1

Ik kon me zand herinneren zodra ik me überhaupt iets kon herinneren. Zand. Het zou ook raar zijn als het anders was geweest. Het stroomde tussen mijn vingers door en verplaatste zich onder mijn voeten.

Ik herinner het me net zo duidelijk alsof ik nu op zand sta. Ik herinner me ook de nachtelijke kou. Die was als de hitte overdag; niets bood een uitweg. Er waren bijna nergens wegen in de woestijn, geen uitwegen en geen toegangswegen om het zo maar te zeggen. Mijn moeder zei een keer dat het net was alsof je op een schip zonder zeil zat. Ik vroeg wat ze bedoelde, omdat ze nooit op zee was geweest; ik geloof niet dat ze ooit een zeil had gezien, of zelfs maar een boot, maar ze gaf geen antwoord. En ik had ook nog nooit een zeil gezien, toen.

 

Het tentdoek wapperde in de opkomende wind. Nog een uur en dan werd het koud. De kou. ’s Nachts wilde je je eigen lichaam verlaten. Begrijp je wat ik bedoel? Je bestond alleen uit botten, er was geen vlees, geen bloed. Het liefst zou je jezelf en alles om je heen achterlaten, en je wist wat dat betekende. Binnenkort was het misschien zover. Dan brak het moment aan dat je je lichaam verliet, de seconde dat het gebeurde. Begrijp je?

 

Overdag probeerden we te lopen. We liepen slechts enkele weken, maar al na één of twee dagen wist ik niet meer wanneer we het dorp hadden verlaten. Het kon tijdens de vorige maan zijn geweest. Het kon onder een andere God zijn geweest. Maar er was maar één God. In het dorp was Hij overal geweest, voor iedereen. God is groot, God is groot. Dat soort dingen.

 

Mijn vader had tot God geroepen toen ze hem doodden. Mijn broer had vrijwel gelijktijdig geroepen, als in een roep om de roep van onze vader, en hij was gestorven, als in een dood om de dood van onze vader. Kun je dat begrijpen? Ik denk het niet.

Toen we onder die vervloekte zon liepen, waren die herinneringen wit als het licht in de woestijn. Zo was het. Ze gloeiden als het ware in mijn ogen. Ik kon de ogen van mijn moeder niet zien. Ik had die niet meer gezien sinds we uit het dorp waren weggegaan.

Ik herinner me niet hoe we ontkwamen.

Misschien konden ze niet iedereen vermoorden omdat ze zoveel mensen tegelijk probeerden te doden. Ondertussen ging de zon onder en toen hadden we kunnen ontsnappen. Mijn moeder had me beetgepakt alsof ik een bos hout voor het vuur was, iets wat nogal groot was maar niet veel woog. Op dat moment zag ik haar ogen eigenlijk voor het laatst, in het licht van de oranjegele zon. Vervolgens waren we de omringende nacht ingestormd.

 

Ik kan me bloed herinneren. Het was bijna zwart in het oranjegele licht van de zon. Het was net olie. Er zat veel olie in de grond, dat weet je ongetwijfeld, dat weet iedereen, ik had elke dag olie gezien; destijds was er haast net zoveel olie als bloed in het land. En nu is het oude bloed in het zand verdwenen, de olie ligt diep onder de grond te wachten en ik begrijp dat olie meer waard is dan bloed, het is dikker dan bloed. En water, dat dunner is dan bloed, is ook meer waard.

En ik holde weer. Ik had weer bloed gezien. Het was net zo zwart. De geluiden waren hetzelfde. Ik hoorde een schreeuw. Het licht was als vuur en het verblindde je ogen.

 

Een Vlucht Vooruit
titlepage.xhtml
Edwardson-een_vlucht_vooruit_split_0.xhtml
Edwardson-een_vlucht_vooruit_split_1.xhtml
Edwardson-een_vlucht_vooruit_split_2.xhtml
Edwardson-een_vlucht_vooruit_split_3.xhtml
Edwardson-een_vlucht_vooruit_split_4.xhtml
Edwardson-een_vlucht_vooruit_split_5.xhtml
Edwardson-een_vlucht_vooruit_split_6.xhtml
Edwardson-een_vlucht_vooruit_split_7.xhtml
Edwardson-een_vlucht_vooruit_split_8.xhtml
Edwardson-een_vlucht_vooruit_split_9.xhtml
Edwardson-een_vlucht_vooruit_split_10.xhtml
Edwardson-een_vlucht_vooruit_split_11.xhtml
Edwardson-een_vlucht_vooruit_split_12.xhtml
Edwardson-een_vlucht_vooruit_split_13.xhtml
Edwardson-een_vlucht_vooruit_split_14.xhtml
Edwardson-een_vlucht_vooruit_split_15.xhtml
Edwardson-een_vlucht_vooruit_split_16.xhtml
Edwardson-een_vlucht_vooruit_split_17.xhtml
Edwardson-een_vlucht_vooruit_split_18.xhtml
Edwardson-een_vlucht_vooruit_split_19.xhtml
Edwardson-een_vlucht_vooruit_split_20.xhtml
Edwardson-een_vlucht_vooruit_split_21.xhtml
Edwardson-een_vlucht_vooruit_split_22.xhtml
Edwardson-een_vlucht_vooruit_split_23.xhtml
Edwardson-een_vlucht_vooruit_split_24.xhtml
Edwardson-een_vlucht_vooruit_split_25.xhtml
Edwardson-een_vlucht_vooruit_split_26.xhtml
Edwardson-een_vlucht_vooruit_split_27.xhtml
Edwardson-een_vlucht_vooruit_split_28.xhtml
Edwardson-een_vlucht_vooruit_split_29.xhtml
Edwardson-een_vlucht_vooruit_split_30.xhtml
Edwardson-een_vlucht_vooruit_split_31.xhtml
Edwardson-een_vlucht_vooruit_split_32.xhtml
Edwardson-een_vlucht_vooruit_split_33.xhtml
Edwardson-een_vlucht_vooruit_split_34.xhtml
Edwardson-een_vlucht_vooruit_split_35.xhtml
Edwardson-een_vlucht_vooruit_split_36.xhtml
Edwardson-een_vlucht_vooruit_split_37.xhtml
Edwardson-een_vlucht_vooruit_split_38.xhtml
Edwardson-een_vlucht_vooruit_split_39.xhtml
Edwardson-een_vlucht_vooruit_split_40.xhtml
Edwardson-een_vlucht_vooruit_split_41.xhtml
Edwardson-een_vlucht_vooruit_split_42.xhtml
Edwardson-een_vlucht_vooruit_split_43.xhtml
Edwardson-een_vlucht_vooruit_split_44.xhtml
Edwardson-een_vlucht_vooruit_split_45.xhtml
Edwardson-een_vlucht_vooruit_split_46.xhtml