III Wordt het nog vrolijk?
Dat kind dat ze hebben verwekt, dat ben
ik, Harpo Saul Mehlman. Ik ben de Wiedergutmachung voor iets wat
zich helemaal niet wieder gut liet machen.
Drie dagen hield mijn vader het uit in de
sneeuw. Toen kwam hij weer terug, en hij deed er nog twaalf jaar
over voor hij de operatie weg- gaan-bij-de-sprookjesprinses kon
voltooien.
Dit is de brief die hij mij schreef op de dag dat hij definitief
wegging:
'Lieve Harpo, kleine rare zoon van me,
Mijn relatie met je moeder, ook wel genaamd Prinses Sprookje, heeft
veel overleefd. Te veel om hier op te noemen, maar ik doe toch maar
een poging. Goedaardige kankergezwellen, en ook minder goedaardige,
verramsjte boeken en bestsellers, schulden en rijkdom van zeven
cijfers, schone en smerige hotelkamers, buitenechtelijke affaires
en platonische liefde, neuroses, talloze zelfmoorden, een kind, een
huwelijk in Florida, mijn moeder, scheeruitslag, grijze haren,
tandvlees dat niet meer functioneert, licht alcoholisme,
begrafenissen en crematies, stank, roem en vergetelheid, en verder
ai mijn onvermogen, tekortkomingen en gebreken die ik hier nog niet
heb opgenoemd.
Als een relatie dit allemaal heeft overleefd, waarom besluit je dan
toch nog uit elkaar te gaan? Dat is een goede vraag, kleine Harpo.
En ik kan je daar op dit moment maar een antwoord op geven. Je kunt
niet alles overlaten aan de dood, je moet als mens soms een handje
meehelpen.
Ik denk dat het goed is dat jij met de sprookjesprinses teruggaat
naar Amsterdam. Ik blijf nog een tijdje in New York; misschien ga
ik reizen, ik weel niet waarom ik nog niet ben uitgereisd. Je kunt
niet alles weten. Misschien maak ik eindelijk Het Lege Vat en
andere parels af, misschien ook niet, misschien moeten sommige
dingen niet afkomen.
Ik denk, maar dat moet je geheimhouden, dat het heel goed is
voor de sprookjesprinses dat ze weggaat hij de psychiatrische
patienten.
Jammer dat ik niet meer met je heb gepraat toen je vier was, en
vijf, en zes, en zeven, maar ik had het te druk met mijn magnum
opus. Ik heb mijn magnum opus beter leren kennen dan jou, maar
geloof me, ik maak het allemaal nog goed.
Kleine Harpo, als je uit school komt en deze brief vindt, ben ik
even weg, maar ik ben rond half zes terug. Je moeder heeft vandaag
een feest van haar werk, dus we moeten zonder haar uit eten gaan.
Misschien kunnen we een film zien? Ik heb gehoord dat er een goede
film draait over een dwerg. Lijkt je dal wat? Jouw smaak beweegt
zich de laatste tijd alle kanten uit, dus als je geen zin hebt in
films over een dwerg moet je het maar zeggen. Het is geen
kinderfilm, het is een film voor volwassenen, dit ter
geruststelling.
Wees niet bang dat je me nooit meer ziet; ik zal zeer geregeld naar
Amsterdam komen en we kunnen als altijd samen op vakantie gaan,
misschien zelfs met de sprookjesprinses. Al denk ik dat het beter
is dat de sprookjesprinses en ik voorlopig niet samen op vakantie
gaan. Misschien over een paar jaar weer. Ons huwelijk was altijd al
een loopgraaf, en dat vonden we ook heel gezellig, maar de laatste
tijd is het toch een beetje nauw geworden in die loopgraaf.
Als je wilt, kunnen we broodjes kopen en picknicken in Central
Park. Ik weet dat jij erg van picknicken houdt, dus ik wil me
vanavond wel voor je opofferen. Dat ik een zoon heb gekregen die
van picknicken houdt en van kamperen wijst erop dat er misschien
toch een god bestaat, in ieder geval een soort natuurlijke
rechtvaardigheid. Ik kan deze curieuze voorliefdes van jou niet
anders uitleggen dan als een straf die op mijn hoofd is gevallen
voor al mijn onvergeeflijke zondes.
Ie moet dus zelf maar beslissen wat je vanavond wilt doen. Al wijs
ik je er nu al op dat de optie "eten overslaan" niet tot de
mogelijkheden behoort.
Ik moet nu weg. Ik heb een afspraak met een meneer die
belangstelling heeft om het appartement op Malta te kopen.
Houd er rekening mee dat de werkster vanmiddag is geweest en dat de
arme vrouw gezwoegd heeft als een paard - gelukkig heb ik
haar opgevrolijkt, in ieder geval mijn best gedaan haar op te
vrolijken. Ik heb een nieuwe stofzuiger voor haar gekocht en die
heb ik van onder tot boven verpakt in feestpapier.
Bewaar de vrede, doe je schoenen uit als je binnenkomt, je moeder
stelt dat zo op prijs.
Ik heb zelf nooit grote offers gebracht voor de vrede, en ik vraag
ook geen grote offers, ik vraag een heel klein offer, of je je
schoenen uit kunt doen. Als je geen grote offers kunt brengen,
breng dan kleine offers. Zo heb ik dat ook altijd gedaan, want hoe
moeilijk het mij soms ook viel, ik geloof uiteindelijk dat je het
leven toch als iets praktisch moet zien.
Als je mij nog een plezier wilt doen, kun je dan iets fatsoenlijks
aantrekken vanavond? Ik weet dat mij pesten je lust en je leven is,
dat schijnt een erfelijke eigenschap te zijn die je van mij hebt,
volgens de sprookjesprinses, dus ik ga er maar van uit dat je je zo
zult kleden dat ik mij een heel klein beetje ellendig zal voelen.
Ik zal van dat kleine beetje ellende ook uitvoerig verslag doen,
anders heb je geen plezier van je gepest en dat kan ook niet de
bedoeling zijn.
Verlaat het huis niet, ik ben om half zes terug. Breng kleine
offers voor de vrede.
Vier zoenen,
Robert'
Nu ik de brieven van mijn vader aan mij herlees weet ik niet of hij
ze echt voor mij heeft geschreven, of met het oog op publicatie,
maar dat doet geen pijn meer. Ik heb andere herinneringen en ik
hoef ze niet op te schrijven om ze in leven te houden. Misschien
wel omdat ik van dichtbij heb kunnen zien dat schrijven eerder
herinneringen vernietigt dan ze bewaart.
Eerst wilde ik over mijn vader schrijven, maar al snel ontdekte ik
dat schrijven voor mij geen religie is, geen afgod waarvoor levende
brandoffers gebracht dienen te worden, en dat wat ik over mijn
vader wilde zeggen, door hem al gezegd was. En dat niet voor alles
woorden gevonden hoeven te worden. Al dacht hij dat iets pas
bestond als de juiste formulering ervoor was gevonden.
Mensen die van mijn plannen hoorden, vroegen: 'Wil je Robert G.
Mehlman rehabiliteren?'
Hij zou niet gerehabiliteerd willen worden en al helemaal niet door
mij.
Toen mijn vader de sprookjesprinses verliet, begon hij door Europa
te zwerven. Hij leefde nog altijd van de recettes van De
Pools-joodse keuken in 69 recepten. Hij ging van hotel naar hotel.
Spanje, Griekenland, Zwitserland, Portugal, Italie.
Soms belde hij op. Een enkele keer kwam hij voor een paar dagen
naar Amsterdam. Maar mijn moeder woonde inmiddels samen met een
Rus, en de Rus en mijn vader lagen elkaar niet erg.
'Ik werk aan mijn magnum opus,' zei hij, 'het bewijs dat ik iets
van emoties heb begrepen, mijn revanche op het leven, God en de
wereld.'
'Ik kan het niet meer horen,' zei de sprookjesprinses.
Vaak stuurde hij brieven, maar naarmate de tijd verstreek werden ze
steeds zeldzamer. De brieven van vier kantjes werden brieven van
twee kantjes, en ten slotte werden het ansichtkaarten waarop alleen
nog maar algemeenheden stonden. 'Het hotel is goed, maar mijn
secretaris heeft de benen genomen.'
Soms opperde hij het idee weer terug te keren bij de
sprookjesprinses. Maar zij zei dat haar dat geen goed idee leek, en
bovendien was het daar te laat voor.
Tien dagen nadat ik hem had opgezocht in hotel Santa Caterina, ging
ik weer terug naar Amsterdam. Toen we afscheid namen, zei hij: 'Ik
ben praktisch klaar met mijn magnum opus. En daarna ga ik een boek
over jou schrijven, Harpo. Een echt boek, niet weer een
brievenboek, ik voel dat er een trilogie in je zit.'
'Laat mij er alsjeblieft buiten, papa,' zei ik, 'je hoeft helemaal
niet over mij te schrijven, liever niet zelfs.'
Hij bracht me naar het vliegveld van Napels. Zijn tas met
ongeopende post nam hij mee. Hij praatte veel over zijn magnum
opus, alleen het einde bevredigde hem nog niet, maar hij zei dat
dat een kwestie van dagen was, uren misschien wel, het kon nu ieder
moment komen.
Hij zei: 'Ken je dat, dat je plotseling weet hoe iets moet
aflopen?'
Ik zei dat ik dat niet kende en toen vroeg hij: 'Heb je een
vriendinnetje? Mag ik de foto zien?'
Op het vliegveld dronken we koffie en aten we nog snel een
croissant.
'Ik heb aanleg voor het koningshuis,' zei hij terwijl hij zijn
croissant in de koffie doopte. 'Ik heb het in me om de mensen te
leiden. Deze tijd vraagt om een verlichte heerser.'
Ik keek naar koffiedruppels die van zijn croissant op de grond
vielen.
We liepen naar het vliegtuig tot we bij een bord kwamen waarop
Stond: ALLEEN VOOR PASSAGIERS.
'Verder mag je niet mee,' zei ik. Want ik kende mijn vader en ik
wilde niet dat hij stiekem zou proberen toch verder mee te
gaan.
'Je hebt gelijk,' zei hij,'ik moet terug naar het hotel, ik moet
alles op volgorde leggen. En daarna ga ik naar Sabaudia, daar is
het strand veel mooier. Als je een vriendinnetje krijgt, stuur me
dan een foto.'
Hij probeerde me op te tillen, maar ik was veel groter en sterker
dan hij.
Hij is inderdaad naar Sabaudia verhuisd, naar een hotel met een
mooier strand.
Op een warme avond, een kleine drie weken nadat ik afscheid van hem
had genomen op het vliegveld van Napels, is hij in zijn zwembroek
en met strohoed het strand van Sabaudia opgegaan. Hij had een mes
bij zich dat hij uit de keuken van het hotel had ontvreemd. Hij
bedreigde badgasten en vloekte. De badgasten belden de carabinieri.
Twee carabinieri waren als eersten ter plekke. Ze probeerden mijn
vader over te halen om het mes te laten vallen en rustig met ze mee
te gaan. Maar hij schold ze uit in slecht Italiaans, en kwam op ze
af, zwaaiend met het keukenmes.
Uiteindelijk hebben ze zes keer geschoten. Twee kogels
verbrijzelden zijn been, een zijn rechterarm, de rest belandde in
zijn buik. Hij werd per helikopter overgebracht naar een ziekenhuis
in Rome.
'Er is iets met je vader,' zei mijn moeder die avond toen ik laat
thuiskwam van een feest, 'hij ligt in een ziekenhuis in Rome.'
Zelfs de Rus was overstuur.
De volgende ochtend zaten we in een vliegtuig, mijn moeder en
ik.
Na twee dagen ontwaakte Robert G. Mehlman uit zijn comatische
slaap. Hij leek niet eens verbaasd te zijn ons te zien. Als eerste
vroeg hij: 'Waar zijn mijn spullen?'
'Daar wordt voor gezorgd,' zei ik.
'Mijn manuscript,' zei hij, 'breng het hierheen.'
'Maak je in deze toestand toch niet druk om je manuscript,' zei de
sprookjesprinses.
'Ik bepaal zelf wel waar ik me druk om maak,' zei mijn vader met
schorre stem,'jij hebt mij niet voor te schrijven waar ik me wel en
niet druk om mag maken, ik wil mijn manuscript.'
'Papa,' zei ik, 'schreeuw toch niet zo tegen mama. Ze is helemaal
uit Amsterdam voor jou naar Rome gekomen. Ze houdt toch van
je.'
'Ik schreeuw tegen iedereen,' zei mijn vader,'want ik wil mijn
manuscript.'
Twee verpleegsters kwamen de kamer binnengestormd en stuurden ons
naar buiten. Opwinding was levensgevaarlijk voor Robert G.
Mehlman.
Mijn moeder ging alweer snel terug naar Amsterdam, de ruzies liepen
uit de hand. Ik zei dat het belangrijk was dat ik nog even bij mijn
vader bleef, iemand moest toch bij hem zijn. Zo troggelde ik haar
geld af.
Ik nam mijn intrek in een goedkoop pension in Rome. Iedere middag
ging ik naar het ziekenhuis.
De gebeurtenissen in Sabaudia hadden zelfs tot vragen geleid in het
Italiaanse parlement. En ik heb de carabinieri die op mijn vader
hadden geschoten, op televisie gezien. Ze waren nog heel jong. Een
schijnt gezegd te hebben: 'Mijn leven is nu ook geruineerd.'
Kranten vroegen zich af waarom de carabinieri de gek niet hadden
verdoofd met een injectie, waarom ze geen net over hem heen hadden
gegooid. Een krant schreef in een redactioneel commentaar: 'In
plaats van op de maffia, schieten ze op gekken.'
Mijn vader zou trots zijn op zichzelf.
Alleen een kleine avondkrant meldde, in de laatste alinea van het
artikel, dat de waanzinnige de vroegere kookboekenschrijver Robert
G. Mehlman was. Ik denk dat hij zelfs die vergetelheid nog als zijn
creatie zou beschouwen.
De dokters hebben gezegd dat het vrijwel uitgesloten was dat mijn
vader ooit nog een normaal leven zou kunnen leiden. Ze vrezen zelfs
voor amputatie, maar ik kan ze maar moeilijk verstaan. Hij kon
alleen nog zijn hoofd bewegen.
'Wordt het nog vrolijk?' vroeg hij op een middag.
'Wat?' vroeg ik.
'Dit verhaal dat we aan het schrijven zijn.'
'Dit is geen verhaal, papa,' zei ik, 'dit is echt. Je hebt op het
strand mensen met een keukenmes bedreigd.'
'Ja, goed is dat, he,' zei hij.
De dokters zeiden dat ik veel tegen hem moest praten, ook als hij
sliep.
Er waren dagen dat hij niets zei, en andere dagen vroeg hij alleen:
'Waar is mijn manuscript?' Ook zei hij een keer: 'Je moet je eigen
in memoriam schrijven, Harpo, als je het een derderangsjournalist
laat doen, word je weggemoffeld onder aan pagina tien.'
Het hotel in Sabaudia stuurde me al zijn spullen op. Ik doorzocht
zijn hutkoffers en zijn tas vol met post. Sommige brieven en
rekeningen waren meer dan drie jaar oud. Er waren ook brieven van
hem die waren teruggestuurd. Huwelijksaanzoeken aan mensen die niet
meer bestonden.
Nergens zag ik iets wat in de verste verte op een manuscript wees.
Tot ik onder in een hutkoffer tussen onderbroeken en sokken op een
pakket stuitte, verpakt in een vuilniszak met een elastiek
eromheen. Het pakket bestond uit een grote hoeveelheid papier,
notitieboekjes, bierviltjes met adressen erop, een stukje karton en
geld in verschillende valuta. Dat geld en het stukje karton heb ik
bij me gestoken. De rest heb ik naar de ziekenhuiskamer van mijn
vader gebracht.
'Stuur alles naar David.' zei mijn vader toen hij de vuilniszak
zag,'die haalt de typefouten er wel uit. Zeg hem dat er haast bij
is.'
Zes weken nadat ik het pakket aan David had opgestuurd kreeg ik het
weer terug. Met engelengeduld had hij alles op volgorde gelegd en
er een memo aan toegevoegd: 'Het lijkt me beter met publicatie te
wachten tot alle betrokkenen overleden zijn. Sterkte, David.'
Weken gingen voorbij. De toestand van mijn vader bleef onveranderd.
De sprookjesprinses zei dat ik in Rome moest blijven als de dokters
dachten dat dat goed was voor mijn vader. Ik zei dat de dokters dat
inderdaad dachten.
Na vier weken vroeg ik: 'Waarom moest toch alles kapot, waarom
moest toch alles steeds weer kapot?'
Hij probeerde zijn hoofd te draaien.
'Ik verveel me,* zei hij. 'Wordt het hier nog vrolijk of hoe zit
dat?'
Even was hij stil. Toen vroeg hij: 'Wanneer komt mijn boek uit,
mijn magnum opus, wanneer komt het uit en doen ze iets aan
publiciteit? Of zijn ze daar weer te beroerd voor?'
Ik heb de mensen opgezocht over wie hij mij had verteld, over wie
hij had geschreven, die model hadden gestaan voor de karakters in
zijn werk. Misschien in de hoop iets meer over hem te weten te
komen, misschien om te ontdekken dat je niet alles moet willen
weten.
Josef Capano zit in een verpleeginrichting in Luik. De Amerikaanse
autoriteiten hebben hem het land uitgezet. En in Antwerpen was er
geen verpleeginrichting te vinden die hem wilde opnemen.
Drie uur heb ik naast hem gezeten, en driekwart van de tijd was hij
aan het rochelen. Hij vergat de hele tijd mijn naam en klaagde over
het rookverbod dat ze hem hadden opgelegd en waaraan hij niet van
plan was zich te houden. Een paar keer mompelde hij: 'We waren
grote meneren.' Maar het was onduidelijk of hij daarmee zichzelf
bedoelde of mijn vader of heel iemand anders. Uiteindelijk maakte
een verpleegster een einde aan de ondervraging.
'Ik krijg nog geld van je vader,' riep hij me plotseling na.
Hoe het mogelijk is weet niemand, maar ook mevrouw Fischer leeft
nog. Ook haar heb ik opgezocht. Ze woont nog in haar huis, met vijf
verpleegsters. Ze praat voor zich uit en lacht, misschien is ze in
contact met haar gids, de indiaan.
Evelyn leeft nog steeds op Puerto Rico, als inwonende dienstmeid.
Toen ik haar nummer eindelijk had achtergehaald, moest ik drie keer
bellen voor ze tijd had me te woord te staan. De lijn kraakte. Ze
wilde niet geloven dat mijn vader een zoon had.
Ze herinnerde zich andere dingen dan mijn vader mij had verteld en
ook andere dingen dan hij had opgeschreven, tien tochtje in een
roeiboot, een bezoek aan de bioscoop, de bramen waren bij haar
bosaard- beien.
Ze vroeg: 'Zie je er net zo uit als je vader?' En ook: 'Hoe kon je
niet van hem houden, maar ik maakte cappuccino's, ik kwam uit
Puerto Rico, ik was van een andere klasse.'
Misschien had haar fantasie de werkelijkheid langzaam overgenomen
en herinnerde ze zich iets wat nooit had bestaan. Als geluk geen
verwachting is, moet het tenminste een herinnering zijn.
Ik besloot dat het zinloos was naar Puerto Rico af te reizen.
'Hel nog eens op,' zei ze.
Met haar kinderen ging het goed.
Rebecca heb ik wel opgezocht.
Ik belde op en ze nodigde me uit langs te komen voor de thee. Ze
woonde vlak bij het Vondelpark.
'Wat ben je veranderd,' zei ze, 'wat ben je groot geworden.'
Ik lachte, half verlegen, half beschaamd, half onhandig. Wat zeg je
tegen de minnares van je vader die je zelf hebt gekend als tante
Rebecca, en als ze er niet bij was ook als Het Lege Vat?
Ze had kinderen gekregen, twee meisjes. We zaten op de grond op
kussens, haar jongste kind speelde naast ons op de grond. 'Ik was
jong,' zei ze, 'en een beetje gek, maar ik heb geen spijt, het was
een mooie tijd.'
Ze liet me foto's zien. Ik ging er snel doorheen. Die foto's waren
niet voor mijn ogen bestemd. Misschien moet je niet alles van je
vader willen weten. In ieder geval wilde ik mijn vader niet naakt
op foto's zien.
'Ja,'zei Rebecca,'ik ben zelfs nog met hem meegegaan naar Japan,'en
ze nam haar dochtertje op schoot.
Ik wist niet wat ik moest zeggen, dus zei ik maar: 'Dat was nog
voor mijn geboorte.'
Ik lette op haar handen, misschien om te controleren of ze echt
lelijk waren. Het waren oude handen. Haar handen waren eerder oud
geworden dan haar gezicht.
'Hij maakte het met me uit op Sicilie,' zei Rebecca, 'maar daarna
begon hij me alleen maar meer brieven te schrijven, toen ben ik
maar weer eens langsgekomen.'
'Waarom ben je eigenlijk bij hem weggegaan?' vroeg ik, terwijl ik
een toren van blokken bouwde met haar dochtertje.
'Na twaalf jaar,' zei Rebecca, 'kon hij nog steeds niet kiezen.
Toen werd het me een beetje te gortig. Ik ontmoette mijn man en op
hem hoefde ik niet te wachten. Ik weet nog dat ik je vader belde en
dat ik zei: "Niemand zal zo lang op je blijven wachten als ik,
Robert. Niemand.'"
'En wat antwoordde hij?'
De toren was bijna klaar.
'Dat iedereen maar op hem wachtte, uitgevers, kranten, zijn vrouw,
zijn familie, dat je beter op de verlosser kon wachten.'
Rebecca's dochter wilde bij me op schoot.
'En toen?'
'Toen zei ik dat hij er twaalf jaar over had gedaan om niet te
kiezen, en dat het welletjes was. Dat ik iemand had ontmoet die wel
kon kiezen en dat ik met hem op vakantie zou gaan. En hij zei: "Hoe
kan ik kiezen? Ik ben bezig met mijn magnum opus, vraag toch niet
zoveel van me." Ik zei: "Robert, ik heb niet veel van je gevraagd,
heel weinig zelfs, maar zelfs dat weinige was al te veel." Daarna
heb ik nog zeker veertig brieven van Robert gekregen en ook nog
tien telegrammen, maar ik heb ze niet meer opengemaakt. Ik wist:
als ik ze openmaak, begint alles opnieuw. Als ik ze openmaak, houdt
het nooit op, en je kan toch niet je hele leven zo doorgaan, dat
kan toch niet?'
'Nee,' zei ik,'dat kan niet.'
Ik moest aan Mata Hari denken. Toen viel er een stilte en ik zei:
'Je hebt een leuk dochtertje.'
Om zeven uur kwam haar man binnen met het andere kind.
Rebecca zei: 'Dit is Harpo Mehlman, de zoon van Robert, je weet
wel.'
'Ja,' zei haar man, 'ik weet wel.'
Hij vroeg of ik wilde blijven eten, maar ik zei dat dat helaas niet
ging, dat ik diezelfde avond nog terug zou vliegen naar Rome.
'En wat ga je nu doen?' vroeg Rebecca.
'Ik wil fotograaf worden,'zei ik,'niet dat kunstgedoe, ik wil met
fotomodellen gaan werken.'
Rebecca wilde me nog brieven meegeven van mijn vader.
'Houd maar,' zei ik,'die zijn van jou.'
Ze bracht me naar de deur. 'Waarom ga je eigenlijk naar Rome?'
vroeg ze.
Ik aarzelde of ik het haar moest vertellen. Evelyn had ik niets
verteld, waarom ook, wie werd daar beter van, maar in het geval van
Rebecca vond ik het iets anders.
'Mijn vader,' zei ik, 'is op een avond in zwembroek met een groot
keukenmes het strand %'an Sabaudia opgegaan. Eerst heeft hij
badgasten bedreigd, toen kwamen carabinieri en die heeft hij ook
bedreigd en uitgescholden. Ze hadden geen andere keus. Ze moesten
wel op hem schieten.'
Zo stond ik tegenover de minnares van mijn vader die ik had gekend
als tante Rebecca. Er viel niets meer te zeggen. Zij was getrouwd
en had kinderen, ik was met mijn moeder mee teruggegaan naar
Amsterdam, mijn vader was het strand van Sabaudia opgerend met een
keukenmes. Dat bleef er kennelijk van levens over wanneer je ze
samenvatte.
Ik had me voorgenomen Rebecca nog veel meer te vragen, maar toen ik
eenmaal bij haar was leek het me plotseling zinloos. Niet omdat ik
alles al wist of kon vermoeden, maar omdat het niet zou helpen.
In haar boekenkast had ik De Pools-joodse keuken in 69 recepten
zien staan.
Direct na aankomst in Rome ging ik naar het ziekenhuis. De
verpleegsters begroetten me als een oude bekende.
'Waar ben je geweest?' vroeg mijn vader.
'Ik moest even terug naar Amsterdam,' zei ik, 'ik moest even naar
mama.'
Een verpleegster had me op de gang aangesproken. ')e vader is
onmogelijk,' zei ze, 'hij roept de hele tijd dat we iets aan
publiciteit moeten doen.'
Twintig jaar had hij erover gedaan uit het leven van mijn moeder te
verdwijnen en bijna net zo lang probeerde hij uit zijn eigen leven
te verdwijnen, en ten slotte had hij de hulp van twee carabinieri
nodig om de operatie te voltooien.
Het lijkt alsof dat beeld van mijn vader, dat ik niet eens zelf heb
gezien: in zwembroek op het strand van Sabaudia, zwaaiend met een
gestolen keukenmes, de andere beelden en herinneringen wegdrukt.
Alsof een gedeelte van hem altijd al over het strand van Sabaudia
liep, zwaaiend met een keukenmes.
Ik zei niet waar ik was geweest. Ik zei alleen: 'Iedereen wenst je
beterschap, de sprookjesprinses, Het Lege Vat, mevrouw Fischer,
Evelyn, Josef Capano, ze wensen je allemaal beterschap.'
'Wat heb ik aan beterschap?' riep Robert G. Mehlman. 'Laat ze hier
komen als ik werkelijk iets voor hen beteken. En ik krijg nog een
linnen kostuum van Capano, ik heb hem geld gegeven voor een linnen
kostuum, hij is weggegaan met het geld, en ik heb geen linnen
kostuum gezien.'
Toen kwam een verpleegster binnen om mijn vader een injectie te
geven.
'En heeft David nog iets van zich laten horen, of heeft die het
weer te druk met zijn hond?'
De injectie begon zijn werk te doen en ik ging naar mijn pension om
de sprookjesprinses te bellen.
'Die vrouw begint me weer te bellen,' zei mijn moeder. 'Het Lege
Vat wil weten in welk ziekenhuis je vader ligt, ze is me kennelijk
op het spoor. Kan ze me dan zelfs nu nog niet met rust laten? Hoe
komt ze aan mijn nummer?'
'Ik weet van niets, mama,' zei ik.
De sprookjesprinses vloekte. 'Moet ze me dan zelfs op zijn sterfbed
lastigvallen? Heeft die vrouw dan geen enkel fatsoen?'
Ik kan en wil niet in de werkelijkheid van mijn vader leven, omdat
die werkelijkheid onleefbaar is.
Het kleine gebied waar onze twee werkelijkheden elkaar snijden is
een ziekenhuiskamer in Rome. En zelfs daar ben ik niet zeker van.
Snijden onze werkelijkheden elkaar daar echt? Wie ziet mijn vader
als hij naar mij kijkt en wie zie ik, als ik naar hem kijk?
Ik zal moeten accepteren dat mijn vader een vreemde voor mij is, en
voor altijd een vreemde voor mij zal blijven. Ook nu ik in zijn
spullen heb gesnuffeld, juist nu ik in zijn spullen heb gesnuffeld,
is hij vreemder voor mij dan ooit tevoren.
Er bestaat geen plek meer waar ik hem kan ontmoeten; wat van ons
over is, van zijn brieven aan mij, onze wandelingen, onze etentjes
met de sprookjesprinses, of hoe we samen kleren kochten voor Het
Lege Vat, is ondeelbaar verdriet waarvoor geen juiste formuleringen
zijn. Iets wat zich onttrekt aan de macht van woorden en wat
volgens mijn vader dus helemaal niet zou mogen bestaan.
Voor mij ligt een stukje karton.
'Voor de heer R. Mehlman. Belt u a.u.b. 212-5739653. Ik heb een
pakketje uit Nederland meegenomen dat overhandigd dient te
worden.'
Het handschrift is sierlijk, het telefoonnummer bestaat niet meer.
Het is avond in Rome en de eigenares van het pension denkt dat ik
nooit meer wegga, dat ik elke avond in mijn kamer zal zitten met
een stukje karton in mijn handen.
Ik zou nu over Het Lege Vat moeten vertellen, alles wat ik weet,
alles wat ik heb gezien, alles wat ik me herinner, zoals de politie
een onderzoek heropent, zo zou ik over Het Lege Vat moeten
vertellen, maar ik wil geen voetnoot zijn bij het leven van mijn
vader, ik wil met fotomodellen gaan werken, misschien ook een eigen
agentschap beginnen. Harpo Mehlman, VOOR AL UW FOTOMODELLEN.
Zoiets.
De dokters zeggen dat mijn vader zijn toestand nog altijd niet
heeft geaccepteerd, en dat het goed is dat ik hem langzaam begin te
wijzen op het onvermijdelijke.
'Papa,' zeg ik, 'je hebt op het strand van Sabaudia mensen met een
keukenmes bedreigd, en toen hebben ze op je geschoten. En nu lig je
in een ziekenhuis in Rome en je kan een groot gedeelte van je
lichaam niet meer gebruiken.'
Mij rukt zijn hoofd naar links, zodat hij mij kan aankijken.
'Geloof dat toch niet,' zegt hij, 'dat zijn geruchten die je moeder
spreidt.'