1 Harpo
'Ik heb aanleg voor het koningshuis,' zei
Robert G. Mehlman op een avond. We zaten op het terras van hotel
Santa Caterina in Amalfi. Het was koud voor de tijd van het jaar.
Hij droeg zijn blauwe jas. Aan zijn lippen kleefden pindaresten.
Hij rook anders dan vroeger. Naar kelders waar veel gedanst wordt
en nooit gelucht. Op zijn witte zomerbroek zat een jusvlek en zijn
handen trilden als vogeltjes die wilden opstijgen, maar steeds weer
terugvielen.
Mehlman had heel Europa doorgereisd met
drie hutkoffers en een grote las vol ongeopende post en nu had hij
zijn intrek genomen in hotel Santa Caterina, waar hij een kamer met
uitzicht op zee voor de helft van de prijs had kunnen krijgen,
omdat het seizoen maar niet wilde beginnen.
Vroeger reisde hij met zijn secretaris, maar die had de benen
genomen.
Toen ik hem kwam opzoeken, wilde Mehlman me eerst niet ontvangen.
'Ga weg,' riep hij,'zie je niet hoe ik eraantoe ben?'
Ik wilde meteen weggaan, ik had die hele reis niet gemaakt om me te
laten afsnauwen. Maar door de telefoon zei mijn moeder: 'Blijf nou
maar, hij verandert wel weer van mening.' De volgende dag, bij het
ontbijt, was hij inderdaad van mening veranderd.
'Wat je nu aanhebt,' zei hij, 'dat moei je weggooien.'
Twee obers staarden somber naar de grijze lucht. Het seizoen was ai
drie weken over tijd. Een Oostenrijker vroeg in slecht Italiaans:
'Wanneer gaat er een trein naar het zuiden?'
'Er rijden hier geen treinen,' zei de ober in het Engels. 'Als u
naar het zuiden wilt, moet u met een taxi.' De ober kwam bij ons
tafeltje staan. 'Klopt het dat u vandaag gaat betalen, meneer
Mehlman?'
Mehlman knikte en de ober zei, terwijl hij naar de zee staarde:
'Ja, als een gast eenmaal binnen is, krijg je hem niet snel meer
weg.'
Onder de ontbijttafel stond de tas vol ongeopende post. Mehlman
rommelde erin, haalde er een rekening uit, bekeek die vluchtig en
scheurde haar vervolgens in kleine stukjes. 'Ze weten me toch niet
te vinden,' zei hij,'en tegen de tijd dat ze me hebben gevonden,
ben ik allang dood.'
Hij veegde wat jam van zijn lippen en bestelde een glas whisky. De
ober wilde gaan, maar hij hield hem tegen. 'Toen ik jouw leeftijd
had,' zei Mehlman,'toen had ik ook nog haar, en wat voor haar.'
Tiet leven raast voort,' zei de ober en hij staarde nog altijd naar
de zee.
De haren die Mehlman nu nog had waren wit en staken alle kanten
uit.
'I let is nu bijna een jaar,' zei hij.
'Wat,' vroeg ik, 'wat is een jaar?'
'Dat mijn secretaris is verdwenen.'
De Oostenrijker stond op. 'En rijden er hier dan taxi's die naar
het zuiden gaan?' vroeg hij met luide stem.
Alle mensen in de ontbijtzaal keken naar hem. Er waren niet veel
mensen, er waren meer obers dan gasten.
Een oude heer bij het raam met minstens vijf buitenlandse kranten
voor zich, zei met een geaffecteerde stem: 'Ik kom hier al dertig
jaar, ik weet meer van deze plaats dan het personeel. Als u een
taxi naar het zuiden wilt, dan heb ik er zo een voor u
gevonden.'
Een dame die bij het buffet bezig was een stukje ananas op haar
bord te leggen, riep: 'Mijn ouders kwamen hier al, en ik zeg u: "Ga
niet naar het zuiden, verder naar het zuiden is er niets meer,
alleen maar armoede.'"
De Oostenrijker was niet gediend van ongevraagd advies. 'Als ik
naar het zuiden wil, is dal mijn zaak.'
'Precies,' zei de heer met de kranten,'en als u een taxi wilt, moet
u bij mij zijn. Ik ken iedereen in dit dorp.' Hij keek
triomfantelijk om zich heen, en omdat niemand reageerde ging hij
verder. Op mijn zestiende zei mijn leraar Latijn: "Henri, de meeste
mensen zijn dood, maak ze niet wakker." Maar ik heb me daar niets
van aangetrokken, ik heb ze wakker gemaakt waar ik ze maar wakker
kon maken.'
'Had ze laten slapen,' mompelde Mehlman. De dame die nog altijd in
gevecht was met een schijfje ananas, hervatte haar favoriete thema:
'Verder naar het zuiden begint de armoede, ik ben er geweest, eerst
met mijn ouders, vijf jaar geleden nog een keer alleen, er is niets
veranderd.'
Mehlman besmeerde traag een broodje met jam. Ik geloof niet dat hij
werkelijk van plan was het broodje op te eten.'Ik wil niet wakker
worden,' zei de Oostenrijker,'ik wil naar het zuiden, ik heb zon
nodig, ik heb het aan mijn rug.'
Sommige obers begonnen alvast te dekken voor de lunch. Ik had het
idee dat een aantal gasten hier de hele dag bleef zitten, wachtend
op de volgende maaltijd, alleen 's avonds na het diner keerden ze
terug naar hun kamer. Misschien dat ze tussen vijf en zes 's
middags even naar beneden gingen, naar het sportcentrum, om te
tafeltennissen.
'Je moet doodgaan voor je geld op is,' zei Mehlman, 'en niet
andersom, anders ben je de mensen maar tot last. En dat hebben ze
ook weer niet verdiend.'
Robert G. Mehlman is mijn vader. Al ontkende hij dat tijdens
aanvallen van plotselinge razernij. 'Ik jouw vader?' riep hij dan.
'Je weet toch hoe je moeder is!'
Toen ik geboren werd, was Robert G. Mehlmans glorie op haar
hoogtepunt. Hij was meer dan een groot talent. Maar binnen vijfjaar
was er van die glorie niet veel over en mijn moeder heeft hem
weieens vergeleken met een bos rozen die te lang zonder water in de
vaas heelt gestaan.
Waarschijnlijk ben ik verwekt omdat mijn vader voor een keer in
zijn leven een belofte wilde nakomen. Omdat mijn verwekkers zich in
een crisis bevonden en ze niet wisten wat ze deden. Maar het gaat
er niet om waarom ik verwekt ben, waar het om gaat is dat ik
verwekt ben. Al zou mijn vader dat natuurlijk weer ontkennen. 'Elk
detail is belangrijk,' zou hij zeggen,'niets mag aan onze aandacht
ontsnappen.'
Maar zo is het natuurlijk niet. Veel details zijn onbelangrijk. De
meeste details zijn onbelangrijk. Waar het om gaat is dat ik
geboren ben op een koude dag in januari in een hotel op Iong
Island.
In het begin van de zwangerschap hadden mijn ouders gesproken over
de voordelen van een abortus, maar die gesprekken duurden zo lang
dat toen ze waren uitgesproken het te laat was voor welke abortus
dan ook. Mijn moeder, die per se een kind wilde, was plotseling
gaan aarzelen. Een bevalling leek haar een nachtmerrie, maar een
abortus ook, en uiteindelijk meende ze dat een bevalling dan nog de
meest draaglijke nachtmerrie was.Mijn ouders waren een paar dagen
op vakantie in Montauk. Mijn vader hield ervan in hotels te werken.
De weeen kwamen vroeger dan gedacht. Ze wilden naar een ziekenhuis,
maar het was al te laat. Er is een vroedvrouw bij gehaald. Erg veel
heeft die ook niet meer kunnen uitrichten.
Tijdens de bevalling heeft mijn vader zich bedronken in het
restaurant van het hotel, met uitzicht op zee. Volgens de rekening,
die hij voor me heeft bewaard en die hij op mijn veertiende
verjaardag aan me heeft gegeven, ingelijst en wel, heeft hij die
avond twee flessen chianti, vier glazen grappa en twee flessen
champagne afgerekend. Ik vermoed dat de chianti en de grappa van
voor mijn geboorte zijn en dat de champagne erna genuttigd is.
Ook schijnt hij die avond - maar hierover lopen de meningen uiteen
- een serveerster ten huwelijk te hebben gevraagd. Mijn moeder
huilde, ik krijste als een bezetene, de vroedvrouw sloeg op mijn
billen en twee verdiepingen lager deed mijn vader een
huwelijksaanzoek.
Tijdens mijn besnijdenis is mijn vader flauwgevallen. Maar dat kwam
niet door het bloed, of omdat hij niet kon verdragen dat ik pijn
leed, het kwam hem gewoon goed uit flauw te vallen. Een vriendin
van hem die mijn moeder niet kon uitstaan en die ze Het Lege Vat
noemde, was ook komen opdagen voor mijn besnijdenis. Mijn moeder
schijnt geroepen te hebben: 'Als dat Lege Vat hier komt, gaat de
besnijdenis niet door.' Maar toen zat Het Lege Vat allang op de
bank.
Niet lang daarna is mijn vader flauwgevallen. Ze hebben hem met
zoete rode wijn bijgebracht. En mijn oma, die in het aangezicht van
de dood een vitaliteit ontwikkelde die door weinig leeftijdgenoten
is ge- evenaard, riep dat ze voorzichtig moesten zijn omdat mijn
vader een heel gevoelig mens is. Toen hij weer bijkwam, heeft mijn
vader zoveel mogelijk geprobeerd Het Lege Vat en mijn moeder uit
elkaar te houden. Ik zie mijn besnijdenis als de eerste in een
reeks van kleine en minder kleine catastrofes, alhoewel vooral mijn
moeder ervan overtuigd scheen te zijn dat een kind een
geneeskrachtige en kalmerende uitwerking op mijn vader zou
hebben.
Terwijl de dokter het mes in mijn geslacht zette, fluisterde mijn
moeder: 'Hoe haal je het in je hoofd dat Lege Val uil te nodigen,
heb je dan helemaal geen respect voor me?' En mijn vader
fluisterde: 'Dit is niet het moment, laten we het een andere keer
bespreken.' Want dat fluisterde hij altijd.
David, een goede vriend van mijn vader met wie hij samen op school
heeft gezeten, probeerde de boel te sussen, maar het was
tevergeefs. 'Ik heb weinig begrip of bewondering voor je situatie,'
schijnt hij in het oor van mijn vader te hebben gefluisterd. 'Waar
ben je aan begonnen, waarom laat je zo over je heen lopen?' En mijn
moeder schijnt geroepen te hebben: 'Houd op, David, maak hem niet
nog gekker dan hij al is.'
Zo gingen mijn ouders volledig op in een discussie over een leeg
vat terwijl ik besneden werd.
De eerste jaren van mijn leven woonden we in New York. Het was mijn
vaders idee mij Harpo te noemen. En omdat mijn moeder ook nog een
gewone naam wilde, werd dat Saul. Harpo Saul Mehlman, dat ben
ik.
Op de geboortekaartjes had mijn vader 'Harpo Saul Mehlman maakt
zijn entree in de wereld bekend en geeft u kleine kusjes' laten
zetten, wat mijn moeder achteraf gezien niet zo'n geslaagde tekst
vond.
Dat het ronduit onmenselijk is je kind Harpo te noemen behoeft geen
betoog. Er zijn natuurlijk nog wel meer onmenselijke namen, maar
Harpo is toch wel een van de ergste.
Mijn vader werkte aan zijn magnum opus, mijn moeder was verbonden
aan een dagverblijf voor psychiatrische patienten. Haar beroemdste
patient was een man die tegen een muur praatte in de
veronderstelling dat de geheime dienst hem kon verstaan. Toen de
geheime dienst niet op zijn berichten inging, werd hij destructief.
Zo belandde hij bij mijn moeder. Op deze man is ze gepromoveerd.
Dankzij mijn moeder kwam hij erachter dat hij twintig jaar voor
niets tegen een muur had gepraat. Deze wetenschap was te veel voor
hem en hij stortte zich in een liftschacht. Dat wierp een smet op
het promotiefeestje van mijn moeder, want het was de bedoeling dat
hij daar de eregast zou zijn. Na dit incident heeft ze een paar
artikelen geschreven waarin ze zich afvroeg of het wel verstandig
is mensen volledig te genezen van hun waanideeen.
Mijn vader heeft zich altijd verre gehouden van de psychiatrie. Wel
is hij jarenlang drie keer per week naar een therapeut gegaan, naar
eigen zeggen met geen enkel ander doel dan de therapeut aan het
lachen te maken. Had de therapeut minstens een keer gelachen, dan
was de sessie geslaagd. Toen hij kort na de scheiding de therapeut
tijdens een sessie niet aan het lachen kreeg, stopte hij abrupt met
de therapie en raakte in een diepe depressie.
Mijn moeder wist overigens dat mijn vader zijn therapeut als
proefkonijn gebruikte voor de verhalen die hij later opschreef en
de wereld instuurde. Begrijpelijkerwijs had ze twijfels of je je
therapeut wel voor dit doel kon gebruiken. Maar mijn vader vond het
een geniaal idee. Bovendien, zei hij, heiligde het doel alle
middelen.
Volgens mijn moeder stond de psychiatrie machteloos als het om
Robert G. Mehlman ging. Ieder mens zou dit waarschijnlijk als een
belediging hebben opgevat, maar mijn vader dacht dat het een
compliment was. 'De eerste therapeut die mij kan genezen, neem ik
op in mijn testament,' heb ik hem horen zeggen. En dan trommelde
hij met zijn vingers op tafel.
Hij meende dat een therapeut die hem twee jaar intensief zou
behandelen zelf in het gekkenhuis zou eindigen. Volgens mijn
moeder, die uiteindelijk toch bijna twintig jaar met hem in een
huis heeft gewoond, lag dat voor een keer niet ver van de
waarheid.
's Ochtends werkte mijn vader, 's middags gingen we naar de
bioscoop. Bijna nergens ben ik de eerste tien jaar van mijn leven
zo vaak geweest als in de bioscoop. Vaak zagen we verschillende
films op een dag, sommige films zagen we twee of drie keer.
Zo zijn mijn eerste herinneringen: mijn vader en ik rennend van
film naar film, terwijl mijn moeder patienten geneest die tegen de
muur praten.
Mijn vader was schrijver. Mijn achting voor literatuur en
schrijvers is nog kleiner dan mijn achting voor mannen. Wie in de
keuken van een restaurant opgroeit zal waarschijnlijk ook anders
over restaurants denken. En de zoon van een glasblazer zal een stuk
glas nooit zo kunnen bekijken als een onwetende liefhebber.
Terwijl iedereen meende dat mijn vader aan zijn magnum opus werkte
en ik voor hem op de grond geacht werd mij bezig te houden met
stapels speelgoed, schreef hij in werkelijkheid brieven. Brieven
aan mij, brieven aan het gasbedrijf, brieven aan de bank, brieven
aan Hel Lege Vat, brieven aan mensen van wie hij meende dat ze hem
een poot wilden uitdraaien, brieven aan onbekenden die hij in cafes
was tegengekomen en die hij op slinkse wijze hun adres afhandig had
gemaakt.
Later, toen de uitgever ongeduldig werd omdat de inleverdatum van
het magnum opus almaar verschoven werd, heeft mijn vader besloten
zijn brieven aan mij uit te geven, onder de titel Brieven aan
Harpo. Overigens zonder mij hiervoor toestemming te vragen.
Zijn eerste brief aan mij schreef hij toen ik bijna vijfmaanden
was.
'Lieve Harpo,
Als je dit leest, ben ik een oude man, hoogstwaarschijnlijk kaal en
dat zal nog het minste van alle ongemakken zijn die mij staan te
wachten. Misschien blijven zelfs haren op mijn rug mij niet
bespaard. Toch wil ik je, nu je nog geen vijf maanden bent, al
oproepen later de tijd te nemen om goed te lunchen. Anderhalf uur
lunchen is geen luxe, maar een levensvoorwaarde. Welke
arbeidsvoorwaarden je in de toekomst ook te wachten staan, sta op
minimaal anderhalfuur lunchtijd. Een lange lunch breekt de dag in
tweeen en dat is, geloof me, het minste wat je kunt doen, want de
dagen zijn al lang genoeg.
Hier moet ik stoppen, want je moeder komt zo thuis, en we dienen
tenminste de illusie te wekken dat er iets is opgeruimd, en dat ik
mijn schoenen, zoals beloofd, bij het betreden van de woning heb
uitgedaan, zodat de werkster niet voor niets heeft gedweild. Ook
dit wil ik je nu alvast vertellen: dweilen is altijd voor niets.
Als je dat nou maar onthoudt, komt de rest vanzelf.'
Dit was de eerste van een stuk of vijfhonderd brieven aan mij, die
mijn vader later, toen hij in geldnood zat, heeft geveild, met de
belofte dat hij ze binnen een paar maanden weer voor mij terug zou
kopen.
Vanaf mijn zesde begon mijn vader me mee te nemen naar cafes, bars,
koffiehuizen en hotellounges waar wij mensen ontmoetten. Bijna
altijd vrouwen.
Een keer kochten we een jurk voor een vrouw. Ze had lang bruin
krullend haar, en ze vloog mijn vader elke vijf minuten om de hals.
Ik moest haar tante noemen.
We gingen vele winkels binnen. Overal werden jurken gepast. Ik
kreeg er genoeg van. Ik wilde naar huis. Maar mijn vader zei: 'Let
goed op, dit is leerzaam.'
Later, toen we naar huis liepen, vroeg ik: 'Waarom heb je een jurk
voor die mevrouw gekocht?'
'Zag je dat niet?' vroeg mijn vader. 'Ze had dringend een
zomerjurkje nodig.'
Die dag schreef mijn vader aan mij:
'Lieve Harpo,
Vandaag hebben we een zomerjurkje gekocht voor de vrouw die je
moeder Het Lege Vat noemt. Ooit zul je erachter komen dat deze
vrouw geen vat is en ook veel minder leeg is dan je moeder
vermoedt. Natuurlijk heeft je moeder een paar goede redenen deze
vrouw te betitelen als Het Lege Vat, maar ik kan een paar goede
argumenten opnoemen waaruit het tegenovergestelde blijkt. Ook daar
zul je waarschijnlijk ooit achter komen.
Er zijn mensen die vinden dat ik je niet mee moet nemen als ik
jurkjes voor Het Lege Vat koop. Nog afgezien van de praktische
vraag waar ik je zou moeten laten, kan ik je verzekeren dat wat
therapeuten je later ook wijs mogen maken je je vandaag uitstekend
vermaakt hebt. Je klom in rekken, drong door in pashokjes waar
vrouwen dure kleren pasten en charmeerde oude dames alsof je daar
later je beroep van zou gaan maken.
Er zijn ook mensen die vinden dat ik helemaal geen jurk voor Het
Lege Vat moet kopen, of jij daar nu bij bent of niet. Mijn
accountant bijvoorbeeld. Nog geen drie dagen geleden schreef hij
mij: "Amice, zoals je gemerkt zult hebben, zijn je recettes niet
meer wat ze geweest zijn. Is het niet verstandig je
bestedingspatroon aan
te passen aan deze nieuwe situatie, die ongetwijfeld van zeer
voorbijgaande aard is?"
Lieve Harpo Saul, ais jij ooit later zo'n brief van je accountant
krijgt, beloof me dan dat je zomerjurkjes koopt alsof je leven
ervan afhangt. Ik hoop natuurlijk dat dit soort brieven je bespaard
blijft, of dat je helemaal geen accountant hebt, of dat je er
eentje hebt die zich niet met je bestedingspatroon bemoeit.
Jij slaapt nu in de kamer hiernaast, eindelijk, maar niet voordat
je vanille-ijs aan de gordijnen smeerde. Dat wordt weer feest als
je moeder dat ziet. Zij heeft weer de hele dag geprobeerd patienten
van hun waanideeen af te helpen. Wat een leven. Gelukkig heb ik
haar bijtijds laten weten dal ze van mijn waanideeen moet afblijven
en van de jouwe ook. Als je die al hebt. Dat weet ik niet. Ik
vermoed van wel. Ze heeft hoe dan ook plechtig beloofd van onze
waanideeen af te blijven.
Vier kleine tedere kusjes, twee op je voeten, een op je navel, en
een op je voorhoofd.'
's Avonds, tijdens het eten, vertelde ik mijn moeder dat wc een
jurk hadden gekocht.
'O jezus,' zei ze, 'zeker weer voor Het Lege Vat.'
Het was de eerste keer dat ik mijn moeder over Het Lege Vat hoorde
spreken. Dat ze op mijn besnijdenis zo tekeerging over Het Lege Vat
weet ik alleen uit de verhalen van mijn vader. Ze had het ook
weieens over 'die trol' en over 'dat mens', maar daarmee bedoelde
ze steeds dezelfde persoon.
'Waarom neem je ons kind mee naar Het Lege Vat?' riep mijn moeder,
en ze schoof een bord mozzarella van zich af. Ik neem zonder meer
aan dat ze mozzarella at, want dat was haar lievelingsvoorgerecht
en ze bestelde het bijna iedere dag.
'Waar moet ik dat kind dan laten?' riep mijn vader. 'Moet ik het
soms in het gekkengesticht stoppen? Dat kind heeft al genoeg
gekken- gesticht in zijn eigen huis.'
'Ik wil niet dat ons kind en Het Lege Vat elkaar ontmoeten,' ging
mijn moeder onverstoorbaar verder, en ze kneep mijn vader hard in
zijn arm.
'Ze hebben elkaar niet ontmoet,' zei mijn vader triomfantelijk.
'Het Lege Vat heeft het kind volledig genegeerd.'
'Des te erger,' riep mijn moeder. ')e moet kinderen niet negeren.
Het is een schande dat ze niet wat meer aandacht aan Harpo heeft
besteed.'
Hieruit viel op te maken dat mijn ouders, ondanks de relatief hoge
maatschappelijke posities die ze bekleedden, niet helemaal goed
snik waren.
'Heeft die mevrouw je genegeerd?' vroeg mijn moeder.
Die mevrouw was volledig opgegaan in de aanschaf van een jurk, maar
het leek me verstandig daar maar niets over te zeggen. 'Gaat wel,'
mompelde ik.
'Ik wil niet dat het kind en Het Lege Vat elkaar ooit nog
ontmoeten,' zei mijn moeder en ze kneep voor de tweede keer hard in
de arm van mijn vader. Zo hard dat het blauw werd.
Toen zei mijn vader op luide toon, zodat het hele restaurant hem
kon horen: 'Het is onbegrijpelijk dat niet meer gezonde,
intelligente mensen denken dat ze Jezus zijn.'
In de jaren dat mijn ouders samenwoonden hebben we, meen ik, een
maaltijd thuis genuttigd. We aten in restaurants, bars, metro's,
koffiehuizen, bowlingcentra, bioscopen, parken, sportvelden,
stations, treinen, vliegtuigen, hotels, maar nooit thuis. Mijn
vader had de keuken volgestopt met boeken, papieren,
krantenknipsels, tijdschriften, en de oven gebruikte hij als
opslagplaats voor woordenboeken.
Toen weer eens een van mijn moeders patienten zelfmoord had
gepleegd, smeekte ze mijn vader of ze niet toch voor een keer mocht
koken, omdat dat haar rustig zou maken. Mijn vader weigerde en mijn
moeder zei: 'Je hebt mij niets te verbieden.' Daarop begon mijn
moeder boter te smelten in een koekenpan, en mijn vader kreeg een
zenuwinzinking. Hij nam mij in zijn armen en rende naar beneden.
Terwijl wij buiten op straat stonden, opende mijn moeder het raam
en gooide met een hand een paar van zijn boeken naar buiten. In
haar andere hand had ze nog altijd de pan met de boter.
'Niet doen, mama,' schreeuwde ik,'niet doen, alsjeblieft niet
doen.'
Mijn moeder was minstens zo koppig als mijn vader. Als ze het
eenmaal in haar hoofd had gehaald met iets te gooien, was ze er
niet meer van af te brengen.
Een keer heeft ze mijn vader ernstig letsel toegebracht door een
sleutelbos naar zijn hoofd te gooien. En een andere keer heb ik
haar met een mes een groot gat in een woordenboek zien boren.
Zonder iets te zeggen verzamelde mijn vader zijn boeken en legde ze
in de hal met een briefje: 'Eigendom van Robert G. Mehlman.
Afblijven a.u.b.'
In de taxi op weg naar de bioscoop zei mijn vader: 'Agressiviteit
is niet alleen een dierlijk, maar ook een menselijk fenomeen. Je
moeder heeft zes jaar gestudeerd om menselijke agressiviteit te
beheersen.' Mijn vader kneep hard in mijn hand en zei: 'Zes jaar
studeren om menselijke agressiviteit te beheersen, begrijp je wat
dat betekent?'
Vanaf het moment dat ik besefte dat mijn ouders niet helemaal goed
snik waren en ik de enige normale in het gezin was, heb ik me
verantwoordelijk voor ze gevoeld. Hoewel ik niet bijzonder
religieus ben opgevoed, schreef ik die avond een brief aan God,
waarin ik Hem uitlegde dat mijn ouders me Harpo hadden genoemd, dat
ze boeken uit het raam wierpen, niet goed snik waren zonder dat
zelf te beseffen, kortom dat Zijn hulp dringend gewenst was. Later
heeft mijn vader het briefje gevonden, en gebruikt. Zoals hij alles
gebruikte.
Die avond schreef mijn vader:
'Lieve Harpo Saul, lieve kleine gekke zoon van me,
Blijkbaar is het de wil van de Almachtige dat alle Mehlmannen
opgroeien in een gekkenhuis. Ik groeide op in een gekkenhuis, jij
nu ook. Het zou me niet verbazen dat, mocht je ooit kinderen
krijgen, zij ook zullen opgroeien in een gekkenhuis.
Je moet het je niet al te zeer aantrekken als je moeder af en toe
boeken uit het raam gooit, ook niet als je dit later leest en je je
vaag nog iets herinnert van die bewuste avond toen ze het raam
opende en mijn boeken als herfstblaadjes naar beneden dwarrelden.
Boeken zijn relatief onschuldig om uit het raam te gooien, denk
eraan dat ze ook met meubilair had kunnen gooien of met kostbare
vazen. Bovendien overleven boeken een val van tien meter, mensen
meestal niet. Je moet begrijpen dat veel van je moeders patienten
zich in liftschachten werpen, of een overdosis
nemen of voor de metro springen, en dat gaat je niet in je koude
kleren zitten. Al heb ik haar nog zo vaak uitgelegd dat je niemand
kan tegenhouden die vastbesloten is in een liftschacht te
springen.
Je moeder heb ik ontmoet in een avondwinkel. Zij was werkstudente
en ik een zelfmoordkandidaat, al hield ik dat zorgvuldig geheim. Ik
deed toen niet veel anders dan door straten lopen en brieven
schrijven, die ik bijna allemaal aangetekend verstuurde, omdat ik
aan het waanidee leed dat de post ze kwijt zou maken. Zo kwamen we
met elkaar in contact. De rest vertel ik je een andere keer.
Vele jaren later, toen ik in een cafe in New York koffie zat te
drinken met een televisie-interviewster die acht uur had gevlogen
om mij vragen te stellen waarop ik geen antwoord wist, stelde ik
haar voor aan je moeder. Toen je moeder even naar de wc was,
fluisterde de televisie-interviewster in mijn oor: "Zij is vast
niet de liefde van je leven, he?" Even was ik stil, toen antwoordde
ik: "Nee natuurlijk niet, de liefde van mijn leven, dat bent
u."
Morgen gaan we sandalen kopen, zodat je als een kleine prins over
de straten kunt paraderen. Want dat is belangrijk.'
Een keer per jaar kwam oma Mehlman bij ons op bezoek. Ze nam haar
intrek in het Sheraton hotel, op twee minuten loopafstand van onze
woning. Als ze aan de voorkant woonde, klaagde ze over het straat-
lawaai, aan de achterkant klaagde ze over lawaaierige buren.
Overdag maakte ze ons huis schoon of paste ze op mij en klaagde dat
mijn moeder geen huisvrouw was en dat het typisch iets voor haar
zoon was om met zo'n viespeuk te trouwen.
Mijn opa heb ik nooit gekend. Hij schijnt een beroemde tennisspeler
te zijn geweest. Mijn oma had het altijd over haar man, de beroemde
tennisspeler Aron Mehlman. Maar in werkelijkheid heeft hij het
nooit verder geschopt dan 268 op de wereldranglijst. Toen hij er
weer eens in de eerste ronde van Wimbledon uit dreigde te worden
gegooid, heeft hij zijn zelfbeheersing verloren, is over het net
geklommen, en is zijn tegenstander, een jongeman uit Chili, met
zijn racket te lijf gegaan. Toen de tegenstander zich losrukte en
wilde wegrennen, liet mijn opa zich op het gras vallen en beet hem
hard in zijn kuit. De Chileen moest met een gescheurde lip en een
wond aan zijn kuit naar het ziekenhuis worden afgevoerd en mijn opa
werd door de tennisbond levenslang geschorst.
Op een persconferentie verklaarde mijn opa dat de tennisbond
verdovende middelen in zijn thee had gedaan en dat er een
samenzwering tegen hem gaande was. Het was de enige keer dat hij de
voorpagina's van diverse kranten haalde, met koppen als:
'Tennisspeler gedraagt zich als dolle hond'.
Als hem nadien iets slechts overkwam riep hij altijd: 'Ha, daar zal
de tennisbond wel achter zitten.'
Mijn vader schijnt opgegroeid te zijn met de mythe dat zijn vader
een belangrijke en beroemde tennisspeler is geweest. Tot hij
erachter kwam dat zijn vader het nooit verder had geschopt dan 268
op de wereldranglijst, maar wel tegen caissieres van warenhuizen
verkondigde: 'Ik ben Aron Mehlman, de beroemde tennisspeler uit de
jaren dertig.'
Toen mijn vader zijn eerste echte boek, 268 op de wereldranglijst,
publiceerde, dat hem in een klap beroemd maakte, was mijn opa
gelukkig vanbinnen helemaal opgegeten door de dementie. Hij zat in
een stoel bij het raam en de wereld ging langs hem heen. Dankzij de
dementie heeft hij niet meer hoeven lezen hoe zijn zoon hem in 268
op de wereldranglijst afschilderde als een tiran en een mythomaan
die in restaurants altijd tegen zijn familie zei: 'Vertel ze dat ik
Aron Mehlman ben, de beroemde tennisspeler uit de jaren dertig, en
dat ik niet van aangebrande aardappeltjes houd.'
Mijn oma zei vaak: 'Ach dat boek, ze zeggen dat het literatuur is.
Ik weet daar niets van. Mij is het te somber. Mensen hebben al
genoeg somberheid in hun eigen huis. Maar in ieder geval is het
allemaal gelogen. Jouw opa was de Borg van de jaren dertig, de
McEnroe van het interbellum, dat was jouw opa. Ken gracieuze
speler. Hij zweefde gewoon over de baan.'
Dan pakte ze haar spons weer op en hervatte haar schoonmaak-
werkzaamheden. Mijn oma meende dat geluk te vinden was in totale
properheid. Zij was dan ook in een levenslange veldslag gewikkeld
tegen stof, bacillen en andere ziektekiemen. Mijn oma was
geobsedeerd door stof en de dood. Gedurende de maand dat ze in New
York was ging ze bijna om de dag dood. Minstens zes keer tijdens
zo'n verblijf moesten we de ambulance bellen en ontelbaar zijn de
keren dat we met haar voor niets naar het ziekenhuis zijn
gegaan.
Ook tennis had begrijpelijkerwijs haar belangstelling. Wanneer wij
tennis op televisie zagen zei ze vaak: 'O, maar dat had jouw opa
veel beter gedaan.' Over het incident heeft ze altijd gezwegen. En
toen ik er op een dag naar vroeg noemde ze het een leugen.
In mijn oma's huis wemelde het van de bekers van onbelangrijke en
duistere toernooien uit de jaren dertig. In de woonkamer hing een
groot schilderij van Aron Mehlman in actie. En aan de muur in de
gang hingen vijf tennisrackets. De snaren waren allang gesprongen,
het hout verging, maar ze moesten blijven hangen. Haar huis leek
wel een tennismuseum.
Behalve stof, de dood en tennissen had ook het te schande maken van
je eigen familie haar interesse. Tegen mijn vader heb ik haar vaak
horen zeggen: 'Doe iets aan die schoenen, denk je dat Aron Mehlman
ook zulke schoenen had gedragen? Maak je familie toch niet te
schande.' En tegen mijn moeder zei ze regelmatig: 'Doe iets aan je
haar, je haalt onze familie door het slijk.' Tegen mij zei ze: 'Doe
je best op school, haal je familie niet door het slijk.'
Als mijn oma een paar weken op bezoek was geweest, had ik het aan
absolute zekerheid grenzende vermoeden dat het beste wat je kon
doen, was onder je bed kruipen en daar blijven, of je opsluiten in
een kast. Langzaam oplossen in het niets. Want zelfmoord was
natuurlijk ook een schande.
'Ia,' zei ze regelmatig, 'de mensen denken wel dat jouw vader heel
wat is, maar jouw opa, dat was pas echt iemand. De beroemde
tennisspeler Aron Mehlman, daar stam jij vanaf.'
Toen de waanzin haar een jaar voor haar dood definitief in zijn
greep kreeg liet ze een groot bord op haar voordeur maken waarop
stond: HIER HEEFT OF, BEROEMDE TENNISSPELER ARON MEHLMAN GEWOOND.
Daaronder hing nog altijd het bord: VOETEN VEGEN.
De laatste keer dat oma Mehlman bij ons op bezoek was, had ze haar
hele garderobe bij zich. Ze kwam haar verjaardag vieren. In de taxi
zei ze: 'Die geboortedatum in mijn paspoort is een vergissing, ik
ben eigenlijk vijf jaar jonger.'
Ze greep mijn vader bij zijn arm en zei: 'Weet je waar jij eens
over moet schrijven? Over hoe de tennisbond ons leven heeft
vergiftigd, daar moet je eens over schrijven.'
Mijn vader werkte aan zijn magnum opus en ik geloof niet dat het de
bedoeling was dat de tennisbond daar een rol in zou spelen. 'Ik zal
erover denken,'zei hij zacht.
Ze had om een suite gevraagd, want ze nam ieder jaar meer koffers
mee. We vierden haar verjaardag in de suite. Er was een grote
kwarktaart, want daar hield ze van. Ik moest bij mijn oma op schoot
komen zitten. Ze streelde mijn haren, die toen nog veel roder waren
dan nu.
'Harpo Saul,' zei ze. Want ze noemde me altijd Harpo Saul. Alsof
Harpo alleen niet erg genoeg was. 'Harpo Saul,' zei ze, 'als je
eens wist hoe de tennisbond ons leven heeft vernietigd, als je dat
eens wist.'
'Houd op over die tennisbond,' zei mijn vader,'houd daar nu
eindelijk eens over op.'
Zo portretteerde Robert G. Mehlman in 268 op de wereldranglijst
zijn ouders, mijn opa en mijn oma:
'Ik ben altijd jaloers geweest op kinderen wier ouders echte
overwinningen hadden behaald, echte successen of voor mijn part
echte nederlagen. Die in de schaduw stonden van iets wat reeel en
tastbaar was.
Het eerste wat ik in mijn leven leerde was toneelspelen. Want
iedereen in de Mehlman-familie speelde toneel. Wat binnen de muren
van onze woning gebeurde en besproken werd diende geheim te
blijven. Ik wist niet beter of familie- en beroepsgeheim waren een
woord voor hetzelfde. Daarom werden er ook nooit vragen gesteld als
mijn vader 's avonds terugkwam en in de vestibule bleef staan, met
zijn bontmuts op en zijn sigaar in zijn mond, zijn koffer in zijn
hand, wachtend tot mijn moeder hem uit zijn mantel zou helpen.
"Andere mensen dragen jassen," zei hij, "maar ik, ik draag een
mantel." Alsof de mantel boven de jas stond. Een merkwaardige, voor
andere mensen onbegrijpelijke rangorde beheerste zijn leven. Daarna
liep hij naar zijn bureau, opende de bovenste lade, waarvan alleen
hij de sleutel had, haalde kleine cremekleurige enveloppen uit zijn
binnenzak en borg die op in de lade. Veel zei hij niet. Hooguit:
"Ik ben er weer." Of: "Is er gebeld?" Hij ging aan zijn bureau
zitten, nog altijd met zijn bontmuts op. Vaak zette hij die pas af
vlak voor hij ging slapen. En er waren dagen dat hij al bij het
ontbijt met zijn bontmuts op verscheen. Een eeuwig gevoel van koude
aan zijn hoofd kwelde hem. Hoe vaak heb ik hem niet horen roepen:
"Het tocht. Doe de deur dicht." Waar de beroemde tennisspeler Aron
Mehlman ook ging, in zijn hoofd tochtte het.
Als mensen vroegen: "Wat doet je vader?", moest ik zeggen: "Mijn
vader is een beroemde tennisspeler uit de jaren dertig." Ik was een
acteur die met zijn tekst worstelde, die nachtmerries had over zijn
tekst.
Mijn vader was eigenaar van een koeriersdienst. Hij bezorgde van
alles bij de mensen thuis: geld, sieraden, paarden, wapens, en hij
stelde geen vragen. De man die mij afhaalde van school, charmante
praatjes maakte met andere ouders, beleefd informeerde naar
trivialiteiten bestond niet. Mijn vader was een verzinsel. Niet de
oorlog had tussen mijn vader en de absolute top gestaan, zoals vaak
werd beweerd. Maar het feit dat hij zijn tegenstander in de kuit
had gebeten, voor het oog van de scheidsrechter, een handjevol
fotografen en zeker vierhonderd toeschouwers.
Iedereen heeft een verleden dat voorbij is. Dat is voor sommigen
pijnlijker dan voor anderen. Maar mijn vader had een verleden dat
niet bestond.
Als hij s avonds aankwam met zijn koffer, een gedoofde sigaar in
zijn mond, de bontmuts op zijn hoofd, een zware loden mantel om
zijn schouders, wist ik alleen maar dat er geen vragen mochten
worden gesteld. Niet: "Hoe was het?", niet: "Waar ben je geweest?",
zelfs niet: "Ging het goed?" Vragen hebben alleen maar zin als er
antwoorden zijn of als er een kans bestaat op antwoorden, en
antwoorden waren voor Aron Mehlman levensgevaarlijk.
Hij had zich toegelegd op het vervalsen van wat zich misschien wel
het moeilijkst laat vervalsen: je eigen verleden.
Ontelbare malen heb ik legen hem gezegd: "Niemand weet wie Mehlman
is, niemand kan het ook iets schelen." Hij wimpelde dat weg. Alsof
ik te jong was om te begrijpen wat de mensen iets kon schelen.
"Vertel het ze toch maar," antwoordde hij dan.
Ik geloof dat ik toen al onbewust besefte wat ik pas veel later zo
heb kunnen formuleren: er is maar een manier om met een mythe te
concurreren, er is maar een manier om aan een mythe te ontsnappen,
er is maar een manier om te voorkomen dat je voor altijd blijft
figureren in de mythe van een ander - dat is zelf een mythe
creeren, zelf een mythe worden.'
Dit alles heeft mijn opa, zoals gezegd, niet meer hoeven lezen.
Maar toen we daar in de suite van het Sheraton hotel de verjaardag
van mijn oma vierden, begon ze er weer over.
'Alsof de tennisbond ons niet genoeg heeft aangedaan,' zei ze tegen
mijn vader, 'alsof dat niet genoeg was. En toen moest jij nog eens
komen met dat boek van je.'
Mijn vader stond bij het raam en mompelde: 'Later, een andere keer.
Dit is niet het moment.'
Mijn moeder blies de kaarsjes uit.
Oma Mehlman liep op hoge hakken, al pasten haar voeten nauwelijks
meer in de schoenen, 's Ochtends had ze twee uur nodig om zich op
te maken. Met haar witgepoederde gezicht leek ze te zijn weggelopen
uit een carnavalsoptocht waarbij de mensen zich zo goed mogelijk
hadden moeten verkleden als vadertje dood. Hoe meer ze het einde
voelde naderen, des te groter werd haar behoefte een diva te zijn.
De echtgenote van de beroemdheid Aron Mehlman. Nog een keer
schitteren. Wie haar in die tijd op straat zag, zag een enorme,
alles overwoekerende bos rood haar, en daaronder een spichtig lijf
gestoken in een te strakke jurk, zodat het nog spichtiger leek.
Zwarte glimmende rijg- laarsjes om het af te maken. Een
opzienbarende verschijning, dat wel.
Ik zat nog steeds bij haar op schoot. Mijn oma noemde de prijzen
van de kledingstukken die ze aanhad. Iedereen deed zijn best
geinteresseerd te luisteren.
'Harpo Saul,' zei ze opeens,'jij bent de laatste Mehlman.'
De poeder op haar gezicht zag eruit als verf die aan het
afbladderen is.
'Tegen mij heeft ze dat ook altijd gezegd,' zei mijn vader. 'Trek
het je niet aan.'
Hij stond nog altijd bij het raam met een glas champagne in zijn
hand. Niemand anders dronk champagne. Mijn oma wilde zoete rode
wijn, mijn moeder een glaasje water en ik hield niet van
champagne.
Nog steeds niet, trouwens. Ik vind er niets aan.
'Harpo Saul,' zei ze weer, 'jij moet op tennisles, ik denk dat je
een hele grote kan worden.'
Mijn vader sloot met een klap het raam. 'Harpo Saul gaat niet op
tennisles,' zei hij beslist. 'Boksles, voetballes, karate, Japans
worstelen, dat vind ik allemaal best, maar geen tennisles.'
Mijn oma zette me op de grond en schudde driftig met haar armen.
Een wolk poeder vloog van haar wangen. Schor gekrijs ontsnapte uit
haar keel. 'Als ik nou graag wil dat hij op tennisles gaat,' riep
ze,'als ik nou eens zeg dat hij de ziel heeft van zijn opa. Jouw
lieve vader, God hebbe zijn ziel, die zijn leven lang niets anders
heeft gedaan dan ploeteren om ervoor te zorgen dat jij het goed
hebt. En wat heeft hij daarvoor als dank gekregen? Dat jij in vieze
boekjes gemene leugens over hem verkondigt. Dat kind gaat op
tennisles.'
Ik keek toe hoe mijn oma en mijn vader ruzieden over de vraag of ik
op tennisles moest of niet. Mijn oma kon bijzonder goed buiten
zichzelf raken.
Ten slotte zette ze haar hoed op. Groter dan het grootste
wagenwiel. Die hoed paste nauwelijks in de taxi. We gingen naar het
theater om haar verjaardag te vieren. Ze droeg handschoenen, want
op haar handen waren bruine vlekken verschenen die ze verborgen
wilde houden voor de buitenwereld.
In de loge in het theater viel ze onmiddellijk in slaap. Ik zat bij
mijn vader op schoot. De musical kon hem niet boeien. Hij
fluisterde: 'Het is zo afgelopen.'
In de pauze werd ze wakker. Opnieuw kwamen er schorre geluiden uit
haar keel. Ik ving het woord 'tennisles' op. Met haar wagenwiel op
haar hoofd maaide ze zich een weg naar het buffet waar ze om water
vroeg. Toen ze haar glas water leeg had gedronken, vroeg ze met
luide stem: 'Wat is dit saai, Robert, hoeveel heb je hiervoor
betaald?'
Zo vierden we de laatste verjaardag van mijn oma.
'Lieve, ondeugende en van tijd tot tijd volstrekt onhandelbare zoon
van me,' schreef mijn vader die nacht, 'je oma is vandaag
tweeentachtig geworden. We zijn naar het theater gegaan en
hoewel ze het grootste gedeelte van de voorstelling heeft geslapen,
scheen ze zich redelijk te amuseren. Als ik tweeentachtig word, ik
denk niet dat ik het haal, maar je weet het maar nooit, dit is een
rare wereld - toen ik achttien was geloofde ik dat ik op mijn
drieentwintigste zelfmoord zou plegen, ik was toen nog een dichter
en vond drieentwintig de beste leeftijd voor een dichter om te
sterven, dit terzijde - als ik tweeentachtig word, neem je me dan
ook mee naar het theater, of gaan we naar een nachtclub waar te
harde muziek wordt gedraaid voor jonge mensen, zodat ik genoodzaakt
zal zijn mijn gehoorapparaat uit te zetten en de hele avond in een
halfleeg glas zal staren, denkend aan overwinningen die ik op het
nippertje ben misgelopen?
Harpo, je vader is tot nader order de baas, wil je dat alsjeblieft
onthouden? Ik krijg soms de indruk dat jij denkt dat jij de baas
bent en dat is echt een misvatting. Als je dat gaat geloven, doen
we iets fout in de opvoeding, al zou ik bij God niet weten wat, en
je moeder schijnt het ook niet te weten terwijl zij er toch voor
gestudeerd heeft. Van mij kan je qua opvoeding niet veel
verwachten, ik ben zelf nauwelijks opgevoed, maar nogmaals, je
moeder heeft ervoor gestudeerd, dus probeer ons geen loer te
draaien.
Op zijn minst zou je de beleefdheid kunnen opbrengen waar andere
mensen bij zijn te doen alsof ik de baas ben. Om een schrijver te
zijn van wie geen mens in New York heeft gehoord is al geen pretje,
en als mensen ook nog moeten meemaken hoe ik gedirigeerd word door
mijn zoon van een meter veertig kan ik me helemaal nergens meer
vertonen. Dus laten we dit afspreken: ik ben de baas, je moeder is
de baas, maar jij niet!
Denk niet dat je met mij kunt spotten. Ik ben tot gruwelijke dingen
in staat, weet dat. Soms sluit ik mijn ogen en denk: O God, ik had
liever een rattenplaag dan een zoon. Maar dan open ik mijn ogen
weer en denk: Wat is het toch heerlijk dat je bestaat, kleine lieve
onuitstaanbare miserabele gevoelige en mooie Harpo van me.
PS Je wordt vast mooier dan je vader. Dat vind ik ook zoiets
onuitstaanbaars.'
'Voor de heer R. Mehlman. Belt u a.u.b. 212-5739653. Ik heb een
pakketje uit Nederland meegenomen dat overhandigd dient te
worden.'
Voor mij ligt een stukje karton. Met zwarte viltstift heeft iemand
er een bericht op geschreven. Het handschrift is sierlijk. Het
telefoonnummer bestaat niet meer. Ze hebben het stukje karton
gevonden in mijn vaders hotelkamer in Sabaudia. Hij hield niet van
weggooien. Dat hij het niet heeft ingelijst, is eigenlijk een
raadsel. De laatste jaren liet hij alles inlijsten. Bierviltjes met
aantekeningen erop, bladzijden met opdrachten in boeken, linnen
servetten waarop een paar woorden waren geschreven, ja zelfs een
paar sokken heb ik ingelijst en wel opgestuurd gekregen.
Nu moet ik over Het Lege Vat vertellen, het manuscript
welteverstaan. Dus niet Het Lege Vat dat ook wel 'dat mens' werd
genoemd. Niet Hel Lege Vat over wie men zegt dat ze mijn vader
financieel, en als ik mijn moeder mag geloven ook lichamelijk en
geestelijk, heeft geruineerd.
Toen ik het mijn moeder laatst op de man af vroeg - het gaat haar
niet meer zo aan het hart, ze woont inmiddels samen met een Rus die
werkt aan een alternatieve geneeswijze voor schizofrenen - zei ze:
'Nee, natuurlijk was het niet dat ene lege vat en ook niet al die
andere lege vaten. Wat hem uiteindelijk geruineerd heeft, waren ook
niet de omstandigheden. Hoewel omstandigheden altijd een rol
spelen. Het is in de psychiatrie moeilijk van onvermijdelijkheid te
spreken.' Ze keek even nadenkend en zei: 'Maar waarschijnlijk geldt
dat niet alleen voor de psychiatrie.'
Daarop pakte ze mijn gezicht vast alsof ze me wilde hypnotiseren,
alsof ze door me zo vast te houden het raadsel kon onthullen waarom
mensen deden wat ze deden, alsof alles duidelijk zou worden als ze
me maar lang genoeg vasthield. Ten slotte zei ze: 'Jij lijkt zo
verschrikkelijk op je vader.'
Nog steeds weet ik niet of dat een compliment was of iets dat in de
buurt komt van een vloek. Zelfs niet nu ik het manuscript gelezen
heb.