier toch overdonderd had, waar ze zo perse van plan was er geen te kopen.’
Afgaande op haar brieven verloor Annie haar onafhankelijke geest en haar gevoel voor humor; getuige foto’s gingen ook haar figuur en jeugdigheid teloor. Maar de opmerkelijkste verandering deed zich voor op religieus gebied. Annie werd vroom – ‘hoewel, eigenlijk geloofde ik alleen in die jongen,’ zei ze later. Elders interpreteerde ze haar hervonden godsbesef als een laatste poging om contact te leggen met haar vader. ‘En hij [Henk] zei me: Als je nou eens aangenomen wordt in de kerk, dan zou dat fijn zijn voor je vader.’
Feit is dat de plichtmatige groeten aan Johan Schmidt aan het slot van haar brieven nu opeens ‘hartelijke groeten’ werden en dat Annie van het ene op het andere moment blijk gaf van een hevige interesse voor de gastpredikanten die Kapelle aandeden: ‘Welke dominee komt er toch zondag?’ Maar de dominee gaf geen sjoege.
==
... er was van zijn kant een heel hoge muur, hij wou niet meer. Ik denk dat hij zo beledigd was door de houding van mijn moeder en mij, dat hij onze relatie helemaal had afgeschreven. Mijn vader zag mijn moeder en mij als een eenheid, een spottende eenheid. Die lachten hem maar uit, daar had hij niets bij in te brengen. En daar had hij natuurlijk gelijk in, want mijn moeder lachte hem ook altijd uit, ook wanneer hij serieus was. Mijn vader had dat absoluut niet verdiend, want hij was helemaal geen hypocriete engerd of een overdreven plechtstatige figuur. Het is vreselijk jammer dat het tussen ons zo faliekant misgelopen is.
==
Overigens zag Annie haar ouders nog maar zelden, dit omdat Henk – volgens haar memoires teleurgesteld over de geringe mate van godvruchtigheid die hij in de Kapelse pastorie aantrof – alleen maar mokkend met haar naar Zeeland afreisde. Het was het enige onderwerp waarover Annie echt met hem van mening durfde te verschillen. ‘Er zijn niet veel dingen waar ik erg bij op mijn stuk sta, maar enkele toch nog wel,’ meldde ze haar moeder. Waren ze eindelijk eens in Kapelle, dan was de sfeer dikwijls verre van makkelijk.
==
Ik hoop dat je ’t toch gezellig gevonden hebt gisteren ondanks het feit dat we niet zo openlijk kunnen spreken als Henk erbij is omdat ik dan zoals jij zegt helemaal gefascineerd ben. Ik vind het zo heerlijk dat je Henk zo waardeert hoewel hij tegen jou wel eens vervelend is en van zijn bekende eigenwijsheid [en zich] altijd zo positief op een standpunt stelt bij ieder onderwerp van het gesprek. Maar zo is hij nu eenmaal en als je hem kent kun je daar wel om glimlachen.
==
Het is moeilijk voorstelbaar dat de exorbitante, geestige Truida met haar scherpe blik werkelijk op de verloofde van haar dochter gesteld was, maar blijkbaar vond ze het van groter belang dat Annie getrouwd raakte, en net als zijzelf ‘mevrouw’ zou worden. Daarbij had ze hem zelf uitgezocht, en wist ze uit eigen ervaring dat warmte of respect in een huwelijk nergens voor nodig was – al noemde ze de vrouwenvereniging die ze dit jaar oprichtte heel vroom ‘Dient elkander door de liefde’. Bovendien, wat er verder ook voor nadelen aan de nogal saaie en van elke literaire belangstelling gespeende Henk kleefde, hij vormde in ieder geval geen enkele bedreiging voor de band tussen haar en haar dochter. Getuige een gedicht dat Truida ter gelegenheid van Sinterklaas 1937 ontving, was hun verstandhouding zelfs hechter dan ooit. ‘Voor Jou, Moeder!’ heette het.
==
Je weet toch wel, dat niet Natuur alleen
de band om onze harten lei?
God zelf heeft met een blijden lach het koord
geweven tusschen jou en mij.
==
Hij heeft een stukje van Zijn Paradijs
een kleine flonk’ring van Zijn Avondster
Ons beiden meegegeven op de reis
Nu lijkt het niet zo donker en zo ver...
==
Henk pakte het die pakjesavond wat prozaïscher aan. Annie kreeg van hem ‘een opvouwbare paraplu, 12 Gero zilveren theelepeltjes en een Gero theezeef. De laatste moest hij maar ruilen heb ik gezegd.’
Omstreeks dezelfde tijd dat Truida Annie aan haar Henk geholpen had, was de verlegen, inmiddels al achtentwintigjarige kroonprinses Juliana gekoppeld aan Bernhard von Lippe-Biesterfeld, een wat jongere, niet al te gefortuneerde prins uit een klein Duits vorstendom. Annie had het paar die zomer van ’36 twee keer gezien in Amsterdam: ‘De prinses keek sip, de koningin lachte en prins Benno grijnst altijd van top tot teen. ’t Is net of hij denkt: belazeren jullie me maar ik doe ’t jullie ook.’ De prinsgemaal had zich naar behoren van zijn taak gekweten en op 31 januari 1938 begonnen om twaalf minuten voor tien in de ochtend in heel Nederland de kanonnen te bulderen en de sirenes te loeien: Beatrix, ‘de gelukbrengster’, was geboren.
==
Wij kregen onmiddellijk vrij en ik ben met Els naar de Dam gegaan waar juist 3 herauten in antieke kleding op paarden de mare kwamen verkondigen. Honderden mensen op de Dam zongen toen lang zal ze leven en Wilhelmus, alles door elkaar, en iedereen was gek. Els en ik zijn toen naar de lunchroom van de Bijenkorf gegaan waar we voor ’t raam een prachtig uitzicht hadden op de Dam en wij hebben daar 2 uur gezeten en gekeken hoe op de Dam de versiering werd aangebracht. Een paar gangmakers organiseerden dat spontane feest voor het paleis. Er werden grote rondedansen gehouden en iedereen had een oranje muts op. Vliegtuigen vlogen laag er over heen, je begrijpt wat een enig gezicht dat allemaal was zo van boven af. Ik ben niet zo gauw enthousiast voor zulke dingen, maar dit was allemaal zo alleraardigst spontaan. Alleen was het een teleurstelling, zo in ’t algemeen dat het geen prins is.
==
De blijde tijdingen van Oranjezijde waren een welkome afleiding van de oorlogsdreiging die nog steeds als een dikke mist boven Europa hing. Al in maart 1936 had Hitler met de bezetting van het Rijnland de wereld een voorproefje gegeven van zijn ongebreidelde zucht naar Lebensraum, en enkele maanden later leidde een opstand van nationalistische militairen onder leiding van Francisco Franco in Spanje tot een bloedige burgeroorlog. Veel Nederlanders sloegen aan het hamsteren of haalden bij wijze van voorzorg hun bankrekeningen leeg, en Annie schreef: ‘Iedereen spreekt weer van oorlog.’
==
Ik ging naar de bioscoop en zag in het journaal de bommen vallen op Madrid, de Burgeroorlog was dat; je zag de gruwelen van Chamberlain en München, Hitler die steeds sterker werd – je zag die oorlog naderen, je twijfelde niet eens meer, en tóch ging ik in die tijd ontzettend leuk uit, had vriendjes, maakte veel plezier, las veel leuke boeken, zag aardige films, een enige tijd was het, maar daar tussendoor was ik erg angstig zo nu en dan, twee minuten, dan ging het weer over. Zal wel een kwestie van zelfbehoud geweest zijn.
==
In april 1938 werd Mia van der Burg uit Polen gezet omdat ze zich in de nrc te kritisch had uitgelaten over anti-joodse incidenten in Warschau. De Nederlandse regering vond het niet nodig om officieel tegen haar uitzetting te protesteren: ze was immers geen kostwinster. Wel voor haar in het geweer kwam Gerrit Jan van Heuven Goedhart, de charismatische hoofdredacteur van het Utrechts Nieuwsblad, en een van de eerste en felste bestrijders van het nazi-regime. Terug in Nederland werd Mia al snel actief bij de door hem opgerichte antifascistische stichting Weest op uw Hoede.
Ook tante Ali Bliek voegde de daad bij het woord en zette haar deur open voor vrijwilligers die in Spanje tegen Franco gingen vechten en voor gevluchte Duitse communisten. ‘Dat is gespuis, dat haar bedriegt en besteelt en toch houdt ze ze in huis omdat ze nu vindt dat dat haar plicht is,’ schreef Annie, die nog steeds veel contact had met haar Schiedamse gastouders. Cor en Mien van der Burg woonden nu op een bescheiden etage in Rotterdam, afhankelijk van financiële steun van familieleden en voorgoed getekend door hun door de crisis vergruizelde dromen.
Terwijl Annies oude vrienden zich sterk maakten tegen Adolf Hitler, wilde haar nieuwe verloofde niets liever dan diens grootse daden in het Nieuwe Duitsland van dichtbij bewonderen. Net als veel zakenlieden en leden van de middenklasse – ook Wim Schmidt sympathiseerde in deze jaren openlijk met het nationaal-socialisme – was Henk Hees een uitgesproken bewonderaar van de man die erin geslaagd was het platgeslagen Duitse volk weer op te richten. En dus reisde Annie in de pinkstervakantie van 1938, kort na de afgedwongen Anschluss van Oostenrijk, met hem naar Leipzig, Dresden en Berlijn. ‘Ik ben het er nog steeds niet helemaal mee eens,’ schreef ze haar moeder, om er in één adem op te laten volgen: ‘Wat een fijne reis hè?’
==
Berlijn wordt helemaal omgebouwd. Alle grote gebouwen hebben stellages en zo, ze worden afgebroken en groter en machtiger weer opgebouwd. Op zo’n manier is het niet te verwonderen dat de werkloosheid zover is terug gelopen, de ene helft van het volk bouwt aan kanonnen en oorlogsmonumenten en grote protsige gebouwen, de andere helft is soldaat en de goden zijn er uit.
... het was werkelijk zo interessant en het waren zulke echte levendige boeiende en intelligente mensen het was werkelijk een genot. Ja dat is toch internationaal, intellect en geest, dat kunnen ze de mensen toch niet afnemen ofschoon het in Duitsland wel gepoogd wordt. Ik kan me indenken dat Henk zo innig graag naar Duitsland gaat naar al die kennissen want ze waarderen hem zeer en ze zijn zo helemaal in onze lijn. ...
Toch was ik erg blij dat ik weer in Holland ben, ons heerlijke gezegende Holland met zijn vrijheid, want Duitsland is een rotland waar ze hard bezig zijn hun kleine beetje cultuur uit te snijen.
==
Annie was in deze jaren in een merkwaardige spagaat terechtgekomen. Bij haar verloofde wrong ze zich in allerlei bochten om maar de volgende mevrouw Hees te worden, bij haar vriendinnen en op de leeszaal was ze nog gewoon de stevige, geestige Zus Schmidt zoals ze haar hadden leren kennen. ‘Ze wilde heel graag een man,’ zegt Dick van Dien. ‘Maar ze was niet mooi, en dat maakte haar erg onzeker op dat gebied.’ ‘Ze zocht naar liefde en daar deed ze heel veel voor,’ zegt Margreet Taselaar, die inmiddels in Utrecht een opleiding tot maatschappelijk werkster volgde. Van de romancorrespondentie die zij en Annie samen zouden schrijven kwam, vooral wegens tijdgebrek van de laatste, weinig terecht.
Annie had een nieuwe vriendin gevonden in Annie Moerkercken van der Meulen, een lange, wat schuwe en ziekelijke jonge vrouw die ook op de leeszaal werkte. Samen lazen ze Nederlandse klassieken als de Gijsbrecht, Erasmus’ Lof der Zotheid en de gedichten van Henriette Roland Holst. ‘Onze band werd gevormd door boeken,’ vertelt ze. ‘Ik bewonderde Annie, ze was zo slim. En ze was een doorzetter, ze regelde dingen.’ Ook verder was Annie ijverig bezig zich te ontwikkelen. Ze nam spraaklessen om van haar ietwat nasale stemgeluid af te komen en ging zelfs naar gymnastiek – iets wat ze op de hbs altijd innig had gehaat – om haar slechte houding en kromme rug te corrigeren. In navolging van haar vader verdiepte ze zich in boeken over natuuronderzoek, uitvindingen, het occultisme en de nieuwste inzichten in de psychologie. Met name Sigmund Freud sprak haar aan: ‘Wat is dat mooi!’ De moderne kunst uit die dagen was echter minder aan haar besteed:
==
Stel je voor een ijsbeer met bessensap een hond met tanden op zijn oren, een juffrouw met een genopt gezicht en een hardgroen kind in haar buik. Noem dat maar kunst om te zwijgen van al de levensgrote schilderijen waar letterlijk alleen maar verfklodders op te ontwaren zijn. Ik stond hardop te gieren van ’t lachen waarop een communistische artistieke jongeling met lange haren en een rode blouse een opmerking maakte tot zijn collega over: die zatte burgers. Dat was ik.
==
Van de voorgenomen initiatieven richting het Blauwland Cabaret was door de kennismaking en verloving met Henk Hees niets gekomen en pas in de zomer van 1938 maakte Annie weer melding van enige activiteit op literair gebied. Op 1 juni schreef ze aan haar moeder: ‘Je zult wel blij zijn om te horen dat ik 2 versjes naar Piet Muller heb gestuurd.’ Muller was een Eindhovense vriend van Henk, een belezen man die over literatuur publiceerde, radioredevoeringen over eigentijds christendom hield en deel uitmaakte van de redactie van Opwaartsche wegen, een literair maandblad op protestants-christelijke grondslag. Annie was erg op hem gesteld. ‘Hij heeft op reis veel van Cal, die kon ook zo heerlijk sarcastisch zijn.’ Overigens was Piet Callenfels zelf inmiddels uit het leven van de Schmidts verdwenen – weggestuurd door haar moeder omdat hij nsb’er was volgens de memoires van Annie. Gezien de Duitsvriendelijkheid van Truida’s eigen zoon en aspirant-schoonzoon, had Truida hem waarschijnlijk gewoon uit het oog verloren na zijn verhuizing naar Voorburg.
Piet Muller leende Annie een dik boek over poëzie, waar ze zich met grote ijver in verdiepte: ‘Ik heb nooit geweten dat gedichten maken echt een vak is waar je in doorkneed moet zijn en dat er zoveel studie bij te pas komt.’ Uiteindelijk stuurde ze hem ‘De voluntair’, een parodie op een bekend gedicht van de eerder dat jaar overleden Willem Kloos, en ‘Herinnering’, een vrolijk liefdesgedicht.
==
Ik heb jou eens ontmoet in achttien zeven
of achttienhonderd acht, zo ongeveer;
in elk geval was ’t in een vorig leven,
en aan je oogen kende ik je weer
==
Muller zag er aanvankelijk niet veel in. ‘Piet zei dat mijn gedichtjes aardig zijn maar dat ik toch gauw eens iets meer serieus moest insturen.’ In augustus deed Annie een nieuwe poging, inderdaad totaal anders van toon en thematiek.
==
O Heer, vergeef mij dat ik zooveel jaren
Uw aarde liefgehad heb en Uw zon
Uw vogels en Uw bloemen en Uw blaren
en nooit Uw Liefde daaruit leeren kon ...
O Heer, vergeef mij, dat ik Uwe woorden
voorbij ging voor een beetje broos geluk!
==
Deze spijtbetuiging over haar goddeloze levenswandel was gericht aan het opperwezen, maar is evengoed te lezen als een verzoeningspoging richting haar aardse vader. Maar Johan Schmidt gaf geen krimp: zijn liefde was zelfs met een knieval voor het devote christendom niet meer af te dwingen. Tot overmaat van ramp begon ook Henks liefde sleetse plekken te vertonen. Hij was vaak ziek, moe, uitgeput of anderszins niet in orde, en bovendien hadden de verloofden elkaar in wezen niet zo heel veel te vertellen: ‘Als we eens een ogenblik alleen zijn weten we geen van beiden iets te zeggen. Dan is het gedwongen en we gaan maar een beetje vrijen om het te verdoezelen. Het is werkelijk een ontstellende leegte, maar die we natuurlijk niet opmerken omdat we zoveel afwisseling hebben.’
Annies wanhoop schemert soms door de brieven heen. ‘Ik studeer nu een sonate van Mozart in die Henk en ik op 2 vleugels kunnen spelen. Dat zou erg leuk zijn als we het zover brachten of liever als ik het zover bracht want hij is erg moeilijk en Henk is ook moeilijk.’ De verloving raakte zelfs even uit, maar tot niet geringe opluchting van Annie was het al snel weer ‘verwonderlijk goed’.
==
We hebben nu zoveel te praten en vertellen alles aan elkaar. Alleen over die nare tijd wil hij niet meer praten en hij zwijgt weer even halsstarrig als ik er over begin. Toch begin ik er telkens weer over omdat ik altijd nog nachtmerries van angst heb dat ’t weer zo zal worden, maar hij kan niets anders doen dan zeggen dat hij van me houdt en me nooit meer in de steek zal laten en ik wil het zo graag geloven maar kan het nog niet geloven. Maar in elk geval is de hemel nu weer zo onbewolkt mogelijk.
==
Ook boven Europa leek de hemel op te klaren. Op 29 september kwam de Britse premier Chamberlain terug uit München, na bijna alle eisen van Hitler te hebben ingewilligd. ‘Peace for our time,’ verklaarde hij triomfantelijk. Zo groot was de algehele opluchting dat zelfs in Nederland de vlaggen werden uitgehangen. Enkele weken later overleed na een lang en pijnlijk ziekbed de vader van Henk. De oude meneer Hees had zijn lage dunk van zijn zoon nooit onder stoelen of banken gestoken en het diens verloofde kennelijk ook niet makkelijk gemaakt. ‘Die mensen (moeder en kroost) zijn wel opgelucht denk ik na zo’n ijzeren knellende band,’ schreef tante Mieke aan Truida. ‘Voor Zusje is de zondag nu ook wat gezelliger dan vroeger zeker?’
Meteen na de begrafenis vertrok Henks moeder met een van haar dochters naar Duitsland om daar bij rijke kennissen op verhaal te komen. Kort voor Annie en Henk hen daar half november weer zouden komen ophalen hield Hitler in Neurenberg een rede waarin hij onomwonden opriep tot het judenfrei maken van zijn Groot-Duitse Rijk. En de avond van de negende november barstte de jarenlang opgebouwde jodenhaat in volle hevigheid los. Onschuldige burgers werden door de straten gejaagd, mishandeld en vermoord, hun winkels en synagogen geplunderd en vernield. De glasscherven waar de Duitse binnensteden de volgende ochtend mee bezaaid lagen, gaven deze gebeurtenis de naam waarmee ze de geschiedenis in zou gaan: Kristallnacht.
‘Heb je al iets van Wim gehoord?’ schreef Annie aan haar moeder. ‘Wat zou hij nu van de toestanden in Duitsland zeggen, zou hij het nu nog zo mooi vinden!’ Wim, zo bleek later, waren inderdaad de schellen van de ogen gevallen, maar voor Henk gold dit minder. ‘Ik hoop zo dat hij nu een beetje minder enthousiast is voor Duitsland, maar daar merk ik niet veel van. Ik vind het beroerd dat we er zondag heen moeten.’
==
In Düsseldorf hebben we geankerd in een café vlak naast een totaal verwoeste winkel. De toiletjuffrouw vroeg nog hoe wij in Holland over de pogroms dachten en toen ik zei dat we het schandelijk vonden zei ze dat zij het wel allemaal zo verschrikkelijk vond en dat zij zo veel gezien had dat ze het op haar ‘zenuwen’ had gekregen maar ze durfde niet te vertellen wat allemaal.
==
Eenmaal aangekomen in de prachtige villa van Henks kennissen vergat Annie de toiletjuffrouw en haar zenuwen al snel weer. De avondjurken ruisten, de kroonluchters flonkerden en de antiek Boheemse kristallen glazen werden volgegoten met roze champagne alsof het woord ‘pogrom’ nooit was uitgevonden. ‘Ik heb nog nooit zoveel moois bij elkaar gezien. Ze waren voor ons ook buitengewoon hartelijk, en wij krijgen voor ons trouwen een dientafel,’ schreef ze aan haar moeder, na een terugreis waarbij ze tot in den treure gecontroleerd waren omdat de Nederlandse regering het binnenkomen van nog meer joodse vluchtelingen wilde voorkomen. ‘En nu is dus dit uitstapje weer voorbij,’ eindigde Annie onbekommerd. ‘’t Was erg fijn maar ik was blij dat ik dat rottige Duitsland weer uit was.’
Nu Henks vader was overleden, stond niets een spoedige voltrekking van hun huwelijk meer in de weg. Het was de bedoeling dat het jonge stel zou intrekken bij de moeder van de bruidegom, op de bovenste etage van het grote sombere huis met de bijbelspreuken boven de haard. Van haar aanstaande schoonmoeder kreeg Annie bij thuiskomst een hele reeks cadeautjes voor het huishouden, waaronder een ‘pneumatische pannen vastzetter’.
Terwijl Annie druk doende was haar uitzet bij elkaar te krijgen, werd in het novembernummer van Opwaartsche wegen min of meer en passant de schrijfster ‘Annie M.G. Schmidt’ geboren. De twee gedichten die ze Muller had gestuurd, waren door de redactie toch goedgekeurd, en ze had haar naam uitgebreid met twee initialen, dit omdat, zo zei ze later, er al een schrijfster was die publiceerde onder de naam Annie Schmidt. ‘Ik heb ’t uit de krant geknipt wat er van jouw schatje instond,’ schreef tante Mieke aan Trui. ‘’t Deed je moederlijk hart wel héél goed, hè.’ Lenie Olthof, Annies voormalige directrice in Vlaardingen, reageerde met een goedmoedige kritiek in dichtvorm die op 8 november in de nrc verscheen.
Annies literaire loopbaan leek zowaar in een stroomversnelling te komen. Nauwelijks had ze het bericht gekregen dat ook ‘Vergeef mij...’ in Opwaartsche wegen geplaatst zou worden, of de Wereldbibliotheek, een uitgeverij waarvoor Annie al een paar jaar manuscripten beoordeelde, verzocht haar een kinderverhaal op rijm te schrijven. Vervolgens vroeg uitgeverij Strengholt om bijdragen voor het literair-kritische blad Den Gulden Winckel. ‘Het is gewoon bespottelijk zoveel succes ik met mijn verzen heb,’ schreef Annie aan haar moeder. ‘Als ik nu maar niet al te hovaardig word! ... Wat is ’t leven toch goed voor me. Waar heb ik ’t aan verdiend.’
==
Luttele weken later was de verloving verleden tijd en kwam Annies opgang in de literatuur weer even snel tot stilstand als die begonnen was. Later schreef ze dat Henk na haar aanname als lidmaat van de kerk geprobeerd had haar te verleiden, maar eerst de Heer op zijn blote knieën om vergiffenis had gesmeekt.
==
Dat was voor mij het breekpunt. Bidden voor het eten, dat kon ik aan. Bidden voor het vrijen stond mij zo deerlijk tegen dat ik hem sloeg en een bitse scene maakte. Zijn moeder kwam op het geluid af en joeg hem naar zijn kamer. Ze dacht dat ik hem uit kuisheid had geweerd en prees mij daarom uitbundig. Maar die nacht smolten mijn liefde en mijn geloof beide als sneeuw voor de zon.
‘Het is uit,’ zei ik tegen mijn moeder.
‘Goddank,’ zei ze.
==
In werkelijkheid vond de aannemingsplechtigheid pas een halfjaar later plaats en was het Henk die de verloving verbrak, de inmiddels achtentwintigjarige Annie achterlatend met haar pneumatische pannenonderzetter en een gebroken hart. Zoals ze in januari 1939 aan haar moeder schreef: ‘Als ik alleen ben heb ik nog erg veel verdriet en ik ben er nog lang niet overheen. Dat zal nog wel een hele poos duren. ’t Begint zelfs nu pas te komen en ’t zal nog wel erger worden. Maar met Gods hulp zal ik er me wel doorheen krijgen.’
In haar kamertje in het pension aan het Olympiaplein zat Annie eindeloos te dubben over de oorzaken van de breuk. Haar spraaklerares Betty Cohen, met wie ze inmiddels goed bevriend was geraakt, dacht ‘dat er achter die muur waar ik altijd zo verlangend achter wou kijken niets anders zit dan een braaf zakenman, maar een die een waanwereld heeft waar hij zich aan vastklampt, en waar hij geen recht op heeft. ... Ze zei: dat je dat 2 jaar lang hebt volgehouden, dat je niet de eerste maand al de vleugel dichtgetimmerd hebt en allebei zijn ogen ook.’
Zelf zocht Annie naar houvast bij de nieuwste inzichten op het terrein van de psychologie:
==
Henk is in zijn prille jeugd door het een of ander (waarschijnlijk het slechte huwelijk van zijn ouders of door de tyrannie van zijn vader) moedeloos gemaakt. Die moedeloosheid in zijn jeugd heeft later de vorm aangenomen van een dwangneurose. ... Hij heeft nu het onoplosbare conflict nodig om vooral niet in ’t gevaar van het huwelijk te komen. Hij zoekt dus wel een partner, doèt wel of hij trouwen wil maar in werkelijkheid wil hij op de plaats halthouden dus verloofd blijven dat is het veiligste. Tot handhaving van dien toestand dienen dan zijn bezwaren tegen onze verhouding.
Voor zijn zelfmisleiding heeft hij de mening nodig dat hij trouwen wil, hij zoekt dus quasi naar een partner maar vindt haar niet dus expres en met succes vindt hij haar niet! ...
Dit had ik allemaal zelf uitgekiend en was er erg enthousiast over en vanmorgen heb ik het opgeslagen in Neumann: Leven zonder angst en vrijwel analoog vond ik bij bosjes de gevallen erin staan. ’t Schijnt heel vaak voor te komen vind je ’t niet interessant! Ik zal dit allemaal zo aan Piet uitleggen misschien kan hij Henk naar een bekwaam psychiater sturen.
==
Maar Piet Muller zei desgevraagd ‘dat Henks rare knoop dáárin zat dat hij een dictator is en niemand naast zich kan velen, en geen andere overtuiging naast de zijne kan velen. Dat is natuurlijk ook wel mogelijk.’ Ongetwijfeld kende Muller op dat moment al de ware reden van de desertie van zijn Delftse vrind: een meisje dat op het kantoor van de firma Hees werkte en op het punt stond Henks nieuwe verloofde te worden.
Tot overmaat van ramp toonde Opwaartsche wegen niet bijster veel interesse in Annies volgende pogingen tot dichterschap. ‘Ik dacht: nu kan ik het ook. Maar nee hoor, na één keer kreeg ik verder alles teruggestuurd.’ En dat terwijl zij zich nu juist ijveriger dan ooit trachtte te houden aan de adviezen in zijn dikke dichtkunstboek. Zo produceerde ze het hoogdravende vers ‘De zeemeermin’:
==
Daar waar wij wonen in zeeanemonen
worden de droomen in schelpen bewaard
dansen en zwieren wij
==
en het in minstens even gezwollen bewoordingen gestelde ‘Manestralen’:
==
Als de wazige wolken gevloden zijn
in hooge wilde vluchten...
Als de boomen zwarte spoken zijn, geteekend op lichte luchten ...
Deemoedig buigt zich ’t lisplend riet
dat vroom gebeden prevelt
==
Het maandblad Het Kind liet na de publicatie van ‘Voor Jou, Moeder!’ niets meer van zich horen, de Wereldbibliotheek gaf de voorkeur aan andermans versjes en ook Den Gulden Winckel vond haar werk bij nader inzien ongeschikt. Met het vrolijke ‘Het halssnoer’ – dat in 1947 alsnog zou worden gepubliceerd – probeerde Annie het niet eens meer. ‘Ik hoop maar dat je geen al te hoge verwachtingen hebt van mijn dichtkunst, want dat kon wel eens erg tegenvallen,’ schreef ze somber aan haar moeder, die haar gedichten in schoonschrift kopieerde in een speciaal daarvoor bestemd cahier. ‘Als ik zie hoeveel moeite ik moet doen voor één simpel versje dan word ik wel eens wanhopig.’
Uiteindelijk was er nog maar één blad geïnteresseerd in werk van Annies hand, en dat was De Blaasbalg, een gratis uitgave van de stichting Weest op uw Hoede, onder redactie van Mia van der Burg en Gerrit Jan van Heuven Goedhart – die behalve gelijkgestemden inmiddels ook geliefden waren geworden.
==
Vanmorgen kreeg ik hier op de leeszaal bezoek van Mia, die weer kwam vragen om wat copy voor de Blaasbalg. De 11e Juni komt er n.l. weer een nummer uit van de Blaasbalg, één maar, voor de Amsterdamse gemeente-raadverkiezingen. Ik heb beloofd, dat ik mijn best ervoor zou doen, en hoop nu maar gauw een onderwerp te vinden voor een gedicht. Mia is een kwartiertje blijven zitten en ging er toen van door en werd gehaald door de redacteur van ’t Utrechtsch Dagblad, Goedhart, die de Blaasbalg uitgeeft. Hij maakte mij zijn compliment over mijn versjes en zei dat hij ze zo ‘beestachtig leuk’ vond.
==
Een van de drie gedichten die Annie in 1939 in De Blaasbalg publiceerde heette ‘Als Mussert eens won...’. De inspiratie ervoor haalde ze uit haar directe omgeving. Veel van haar vrienden en kennissen waren joods: Els Hendrix en Dick van Dien, Betty Cohen en ook een pensiongenoot aan het Olympiaplein die uit Duitsland was gevlucht. Zijn schoonvader was inmiddels ‘als gijzelaar opgesloten omdat zijn schoonzoon is uitgeweken. Op zo’n manier dwingen ze die jonge man terug te komen en zich te laten vangen. De varkens!’
==
En je weet wel, dat ik altijd
’t allerliefste met jou speel
maar, je bent een Jood, en Joden
zeggen ze, zijn crimineel
==
Later zou de De Blaasbalg de opmaat blijken voor Annies carrière, en dit gedicht haar enige tastbare antifascistische daad, maar op het moment zelf vond ze het blad zo ver beneden haar niveau dat ze haar naam er eigenlijk niet eens in wilde hebben. Zoals ze nuffig aan haar moeder schreef: ‘Al schrijven er nu hele pieten in, ik vind het toch geen erg blad van standing.’ Haar medewerking aan de activiteiten van Mia en Van Heuven Goedhart had dan ook geen vervolg, en het zou nog een hele wereldoorlog duren voor Annie over de wijze lessen van Piet Muller, zijn dikke dichtkunstboeken en de pretenties die ze zichzelf had opgelegd, heen kwam.
==
Nu zowel Annies verloving als haar literaire loopbaan op niets was uitgelopen, was het tijd voor iets nieuws, voor verandering van lucht, van vak misschien zelfs wel. Ze bedacht dat ze wel aan het toneel wilde en deed auditie bij Charlotte Köhler, waar ze ‘Herinnering’ voordroeg. ‘Je bent geen actrice, maar dat versje is mooi,’ zei deze. En in april 1939 schreef Annie zich maar gewoon in voor de cursus voor directeur van de leeszaal in Den Haag, waar ze vijf jaar eerder wegens plaatsgebrek voor was afgewezen. Louise Boerlage schreef een wervende aanbeveling voor het Opleidingsfonds, dat armlastige studenten financieel bijstond:
==
Mejuffrouw A.M.G. Schmidt heeft drie jaar als assistente in de Nutskinderleeszaal alhier gewerkt. Gedurende deze tijd heeft zij blijk gegeven van een zeer goede aanpassing aan haar taak zowel als aan haar omgeving.
Ook heeft zij uitgesproken bekwaamheden en begaafdheden, die het m.i. zeer wenselijk maken haar de gelegenheid te geven zich voor een werkkring te bekwamen, waarbij haar literaire aanleg tot ontplooiing zou kunnen komen.
==
Min of meer tussen de bedrijven door liet Annie zich op 7 april ook aannemen in de kerk van haar vader. Henk zou de plechtigheid volgens haar memoires ‘blij en tevreden’ hebben aangezien, maar was in werkelijkheid natuurlijk in geen velden of wegen te bekennen. Maar dat Johan Schmidt haar tijdens de plechtigheid met zoveel ironie aankeek ‘dat ik koud werd van schaamte’, zoals ze schreef, is ongetwijfeld waar.
==
Toen ik aangenomen was zag ik de droefheid van mijn vader. Die had me doorzien, die begreep dat ik het uit valse voorwendsels gedaan had. Hij vond me niet echt. Hij geloofde niet in mijn geloof. Toch had hij tegelijk iets van: zo zijn wij nu eenmaal, jij en ik; en iets van: Ook ik ben niet altijd eerlijk geweest. En misschien was dat wel het beste contact dat ik ooit met mijn vader heb gehad, die wederzijdse teleurstelling.
==
Koud terug uit Zeeland ontving Annie een brief van Piet Muller waarin hij schreef dat Henk zich op 7 mei zou gaan verloven. ‘Wat een schurk, hè?’ schreef ze aan haar moeder. ‘Het meisje is heel lelijk en heel erg onbeschaafd en burgerlijk. Niemand begrijpt het natuurlijk. ... Ze zijn van plan heel gauw te trouwen want Henk is bang dat het weer mis zal lopen. Ik moet het nog zien, dat trouwen dan. Enfin schwamm darüber: ik wil er geen gedachte noch woord meer aan wijden.’
Truida was echter niet van zins om het liefdesleven van haar zo smadelijk in de steek gelaten dochter aan de voorzienigheid over te laten. Begin april had ze met Annies medeweten een kennismakingsadvertentie in de nrc geplaatst, waarop een zekere Joost, tabaksfabrikant te Zwolle, had gereageerd. Even leek de volgende ridder op het witte paard gearriveerd, maar al snel werd Annies hoop de bodem ingeslagen:
==
Nu, het wordt niets hoor. Wel jammer. Er was een brief van meneer Zwolle, die dermate aanmatigend en ijdel was, dat ik er ineens een eind aan meende te moeten maken. Deze brief is al klaar en gaat direct weg, en hij is niet mis. In ieder geval komt hij daarop neer dat ik hem niet meer wens te zien en ook geen heil zie in correspondentie.
Ja, hoor eens, een man met zo’n verbeelding van zich zelf, die wonderhoge eisen stelt, en dit en dat, kan opvliegen. Nu, ik trek het me helemaal niet aan hoor, ik heb me doodeenvoudig in die jongeman vergist. Ik heb hem ook nog maar 1 maal ontmoet, en ’t kan me dus niet schelen. Ik lach er maar weer om, en we gaan blijmoedig verder. Misschien kunnen we over een week, of 10 dagen weer eens een advertentie plaatsen, misschien b.v. zaterdag over een week in het Handelsblad. Vind je dat goed want het is toch een goede weg gebleken. Ik kan nu toch werkelijk uitzoeken, en er zal er toch wel eens een zijn, die me bevalt.
Ik ben niet eens veeleisend hoor, heus niet.
==
‘Laat ze toch goed uit haar ogen kijken als er een aanbidder komt,’ waarschuwde tante Mieke in een brief aan Trui, ‘over de dertig dan is er altijd iets scheef in hun leven. Maar ze is slim genoeg en er gebeurt niets bij toeval.’ Maar blijkbaar liet Truida het er niet bij zitten, tot wanhoop van haar dochter:
==
Ja, ik heb wel een briefje van Joost gekregen maar heus ik moet erg gereserveerd doen want hij is zo ijdel en zo veeleisend en aanmatigend. Hij heeft toch duidelijk te kennen gegeven dat hij me wel aardig vindt maar niet om te trouwen, ook niet voor een flirtatie maar om een poosje mee te corresponderen en van gedachten te wisselen. Dat wordt dus heus niks en iedere inmenging van buiten maakt het nog maar hopelozer. Schrijf hem dus niet weer alsjeblieft, het maakt het voor mij des te vernederender.
Ik ben nu erg benieuwd wat die annonce zal opbrengen ik denk niet erg veel, de andere was veel aantrekkelijker maar we zullen zien. Jij schrijft maar weer eerst hè, maar stuur alsjeblieft geen verzen. Dat helpt niets, integendeel.
==
Tegelijkertijd was Annie haar moeder zeer dankbaar voor alle moeite: ‘Je bent werkelijk een “schrijvend medium”. ... Wat een zorg voor je al die brieven, en deze was inderdaad heel belangrijk. Ik ben natuurlijk, zeer zeer benieuwd. ... Ik hoop niet dat hij Henk heet. Ik hoop maar dat het Harry is of Herman of voor mijn part Hercules. Maar geen Henk. Niet nog een Henk in vredesnaam.’ ‘H.’ bleek echter een charlatan en toen Annie in augustus met een aantal vriendinnen vakantie hield in het Zeeuws-Vlaamse Groede, was Joost wat Truida betreft nog steeds de enige optie. ‘Zul je niet aan Zwolle schrijven?’ schreef Annie uitdrukkelijk. ‘En als hij vraagt om te komen moet je hem niet te logeren vragen hoor!’
Maar moeders wens was wet en Annie ging overstag, zowel voor Truida als voor de ijdele ‘meneer Zwolle’. Begin september, toen ze samen met Annie Moerkercken van der Meulen – die de directeurscursus ook ging doen – een zolderetage aan de Zeekant in Scheveningen betrok, was de relatie met Joost een feit. ‘Stel je voor ik liet Joost een foto zien van Henk en hij was zó onder de indruk hij vond het zó’n leugenaar en kan dat gezicht maar niet vergeten.’ Toch hadden beide mannen wel iets gemeen, zo bleek toen hij haar vriendin Betty Cohen ontmoette: ‘Joost vond haar erg aardig maar erg Joods.’
Bang voor nog een openbare deceptie drukte Annie haar op revanche zinnende moeder op het hart de relatie vooral niet wereldkundig te maken:
==
Zeg jullie hoeven helemaal niet met spanning op de ontwikkeling van de zaak Joost te wachten. Die is al voor elkaar al lang, dus we staan beiden zeer sceptisch tegenover alles en zien de mogelijkheid van het verkeerd gaan donders goed en daarom willen we perse geen publiciteit, geen felicitaties, geen verloving geen gejubel.
We willen kalm door otteren op deze manier en als het dan goed gaat zo lang als de directeurscursus duurt dan trouwen we direct daarna. En als het niet goed gaat nu dan merk je het wel en dan is het prettig als niemand van de kennissen er notitie van heeft genomen. Dus schrijf nu Joost geen brieven om te zeggen dat je ’t zo leuk vindt. Zijn ouders weten het ook nog niet, de enige die het weet is hij. En zelfs ik weet het nog niet dwz ik negeer het voorlopig en zeg maar voortdurend: we zullen wel eens zien.
... we hebben het leuk samen. Wat er uit groeit dat weten we niet. We zullen het wel zien. Zoiets gaat nu eenmaal niet een, twee, drie, je kunt het niet forceren als je al wat ouder bent en moeilijk en gecompliceerd zoals wij.
==
Net als in het geval van Henk bleek Annies eerste indruk ook deze keer de juiste. Al snel kreeg Joost het steeds vaker te druk om naar Scheveningen af te reizen. Schreef ze in december 1939 net als het jaar daarvoor nog vrolijk over gemeenschappelijke plannen voor de feestdagen, ook deze keer overleefde de liefde de jaarwisseling niet. Weer bleef Annie eenzaam achter, met slechts de poëzie van Jan Greshoff als troost. Ze schreef de dichter hierover zelfs een – nooit verstuurde – brief:
==
Wanneer hier op aarde de enige mens, waarin men een tikkeltje zelfbevestiging vindt, Jan Greshoff heet is het moeilijk hem níet te schrijven.
Als deze Jan Greshoff bovendien de enige man is van wie men iets verstandigs te horen krijgt, is het toch, nietwaar, onmogelijk de aan hem gerichte brief aan te vangen met: Zeer Geachte Heer.
Ik erken: er hoeft niet geschreven te worden. Het koor van dear old ladies en dear young ladies, dat zich hardnekkig vastzuigt aan vliegeniers en dichters is groot en hinderlijk genoeg.
En dan, wat heb ik U eigenlijk mede te delen? Ik zou U kunnen danken voor Uw essays en voor Uw verzen ‘die me zoveel deden’, ‘waar ik zoveel aan gehad heb’, ‘die ik toch o, zo mooi vond, wel een beetje wrang maar toch zo echt goed, weet U!’.
Jawel, maar U schreef ze nooit of te nimmer voor mijn plezier, uitsluitend voor het Uwe. Ik zal U dus niet danken voor Uw kunst, zomin als ik Onze-Lieve-Heer bedank voor zijn beetje zon; ook hij heeft daarbij mijn welzijn niet speciaal op ’t oog.
==
Het was inmiddels 1940 geworden: geen tijd meer van vrolijkheid, noch in Annies eigen leven, noch in de wereld erbuiten. Duitsland was Polen binnengevallen, Groot-Brittannië en Frankrijk hadden Hitler de oorlog verklaard. Nauwelijks twintig jaar na afloop van de eerste was in Europa een tweede Grote Oorlog ontbrand.
Annie liep inmiddels tegen de dertig, en het eindeloze aanpassen aan mannen die misschien wel een vrouw wilden maar niet haar, had zijn sporen achtergelaten. Op een foto die rond deze tijd achter de pastorie is genomen, staat een gezette, ietwat schuw kijkende vrouw die ouder lijkt dan ze is. Haar blik is dezelfde als die van de achtjarige die ooit vereeuwigd werd op het Kapelse schoolplein: de schaamte had weer toegeslagen.
==
Ik héb wat ongelukkige liefdes gehad, vaak en langdurig. ... Ik zie mezelf nog zitten hunkeren op al die eenzame studentenkamertjes. ... Alsmaar smachtend naar een beetje gemeenzaamheid, een beetje gezelligheid. Als ik een vriendje had kreeg ik meteen de neiging om aan hem te gaan goedmaken wat mijn moeder aan mijn vader had misdaan. Zorgen. Heel goed zorgen voor iemand. Soms gaf dat ook wel voldoening, maar bij vlagen werd ik er verschrikkelijk opstandig van. Wanhopig zelfs. Het leek wel of ik nooit mezelf zou kunnen worden, of ik altijd gedoemd was om het derivaat te blijven van iemand anders, een verlengstuk van het leven van mijn moeder.
7
een flinke vrouw
1940-1946
Ik was een soort boomstam, met mos bedekt, dooiig, niet bloeien, niet uitbotten. Een beetje schuw, met ontzettend veel schaamte. Ik vond mezelf afstotelijk, lelijk, niks kunnen, niks mogen. ... Depressief was ik niet, ik was altijd heel blijmoedig en vrolijk, maar ik lééfde niet echt.
annie m.g. schmidt, interview met ischa meijer, 1992
Die winter wachtte Nederland angstvallig af. Weliswaar was de Duitse gezant Graf von Zech-Burkersroda koningin Wilhelmina hoogstpersoonlijk komen verzekeren dat de Hollandse neutraliteit net als tijdens de Eerste Wereldoorlog gewaarborgd zou blijven, maar de verloven van alle dienstplichtigen waren ingetrokken, in de Kapelse pastorie zaten officieren ingekwartierd en in de treinen nam men verduisteringsproeven tegen luchtaanvallen. ‘Ze is in de put over de oorlog. Ja dat kunnen we allemaal wel zijn maar ik vind als je zelf nog geen man of zoons in ’t leger hebt is ’t niet zo erg voorlopig en moeten we maar dankbaar zijn,’ schreef Annie haar moeder naar aanleiding van een brief van Els van Dien.
Op donderdag 9 mei zat Annie de hele middag met een vriendin op een terrasje op het Haagse Buitenhof. ‘De zon scheen, er stonden overal bloemenstalletjes, er klonk vrolijke muziek. We verbeeldden ons in Parijs te zijn, we konden ons niet indenken dat er nu ergens op de wereld oorlog was. Allerwege vrede, gezelligheid, Hollandsche rust.’ De volgende ochtend schrok ze wakker:
==
Een nare droom van oorlog en verwoesting, een plotseling ontwaken, luid mitrailleurgeknetter, afweergeschut, hevig geronk van talloze vliegtuigen. Ik schiet het bed uit kijk uit het raam en zie een reusachtige bommenwerper met zwenkende bewegingen vlak over ons huis verdwijnen, de richting van de zee uit. Meerdere volgen, het is een hels lawaai het huis dreunt, huisgenoten jammeren.
De oorlog is begonnen. ... Niemand heeft nog echt angst zelfs het luchtalarm, de vele vliegtuigen boven de stad, het is vreemd, maar niet beangstigend nog. Een groenteman fietst welgemoed met zijn kar en prijst zijn asperges aan, een muzikant speelt een weemoedig Wilhelmus op een wrakke trompet, zo nu en dan houdt hij met een schrille toon op om in een portiek te vluchten.
==
De dag erna was de oorlog de nieuwe dagelijkse werkelijkheid:
==
Zonder pas komt men geen vijf stappen vooruit. De pas wordt een verlengstuk van het lichaam. Je kan beter zonder tong het huis uitgaan dan zonder pas.
Wanneer je op straat in de zon loopt krijg je de wonderlijke gewaarwording: ‘dat je nog leeft’. Je leert nu bij het ogenblik te leven. Je leert het ‘nu’ te genieten. De enkele functies ademhalen en lopen worden een genot. Waarom zou je aan morgen denken? We hebben nog wat geld, we kunnen nog koffie drinken en roken. De soldaten zijn joviaal en maken grappen.
Soms is er luchtalarm, we gaan dan kalm in een portiek, schuilkelders zijn vermoeiend, vervelend. Je went nergens zo gauw aan als aan luchtalarm heb ik ontdekt. Een wonderlijk wezen is de mens. Of ik?
==
Zelf was Annie in deze dagen overtuigd pacifiste, althans, dat zou ze later vaak vertellen. Ze zou hebben rondgelopen met een gebroken geweertje op haar jas gespeld, soms zelfs gearmd met de voorzitter van de Jongeren-Vredes-Actie, letterkundige Garmt Stuiveling. Als haar ‘tweede vader’ Cor van der Burg zijn fervente pacifisme inderdaad op haar had overgebracht, had hij haar ook met de antimonarchistische bacil besmet, want later verklaarde ze weggelopen te zijn toen mensen op 10 mei op straat spontaan het Wilhelmus aanhieven: ‘Ik wou daar niet bijhoren.’
==
Ik zat toen in Scheveningen, ik zag een Duits vliegtuig dat neergeschoten werd, vlak voor mijn ogen viel het in de Noordzee. Ik voelde een golf van wellustige vreugde, ik had gewoon bijna een orgasme van geluk. ... dat je dan ineens dit in je voelt opstijgen... dan denk je nou, dat pacifisme in mij was niet helemaal zuiver.
==
In de correspondentie tot eind 1939 is van enigerlei actie of overtuiging echter niets te bespeuren – ze had het veel te druk met haar laatste hopeloze verkering –, dus als Annie het pacifisme inderdaad ooit actief heeft uitgedragen, dan moet dat geweest zijn in de eerste maanden van 1940, waaruit geen brieven bewaard zijn gebleven. Maar ook uit het dagboek dat ze de eerste drie dagen van de oorlog bijhield, blijkt niets van een uitgesproken politieke betrokkenheid, al probeerde ze de gebeurtenissen wel degelijk in een breder kader te zetten: ‘Werkelijke angst heb ik nog niet gevoeld. Alleen een chronische bezwaardheid: Wat kan na deze zwijnerij ooit nog de moeite waard zijn?’
==
Zes dagen na de eerste aanval op Nederland reden Duitse tanks door de bloeiende boomgaarden rond Kapelle, waar een Franse eenheid gelegerd was om de Hollanders te helpen hun land te verdedigen. Na een dag van felle gevechten was de westkant van het Kerkplein veranderd in een rokende puinhoop. Het gemeentehuis was volledig vernietigd, en op het plaveisel voor de gespaard gebleven pastorie lagen dode Franse soldaten te staren naar de hemel. Later zou de oude dominee Schmidt ze begeleiden naar hun laatste rustplaats in de Zeeuwse klei.
Op 19 mei was heel Nederland in handen van de Duitse legers, en in Den Haag hernam het dagelijks leven onder de bezetters al snel zijn normale loop. Annie trok veel op met haar broer Wim, die, inmiddels al bijna veertig, weer als vrijgezel door het leven ging. Een onderzoek naar de oorzaak van de voortdurende kinderloosheid in zijn tweede huwelijk had uitgewezen dat hij onvruchtbaar was, als gevolg van een aanval van de bof in zijn jeugd. Dat betekende dat hij onmogelijk de biologische vader kon zijn van de inmiddels twaalfjarige jongen die hij al die jaren als zijn zoon had beschouwd. Nauwelijks was hij bekomen van dit bericht, of ook zijn tweede vrouw kondigde aan te willen scheiden.
Annie hielp Wim met het zoeken naar en het inrichten van een nieuw onderkomen. Tenslotte had ze zeeën van tijd, nu ze de jacht op een verloofde had opgegeven. ‘’t Is toch onbegrijpelijk dat zij op huwelijksgebied zo ongelukkig is,’ schreef haar moeder aan Els en Dick van Dien toen die begin juni 1940 in het huwelijk traden. Ook de directeurscursus kostte Annie weinig hoofdbrekens, al was de aspirant-‘juffrouwen-directeur’ blij toen de opleiding eind mei afgelopen was. ‘De leraren deden hun autoriteit flink gelden en ze kon zich daar maar moeilijk naar schikken,’ zegt huisgenote en medecursiste Annie Moerkercken van der Meulen.
==
Er mocht natuurlijk absoluut niet gerookt worden tussen al die kostbare boeken, maar ik moest nou eenmaal m’n leven lang een sigaret tussen mijn vingers hebben. Toen werd ik betrapt door Greve, een secreet van een man die door iedereen werd gehaat, en ik moest van de cursus af. Ik schreef een smeekschrift ... en kreeg als straf de opdracht om een bibliografie te maken over haardracht door de eeuwen heen. Wat heb ik daar op gezwoegd: haren vanaf de oude Egyptenaren tot nu. Ik maakte er zelfs een prachtige omslag om heen en had er nog het liefste een lok van mijn eigen haar bij gedaan. Idioot? Het was toch je brood. Je baan hing er van af.
==
In juni verhuisden beide Annies terug naar Amsterdam en de Nutsleeszaal aan de Wijdesteeg, en in september betrokken ze gezamenlijk een grote, zonnige vierkameretage aan de Albert Neuhuysstraat achter het Vondelpark, in wat toen nog een moderne nieuwbouwwijk aan de rand van de stad was. Dezelfde maand begon Annie aan de Avondopleiding voor Jeugdbibliothecaresse. In de loop van het daaropvolgend jaar kreeg ze er in de leeszaal een groot aantal extra verantwoordelijkheden bij, dit omdat Els van Dien ontslagen werd als gevolg van de anti-joodse maatregelen van het nieuwe regime. ‘Wij werden allebei zonder een cent op straat gezet,’ zegt Dick van Dien, die zijn baan als registeraccountant ook om die reden kwijtraakte. ‘Niemand protesteerde, niemand deed iets om ons te helpen, ook de Maatschappij tot Nut niet. Met name de opstelling van Louise Boerlage, op wie Els erg dol was, viel ons verschrikkelijk tegen. Die zei dat ze wel moest, omdat de leeszaal anders helemaal in handen van de Duitsers zou vallen. Maar ze was gewoon een schijtluis: ze verwijderde joodse boeken ook al voordat dat verplicht werd gesteld.’
Uiteindelijk wisten de Van Diens in de herfst van 1941 via Frankrijk te ontsnappen met behulp van de broer van Annie Moerkercken, die net als zijn vader actief was in het verzet. De laatste nacht voor ze op de trein stapten, brachten ze door bij beide Annies in Amsterdam-West. Margreet Taselaar, inmiddels werkzaam voor de kinderbeschermingsorganisatie Pro Juventute en actief in de Utrechtse ondergrondse, zorgde er later voor dat ook nog een van Els’ nichtjes ontkwam.
De familie Van der Burg liet zich evenmin onbetuigd waar het illegaal werk betrof: Mia verborg met haar man onderduikers in Eindhoven en was daarnaast met haar vriend Gerrit Jan van Heuven Goedhart intensief betrokken bij de verzetskrant Het Parool, en ook Ton van der Burg, hun zuster Jet van Traa en haar echtgenoot Piet waren actief in het verzet. Het lijkt erop dat Annie nauwelijks of niet op de hoogte was van de activiteiten van haar vrienden, al deed ze naar eigen zeggen wel haar best erbij betrokken te raken.
==
Ik heb wel wat als koerierster gedaan, maar ’t was een vreemd soort illegaliteit waar ik in zat, waar ik helemaal niet van wist wat ’t nou was. Een hele vreemde man die wel es boodschappen voor me had die ik naar Den Haag overbracht, maar ik heb later nooit meer kunnen uitvinden wie die man was en wat-ie eigenlijk te doen had.
==
Is dit verhaal op z’n minst vaag, het feit dat ze voor de illegale pers geschreven zou hebben, zoals ze later meer dan eens zou suggereren – ‘Ik heb aan verschillende illegale blaadjes gewerkt, versjes en kleine stukjes geschreven. Door die contacten ben ik na de oorlog aan Het Parool gekomen’ –, is aantoonbaar onwaar. Het vers ‘over een zielig jodenjongetje’ dat ze daarbij meestal noemde, was ‘Als Mussert eens won...’ en verscheen ruim een jaar voor de Duitse inval gewoon in het geheel legale De Blaasbalg.
Blijkbaar schaamde Annie zich later voor haar passieve houding tijdens de bezetting en zag ze er geen been in haar rol ietsje groter te maken. Haar sollicitatie naar het directeurschap van de Vlissingse leeszaal, in november 1941, stelde ze voor als een halve verzetsdaad: ‘de aanleiding was dat joodse collega’s van me ontslagen werden en toen ze die ster moesten dragen ben ik naar Vlissingen gegaan ... daar waren geen joden, geen ss-ers, geen Gestapo.’ Op het moment zelf schreef ze aan haar moeder: ‘... in oorlogstijd, je weet zelf hoe veel beter het dan is op het platteland. En als ik dan die baan in Vlissingen krijg, dan kan ik ieder weekend thuiskomen.’ Afgezien hiervan betekende het directeurschap ontegenzeggelijk ook een mooie promotie.
De benoemingsprocedure duurde lang en werd bemoeilijkt doordat Zeeland tot Sperrgebiet was verklaard en men er dus niet onbelemmerd vanuit de rest van het land naartoe kon reizen. Zes directrices en directeuren bij wie Annie in de loop der jaren gewerkt had, lieten schriftelijk weten haar sollicitatie te ondersteunen. ‘Zij heeft niet alleen de vereiste vakkennis, maar ook een levendige belangstelling in mensen en boeken, hart voor haar werk en zin voor humor,’ verklaarde de directrice van een Amsterdams filiaal waar Annie in het kader van haar avondstudie werkte. Ook Louise Boerlage schreef ‘een warme aanbeveling’:
==
Zij heeft zich bij allen in onze Leeszaal zeer bemind weten te maken. Zij is werkzaam en vlug; ze is trouw en heeft vaak getoond op spontane wijze zelfs zeer veel over te hebben voor dit werk, dat haar hart heeft. Zij heeft vooral aan de oudsten onzer lezers en lezeressen veel te geven. Naast vele begaafdheden heeft zij de gave uitstekend literair aan te voelen. ... Hoewel zij in het jeugdwerk door en door thuis is, heeft zij steeds veel belangstelling gehouden voor het bibliotheekwerk met volwassenen en daar zonder kwestie meer dan eens naar terug verlangt. Het zou mij spijten haar voor ons werk te moeten verliezen maar voor haar geloof ik dat een aanstelling aan Uw Leeszaal een vervulling zou zijn en ik ben overtuigd, dat zij er zich met de inzet van haar hele persoon aan zou geven.
==
Vlissingen lag aan de monding van de Westerschelde, de waterweg naar de belangrijke haven van Antwerpen, en maakte deel uit van de Atlantikwall, die het Groot-Duitse Rijk aan de westzijde moest beschermen. De stad was dus militair-strategisch van groot belang en door de Duitsers inmiddels omgebouwd tot een ware vesting. De leeszaal was klein, maar, zo had het bestuur haar in de correspondentie rond de sollicitatie al gewaarschuwd, een ‘die een zéér gemengde kring van lezers en bezoekers kent en waar vlotheid in de omgang met het publiek van veel belang is’.
Eind februari hoorde Annie dat ze de baan gekregen had. ‘Leuk, he, ik ben er verschrikkelijk blij mee, en mijn ouders vinden het zalig, die zullen mij nu waarschijnlijk elk weekend zien,’ schreef ze aan een vriendin. Mien van der Burg stuurde een felicitatiebrief naar de pastorie: ‘Dit is de eerste stap op de ladder naar omhoog. Het valt te hopen dat zij bevrediging in haar werk zal vinden, tot zij een ander geluk zal bereiken.’
Zelf bedacht Annie later dat de verhuizing naar de door de bezetter al jodenvrij gemaakte Zeeuwse havenstad eigenlijk ‘een laffe houding van me was, want je zou natuurlijk voor alle officiële functies moeten bedanken. Maar in Vlissingen heb ik wel het bordje Verboden voor Joden van de leeszaaldeur verwijderd.’ Annies vader liet er in ieder geval geen twijfel over bestaan wat hij van de nieuwe orde vond. De dichter-schrijver Theo Mooij, die publiceerde onder het pseudoniem A. Marja, was in deze dagen eens toevallig in Kapelle en ontmoette hem daar:
==
Een oude wat stroeve heer, die eigenlijk al met emeritaat had moeten zijn. Vanwege de kolenschaarste moest hij, in plaats van in de kerk, in een verenigingsgebouw preken, waar men in de week limonadesurrogaat verkocht, en waar dus een bordje ‘Voor Joden verboden’ achter het glas prijkte. De eerste keer dat hij er optrad, liep hij naar het raam, nam het bordje onder de arm, ging achter de katheder staan en zei: ‘Wij spreken vanmorgen over het Nieuwe Jeruzalem, daar is ook toegang voor Joden’, en met deze woorden scheurde hij het karton middendoor.
==
Op 23 april trok Annie in haar nieuwe huis aan de Boulevard Bankert, vlak bij de leeszaal, en met een weids uitzicht over de Westerschelde. De volgende dag was het prachtig helder weer. Een ooggetuige schreef later:
==
Niet bewust van het naderende onheil liep een groot gedeelte van de niet werkende bevolking op straat van het mooie zomerweer te genieten, toen in de middag van 24 april 1942 het gezoem van vliegtuigen hoorbaar werd. Iedereen dacht dat het overvliegers waren, maar plotseling maakten de vliegtuigen een zwaai en een bommenregen kwam op de stad terecht. ... Het luchtalarm werd geblazen toen de bommen reeds gevallen waren en vanzelfsprekend hadden de meeste mensen geen tijd gehad een schuilplaats te zoeken ... De hele middag en een groot gedeelte van de avond waren de hulpploegen bezig met gewondenvervoer en uitgraven van lijken.
==
Het mikpunt van de geallieerde bommenwerpers was scheepswerf De Schelde, spil van de lokale economie en nu dag en nacht in touw voor de bezetter. Het waren echter de omringende woonwijken die het zwaarst getroffen werden: er vielen drieëndertig burgerslachtoffers, onder wie veel kinderen. Zes dagen later volgde weer een zwaar bombardement. Die zomer bleef het zo onrustig dat de scholen in de stad voor de rest van de oorlog gesloten werden. In augustus werd verordonneerd dat iedereen die niet per se voor zijn of haar werk in Vlissingen moest zijn, diende te evacueren.
Maar de bibliotheek aan de Badhuisstraat, ‘een enclave van boeken in een voortdurend door de Engelsen gebombardeerd front’, zoals Annie later zei, bleef open. Energiek werkte de nieuwe directrice aan het weer op peil krijgen van het geslonken ledental en het door het verbod op Engelse en Amerikaanse lectuur ernstig uitgedunde boekenaanbod. Ze organiseerde tentoonstellingen over veilige onderwerpen als ‘Vogels en vogelbescherming’ en speurde tot in tweedehandsboekwinkels in Rotterdam toe naar nieuwe titels. Daarnaast zette ze een kinderbibliotheekje op: ‘Ik begon met twee boeken, Pietje Bell en Dik Trom, en daarna kon ik een schamele verzameling aanleggen met jeugdboeken die ik van vrienden en kennissen kreeg aangeboden.’
‘Hier gaat de leeszaal gelukkig hard vooruit,’ schreef ze in het voorjaar van 1943 trots aan Louise Boerlage. ‘Ik wou dat u zaterdag ’s morgens mijn kinderuitlening eens kon zien.’ Op foto’s oogt Annie pront, evenwichtig en – hoewel de dertig nog maar net gepasseerd – nogal ouwelijk. Een steunpilaar van de maatschappij, zoals zoveel ongetrouwde oudere juffrouwen die al hun energie en liefde in hun werk konden stoppen.
==
Ik herinner mij de oorlog als een van de prettigste en rustigste periodes in m’n leven. ... Ik zat veilig in mijn eigen Openbare Leeszaal en Bibliotheek die ik zorgvuldig behoedde tegen nsb-invloeden. Ik was zielstevreden omdat door de oorlog in één klap de hele cultuur ophield. Alles was in handen van de Kulturkammer en daarmee hield voor ons de cultuur op. Je hoefde geen nieuwe boeken aan te schaffen, geen tijdschriften of kranten te lezen, je hoefde niet naar toneel, concert of bioscoop, omdat dat allemaal even fout was. Dat gaf rust.
==
De heftige emoties van voor de oorlog hadden plaatsgemaakt voor nuchterheid of, misschien, volwassenheid. Dit had ook zijn weerslag op de verhouding met Truida, waar Annie een heel wat realistischer kijk op gekregen lijkt te hebben, al was het maar omdat ze tijdens de rampzalige jacht op een verloofde aan den lijve gemerkt had dat Trui de wijsheid bepaald niet in pacht had. De schaarse brieven uit deze periode zijn kort en zakelijk en beginnen in plaats van ‘Allerliefste’ nu gewoon met ‘Lieve Moeder’. Haar gedichten had ze allang als ietwat dweperige jeugdzondes weggestopt, en aan verliefd worden moest ze helemaal niet meer denken, ook al omdat ze de voorgaande jaren behoorlijk was aangekomen en hard op weg was het postuur van haar moeder te evenaren.
==
In de oorlog, toen ik in Vlissingen directrice van de leeszaal was ... zag ik mezelf in een spiegel. In een bruine jas met een bril op en een hoed. Ik dacht: ‘Méns, nóóit meer!’ Voor die tijd had ik altijd nog het idee, misschien ontmoet ik de ware Jozef nog wel eens. Maar toen was ik zo lelijk geworden, dat ik dacht: ik moet het nu echt opgeven. ...
Ik had veel collega’s als voorbeeld. Vriendinnen, die ook bibliothecaresse waren, een vrouwelijke apotheker, een vrouwelijke dominee die ik in Vlissingen kende. Dat waren allemaal hele flinke vrouwen die goed door het leven konden, doordat ze zelfstandig waren, een beroep hadden en vaak een functie. Dat had ik ook. Het geeft je een ontzettende steun, als je mensen om je heen hebt die dat ook allemaal hebben. De oorlog had heel veel energie en enorm veel van je aandacht en je angst en je vrees opgeslurpt. Dat neemt een heleboel libido weg. ...
Ik hield mezelf voor: ik hoef niet meer te rekenen op een man, ook niet op een kind. Dus gewoon maar leuk mijn werk doen en leuk leven en leuk alleen wonen. Dat was helemaal niet erg. Zo kan het ook. Het was een geruststelling, dat het eindelijk niet meer hoefde, dat gejacht en geprobeer om weer een relatie vast te houden. Een soort berusting, maar één met een prettige kant.
==
In de zomer van 1943 werd de burgemeester van Vlissingen ontslagen en vervangen door een oude bekende van Annie: Herr P.C. Callenfels. De verzekeringsagent die zo’n beslissende invloed op Annies leven had gehad, was in de jaren dertig gestaag opgeklommen in de nationaal-socialistische gelederen. Na onder andere als groepsleider in Voorburg en Den Bosch te hebben gefungeerd, was hij in 1941 nog gewogen en te licht bevonden voor het burgemeesterschap van Terneuzen. ‘Een wat slappe figuur’ had secretaris-generaal Frederiks geoordeeld. ‘Zijn karakter is wel onstandvastig,’ bevestigde een andere hoogwaardigheidsbekleder, provinciecommissaris Dieleman, ‘hetgeen bijzonder uitkomt in zijn liefdeleven. Ik weet niet hoeveel malen hij al gehuwd en weer gescheiden is.’
Twee jaar later werd Piet Callenfels op 14 september alsnog als eerste burger geïnstalleerd in Vlissingen. Zijn idealisme was in de loop der jaren standvastig genoeg gebleken; hij wilde, zo verklaarde hij in zijn installatierede, ‘een bijdrage leveren aan het grootse werk van Adolf Hitler. ... De nationaal-socialistische wereldbeschouwing is voor mij de wonderbaarlijke synthese van het ideële en de realiteit, de harmonie tussen het aardse tijdelijke en het oneindig eeuwige, tussen deze zichtbare en de onzichtbare hogere wereld en dit maakt den mens innerlijk vrij.’
Erg veel respect wist ‘Cal’ niet af te dwingen onder de toch al weinig gezagsgetrouwe Vlissingers. Zijn ambtsketen werd verdonkeremaand, zodat hij het met een verzilverde imitatie moest doen en bijgevolg de bijnaam ‘Piet Surrogaat’ kreeg. In optocht liepen de kinderen achter de boomlange burgemeester aan en zongen: ‘Kijk eens Griet, kijk eens Griet, wat een benen heeft die Piet, ’t is Surrogaat, ’t is Surrogaat.’ Maar hij bleef vriendelijk en open, en zorgde als een ware burgervader voor zijn stad. ‘’t Is jammer, dat deze man N.S.B.-er was,’ zei een stadgenoot later, ‘als burgemeester konden we geen beteren hebben.’
In haar memoires beschreef Annie hoe ze uitgenodigd werd op het stadhuis en haar oude vriend weer zag. ‘Hij was niets veranderd. Dezelfde aardige ogen en vriendelijke glimlach.’ Callenfels vroeg haar de leeszaal wat meer open te stellen voor pro-Duitse propaganda en nsb-publicaties als Volk en Vaderland. In ruil daarvoor zou hij een goed woordje doen voor haar broer Wim, die in 1943 was opgesloten in het Utrechtse Huis van Bewaring wegens het in bezit hebben van een radiotoestel en het luisteren naar uitzendingen van Radio Oranje. ‘Terugfietsend naar de bibliotheek dacht ik: Ik leg toch lekker geen Volk en Vaderland neer. En m’n broer komt toch wel uit de gevangenis.’
Wim werd na vier maanden inderdaad in vrijheid gesteld. Ook Margreet Taselaar, die op verdenking van illegale activiteiten gedetineerd was in het beruchte concentratiekamp Vught, werd eind dit jaar wegens gebrek aan bewijs vrijgelaten. Annie had haar trouw brieven en eten gestuurd, maar verloor nu weer het contact: Margreet dook onmiddellijk onder en zou samen met haar zuster nog vele joodse kinderen van een zekere dood redden.
Getuige haar memoires probeerde ondertussen Annie nog steeds aansluiting te krijgen bij de illegaliteit. Via haar huisarts zou ze opdracht hebben gekregen persoonsbewijzen te stelen uit de tassen van leeszaalbezoekers.
==
De aardige schuchtere Bert kwam de buit ophalen. Hij heette nu opeens Jos in plaats van Bert. Dat gaf mij vertrouwen, dat hoorde er bij. Hij legde me uit waar het om ging. Al die Zeeuwse persoonsbewijzen hadden een Z. Niemand mocht vanuit de rest van Nederland naar Zeeland reizen, tenzij er een Z op het persoonsbewijs stond. De bedoeling was om vele onderduikers uit de grote steden naar Zeeland te laten reizen op deze gestolen persoonsbewijzen. Dat kon, vanwege die Z. Er was een vluchtweg via Terneuzen, zo legde Bert-Jos uit.
==
Ze hoorde er echter nooit meer iets van, net zomin als ze wat hoorde van haar oude vriendin Betty Cohen, die ze via via een van de gestolen persoonsbewijzen zou hebben doen toekomen. Later breidde ze in een interview haar verzetsactiviteiten nog wat verder uit: ‘Ja, ik zat ook bij de ondergrondse, maar bij de verkeerde tak. ... Alles mislukte. Maar het was toch wel spannend. Broodbonnen uit tasjes stelen en stiekem reizen naar België.’
==
Begin 1944 kraakte het Derde Rijk in zijn voegen. De Duitsers intensiveerden hun werkzaamheden in en rond Vlissingen en strooiden over de noordelijke en westelijke stranden van Walcheren mijnen en de zogenoemde ‘Rommelasperges’ uit. De duinen waren vergeven van de zware geschutsopstellingen en rond Vlissingen werd een anti-tankgracht gegraven. De boulevard werd tot militair gebied verklaard, zodat Annie gedwongen was een ander onderkomen te zoeken. De Wehrmacht vorderde vervolgens ook het gebouw van de bibliotheek, zodat de leeszaal moest verhuizen naar een veel kleiner pand aan het Bellamypark in het oude centrum van de stad.
De pastorie in Kapelle was eveneens geconfisqueerd en de Schmidts woonden nu op een kamer bij buren. ‘... voor mijn vader zielig want hij mist zijn bibliotheek,’ schreef Annie op 4 augustus 1944 aan Louise Boerlage. Zijzelf woonde op dat moment alweer ruim twee jaar in Vlissingen, en ze begon de grote stad een beetje te missen.
==
Alle nieuws uit Amsterdam, hoe futiel dan ook, is me zo verschrikkelijk welkom, want je zit hier wel erg achteraf, met nooit eens een leeszaalmens om mee te spreken, alleen maar een paar gehuwde leeszaalmensen en die gelden niet meer, want die kan het geen steek schelen au fond. ... We hebben het hier verder heel rustig in Vlissingen. Al bijna een jaar geen bombardementen, alleen zo nu en dan een evacuatie-dreiging, maar het gaat nooit door.
==
Nog geen twee weken later barstte de hel los. Onophoudelijk werd Vlissingen bestookt door de Lancasters van de Britse luchtmacht, terwijl de geallieerde legers oprukten naar Antwerpen, de ooit onoverwinnelijk gewaande Duitse troepen terugdringend richting Zeeland. In een poging het vege lijf te redden sloten veel nsb’ers zich aan bij de vluchtende soldaten. Het was 4 september: Dolle Maandag, het Zeeuwse equivalent van Dolle Dinsdag. Annie was dat weekend bij haar ouders en durfde in de algehele chaos niet naar Vlissingen terug te gaan. ‘Wij dachten natuurlijk ook dat ’t in een dag over zou zijn, maar na een paar dagen herstelden de moffen zich weer, er kwam ss in Kapelle.’
Op 10 september gaf de geallieerde opperbevelhebber Eisenhower de Britse veldmaarschalk Montgomery opdracht tot Operation Vitality, het bevrijden van de Schelde-oevers, zodat de haven van het inmiddels ontzette Antwerpen zou kunnen worden gebruikt. De zuidoever bleek vrij makkelijk te veroveren, maar Walcheren was tot de tanden bewapend en de Duitse bevelhebber had vanuit Berlijn opdracht gekregen het eiland tot de laatste man te verdedigen. In de weken die volgden, voerden de Britten meer dan 2200 bombardementsvluchten uit, waarbij de ‘vliegende forten’ in totaal 10219 ton bommen afwierpen. Op 3 oktober werd de eerste dijk stukgebombardeerd en klotste het zoute zeewater langzaam over het land. Meer dijken werden getroffen, veelal met bommen die waren voorzien van een tijdmechanisme, zodat het onmogelijk was de doorbraken te dichten. Enkele dagen later was de ‘tuin van Zeeland’ veranderd in een onafzienbare watervlakte.
==
Toen ik hoorde dat Walcheren onder water liep, wou ik er beslist heen om te helpen en te kijken naar de leeszaal en mijn huis. ’t Was een vreselijke tocht want die weg werd ongekend beschoten en ’t laatste stuk stond onder water. ... diezelfde dag kwam er een van de ergste bombardementen die Vlissingen heeft gehad, ik werd bang en durfde er niet meer te blijven dus maar weer naar Kapelle met de fiets door ’t water. De taferelen onderweg van vluchtende boeren en vluchtend vee zal ik nooit vergeten.
==
Honderdzestig burgers verdronken, communicatie met de rest van het land was zo goed als onmogelijk en in Den Haag maakte Wim Schmidt zich zo ongerust dat hij op 6 oktober een officieel verzoek tot inlichtingen over zijn ouders en zuster bij het Rode Kruis indiende. Twee weken later stuurde Annie zelf een Rode Kruis-telegram naar de familie Van der Burg. ‘Even een berichtje waaraan u kunt zien dat we nog leven voor zolang als het duurt,’ schreef ze. ‘We horen nare verhalen over de grote steden en hopen maar dat ze overdreven zijn. ... Laten we hopen dat we elkaar gauw gezond en levend terug zien.’
Op 16 oktober ontvluchtte Piet Callenfels per boot het kapotte Vlissingen. Anderhalve week later stootten Canadese troepen vanuit Brabant door naar Zuid-Beveland, en was Kapelle weer het toneel van hevige strijd.
==
We kropen in de kelder en zaten daar 2 dagen en een nacht onder granaatvuur ... Dan de avond van de tweede dag hield ’t granaatvuur op en we hoorden schreeuwen en geweerschoten in de boomgaard, en op straat. Ik hield het niet meer uit en ging naar boven en toen hoorde ik buiten roepen: all right, all clear!
==
De Canadezen die door Annie en haar ouders op 28 oktober feestelijk onthaald werden in de lichtbeschadigde pastorie, trokken de dag erna door naar Goes, alwaar ze de krachten bundelden met de Britse 52ste Lowland Divisie. Op 30 oktober was heel Zuid-Beveland bevrijd. In de vroege ochtend van de volgende dag voeren twintig landingsvaartuigen over de Westerschelde. Het was een maanloze nacht, maar ze konden zich oriënteren op een rode gloed aan de horizon: Vlissingen stond in brand. Beschermd door de duisternis landden de Britse commando’s onopgemerkt op een klein strandje naast scheepswerf De Schelde, voor de gelegenheid Uncle Beach gedoopt. De daaropvolgende dagen werd de van sluipschutters vergeven stad meter voor meter bevochten. Op 4 november gaf de Duitse commandant zich eindelijk over en toen was het nog maar een kwestie van dagen voor heel Walcheren was bevrijd. Twee weken later voer het eerste geallieerde bevoorradingsschip veilig door de Westerschelde.
Annie was op dat moment nog in Kapelle, waar ze de tijd doodde met het geven van lessen Engels aan een viertal jongere dorpsgenoten. Pas eind november durfde ze de lange fietstocht door het ondergelopen en stukgeschoten land te ondernemen. In Vlissingen trof ze een door geallieerde uniformen gedomineerde spookstad aan. Zegge en schrijve één huis had de invasie zonder schade overleefd. Het station lag in puin, net zoals het grootste gedeelte van de fabrieken en de werven; gas, licht en waterleiding waren afgesloten en het grootste gedeelte van de stad stond onder water of liep bij vloed onder. De bibliotheek, die zich bevond in het kleine gedeelte van de binnenstad dat boven zeeniveau lag, was nog droog maar had een voltreffer in de zijkamer gekregen. De chaos was enorm, en in de kaartenbakken vonden ze menselijke uitwerpselen, daar achtergelaten door soldaten die zich in het heetst van de strijd hadden ontlast op dit kennelijke symbool van beschaving.
Annie logeerde bij haar assistente op de eerste etage van een huis dat tweemaal per etmaal onderliep. Iedere keer weer vulde de kapotgeschoten Steinbach-vleugel in de woonkamer beneden zich met zeewater.
==
Bij hoog tij kwam het [water] tot de zevende tree van de trap. Tussen ons in kabbelde de zee door de straat, een vieze zee met drijfhout en stro. Het rook altijd naar wier, naar zilt en vermengd met die geur kwam voortdurend een lucht mee van bederf en van verrotting. Die kwam uit de beneden-etages, waar de pluchen meubelen, de bankstellen, de dressoirs in het water stonden, waar onze goeie matrassen en vloerkleden lagen te vergaan tussen modder en slib. Maandenlang leefden we in die zilte verrottingsgeur, waar we nooit aan gewend raakten. De ruiten waren stuk en de ramen dichtgespijkerd met hout. ... Als het eb werd moesten we de straat op om melk en aardappelen te veroveren, dan liepen we toch nog tot over de knieën in het water, met gewone schoenen aan en de rokken hoog opgetrokken. Het was ijzig koud in December en Januari, ... maar als we elkaar tegenkwamen, toen in het water, zeiden we: We zijn bevrijd en dat is het belangrijkste. En even later zeiden we: Denk toch ’s aan die arme mensen in Noord-Nederland die verhongeren. In Amsterdam moet ’t zo erg zijn... ... de meneer naast mij had een schelvis gevangen zomaar van uit zijn raam in een broodmandje, een schelvis, die toevallig voorbij zwom. Zo was het toen. De zee had veel weggespoeld maar niet ons gevoel voor gekke situaties en we konden nog lachen om onze eigen misère.
Alleen als het donker werd en de wind opstak in de avond, en de harde golven tegen de muren klotsten, tegen onze voordeur en binnen tegen de trap, en de meeuwen krijsten boven de golven dan werden we bang. Dan lagen we angstig in de armoedige bedden, die zo kil waren en nooit helemaal droog werden. Wanneer de nacht bezit neemt van een straat-onder-water dan worden de mensen heel klein en zwak, niets zijn ze dan, niets dan stukjes drijfhout. De geur van zilt en verrotting wordt erger, het water knaagt gestadig aan de huizen, je voelt dat het water je huis ondermijnt, je bent bang dat ineens dat huis zal instorten tot een hoop natte houtjes en modderige stenen en strootjes, zoals er zoveel huizen zijn ingestort als ze lang in het water stonden.
==
Geholpen door leden van de Prinses Irene-Brigade en padvinders maakte Annie de bibliotheek schoon, redde de nog leesbare boeken en herstelde zo goed en zo kwaad als het ging de aangerichte schade. Op 15 december kon de leeszaal haar deuren weer openen. Het werd, zo schreef ze, ‘een ongelooflijk gezellig centrum, omdat ’t droog was en warm’. Al snel trok ze er zelf ook maar in.
==
Ik ging wonen in de leeszaal waar ik werkte en waar de hele dag Engelse soldaten kwamen zitten lezen. Het was een enorm, oud, hol, leeg gebouw met ontelbare zolders en kelders. De bibliotheek en de leeszaal waren boven. Ik zette mijn bed naast het kacheltje en was gelukkig en droog. Ramen waren er niet in het gebouw; met karton was alles afgesloten, ook het grote gat waardoor de granaat was gegaan. De soldaten brachten iedere dag cokes mee.
==
Nadat Annie een hele nacht doodsbang naar de deurkruk had zitten staren omdat ze een insluiper hoorde – waarschijnlijk een Duitser die zich nog verborgen hield – ging ze toch maar weer op zoek naar een echt huis. Aan de boulevard vond ze een etage en pakte ze de draad weer op, zo goed en kwaad als dat ging in een kapotgeschoten en ondergelopen stad.
De kracht van de zee sleet de gaten in de dijken nog verder uit, en het zou nog ruim een jaar duren voor het eerste gedicht zou worden. ‘We moesten aldoor tot boven aan de dijen door ’t water met blote benen in klompen, dat deed ook iedereen,’ berichtte Annie later aan de familie Van der Burg. ‘Je zag nette meneren van boven met boord en das en van onderen in zwembroek en doodernstige gezichten en een heel gek gezicht was ook altijd een hele rij nonnen die gedragen werden door ’t water.’ Het was al ruimschoots lente geworden toen een nooddijkje rond de stad ervoor zorgde dat Vlissingen weer droogviel. ‘Het water trok langzaam weg, op een dag in ’t voorjaar was er geen zee meer, de zon scheen over een gekke straat. Een straat die strand was geworden, droog strand vol wier en takken en schelpen. En ineens was er in die straat een mannetje met een piano op een kar.’
Rond deze tijd fietste Annie over de dijk van Middelburg naar Vlissingen toen ze een meisje in een Brits uniform uit tegengestelde richting aan zag komen rijden. Ze waren elkaar al voorbij toen Annie zich opeens omdraaide en riep: ‘Els!’ Het was inderdaad Els van Dien, die in tegenstelling tot het grootste deel van haar familie aan de concentratiekampen was ontsnapt. Zij was nu als luitenant van het Vrouwenvredeskorps gelegerd in Zeeland. ‘Toen ze elkaar omhelsd hadden en van de verrassing waren bijgekomen, vroeg ze hoe Annie haar nu opeens zo herkend had,’ vertelt Dick van Dien, die als vlieger bij de raf in dienst was gegaan. ‘We wisten immers allemaal dat Zus zo kippig was als de pest. Maar ze zag blijkbaar weer dingen die anderen niet zagen, want ze zei: “Er is maar één iemand op de wereld die zo op de fiets zit als jij.”’
Op de avond van 4 mei zat Annie in de nog redelijk ongeschonden gebleven lutherse kerk te luisteren naar een concert van de violist Jo Juda. Hij speelde Brahms.
==
Maar onder het andante drong er een ontzettend geloei door in de kerk: alle boten toetten, het afweergeschut blafte, er was gejuich op straat en een raar blaasorkest stond te hoempen voor de kerkdeur. ... Toen kwam het gejuich als een vloedgolf binnen en een paar minuten later hoste ook het Brahmspubliek op straat, arm in arm met de violist en de pianist, de ene boulevard op en de andere af langs de gepavoiseerde schepen en de dansende paartjes op straat, want het noorden was vrij en de oorlog was over.
==
Het was vrede, maar de wederopbouw ging tergend langzaam. Alle bomen op Walcheren waren dood en de ooit zo vruchtbare landbouwgrond was verzilt en voor jaren onbruikbaar geworden. Levensmiddelen en textiel waren op de bon en er heerste gebrek aan alles: bouwmateriaal, kleding, brandstoffen, medicijnen, papier. Voor het kopen van noodzakelijke spullen als matrassen, lakens en ondergoed diende zelfs vergunning te worden aangevraagd. Annie had dan ook de grootste moeite haar nieuwe huis bewoonbaar te maken.
==
Ik heb veel moeite gehad om mijn huis op de boulevard in te richten. ’t Was heel erg leuk, de kamer was énig geworden, en ’t keukentje in orde. In April ben ik er gaan wonen, heb twee maanden gelukzalig daar gewoond met veel zon. ... Nu, de vorige week woensdag toen ik niet thuis was is het hele huis afgebrand. In een uur tijd was alles weg. Ik ben dus alles kwijt, kleren meubels bedden. ’t Is de eerste uren erg lam maar je komt er gauw weer overheen. ’t Meeste spijt ’t me van mijn heerlijke vrije kamer en verder vind ik ’t niet zo erg om ook eens te voelen hoe ’t is om alles kwijt te zijn.
==
Nadat Annies appartement was uitgebrand – waarschijnlijk als gevolg van kortsluiting – zette ze maar weer een veldbed op in de leeszaal, waar de kapotte ramen nog steeds schuilgingen onder karton en elke regenbui op het kapotte dak voor nieuwe paniek onder het personeel zorgde. Zo goed en zo kwaad als het ging, organiseerde ze gezellige avondjes voor de Prinses Irene-Brigade, tentoonstellingen voor de Zeeuwse Volksuniversiteit, waar ze als secretaresse was ingelijfd. Ook begon ze met het provisorisch inrichten van een apart kinderleeszaaltje. Het was, zo schreef ze later met veel gevoel voor understatement in haar jaarverslag over 1945, ‘één van de boeiendste [episoden in] het Vlissingse leeszaalbestaan’.
Aan de Van der Burgs meldde ze:
==
’t Is hier nog steeds een even grote bende als boven de Moerdijk. Chaos, ruzie, kankeren, stakingen, relletjes. Werken kun je haast niet, ik heb honderd miljoen plannen, maar er komt niets van door gebrek aan medewerking en door gebrek aan eigen energie want door al dat gemodder en gemier zijn we hier allemaal au bout, al is ’t dan niet van de honger... Er is een ware rage onder de mensen om hier weg te komen. Iedereen wil naar ’t Noorden of liever nog naar Canada of Australië.
==
Annies ouders behoorden tot diegenen die Zeeland definitief gingen verlaten. In de pastorie aan het Kerkplein te Kapelle was een nieuwe, jonge dominee getrokken en het oude echtpaar Schmidt vertrok naar Den Haag om bij Wim te gaan wonen. Truida had er vijfenzeventig jaar voor moeten worden, maar nu kon ze dan toch eindelijk het door haar zo vaak vervloekte ‘gat’ de rug toekeren en gebeurde dat waar ze haar hele getrouwde leven naar gehunkerd had: ze ging terug naar de stad. En nog op stand ook, want Wim had met het notariskantoor het fraaie herenhuis aan de Laan Copes van Cattenburch van zijn baas overgenomen, en er een hele etage voor zijn ouders ingericht.
Ook bij Annie kriebelde het. Misschien was er iets wakker gemaakt door de jonge Canadezen met wie ze, zoals ze aan Mien van der Burg had geschreven, eerst op de pastorie zo’n ‘heel gezellige tijd’ had en die aanvankelijk haar bibliotheek bevolkten. Nu trokken de soldaten verder en veranderde de leeszaal langzaam weer in die wereld van ‘keurige, nette, preutse personages’ zoals ze die van voor de oorlog kende. Maar ergens in de degelijke, verantwoordelijke leeszaaldirectrice school nog steeds het meisje dat op haar zeventiende naar het vliegveld fietste om daar een spannende vliegenier in het leer te ontmoeten. ‘Ik zou graag in Vlissingen blijven omdat hier nog zo vreselijk veel te doen is,’ schreef ze op 7 juni aan de familie Van der Burg, ‘maar ’t is beter dat ik weer eens in een grotere leeszaal terecht kom, daarom ga ik in ’t najaar naar Amsterdam.’
Twee maanden later wandelde ze weer over de Keizersgracht. Weliswaar was er nog geen vrij personenverkeer in Nederland, maar Annie had een reisvergunning weten los te krijgen voor de maand augustus, met als doel ‘zaken’. ‘Ik had haar bijna zes jaar niet gezien, maar in wezen was ze niets veranderd,’ zegt Margreet Taselaar, bij wie ze opeens op de stoep stond. ‘De oorlog was toch in veel opzichten een stilstand. Ze vertelde me toen dat ze zo snel mogelijk naar de stad terug wilde.’
De directrice van de Amsterdamse Openbare Bibliotheken bood Annie meteen een baan aan in het filiaal in de arbeiderswijk Tuindorp in Amsterdam-Noord. Maar eerst diende ze een opvolgster voor zichzelf in Vlissingen te vinden. Annie Moerkercken, die gedurende de bezetting in Amsterdam was gebleven, had er aanvankelijk wel oren naar maar bedacht zich toch weer. ‘Annie M. heeft bedankt voor Vlissingen dat is een ramp – wat nu,’ telegrafeerde Annie aan haar moeder. Een maand later, net toen ze haar kinderleeszaal geopend had – ‘Een kamer achter de studiezaal was voor dit doel herschapen met frisse kleuren en fleurige meubelen’ –, vond het bestuur zelf een geschikte opvolgster en kon Annie met een gerust hart per 1 januari 1946 haar ontslag indienen.
En toen arriveerde er een brief van Mia van der Burg, met als briefhoofd ‘Het Parool’. De verzetskrant was triomferend uit de oorlog tevoorschijn gekomen en al snel uitgegroeid tot een van de best verkopende en meest toonaangevende kranten van het land. Gerrit Jan van Heuven Goedhart was hoofdredacteur geworden en had Mia – tegen haar zin, ze wilde liever schrijven – gebombardeerd tot hoofd Personeel. Bij een volwassen krant hoorde natuurlijk een documentatiedienst, en Mia herinnerde zich het eindeloze catalogiseren en ordenen dat hun kostgangster aan de Lange Haven voor haar bibliotheekopleiding had moeten doen. Zou het opzetten van zo’n dienst niets voor haar zijn?
Later vertelde Mia dat ze nog lang op antwoord had moeten wachten, maar Annie zei het aanbod met beide handen aangenomen te hebben. In de eerste weken van 1946 pakte ze haar schaarse bezittingen bij elkaar en kocht een enkele reis naar Amsterdam, dat, hoe kaalgeplunderd en armoedig ook, nog steeds die grote stad was waar je onbelast door je verleden een nieuwe start kon maken.
==
ik hou zo van de stad, laat het er maar stinken en wasemen, er is toch een enorme vrijheid: de vrijheid van het niet herkend worden, het niet opgemerkt worden, van het verloren mogen zijn als een naamloze.