Hoofdstuk 2
Ilsa
Toen Ree die avond terugkeerde in haar piepkleine appartement, zette ze een kop koffie en ging achter haar bureau zitten om aan haar scriptie te werken – een verhandeling over persoonlijkheidsontwikkeling bij mensen op leeftijd. Haar gedachten dwaalden echter steeds af naar de merkwaardige gebeurtenissen van die avond. Uiteindelijk gaf ze haar pogingen om te schrijven op en doorzocht het internet op informatie over de Tisdales, een oude vooraanstaande familie uit Charleston, de Order of the Coffin and the Claw, een geheim genootschap dat halverwege de vroege negentiende eeuw was opgericht, en de Oak Grove Cemetery, dat in de eerste helft van de vorige eeuw aan zijn lot bleek te zijn overgelaten. Ten slotte typte ze de zoekterm ‘Amelia Gray’ in.
Ze volgde een link naar Amelia’s zakelijke website en klikte door een reeks voor-en-na-foto’s van door haar uitgevoerde restauraties. Daarna bekeek ze Amelia’s biografie. Haar cv was bepaald indrukwekkend. Een bachelorsgraad in antropologie van de University of South Carolina. Een master in archeologie van de University of North Carolina in Chapel Hill. Twee jaar bij het State Archeological Office in Columbia, waarna ze haar eigen restauratiebedrijf was begonnen. En ze was pas zevenentwintig. Vergeleken bij Amelia voelde Ree zich een luilak.
Ze nam haar laptop mee naar de bank en krulde zich op in een hoek om Amelia’s blog te bekijken. Het woordgrapje in de titel, Digging Graves, amuseerde haar, net als de geplaatste artikelen waarin naar Amelia werd verwezen als de Graveyard Queen. Die eigenaardige bijnaam bracht haar meteen terug naar die zondagmiddag op de Rosehill Cemetery.
In een impuls stuurde ze een e-mail:
Mijn naam is Ree Hutchins. Waarschijnlijk herinner je je mij niet, maar we zaten op dezelfde middelbare school in Trinity. Ik zou je graag wat vragen stellen over de Oak Grove Cemetery in Charleston. Zouden we misschien iets kunnen afspreken?
Tot haar verrassing reageerde Amelia binnen enkele minuten.
Kun je morgen om tien uur bij me langskomen?
Ree noteerde het adres en het telefoonnummer en stopte het briefje in haar tas, zodat ze het niet zou vergeten. Daarna ging ze verder met lezen in de archieven van Digging Graves. Ze had geen idee hoelang ze al verzonken zat in de bijdragen, toen ze zich bewust werd van een kilte. De airconditioning moest zijn aangesprongen. De ramen waren beslagen met rijp, en er hing een muffe geur in de lucht, die Ree toeschreef aan smerige ventilatiegaten.
Toen ze opstond om de thermostaat aan te passen, ving ze de vage flarden van een liedje op. Eerst dacht ze dat de treurige melodie door de flinterdunne muren van haar appartement drong. Toen realiseerde ze zich dat het hetzelfde wijsje was dat ze eerder had gehoord.
Geïntrigeerd volgde ze het geluid naar haar slaapkamer. De cijfers op de klokradio flikkerden, een teken dat de elektriciteit uitgevallen was geweest. Ze was bezig geweest op haar laptop, dus een stroomstoring zou haar niet noodzakelijk zijn opgevallen. Toen de elektriciteit weer was aangegaan, was de radio waarschijnlijk vanzelf aangesprongen. Daar was niets griezeligs aan.
Maar dat liedje… Het was alsof ze verdwaald was in een herinnering, dacht ze dromerig. Ze sloot haar ogen en liet de muziek over zich heen stromen, door zich heen… Toen schrok ze op uit haar trance, verontrust over de hypnotiserende werking van het liedje, en zette vlug de radio uit.
Na een korte douche kroop ze in bed, maar het duurde lang voor ze de slaap kon vatten. Ondanks de uitputting lukte het haar niet tot rust te komen. Er waren die avond te veel aangrijpende dingen gebeurd, niet het minst het overlijden van Miss Violet.
Toen ze uiteindelijk insluimerde, had ze de vreemdste dromen. Ze was op de Oak Grove Cemetery. Ze was het… maar ze was het ook niet. En in plaats van de vervallen begraafplaats van tegenwoordig, was de dodenstad welig en goed onderhouden, hoewel de plek daardoor niet minder op haar zenuwen werkte…
Ze droeg haar lievelingsjurk, een ijsblauwe japon doorweven met zilverdraden die schitterden in het maanlicht terwijl ze zich door het doolhof van grafstenen en monumenten begaf. Haar grootmoeder had de jurk meegebracht uit Parijs, als cadeau voor haar zeventiende verjaardag. Haar vader was er niet over te spreken geweest. Hij vond het model te gewaagd en had haar verboden de japon te dragen. Daarom had ze hem samen met haar andere geheime schatten in haar kast verstopt. Als iemand dat ondeugende voorraadje ooit zou ontdekken…
Ze huiverde verrukt en liet zich omhullen door de vruchtbare geur van klimop en vochtige aarde terwijl ze bleef staan voor een in gotische stijl gebouwde crypte, waarvan de spitsen en kruizen zich spookachtig aftekenden tegen de nachtelijke hemel. Waar bleef hij? Ze hadden afgesproken bij het Bedford Mausoleum, maar stel dat hij van gedachten was veranderd? Stel dat hij had besloten dat ze te jong was, en verboden voor iemand met zijn ambities?
Ze probeerde het ontluikende gevoel van onrust van zich af te schudden terwijl ze de treden van het mausoleum beklom en door het glas-in-lood naar binnen tuurde. Maanlicht viel naar binnen door een tegenoverliggend raam, maar ze kon niets anders onderscheiden dan een glinsterend patroon van spinnenwebben.
Ze draaide zich om en liet haar blik over de begraafplaats glijden. De marmeren beelden lichtten spookachtig op tussen de diepe schaduwen van de eiken. De blinde ogen staarden naar haar terwijl ze de treden af rende en tussen de beelden begon te zoeken.
Plotseling hoorde ze de muziek van het feestje dat vlakbij werd gehouden, en een golf van opluchting overspoelde haar. Ze speelden haar liedje, en daar kon alleen híj voor gezorgd hebben. Hij was er dus toch en zond haar een geheime boodschap. Met gesloten ogen hief ze haar armen en begon te dansen.
Terwijl ze haar pirouettes draaide tussen de engelen en de heiligen, ving ze vanuit haar ooghoek een glimp van hem op. Hij sloeg haar gade vanuit de schaduwen, met zijn donkere en doordringende blik. Toen stapte hij in het maanlicht, en haar adem stokte. Hij was zo lang, zo koninklijk, zo elegant gekleed. Ze ging meteen naar hem toe en legde haar handen om zijn hals om hem naar zich toe te trekken voor een kus. Hij gehoorzaamde zonder aarzeling, met zijn tong haar mond verkennend tot ze duizelig werd van verwachting.
‘Ik heb op je gewacht,’ zei ze ademloos.
‘En hier ben ik dan.’ Hij kuste haar opnieuw, maar dit keer was er iets kouds aan zijn aanraking. ‘Kon je gemakkelijk wegkomen?’
‘Bijna té gemakkelijk,’ antwoordde ze met een nerveus lachje. ‘Vader is uren geleden vertrokken, dus ik hoefde alleen maar te wachten tot iedereen naar bed was, en toen kon ik via de achterdeur wegglippen.’
‘En niemand heeft je gezien?’
‘Natuurlijk niet.’ Ze keek naar hem op door haar volle wimpers. ‘Ik heb veel geoefend, weet je.’
‘Je bent echt onverbeterlijk, hè?’ Zijn hand streelde haar borst, en ze huiverde. ‘Als de oude man zou weten wat je uitspookt, dan verloor hij je geen seconde meer uit het oog.’
‘Moeten we het nu echt over hem hebben?’ Ze trok zich terug. ‘Je zei dat je een verrassing had. Wat is het?’
‘Alles op zijn tijd.’
Hij leek nog steeds ergens anders met zijn gedachten, en ze begon ongerust te worden. De muziek was gestopt, en de nacht werd onnatuurlijk stil. Waar waren de krekels? De vogels?
‘Ik vind dit geen prettige plek.’
‘Ik dacht dat jij nergens bang voor was,’ zei hij plagend.
‘Wie zegt dat ik bang ben?’ Ze hief uitdagend haar kin op, maar ze maakte een onwillekeurige schrikbeweging toen er een twijgje knapte. ‘Wat was dat?’
‘Waarschijnlijk iemand van het feestje. Maak je niet druk. Hier…’ Hij haalde een flacon tevoorschijn en gaf haar die. ‘Drink maar.’
Ze nam een grote slok en liet haar angst wegspoelen door de sterke drank. ‘Wie zijn al die mensen daar eigenlijk? Waarom vertel je me hun namen niet?’
‘Het is een geheim.’
‘Bij jou is alles een geheim.’ Ze kruiste haar armen en trok een pruillip. ‘Het lijkt me gewoon zo dwaas en kinderachtig… die heimelijke bijeenkomsten op een begraafplaats.’
‘Je wilde zelf komen.’
‘Krijg ik nu eindelijk de ceremonie te zien?’
‘O, ja. Je zult er uitstekend zicht op hebben.’
‘Is dat mijn verrassing?’
‘Stil nu. Genoeg gepraat.’
Zijn handen waren al bezig met de lange rij knoopjes op haar rug. Toen hij ze had losgemaakt, liet ze de jurk op de grond glijden en stond voor hem in het maanlicht. Ze voelde geen schaamte, geen opgelatenheid. Alleen de verrukkelijkste gretigheid.
Ze raakte het zilveren medaillon aan dat hij om zijn hals droeg. ‘Vader heeft er ook zo een,’ mompelde ze, het embleem herkennend.
‘Iedereen die iets voorstelt in Charleston, heeft er een.’
Hij trok haar op de grond, en ze richtte zich boven hem op. Met donkere, halfgesloten ogen boog ze zich voorover om hem te kussen. Ze knabbelde aan zijn onderlip voordat ze haar tong over zijn keel omlaag liet glijden. Toen beet ze hem onderaan in zijn hals.
‘Jij kleine vampier.’ Hij greep haar ruw bij de schouders. ‘Ik heb toch gezegd dat je dat niet moet doen.’
‘Je hebt van zoveel dingen gezegd dat ik ze niet moet doen. Maar dan geniet je er toch van.’
‘Niet dáárvan. Je bent net een beest,’ zei hij vol afschuw. Ze glimlachte slechts toen hij haar van zich af rolde. Toen pakte hij haar handen en hield die boven haar hoofd. ‘Je moet een lesje leren.’
Ze raakte niet in paniek. Zelfs toen zijn vingers verstrakten rond haar polsen en zijn lichaam op het hare drukte.
Ze voelde geen enkele angst… totdat ze het gezang hoorde…
Een nachtvogel riep vanuit de boomtoppen, en Hayden vroeg zich af of hij dat als een voorteken moest opvatten. Op de plekken waar de mist wat dunner was, zag hij een ring rond de maan. Sommige mensen dachten dat zo’n aureool ongeluk bracht. Afwezig raakte hij het medaillon rond zijn nek aan. Geen tijgeroog, maar in dit geval zou zilver moeten volstaan. Gelukkig was hij niet bijzonder bijgelovig. Ironisch, eigenlijk.
Ondanks het aureool rond de maan roerden de geesten zich niet. De waarden op zijn stralingsdetector bleven slaapverwekkend gelijk. Als hij nu vertrok, bedacht hij, kon hij nog een paar uurtjes studeren voor zijn advocatenexamen. Zolang hij hard werkte, liet de oude man hem met rust en waren de partners van het kantoor tevreden.
Hij controleerde de detector een laatste keer en stond net op het punt zijn andere spullen in te pakken, toen hij het weer voelde… die vreemde rimpeling in de mist. Er kroop een kilte over zijn schedel, en zijn nekhaar ging overeind staan. Iéts roerde zich.
Toen ving hij vanuit zijn ooghoek een glimp van iets op. Zijn hartslag versnelde terwijl hij zich langzaam omdraaide. Daar! Net achter die gebroken engel. Hij kon zijn ogen nauwelijks geloven. Na al die jaren zweefde er een verschijning voor hem in de mist.
Hij was zo verbijsterd, dat hij bijna de fijngevoelige thermometer liet vallen die hij gebruikte om koude plekken op te sporen. Nu klemde hij zijn hand er opgewonden omheen terwijl hij haar gadesloeg, zo bleek en tenger en beeldschoon, dat het leek of ze was verrezen uit een gotisch gedicht.
Hij realiseerde zich echter al heel snel dat ze geen geest was. Ze was van vlees en bloed en gekleed in een witte katoenen pyjama, die bijna doorschijnend was in het gefilterde maanlicht.
Toen ze de treden van het mausoleum bereikte, keek ze verwachtingsvol om zich heen en hield haar hoofd schuin, alsof een geluid haar aandacht had getrokken. Langzaam hief ze haar armen boven haar hoofd en begon te dansen.
Misschien kwam het door het ongelijke terrein, maar ze bewoog met weinig natuurlijke gratie en zonder een waarneembaar ritme, zo nu en dan struikelend over boomwortels en stukken afgebroken grafsteen. Hayden was tegelijk geamuseerd en volkomen betoverd.
Na een poosje begon hij zich echter ongemakkelijk te voelen. Het voelde een beetje goedkoop om haar te bespieden, maar hij wilde haar niet laten schrikken of in verlegenheid brengen door zijn aanwezigheid kenbaar te maken. Hij wilde echter ook niet stilletjes wegglippen en haar alleen achterlaten op deze eenzame begraafplaats. Wat had ze hier trouwens in vredesnaam te zoeken?
Hij schraapte zijn keel, maar ze reageerde niet op hem. Besluitend het wat doortastender aan te pakken, stapte hij uit de schaduw, zodat ze hem kon zien staan. Ze verstijfde. Hun blikken ontmoetten elkaar. En toen deed ze iets wat Hayden in geen miljoen jaar voorspeld zou hebben. Ze kwam naar hem toe, sloeg haar armen om zijn hals en trok hem naar zich toe om hem te kussen.
Hij was zo overrompeld, dat hij vergat weerstand te bieden. Het was ook niet zijn bedoeling om te reageren, maar toen ze haar lichaam tegen het zijne drukte – en man, die pyjama liet níéts aan de verbeelding over – voelde hij dat hij opgewonden werd, ook al hield hij zich voor dat hij moest maken dat hij wegkwam. Die meid spóórde niet.
‘Ik heb op je gewacht,’ zei ze ademloos.
‘Op… mij?’ Hij keek neer op haar opgeheven gezicht. Lichte huid, volle lippen, blauwe ogen… dit alles omlijst door een wolk van donker haar dat naar gember rook. Niets Edgar Allan Poe. Niets gotische gedichten. Ze leek rechtstreeks ontsproten aan zijn fantasie.
Nog steeds bewegend alsof ze in een dromerige trance verkeerde, legde ze haar handen in zijn nek en trok hem omlaag voor een tweede kus. Haar mond was geopend en gretig, en toen ze zachtjes aan zijn onderlip knabbelde, huiverde hij. Hij kon het niet helpen. En het zei weinig goeds over hem dat het even duurde voordat hij de kus verbrak.
‘Ik denk niet –’
‘Maak je geen zorgen,’ mompelde ze. ‘Vader vermoedt niets.’
‘Eh… is dat zo?’
Glimlachend reikte ze naar zijn hand en legde die op haar borst. Met haar andere hand reikte ze naar hem.
‘Ho, kalm aan!’ Hij deed een stap achteruit.
Ze staarde hem zedig aan terwijl ze haar pyjamajasje begon los te knopen.
‘Dat is geen goed idee. Jij kent mij niet. Ik ken jou niet…’
Het jasje viel op de grond. Haar huid glansde als marmer in het maanlicht.
Lieve hemel. Hayden wilde niet staren, maar… lieve hemel! Hij raapte het kledingstuk op en duwde het in haar handen. ‘Kom op. Trek dat weer aan.’
Ze fronste haar wenkbrauwen, keek verward om zich heen, en toen, terwijl de realiteit langzaam tot haar begon door te dringen, slaakte ze een gilletje en hief haar hand op.
Hij twijfelde er niet aan dat ze hem een klap in het gezicht zou hebben gegeven als hij haar pols niet had vastgepakt. ‘Ho, ho! Dat is óók geen goed idee.’
Haar ogen werden groot, en ze zag eruit alsof ze op het punt stond een hysterische aanval te krijgen. ‘Wat denk je wel dat je aan het doen bent?’
Hij hief zijn handen in de lucht. ‘Niets. Ik zweer –’
‘Waarom heb je me dan hiernaartoe gebracht?’
‘Je bent hier zelf gekomen. Ik had er niets mee van doen.’
‘Maar hoe…’ Ze keek omlaag, hapte naar adem en drukte het pyjamajasje tegen haar borst. ‘O God.’
Het was alsof ze een emmer koud water over zich heen had gekregen. Vernederd en met ogen vol angst deinsde ze achteruit. ‘Raak me niet aan!’
‘Rustig maar, dat doe ik niet.’
Ze trok zich helemaal terug tot aan de treden van het mausoleum.
Nieuwsgierig staarde hij naar haar door de mist, maar hij deed geen poging haar te naderen. ‘Gaat het? Je lijkt een beetje… gedesoriënteerd.’ En dat was nog zacht uitgedrukt.
Onhandig trok ze het pyjamajasje aan, haar vingers worstelend met de knopen. ‘Ik weet het niet. Ik weet niet hoe ik hier terecht ben gekomen. Ik zweer je, als je me hebt bedwelmd, dan –’
‘Bedwélmd?’ Dit moest niet gekker worden. ‘Tot een paar minuten geleden had ik je nog nooit gezien!’
‘Hoe ben ik hier dan terechtgekomen?’
‘Zeg jij het maar.’ Haar beschuldigingen beledigden hem, maar ze zag er zo verloren en kwetsbaar uit, dat hij haar toch wilde beschermen. Vanbuiten leek ze prima in orde. Hij kon geen bloed of blauwe plekken ontdekken, maar er was haar duidelijk iets overkomen. ‘Herinner je je echt helemaal niets?’
‘Het is allemaal zo vaag.’ Ze bracht haar hand naar haar voorhoofd. ‘Ik weet nog dat ik naar bed ging en dat ik een heel vreemde droom had.’
‘Een droom?’ Eindelijk iets wat enig licht op de zaak leek te werpen. ‘Misschien was je aan het slaapwandelen.’
‘Dat heb ik nog nooit van mijn leven gedaan.’
‘Er is een eerste keer voor alles. Woon je hier in de buurt? Op de campus misschien?’
Ze gaf geen antwoord.
‘Je hoeft niet bang voor me te zijn,’ zei hij. ‘Als ik je iets had willen aandoen, dan had ik mijn kans eerder wel gegrepen.’
Ze hief haar kin op. ‘Je had het kunnen probéren.’
Hij moest haar durf bewonderen. ‘Het staat je vrij te vertrekken,’ zei hij, een armgebaar naar het pad makend. ‘Ik zal je niet tegenhouden. Maar volgens mij ben je veiliger bij mij dan in je eentje in het donker. Zeker als je de weg niet kent.’
‘Ik ken de weg.’ Een lichte trilling in haar stem weersprak echter haar uitdagende houding.
‘Nou, mooi. Als je even wilt wachten tot ik mijn spullen heb verzameld, dan geef ik je een lift. Zo niet… doe dan alsjeblieft voorzichtig.’
Ree wist dat ze zou moeten vertrekken, maar in plaats daarvan bleef ze staan, onverklaarbaar aangetrokken tot die onbekende man. Hij was slank en knap, met een alternatieve stijl die bij haar de vraag opriep of hij soms een musicus was, zo eentje die je wel eens zag in van die hippe maar enigszins decadente nachtclubs. Bepaald niet iemand die je zou verwachten op een verlaten begraafplaats.
Ze had geen enkele reden om hem te vertrouwen, zeker gezien het feit dat ze half ontkleed was geweest toen ze was… ontwaakt, bij gebrek aan een beter woord. Ze had echter wel een páár herinneringen, hoe vaag die ook mochten zijn. Ze had hem gekust. Het zou kunnen dat hij haar had teruggekust – dat deel was een beetje onduidelijk – maar ze was er vrij zeker van dat zíj het initiatief had genomen. Wat heel ongebruikelijk was voor haar. Niet dat ze zo’n verlegen type was, maar ze had ook niet de neiging zich zomaar op mannen te storten. Zeker niet wanneer de man in kwestie een onbekende was die ze op een begraafplaats had ontmoet. Het was allemaal bijzonder vreemd. Ze had een soort dwang gevoeld om hem te kussen, alsof ze er zelf niets over te zeggen had. Alsof ze slechts een marionet was in de droom van iemand anders.
Inmiddels was ze volledig bij bewustzijn, in het bezit van haar volle verstand, en ze begreep er nóg niets van. De hele nacht voelde als een soort wakende nachtmerrie.
‘Wil je nu een lift of niet?’ vroeg de man.
Er ging een alarmbelletje af in haar hoofd, maar het geluid was zo zwak, dat het haar weinig moeite kostte het te negeren. ‘Ja, graag. Ik woon hier niet ver vandaan. Aan de rand van de campus.’
‘Dus je studeert aan Emerson?’
‘Ik ben bezig met mijn eindscriptie, maar ik werk ook als vrijwilliger in het Milton H. Farrante Psychiatric Hospital.’
Ze kon hem bijna horen denken. Verward meisje midden op een oude begraafplaats…
‘Ik studeer psychologie,’ voegde ze eraan toe.
‘Aha.’ Hij liet het klinken alsof dat alles verklaarde. ‘Heb je ook een naam?’
‘Ree Hutchins.’
‘Ik ben Hayden Priest. Onlangs afgestudeerd in de rechten en nu bezig met het voorbereiden van mijn advocaatexamen.’ Hij zette een paar voorzichtige stappen in haar richting en stak haar zijn hand toe, die ze enigszins onwillig schudde.
Een elektrische schok schoot door haar arm, en ze voelde zich een tikje licht in het hoofd. Opgelaten liet ze zijn hand los en klemde haar vingers om de sluiting van haar pyjamajasje, dat ze helemaal tot bovenaan had dichtgeknoopt. Het was echter een beetje laat voor preutsheid, bedacht ze, aangezien hij haar al halfnaakt had gezien. Tot haar ergernis merkte ze dat ze zich afvroeg wat voor indruk ze op hem had gemaakt. Dwaas.
Zijn ogen glinsterden in het maanlicht. ‘Vertrouw je me nog steeds niet?’
‘Ik ben er nog niet uit.’ Waarom had ze hem dan verteld hoe ze heette en waar ze werkte? Ze had hem net zo goed een handgeschreven uitnodiging kunnen geven om haar te stalken. In elk geval was ze zo slim geweest om haar exacte adres niet te noemen. Niet dat dat iets zou uitmaken als ze een lift accepteerde en/of hij een seriemoordenaar zou blijken te zijn.
Ze liet haar blik over de oude begraafplaats glijden. Op de plekken waar de mist wat minder dicht was, zag ze de witte gloed van stenen gezichten in het maanlicht. Al die blinde ogen maakten haar onrustig.
‘Wat doe jij hier eigenlijk?’ vroeg ze met een rilling.
Hij krabde aan zijn arm. ‘Ik ben hier in opdracht.’
‘Wat voor opdracht?’
‘Ik doe onderzoek voor het Charleston Institute for Parapsychology Studies. Ooit van gehoord?’
Dat trok Rees aandacht. ‘Ben je een spookjager?’
‘Ik geef de voorkeur aan paranormaal onderzoeker. Spookjager is zo beperkt, en als het zo uitkomt, sta ik er niet afwijzend tegenover om ook vampiers of weerwolven op te sporen.’
Er kroop een rilling langs haar ruggengraat, ook al wist ze dat hij een grapje maakte. Tenminste… dat hoopte ze. ‘Wat een vreemde liefhebberij voor een advocaat.’
‘Bijna-advocaat. In de rechtszaal hechten ze nogal aan dat onderscheid.’
‘Dus je bent hier om geesten te zien?’
‘Om geesten te hóren. Dat is iets anders.’
‘Heb je iets opgevangen?’ vroeg ze gespannen. ‘Stemmen, muziek… gezang?’
‘Gezang?’ Hij kwam een stap dichterbij. Ondanks zijn ongedwongen manier van doen was zijn stem doordringend. ‘Dát zou nog eens interessant zijn, maar nee. Ik heb nog geen fluistering opgevangen. Geen temperatuurschommelingen, geen trillingen, geen uitslaande waarden, niets. Noppes, nada, nul komma nul.’
‘Waarom geef je het dan niet op?’
‘Omdat er íéts is.’ Zijn stem zakte, en Ree zag dat er een trilling van opwinding door hem heen ging. ‘Voel je het niet? Het is als een echo… een vibratie…’
‘Maar geen geesten,’ zei ze.
Hij haalde zijn schouders op.
‘Misschien hoor je ze niet omdat ze er niet zíjn.’
‘Daar begrijp ik uit dat je een scepticus bent.’
‘Heb je er ooit een gezien?’
‘Nee,’ gaf hij toe.
‘Gehoord?’
‘Discutabel.’
‘En toch geloof je er nog steeds in.’
Daar gaf hij geen antwoord op. Hij keek haar slechts aan, zijn gezicht bleek en mysterieus in het maanlicht. Ze huiverde.
‘Vertel me over je droom,’ zei hij uiteindelijk.
Ze wilde het er eigenlijk niet over hebben, zeker niet met hem, maar zodra hij haar arm vastpakte, was ze verloren. Er had zich een vreemde band tussen hen gevormd, een waar ze nog steeds niet helemaal op durfde te vertrouwen. Negeren kon ze die echter ook niet. Ze ging naast hem op de treden van het mausoleum zitten, en om de een of andere reden leek het zo vreemd niet meer. Hij was iemand met wie je gemakkelijk kon praten, een goed luisteraar, en tot haar eigen verbazing vertelde ze hem een aantal van de dingen die ze had meegemaakt sinds het overlijden van Miss Violet. Over de chantage zweeg ze. Als doctor Farrante er op de een of andere manier lucht van kreeg, zou hij direct weten dat zij de bron was – en ze huiverde bij de gedachte hoe ver hij zou gaan om zijn werk en de nalatenschap van zijn familie te beschermen.
‘Denk je dat de dood van Miss Violet op de een of andere manier aanleiding heeft gegeven tot die droom?’ vroeg Hayden, toen ze klaar was met haar relaas.
‘Waarschijnlijk. Maar zij was niet de jonge vrouw in de blauwe jurk. Daar ben ik bijna zeker van. Ik denk dat het haar moeder was, Ilsa. Volgens de opdracht in het boek was Ilsa in 1915 tien jaar oud. Violet was dik in de tachtig toen ze stierf, dus ze moet begin jaren twintig zijn geboren, toen Ilsa een tiener was.’
‘Hoe denk je dat Violet in de instelling is beland?’
‘Geen idee. Maar ze was er al jaren, zolang als het personeel zich kan herinneren. Ik vermoed dat haar opsluiting iets te maken had met haar moeder. Er is Ilsa iets akeligs overkomen op deze begraafplaats.’
‘Je zei dat je gezang hoorde in je droom. Kon je het verstaan?’
‘Niet echt. Ik had het idee dat het een soort ritueel was, maar het wás natuurlijk maar een droom.’
‘En toch ben je hier.’
En hij ook. Wat voor man voelde zich nu volkomen op zijn gemak op een verlaten nachtelijke begraafplaats?
‘Het zou kunnen dat Ilsa contact met je probeert te leggen,’ zei hij.
‘Door middel van die droom?’
‘Heb je andere ongebruikelijke ervaringen gehad? Koude plekken, elektrische schokken, dat soort dingen?’
Ze dacht aan de radio die plotseling aan was gegaan en de stilstaande wekker naast Violets bed. Ze dacht aan de beslagen ramen, de muffe geur in haar slaapkamer, het gevoel dat er iemand achter haar stond. Ze ademde beverig in.
‘Wat?’ vroeg hij.
‘Ik geloof niet in geesten.’
‘Staat genoteerd.’
‘Maar… sinds de dood van Violet heb ik steeds het gevoel dat ik word gevolgd. Ik heb voortdurend de neiging over mijn schouder te kijken. En ik hoor zo nu en dan een vreemd liedje. Het laat me niet los, als een verloren herinnering.’
‘Ga door.’
‘Dat is het wel zo’n beetje. Het is natuurlijk allemaal verbeelding. Ik heb te hard gewerkt de laatste tijd en sta onder druk om mijn scriptie af te ronden. Als je zo moe bent, haalt je brein soms vreemde trucjes met je uit.’
‘Denk je echt dat dat alles is?’
Ze sloeg haar armen rond haar middel. ‘Geesten bestaan niet.’
‘Vóór vanavond leek het je vast ook erg onwaarschijnlijk dat je zou gaan slaapwandelen op een begraafplaats.’
‘Dat is iets anders.’ Er gleed echter een ijzige vinger langs haar ruggengraat. ‘Denk je echt dat ik de een of andere paranormale activiteit ervaar?’
Hij draaide zijn hoofd en staarde naar de afbrokkelende grafstenen. ‘Ik denk dat er heel wat dingen zijn in deze wereld – en de volgende – die we niet kunnen verklaren.’
Het was zijn toon, meer nog dan zijn woorden, die haar een nieuwe rilling bezorgde. ‘Stel dat ik door een geest word achtervolgd. Waarom heeft die geest mij dan uitgekozen?’
‘Misschien is het simpelweg een kwestie van nabijheid. De geest zocht een medium, en jij was in de buurt. Of…’
Ze keek naar hem. ‘Of wat?’
‘Er is een Chinese legende over hongerige geesten. Dode zielen die menselijke emoties verslinden en maar één doel hebben: zichzelf in onze wereld te handhaven door zich te voeden met onze warmte en energie.’
Tot Rees schrik leek hij dit keer geen grapje te maken. ‘Hoe kom je van ze af?’
‘Niet. Ze komen van jóú af, door langzaam je levensbronnen af te tappen.’
Ze klemde haar armen nog wat steviger om haar bovenlichaam. ‘Voor de goede orde… ik geloof nog steeds niet in geesten. Maar als je me probeert bang te maken, dan lukt het je aardig.’
‘Mooi. Want tot je weet met wat voor verschijning je te maken hebt, zul je heel voorzichtig moeten zijn. In het gunstigste geval wil deze geest iets van je. En dan hoef je er alleen maar achter zien te komen wat dat is.’
‘Zo simpel dus.’
‘De omgang met geesten is nooit simpel,’ waarschuwde hij. ‘Regel nummer één: hoop op het beste en bereid je voor het ergste.’
‘En wat is regel nummer twee?’
Hij aarzelde. ‘Daar hebben we het wel over als het aan de orde komt.’
‘We?’
‘Ik ben een spookjager, jij hebt een spook. We vormen een ideale combinatie. Of een noodlottige, natuurlijk.’
Toen Ree er de volgende ochtend op terugkeek, leek het bijna alsof de gebeurtenissen op de begraafplaats deel hadden uitgemaakt van haar droom over Ilsa. Het alternatief was simpelweg te onrustbarend. Ergens gedurende de nacht was ze uit bed gestapt, had in haar pyjama het hele eind door de bossen gelopen en was over de muur van een verlaten begraafplaats geklommen, waar ze had getracht een wildvreemde te verleiden. Ze moest er niet aan denken wat er had kunnen gebeuren als het iemand anders dan Hayden was geweest.
Hij had zich echter als een perfecte heer gedragen. Niet alleen had hij haar veilig thuisgebracht, hij had haar zelfs zijn mobiele telefoonnummer gegeven, voor het geval ze opnieuw in een compromitterende situatie zou belanden. In feite was hij zó aardig voor haar geweest, dat ze zich verplicht had gevoeld hem ook háár nummer te geven. Nu ja… niet echt verplicht. De waarheid was dat ze het hem gemakkelijk had willen maken om contact met haar op te nemen, omdat hij de eerste man was tot wie ze zich in tijden aangetrokken had gevoeld.
Nadat hij haar de vorige avond had afgezet, had ze absurd veel aan hem gedacht. Haar scriptie bevond zich in zo’n beslissende fase, dat ze elke vrije seconde van haar dagen en nachten aan het schrijven zou moeten besteden. Maar nee. Hoewel ze zich niet in het minst slaperig had gevoeld, was ze in bed gekropen en had ze zich liggen afvragen hoe oud hij was, waar hij vandaan kwam, of hij een vriendin had…
Het was ongelooflijk dat haar gedachten steeds naar hem afdwaalden, na alles wat ze die avond verder nog had meegemaakt. En hij was nota bene een spookjager. Nog in geen miljoen jaar zou ze hebben verwacht dat ze zich aangetrokken zou voelen tot iemand met zo’n zweverige hobby. Maar misschien was dat juist een deel van de aantrekkingskracht. Ze waren elkaars tegenpolen.
Ze dacht nog steeds aan hem terwijl ze haar spullen bij elkaar zocht voor college. Ze had de televisie aanstaan met het geluid omlaag, zodat ze haar gedachten de vrije loop kon laten… en interessant genoeg dwaalden die af naar een mistige begraafplaats, waar zij en Hayden zich in complete afzondering bevonden, alsof de wereld buiten de muren simpelweg was opgelost. Over diepere betekenissen gesproken.
Toen, terwijl ze een stapeltje aantekeningen in haar tas stopte, verscheen er een foto op het televisiescherm, en prompt verdween Hayden compleet uit haar gedachten. Naar adem happend griste ze de afstandsbediening van het tafeltje en drukte het volume omhoog.
Jared Tisdale, de man die ze uit doctor Farrantes kantoor had zien komen, was die ochtend doodgeschoten in zijn huis aangetroffen. De politie had geen verdachten, geen getuigen en geen aanwijsbaar motief.
Geen verdachten… geen motief…
Geschokt liet ze zich op de bank neerploffen. Nog geen vierentwintig uur geleden had ze gehoord hoe Jared Tisdale had geprobeerd doctor Farrante te chanteren. En nu was Tisdale dood.
Trek geen overhaaste conclusies, waarschuwde ze zichzelf. Tenslotte hoefde de moord op Tisdale geen verband te houden met de ruzie tussen hem en doctor Farrante. Hij had zelf gezegd dat hij een aantal zeer onaangename mensen een hoop geld was verschuldigd. Zo vergezocht was het niet om aan te nemen dat zijn dood iets te maken had met zijn gokschulden.
Ze probeerde zichzelf er nog steeds van te overtuigen dat het haar niets aanging, toen de telefoon ging. In weerwil van zichzelf maakte ze een schrikbeweging. Normaal gesproken was ze een kalm en nuchter mens, maar het nieuws over Tisdales dood had haar danig van haar stuk gebracht.
Met trillende vingers nam ze op. ‘Hallo?’
‘Ik hoop dat ik niet te vroeg bel. Of dat het lijkt alsof ik mezelf opdring.’
‘Met wie spreek ik?’
Een korte stilte. ‘Hayden.’
‘Hayden…’ Ze omklemde de telefoon.
‘Van gisternacht.’ Hij mompelde iets binnensmonds. ‘Je weet niet meer wie ik ben, hè?’
‘Natuurlijk weet ik dat.’ Ze had zo’n beetje elke seconde aan hem gedacht, tot het nieuws over Tisdale haar zo abrupt had teruggesmeten in de realiteit. ‘Sorry. Ik zat nogal ver weg met mijn gedachten.’ Haar blik keerde terug naar het scherm. Tot haar opluchting was de foto verdwenen en was de nieuwslezer verder gegaan met een ander item.
‘Is er iets mis?’
‘Dat kun je wel zeggen, ja.’
‘Kan ik ergens mee helpen?’
Het oprechte medeleven in zijn stem deed haar beseffen hoelang het geleden was dat ze iemand had gehad die ze in vertrouwen kon nemen. Haar moeder liet zich nog steeds gijzelen door verbittering, en haar vader had het te druk met zijn nieuwe leven. Ree wist niet precies hoe het was gebeurd, maar het contact met haar vroegere vriendinnen was de laatste jaren sterk verwaterd. Op dat moment voelde ze zich eenzamer dan ooit.
‘Ree?’
‘Misschien wel,’ zei ze. ‘Volgens mij heb ik juridisch advies nodig.’
‘Oké. Maar houd wel voor ogen dat ik niet als advocaat mag optreden voordat ik mijn examen heb gedaan. Ik kan je alleen onofficieel van advies dienen.’
‘Zolang ik me maar kan beroepen op de zwijgplicht tussen advocaten en cliënten.’
Zijn stem werd ernstig. ‘Wat is er aan de hand?’
Plotseling had ze het gevoel alsof het gewicht van de hele wereld op haar schouders rustte. Tranen brandden in haar ogen, en dat maakte haar boos op zichzelf. Er was een man vermoord. Hoogstwaarschijnlijk waren er mensen die om hem treurden. Dit was niet het moment voor zelfmedelijden. ‘Ik heb je niet alles verteld over dat gesprek dat ik heb opgevangen in de instelling.’
‘Niet?’
‘Doctor Farrante werd gechanteerd door een man, genaamd Jared Tisdale. Tisdale dreigde een geheim openbaar te maken dat hun beide families drie generaties lang verborgen hebben gehouden. Wat het ook is, het heeft iets te maken met Miss Violet en haar moeder, Ilsa. Daarnet zag ik op het nieuws dat Jared Tisdale vanochtend doodgeschoten is aangetroffen in zijn woning. Misschien is het gewoon een gruwelijk toeval. Misschien heeft het niets te maken met doctor Farrante. Maar als ik naar de politie ga –’
‘Als, Ree?’
Ze streek met trillende vingers door haar haren. ‘Dan komt doctor Farrante erachter dat ik het gesprek over die chantage heb opgevangen. Als hij Tisdale heeft vermoord, waarom zou hij dan niet hetzelfde doen met mij?’
‘Als Farrante erbij betrokken is, moet je júíst naar de politie gaan. Alleen zij kunnen je beschermen,’ zei Hayden. ‘En als je hun niet vertelt wat je weet, dan belemmer je een officieel politie-onderzoek. Daar zijn agenten niet gek op.’
‘Dat weet ik, maar –’
‘Alle nieuwe ontwikkelingen in de forensische wetenschap ten spijt, is het opsporen van degene die het slachtoffer als laatste in leven heeft gezien, de beste manier om vast te stellen wanneer een moord is gepleegd. In dit geval is het heel goed mogelijk dat jij dat bent, Ree. Om nog maar te zwijgen over het feit dat je een motief kunt leveren.’
‘Dat weet ik allemaal wel. Ik denk dat ik het alleen nog eens van iemand anders moest horen.’
‘Als je wilt, ga ik met je mee,’ bood hij aan. ‘Om je moreel te steunen.’
‘Wil je dat echt doen?’ Ze vond het nogal treurig van zichzelf dat ze het vroeg, maar daar moest ze zich maar even overheen zetten.
‘Geef me even de tijd om hier wat dingen af te handelen. Ik zie je over een halfuur voor het hoofdbureau van politie…’
Hij kwam echter niet opdagen. Ree wachtte bijna drie kwartier voor het gebouw aan de Lockwood Street voordat ze het opgaf. Toen beklom ze de aan de zuidzijde gelegen trap, rechtte haar rug en stapte vastberaden naar binnen, voordat ze zich zou bedenken. Binnen de kortste keren werd ze door een agent naar een klein en nogal steriel ogend kantoortje gebracht, waar ze te horen kreeg dat er iemand, genaamd Devlin, naar haar toe zou komen.
Enkele minuten later verscheen hij in de deuropening, een lange stijlvolle man met donker haar en een gezicht dat zo mager en bleek was, dat je hem uitgemergeld zou kunnen noemen. Vreemd genoeg maakte dit hem alleen maar aantrekkelijker. Ree schatte hem begin dertig, hoewel hij, als hij zijn hoofd op een bepaalde manier draaide en het licht er vanuit een bepaalde hoek op viel, net zo goed tien jaar ouder zou kunnen zijn. Hij had hoge, scherp gedefinieerde jukbeenderen en volle welgevormde lippen. Toen hij het vertrek binnen liep, leek alle zuurstof te worden weggezogen, waardoor ze naar adem hapte. De man bezat een haast tastbaar charisma, een intensiteit die zo in- en inmannelijk was, dat ze onwillekeurig aan donkere dingen dacht. Ongepaste dingen. Dat deed haar weer denken aan Hayden, en ze wenste dat hij bij haar was.
Toen de blik van de rechercheur de hare ontmoette, werd ze herinnerd aan iets wat haar oma over Amelia Gray had gezegd: ze heeft ogen waarmee ze recht in je ziel kan kijken.
De beschrijving was perfect van toepassing op deze man.
Met een lichte huivering wendde ze haar blik af, terwijl Devlin het kantoor doorkruiste en achter het bureau ging zitten.
‘Ik begrijp dat u informatie hebt over de moord op Jared Tisdale.’ Zijn stem was diep en klankrijk, en hij sprak met de sensuele intonatie van de geboren Charlestonian.
‘Ik heb informatie over Jared Tisdale,’ verhelderde ze. ‘Ik heb geen idee of het iets met de moord te maken heeft.’
Devlin schoof een bandrecorder naar de rand van het bureau. Zijn handen waren bijzonder elegant, merkte ze op.
‘Als u geen bezwaar hebt…’
Eigenlijk had ze dat wel, maar dat durfde ze niet te zeggen. ‘Nee, het is goed.’ Het kostte haar moeite rustig te blijven zitten terwijl de man haar steeds zo nauwlettend aanstaarde.
‘Uw naam, adres en beroep, graag,’ zei hij.
Net toen ze wilde beginnen, zwaaide de deur open en stak een man – ook een rechercheur, nam ze aan – zijn hoofd naar binnen. ‘We hebben je nodig.’
Devlin keek verstoord op. ‘Ik ben ergens mee bezig.’
‘Dit kan niet wachten.’
Devlin wierp Ree een verontschuldigende blik toe en stond op. ‘Het spijt me. Ik ben zo terug.’
Ze knikte. Toen de rechercheurs het vertrek hadden verlaten, zat ze een poosje duimen te draaien, totdat ze rusteloos werd en overeind kwam. Ze liep naar de deur en keek naar de rijen bureaus en werkhokjes. Door een binnenraam zag ze Devlins profiel in een kantoor aan de overkant van de open ruimte. Een andere man stond met zijn rug naar het glas, met tegenover zich de rechercheur die Devlin net was komen halen. Zo te zien was er een bijzonder intensief gesprek gaande tussen de twee. Devlin leek slechts een toeschouwer, hoewel Ree het gevoel had dat de anderen direct zouden luisteren als hij zijn mond opendeed.
De derde man draaide zich plotseling om, en Ree stapte vlug achteruit, naar adem happend. Het was doctor Farrante.
Dit was niet goed. Dit was helemaal niet goed.
De schouderband van haar tas omklemmend, schuifelde ze terug naar de deur.
‘Kan ik u ergens mee helpen?’ vroeg een agente, die Ree kennelijk door de teamruimte had zien staren.
Ze schraapte haar keel. ‘Ik, eh… Ik zoek het damestoilet.’
De agente gebaarde met haar hoofd. ‘Die kant op. Linksaf.’
‘Dank u.’
Ze bleef lopen, langs het toilet, door de hal, langs de trap omlaag, en pas toen ze op de parkeerplaats was, keek ze om. En dat alleen nog omdat ze iemand haar naam hoorde roepen.
Het was Hayden. Hij was net uit zijn auto gestapt en kwam met grote passen op haar af. Een golf van opluchting overspoelde haar, en zonder nadenken wierp ze zich in zijn armen. Hij moest wel compleet verrast zijn, maar hij trok haar zonder aarzeling tegen zich aan.
‘Hé, wat is er?’
Ze maakte zich net genoeg van hem los om over haar schouder te kunnen kijken. ‘Ik moet hier weg.’
Negen van de tien mannen zouden haar hebben bestookt met vragen, maar Hayden zei slechts: ‘Mijn auto staat daar.’
‘En de mijne dan?’
‘Die halen we later wel op. Kom mee.’
Even later reden ze vlug de parkeerplaats af en de straat op.
Hayden keek opzij. ‘Sorry dat ik zo laat was, trouwens. Ik zat vast in een bespreking met de partners. Mobieltjes zijn niet toegestaan, dus ik kon je niet eens een sms’je sturen.’’s
‘Het geeft niet.’ Nu pas drong het tot haar door waarom hij er zo anders uitzag. Hij droeg een pak. Dit was Hayden, de aanstaande advocaat. De keurige conventionele Hayden. ‘Dat pak staat je goed,’ zei ze, een nogal betekenisloze opmerking gezien de hachelijke situatie waarin ze zich bevond.
‘Dank je.’ Hij deed zijn das af en gooide hem opzij. Daarna maakte hij het bovenste knoopje van zijn overhemd los. ‘Zo. Nu kan ik weer ademhalen.’
Hm, dacht ze. Alweer een diepere betekenis?
‘Wat is er precies gebeurd op dat politiebureau, Ree? Je bent zo wit als een spook.’ Hij trok een gezicht. ‘Sorry. Slechte grap.’
Ze vertelde hem over doctor Farrante.
Hij hoorde haar aan en haalde toen zijn schouders op. ‘Het zou heel goed kunnen dat hij daar om dezelfde reden was als jij.’
‘Dat heb ik ook bedacht, maar er was iets vreemds aan die bespreking. Ik kreeg sterk de indruk dat ze elkaar allemaal kenden. En ze praatten zo ingespannen met elkaar. Je kon de samenzwering bijna rúíken.’
‘Door het glas en de teamruimte heen? Dat is een krachtig geurtje.’ Hij klonk geamuseerd.
‘Lach me uit zoveel je wilt, maar ik heb een goed oog voor lichaamstaal. Het is een van mijn sterke punten.’
‘Dat wil ik wel geloven. En ik lach je niet uit, ik speel gewoon voor advocaat van de duivel. Wat voor voordeel zouden die twee rechercheurs erbij kunnen hebben om samen te spannen met Nicholas Farrante?’
‘Misschien koopt hij hen om. Of misschien werken ze voor de Order of the Coffin and the Claw.’
Hayden week scherp uit om een eekhoorn te ontwijken.
‘Dat is een geheim genootschap, zoiets als de Skull and Bones Society op de Yale University,’ verklaarde ze.
‘Ik heb ervan gehoord.’ Hij hield zijn blik op de weg gericht. ‘De meeste mensen denken dat het een verzinsel is. En trouwens, wat is het verband met Farrante?’
‘Volgens mij is hij lid. Ik hoorde hem tegen Tisdale zeggen dat hij niet tegen de wensen van het genootschap in wilde gaan.’
‘Interessant,’ zei Hayden op peinzende toon. ‘Zei hij verder nog iets?’
‘Over de Order of the Coffin and the Claw? Nee, maar ik heb gisteravond wat speurwerk verricht,’ zei ze. ‘Het genootschap is al vóór de Burgeroorlog opgericht. Ze rekruteren onder de meest vooraanstaande families in Charleston, en hun leden bekleden machtsposities in het bestuurlijke leven, de zakenwereld en aan de universiteiten. Het schijnt dat ze vroeger erg veel invloed hadden in deze stad.’
‘Ik wil niet overkomen als een snob, maar een rechercheur past toch niet in dat plaatje?’
‘Devlin wel. Hij is geen doorsneepolitieman. Niets aan hem is doorsnee. Zoals hij praat, zoals hij zich kleedt, zijn houding… Alles wijst erop dat hij uit een rijke familie komt. Oud geld. Ik zou erop durven zweren.’
Hayden keek opzij. ‘Zo te horen heeft hij nogal indruk op je gemaakt. Moet ik jaloers zijn?’
‘Nee, hij is mijn type niet,’ zei ze met een rilling. ‘En als hij iets te maken heeft met de Order of the Coffin and the Claw, dan is hij zéker mijn type niet.’
‘Goed om te weten,’ mompelde Hayden.
Ze staarde door het raampje naar het voorbijglijdende landschap. Het was een mooie zonnige ochtend, maar ze richtte haar blik op een verzameling donkere wolken in de verte. ‘Ik kan niet geloven dat dit mij overkomt. Gisteren rond deze tijd was mijn grootste zorg het afronden van mijn scriptie, zodat ik kan afstuderen, een baan kan zoeken en mezelf uit de schulden kan werken. Nu ben ik een belangrijke getuige in een moordonderzoek. En met een beetje pech is de politie op dit moment naar me op zoek.’
‘Probeer je niet te druk te maken. We vinden er wel iets op.’
‘Jij hebt gemakkelijk praten.’ Ze zuchtte. ‘Sorry. Het is fijn dat je me steunt. Ik ben gewoon gespannen.’
‘Dat is begrijpelijk. Misschien helpt het als we een rustig plekje opzoeken om het te bespreken. Wanneer heb je college?’
‘Vanmiddag pas. Maar om tien uur heb ik een afspraak met Amelia Gray.’
‘Wie is dat?’
Ze stopte een lok haar achter haar oor. ‘Heb ik je niet over haar verteld? Ze is de begraafplaatsrestaurateur over wie Tisdale het had. We zijn in hetzelfde plaatsje opgegroeid, dus heb ik contact met haar gezocht. Ik hoopte dat ze me iets over de Oak Grove Cemetery zou kunnen vertellen.’
‘Goed plan. Bezwaar als ik meega?’
Ze draaide haar hoofd en zag dat hij haar indringend aanstaarde. Zijn blik bracht haar van haar stuk, omdat ze hem nog niet zo goed kon peilen. ‘Moet je niet terug naar je werk?’
Hij grijnsde. ‘Ze zijn er wel aan gewend dat ik zo nu en dan verdwijn. Ze zullen aannemen dat ik ergens aan het leren ben voor mijn examen.’
‘En hoelang ben je al bezig met leren voor dat examen?’ informeerde ze op luchtige toon.
‘Vanaf december. Door omstandigheden kon ik het examen niet in februari doen, dus nu moet ik wachten tot juli. Zo houd ik tijd over voor wat extra projecten.’
Zou hij haar als zo’n project beschouwen, vroeg ze zich af.
Hij keek opnieuw naar haar, een flauw glimlachje op zijn gezicht.
‘Wat?’ vroeg ze.
‘Niets. Vertel me eens wat meer over die Amelia Gray.’
‘Ze was… anders. Ik kan me niet herinneren haar ooit op een feestje of bij een sportwedstrijd te hebben gezien, of bij wat voor sociale gelegenheid dan ook. Ze bracht een groot deel van haar tijd door op begraafplaatsen. Haar vader was opzichter, en volgens mij hielp ze hem vaak. Ze was geen echt buitenbeentje, maar ze stond wel bekend als een tikje eigenaardig.’
‘In dat geval verheug ik me erop haar te ontmoeten,’ verklaarde Hayden, en tot haar complete verrassing voelde Ree een steekje van jaloezie.
Een poosje later vroeg ze zich af of ze Amelia’s excentriciteit niet een beetje had overdreven, want de jonge vrouw die de deur opendeed, had er niet normaler uit kunnen zien. Geen fladderende zijde. Geen kroon van rozen. In feite droeg ze zo’n beetje dezelfde kleren als Ree: een spijkerbroek, een T-shirt en gympen. Lichte make-up. Paardenstaart. Gewoon een leuke, knappe meid.
Hayden trok een wenkbrauw op, en Ree schokschouderde bij wijze van reactie terwijl ze Amelia volgden naar haar kantoor, een plezierig vertrek met boekenkasten die tot het plafond reikten en hoge ramen die uitzicht boden op de tuin. Amelia ging thee zetten, en Hayden en Ree bekeken ondertussen de ingelijste foto’s aan de muren – begraafplaatsen die waren afgedrukt over stadslandschappen. Het effect was fascinerend, maar een tikje somber naar Rees smaak.
‘Hoelang ben je al geïnteresseerd in begraafplaatsen?’ vroeg Amelia haar, toen ze was teruggekeerd met de thee.
‘Pas sinds kort,’ gaf ze toe. ‘Hoewel ik Rosehill vroeger bezocht met mijn grootmoeder. Ze was gek op de symbolen op de grafstenen. Ze noemde ze begraafplaatskunst.’
‘Ik houd er ook van,’ zei Amelia, rommelend met de theekopjes. ‘De symboliek op grafstenen zegt veel over de overledenen. Hoe ze hebben geleefd en hoe ze zijn gestorven. En over de dierbaren die ze hebben achtergelaten.’ Ze gaf hun ieder een kop thee en gebaarde toen naar een klein tweezitsbankje. Zelf nam ze plaats achter haar bureau. Ree en Hayden gingen naast elkaar zitten, theekopjes in de hand.
Ree nam Amelia op. Zo in het ochtendlicht zag ze er jong en onschuldig uit – jonger nog dan Ree – maar in haar blauwe ogen school iets kouds, een donkere schaduw.
‘De Oak Grove Cemetery dus,’ zei Ree ten slotte, en ze kon zweren dat ze de jonge vrouw zag huiveren toen ze de naam uitsprak. Waarschijnlijk verbeeldde ze het zich. Waarom zou Amelia Gray, van alle mensen, weerzin voelen bij het horen van de naam van een begraafplaats?
‘Ik heb begrepen dat ze jou willen inhuren voor de restauratie,’ vervolgde ze. ‘Vandaar dat ik je dat mailtje heb gestuurd. Ik dacht dat je misschien een paar van mijn vragen zou kunnen beantwoorden.’
Amelia keek verbaasd. ‘Ik verkeerde in de veronderstelling dat het project geheim moest blijven totdat de restauratie is voltooid.’
‘Daar weet ik niets van,’ zei Ree. ‘Je naam viel in een gesprek dat ik toevallig heb opgevangen.’
‘Juist.’
‘Wat we vooral te weten willen komen, is wanneer en waarom de begraafplaats aan zijn lot is overgelaten,’ bracht Hayden in het midden. Tot dat moment had hij grotendeels gezwegen, het aan Ree overlatend om het initiatief te nemen.
Ze keek even naar hem terwijl ze haar kopje neerzette. Zijn aanwezigheid stelde haar enerzijds gerust, maar maakte haar anderzijds een tikje nerveus. Het eerste omdat ze nog steeds van slag was door het voorval op het politiebureau, en het tweede omdat ze zich zo ontzettend van hem bewust was. Het was voor het eerst dat ze iemand zó snel leuk vond, hoewel ze zich realiseerde dat de manier waarop ze elkaar hadden ontmoet een element van fantasie aan de aantrekkingskracht had toegevoegd. Een mistige begraafplaats, een knappe onbekende en een droom die haar naar beiden toe had geleid.
Ze onderdrukte een huivering en deed haar best zich weer op het heden te concentreren.
‘Ik ben bang dat jullie weinig aan me zullen hebben,’ zei Amelia. ‘Ik heb de begraafplaats een paar keer bezocht om mijn offerte te kunnen opstellen, maar normaal gesproken begin ik pas met grondig onderzoek als ik een opdracht daadwerkelijk heb binnengesleept.’
‘Kun je ons misschien vertellen of er Tisdales op Oak Grove liggen begraven?’ vroeg Ree hoopvol. ‘Ilsa Tisdale, wellicht?’
‘Het spijt me, dat weet ik niet. Maar als je genoeg tijd en geduld hebt, dan kun je de antwoorden op je vragen waarschijnlijk wel vinden in de bibliotheek van Emerson. Het grootste deel van de documenten over Oak Grove staat in het archief.’
‘Bedankt voor de tip,’ zei Ree. ‘En bedankt dat je ons wilde ontvangen. Het spijt me dat we je tijd hebben verspild.’
‘Voordat je gaat… Er is iets wat je moet weten over Oak Grove.’
Ree, die bezig was op te staan, liet zich weer op de bank vallen. Iets in Amelia’s stem, een echo van die donkere schaduw in haar ogen, maakte dat ze haar adem inhield. Hayden moest het ook hebben gehoord, want ze voelde dat hij even naar haar keek.
Amelia staarde in haar kopje, alsof ze een boodschap probeerde te lezen in de theeblaadjes. Om de een of andere reden moest Ree denken aan de nicht van haar oma, degene die was geboren met de helm en over een zesde zintuig zou beschikken.
Toen Amelia opkeek, werd Ree bekropen door een onheilspellend gevoel, een soort donkere voorbode – als ze tenminste zou geloven in dingen als een zesde zintuig.
‘Ik heb begraafplaatsen altijd mooie vredige plekken gevonden,’ zei Amelia, ‘ook als ze verwaarloosd waren. Maar Oak Grove is anders. Er is iets binnen die muren wat ik niet kan verklaren. Een gevoel van duisternis…’ Ze liet haar stem wegsterven, en haar blik zocht die van Hayden, alsof ze aanvoelde dat hij een verwante ziel was.
‘Ik heb hetzelfde meegemaakt op een klein landelijk kerkhof in Kansas,’ zei hij.
‘De Stull Cemetery,’ zei ze.
‘Ben je er geweest?’
‘Eén keer.’ Haar blik werd donkerder. ‘Ik ben nooit teruggegaan.’
‘Het was een vreemde ervaring,’ zei Hayden. ‘Ik voelde absoluut iets, maar de metingen bleven stabiel. Het enige wat ik kon vastleggen, was een zacht ondefinieerbaar geluid. Nogal teleurstellend voor een plek die bekendstaat als een van de zeven verloren poorten naar de hel.’
‘Dus je bent een onderzoeker?’ Vergiste Ree zich, of klonk er iets van angst door in Amelia’s stem? ‘Amateur of professional ?’
Hayden haalde zijn schouders op. ‘Allebei een beetje, zou ik zeggen. Op dit moment werk ik in opdracht van het Charleston Institute for Parapsychology Studies.’
‘Dan ken je Rupert Shaw vast.’
‘Iedereen in dit vakgebied kent doctor Shaw,’ zei Hayden. ‘Hij is een levende legende. Waar ken jij hem van?’
‘Hij heeft me geholpen dit huis te vinden toen ik naar Charleston verhuisde. Daar zal ik hem altijd dankbaar voor zijn, want ik voel me hier veilig.’
Ree realiseerde zich dat ze al een paar minuten niets had gezegd. Het gesprek over de Stull Cemetery had haar belangstelling gewekt, maar ook haar afkeer. Een verloren poort naar de hel? Méénden ze dat nu?
Amelia pakte een gepolijste steen uit een mandje op haar bureau en gaf die aan Ree.
‘Wat is dit?’
‘Een aandenken aan de Rosehill Cemetery,’ zei ze. ‘Als klein meisje was ik ervan overtuigd dat deze stenen magische eigenschappen bezaten. Ik had er altijd eentje bij me.’
‘Ik heb nooit zo in magie geloofd,’ mompelde Ree.
‘Ja, dat herinner ik nog,’ zei Amelia, haar toon onverwacht zacht.
‘Maar toch bedankt.’ Ree stak de steen in haar zak met een gebaar waaruit hopelijk voldoende respect sprak.
Amelia liep met hen mee naar de deur en bleef hen op de veranda staan nakijken.
Terwijl ze door het tuinhekje liepen, zei Hayden zachtjes: ‘Wauw.’
Ree keek hem aan. ‘Vond je haar aardig?’
‘Aardig? Ik weet niet of ik het zo zou noemen. Maar je hebt gelijk. Ze is anders. Een van de meest fascinerende mensen die ik in jaren heb ontmoet.’
‘Moet ik jaloers zijn?’ Ze probeerde zijn toon van eerder die ochtend te imiteren.
Ze waren inmiddels bij Haydens auto, en hij deed iets zeer verrassends, iets wat ze absoluut niet verwachtte. Hij boog zich naar voren en gaf haar een kus. Niet zomaar een zoentje, maar een echte kus, eentje die zich vrijwel meteen verdiepte. De vogels hielden op met zingen, en de wind ging liggen. Alles om hen heen werd volkomen stil. In elk geval leek het zo voor Ree. Ze was zich nergens meer van bewust, behalve van Hayden… zijn geur, zijn aanraking. Het lichte haperen van zijn ademhaling… Ze legde haar handen tegen zijn borst terwijl ze haar hoofd naar achteren liet vallen en haar lippen opende. Ze kon zijn hart voelen kloppen onder haar vingers, en haar eigen ademhaling versnelde toen haar dingen te binnen schoten over die nacht op Oak Grove. Dat ze zonder enige aarzeling met hem was meegegaan. Dat ze zich zonder enige schroom voor hem had uitgekleed.
Hij vervlocht zijn vingers met haar haren en trok zich een stukje terug om op haar neer te kijken. ‘Is je vraag daarmee beantwoord?’
‘Ja,’ zei ze met een bevende stem. En bijzonder welsprekend.
Hayden bleek bij nader inzien toch iets minder vrij over zijn tijd te kunnen beschikken dan hij had voorgespiegeld. Na een telefoontje van iemand op zijn werk was hij haastig teruggekeerd naar kantoor, zodat Ree de bibliotheek van Emerson in haar eentje te lijf moest. Het archief bevond zich in de kelder, een slecht verlichte, muffe ruimte met overvolle planken en tochtige nissen. Een van de bibliothecarissen op de begane grond had haar vage aanwijzingen gegeven over de plek waar de documenten over Oak Grove te vinden moesten zijn. Het was echter zo’n chaos in de kelder, dat het zoeken bleek naar een naald in een hooiberg.
Gefrustreerd mompelde ze iets binnensmonds tegen zichzelf, waarop er een man tevoorschijn kwam vanachter een kast en haar nadrukkelijk toevoegde: ‘Sst.’
‘Sorry. Ik zal proberen stil te doen.’
‘Het gaat niet om mij, maar om de andere studenten,’ zei hij, op haast verontschuldigende toon.
Ze knikte en keek om zich heen. De ruimte was verlaten, op haar en de man na, en ze voelde een klein steekje van angst toen hij op haar afkwam. Hij zag er echter onschuldig genoeg uit, in zijn corduroy jasje en beige broek.
‘Misschien kan ik je helpen. Je kunt je hier nogal verdwaald voelen als je de weg in het systeem niet kent.’
‘Zeg dat wel. Er lijkt geen enkele logica in te zitten.’
‘Ik ben professor Meakin, trouwens.’
Het viel Ree op dat hij haar niet zijn hand toestak. ‘De historicus?’
‘Ja, inderdaad. Ik ben gevleid dat je mijn naam herkent. Dat gebeurt niet zo vaak.’
‘O. Nu, ik heb een paar jaar geleden een van je boeken gelezen.’
Zo te zien deed het hem plezier dat te horen. ‘Dan neem ik aan dat je belangstelling hebt voor de plaatselijke geschiedenis. Komt je familie uit Charleston?’
‘Nee, ik ben hier komen wonen om aan Emerson te studeren.’
‘Juist.’ Er speelde een merkwaardig glimlachje rond zijn lippen. ‘Ik meen iets van het dialect van de Lowcountry in je stem te ontdekken, dus ik vermoed dat je niet ver van huis bent.’
‘Ik kom uit Trinity. Dat ligt een stukje ten noorden van Charleston.’
‘Een fraai stadje. Ik kom er wel eens om een vriend te bezoeken. Woont je familie er nog steeds?’
‘Ja.’
De man begon haar een beetje op de zenuwen te werken, maar ze probeerde daar niets van te laten blijken, omdat ze vermoedde dat de arme kerel slechts schuldig was aan een gebrek aan sociale vaardigheid.
Zijn blik schoot naar het boek in haar hand. ‘Mag ik?’ Hij bekeek de rug.
‘Ik probeer informatie te vinden over een bepaalde familie,’ verklaarde ze. ‘Misschien kun jij me vertellen waar ik de geboorte- en sterfregisters van rond 1920 kan vinden?’
‘Wat is de naam van de familie die je zoekt?’
‘Tisdale.’
Hij dacht even na. ‘Van John Braxton Tisdale?’
‘Ik heb geen idee. Ik weet niet eens wie dat is… was.’
Hij zond haar een licht verwijtende blik. ‘John Braxton Tisdale was een van de belangrijkste niet-militaire adviseurs van generaal Lee tijdens de Burgeroorlog. Zijn zoon James zat bij Teddy Roosevelts Rough Riders en werd later gekozen tot senator. De familie woont nog steeds in het huis in East Bay van waaruit John Braxton en de jonge James de beschieting van Fort Sumter gadesloegen.’
Zou dat hetzelfde huis zijn waar Jared Tisdale die ochtend dood was aangetroffen, vroeg ze zich af. ‘Had James kinderen?’
‘Twee zonen, John en Braxton, die allebei net als hun vader de politiek in zijn gegaan. Er was ook een dochter. Zij was het kind van James’ tweede vrouw, maar hij heeft haar geadopteerd.’
‘Hoe heette ze?’
‘Ilsa, als ik me niet vergis. Ze was jonger dan de jongens, en ze leefde er nogal op los.’
‘Werkelijk? Wat deed ze zoal?’
‘O, het gebruikelijke. Geruchtmakende feestjes, verhoudingen met ongeschikte jongemannen… Op haar zeventiende is ze ervandoor gegaan met een Franse diplomaat, een oudere heer. Hij nam haar mee naar het een of andere afgelegen chalet in de Alpen, en niemand heeft ooit nog iets van haar vernomen. Het veroorzaakte nogal wat oproer in de betere kringen van Charleston.’
‘Heeft haar familie niet geprobeerd haar op te sporen?’
‘Er is vast wel de een of andere vorm van communicatie geweest, maar gezien de politieke ambities van de familie, kan ik me voorstellen dat ze haar verdwijning als een zegen beschouwden.’
‘Dus de Tisdales hebben gewoon hun handen van haar afgetrokken.’
‘Dat was niet ongebruikelijk in die tijd. Jonge vrouwen met een slechte reputatie werden vaak naar een kostschool gestuurd, of naar familieleden die ergens afgelegen woonden.’
‘Weet je of er sprake was van een schandaal waar de Oak Grove Cemetery bij betrokken was?’
Die vraag leek hem te overvallen. Zijn ogen werden groot, en hij wierp een schichtige blik over zijn schouder.
‘Heb ik iets verkeerd gezegd?’
‘Nee… nee. Alleen… tegenwoordig heeft niemand het nog over Oak Grove.’
Kennelijk wist hij niets van de geplande restauratie. ‘Zijn er ooit geheime ceremonies of rituelen uitgevoerd op de begraafplaats?’
‘Je bedoelt… occulte rituelen?’ vroeg hij voorzichtig.
‘Ik weet het niet precies. Ken je een geheim genootschap dat de Order of the Coffin and the Claw heet?’
‘Ik heb ervan gehoord, ja,’ zei hij met een frons. ‘Puur elitisme. Gelukkig is het genootschap jaren geleden opgeheven. Hoewel er mensen zijn die denken dat het ondergronds is blijven voortbestaan.’
‘Is er ooit een verband gelegd tussen Oak Grove en het genootschap?’
‘Het gerucht ging dat de inwijdingsrituelen daar werden gehouden.’ Hij dempte zijn stem. ‘Er werd gefluisterd over duistere ceremonies met dronken orgieën en absintgebruik, festijnen van losbandigheid. Afgaande op wat ik erover heb gelezen, is er iets voorgevallen op die begraafplaats. Iets donkers en onuitsprekelijks. Daarom is Oak Grove aan zijn lot overgelaten.’
‘Wat denk je dat er is gebeurd?’
‘Ik ben bang dat niemand behalve de Claws ooit het antwoord op die vraag zal kennen.