Hoofdstuk 1
Wat heeft ze voor raars? Een gesp op haar laars.
Meneer Morley was bij het ontbijt niet in zijn beste humeur. Hij
had klachten over het spek, vroeg zich af waarom de koffie eruit
moest zien als modder en merkte op dat de cornflakes met de dag
slechter werden.
Meneer Morley was een kleine man met een vastberaden trek op zijn
gezicht en een strijdlustige kin. Zijn zuster, die het huishouden
voor hem deed, was een grote vrouw, die veel weg had van een
huzaar. Ze keek haar broer peinzend aan en vroeg of het badwater
weer te koud was geweest.
Nogal tegen zijn zin zei meneer Morley dat dit niet het geval
geweest was.
Hij wierp een blik in de krant en merkte op dat de regering van een
toestand van machteloosheid scheen af te glijden naar een toestand
van absolute idiotie.
Juffrouw Morley antwoordde met zware stem dat dit helemaal niet
aardig klonk.
Ze had altijd iedere regering die aan het bewind was bepaald nuttig
gevonden, maar dat kwam omdat ze een vrouw was. Zij drong er bij
haar broer op aan om nu eens precies te vertellen, waarom de
huidige politiek van de regering besluiteloos, dom, idioot was,
kortom, gelijk stond met zelfmoord!
Toen meneer Morley deze punten uitputtend had behandeld, vroeg hij
nog een tweede kop van de ongenietbare koffie en kwam eindelijk met
zijn werkelijke grief voor de dag.
'Die meisjes, ' zei hij, 'zijn allemaal hetzelfde! Onbetrouwbaar,
altijd maar met zichzelf bezig en in geen enkel opzicht kun je van
ze op aan. '
Juffrouw Morley vroeg: 'Gladys?'
'Ik heb zoeven een boodschap gekregen: haar tante heeft een
beroerte gehad en ze moest naar Somerset. '
'Dat is erg vervelend, lieve. Maar je kunt dit toch moeilijk
de schuld van het meisje noemen.
Meneer Morley schudde somber het hoofd. 'Hoe weet ik nu of haar
tante inderdaad een beroerte heeft gehad? Hoe weet ik of dit hele
zaakje niet op touw is gezet door het meisje en die rare knul met
wie ze omgaat? Het staat als een paal boven water dat deze jongeman
de ware Jozef niet is! Ze waren waarschijnlijk voor vandaag het een
of andere uitje van plan. '
'Ach nee, lieve, ik geloof niet dat Gladys zoiets zou doen. En je
hebt haar toch altijd erg plichtsgetrouw gevonden, is 't niet
zo?'
'Ja, ja. '
'Je hebt altijd gezegd dat het een intelligent meisje was, dat heel
goed was voor haar werk. '
'Ja, ja, Georgina, maar dat was voor de tijd dat ze die knul
ontmoette. Ze is de laatste tijd erg veranderd, helemaal veranderd:
ze is afwezig, overstuur en zenuwachtig. '
De huzaar slaakte een diepe zucht. 'Maar Henry, meisjes worden nu
eenmaal verliefd. Daar is niets aan te doen!'
Meneer Morley snauwde: 'Maar als mijn secretaresse hoort ze haar
werk daar niet door te laten beinvloeden. En vandaag komt het al
bijzonder slecht uit, want ik heb het verschrikkelijk druk! Er
komen een paar erg belangrijke patienten, 't Is erg vervelend.
'
'Maar natuurlijk is dat verschrikkelijk vervelend, Henry. Tussen
twee haakjes, hoe heeft die nieuwe jongen zich ontpopt?'
Somber zei Henry Morley: 'Het is de slechtste die ik tot nu toe heb
gehad! Niet in staat ook maar een enkele naam goed te schrijven en
bovendien is-ie erg onbeschaafd in zijn optreden. Als het niet
beter wordt, zal ik hem moeten ontslaan en weer een ander moeten
nemen. Ik begrijp niet wat het nut van de huidige schoolopleiding
is. Die schijnt stukken onbenul af te leveren, die niets begrijpen
van wat je ze vertelt, laat staan dat ze het kunnen onthouden.
'
Hij wierp een blik op zijn horloge. 'Ik moet er weer vandoor. Een
drukbezette morgen en dan komt die juffrouw Sainsbury Seale ook
nog: die moet ik ergens tussen schuiven, ze heeft nogal wat pijn.
Ik heb haar voorgesteld dat ze maar naar Reilly moest gaan, maar
daar wou ze niet van horen. '
'Natuurlijk niet, ' zei Georgina loyaal.
'Reilly is heel kundig, werkelijk heel kundig. Hij heeft eersteklas
diploma's en is wat zijn werk betreft helemaal bij de tijd. '
'Zijn handen trillen, ' zei juffrouw Morley. 'Volgens mij drinkt
hij. '
Haar broer lachte. Zijn boze humeur was verdwenen. 'Zoals altijd
ben ik om half twee weer terug voor de koffie, ' zei hij.
Zich verkneuterend zat meneer Amberiotis in het Savoy hotel tussen
zijn tanden te peuteren.
Alles ging naar wens.
Zoals gewoonlijk had hij weer geluk gehad. Stel je voor, dat die
paar vriendelijke woorden die hij gesproken had tegen dat domme
vrouwmens, zo rijkelijk zouden worden beloond. Nu ja - werp uw
brood uit op de wateren...
Hij was altijd een goedhartig man geweest en bovendien edelmoedig!
In de toekomst zou hij zelfs nog edelmoediger kunnen zijn.
Weldadige visioenen zweefden hem voor de geest. Die kleine
Dimitri... en de brave Constantopopolous, die zoveel moeite had met
zijn restaurantje... wat een prettige verrassingen voor ze...
De tandenstoker gleed onverwachts uit en meneer Amberiotis vertrok
zijn gezicht van pijn. De rozige toekomstvisioenen vervaagden en
maakten plaats voor het harde en onmiddellijke heden. Voorzichtig
ging hij met de tong langs zijn tanden. Hij haalde zijn
notitieboekje te voorschijn: 12 uur, Queen Charlotte Street 58.
Hij probeerde tevergeefs het jubelend gevoel weer terug te krijgen.
De horizon had zich samengetrokken tot zes harde woorden: 'Queen
Charlotte Street 58. Twaalf uur. '
In het Glengowrie Court hotel in South Kensington was het ontbijt
afgelopen.
In de conversatiezaal zat juffrouw Sainsbury Seale te praten met
mevrouw Bolitho. Ze zaten aan tafeltjes die naast elkaar stonden in
de eetzaal en waren bevriend geraakt vanaf de dag dat juffrouw
Sainsbury Seale een week geleden aangekomen was.
Juffrouw Sainsbury Seale zei: 'Wil je wel geloven, lieve, dat
de pijn helemaal verdwenen is! Ik voel niets meer! Ik geloof
dat ik maar even zal bellen dat... '
Mevrouw Bolitho viel haar in de rede. 'Wees nu niet dwaas, lieve.
Je moet naar de tandarts gaan; even doorzetten!'
Mevrouw Bolitho was een grote, indrukwekkende vrouw met een zware
stem. Juffrouw Sainsbury Seale was een dame van ongeveer veertig
jaar met gebleekt haar, dat in slordige krullen was gerold. Haar
kleren zagen er vormloos en nogal artistiek uit en haar lorgnet
viel altijd van haar neus. Ze was een vrouw die eindeloos kon
praten. Met iets smekends in haar stem zei ze: 'Maar heus, geloof
me, het doet helemaal geen pijn meer. '
'Onzin, je hebt me verteld dat je vannacht bijna geen oog hebt
dichtgedaan. '
'Nee, dat heb ik ook niet... ja, dat is waar, maar het is mogelijk
dat de zenuw nu heus dood is. '
'Des te meer reden om naar de tandarts te gaan!' zei mevrouw
Bolitho. 'We stellen het allemaal zo graag uit, maar dat is alleen
maar lafheid. Je kunt beter een besluit nemen en doorzetten!'
Er zweefde iets op juffrouw Sainsbury Seales lippen. Het leek wel
alsof ze opstandig mompelde: 'Ja, maar het is jouw kies niet!'
Wat ze echter in werkelijkheid zei, was: 'Ik geloof dat je gelijk
hebt. En meneer Morley is zo voorzichtig; die doet werkelijk nooit
iemand pijn. '
De commissarissenvergadering was vlot verlopen. Het verslag was
goed en er was geen wanklank geweest. Toch was er voor de
opmerkzame meneer Samuel Rotherstein iets geweest: iets ongewoons
in het gedrag van de president.
Hij was een paar maal kortaf geweest, bits, waartoe de gang van
zaken geen enkele aanleiding had gegeven!
Zat hij misschien in stilte over iets te tobben? Maar hoe dan ook,
Rotherstein kon Alistair Blunt niet zien als iemand die in stilte
tobde. Die was zo onemotioneel, zo verschrikkelijk normaal, zo echt
Engels.
Er bestond natuurlijk altijd een kans dat zijn lever hem parten
speelde. Meneer Rothersteins lever speelde af en toe ook wel eens
op, maar hij had Alistair nooit over zijn lever horen klagen.
Op Alistairs gezondheid was even weinig aan te merken als op zijn
verstand en op zijn financieel inzicht. Hij was nooit opdringerig
hartelijk, alleen maar van een rustige beminnelijkheid.
En toch - er was iets. Een paar maal had de president zijn hand
naar zijn gezicht gebracht en zijn kin met de hand ondersteund. Dat
was zijn gewone houding niet. En een paar maal had het geschenen
alsof hij werkelijk... ja, afwezig was.
Ze liepen de directiekamer uit en gingen de trap af.
'Kan ik je misschien ergens afzetten met de auto?' vroeg
Rotherstein.
Alistair Blunt glimlachte en schudde het hoofd. 'Mijn eigen auto
wacht buiten. '
Hij keek op zijn horloge. 'Ik ga niet terug naar de stad. ' Hij
zweeg even. 'Ik heb namelijk een afspraak met de tandarts. '
Het mysterie was opgelost.
Hercule Poirot stapte uit zijn taxi, betaalde de chauffeur en belde
aan op Queen Charlotte Street 58.
Na een ogenblik wachten werd de deur geopend door een als piccolo
geklede roodharige jongen, die een gezicht vol sproeten had en
nogal plechtig deed.
'Meneer Morley thuis?' vroeg Hercule Poirot.
In stilte hoopte hij - eigenlijk was 't belachelijk - dat meneer
Morley weggeroepen zou zijn, misschien niet lekker was of vandaag
geen patienten zou ontvangen. Alles vergeefs! De piccolo ging
achteruit, Hercule Poirot ging naar binnen en de deur sloot zich
achter hem met de rustige onbewogenheid van het onveranderlijke
noodlot.
'Mag ik uw naam alstublieft?' zei de jongen.
Poirot noemde die. Een deur aan de rechterzijde van de vestibule
werd opengegooid en Poirot ging de wachtkamer binnen.
Het was een kamer die rustig en smaakvol gemeubileerd was, maar die
er in Poirots ogen onbeschrijfelijk somber uitzag. Op de gepolijste
(namaak) Sheraton-tafel lagen, keurig gerangschikt, wat kranten en
tijdschriften. Op de (namaak) Hepplewhite-kast stonden twee
verzilverde Sheffield-kandelaars en een 'piece de milieu'. Op de
schoorsteenmantel stond een bronzen klok met twee dito vazen. De
ramen gingen schuil achter blauw fluwelen gordijnen en de
stoelen waren bekleed met een patroon van rode vogels en
bloemen.
Op een van die stoelen zat een heer die eruit zag als een militair,
met een krijgshaftige snor en een gele gelaatskleur. Hij keek
Poirot aan met de blik van iemand die een of ander nachtelijk
in-sekt bekijkt. Ofschoon hij zijn pistool node scheen te missen,
ging zijn voorkeur toch uit naar een flitspuit.
Poirot, die hem met misnoegen bekeek, zei bij zichzelf: 'Waarlijk,
er zijn sommige Engelsen die er zo naar en belachelijk uitzien, dat
het beter voor ze was geweest als ze bij hun geboorte al uit hun
lijden waren verlost. '
De militaire heer graaide, na Poirot nog even te hebben aangekeken,
de Times van tafel, draaide zijn stoel zo, dat hij Poirot niet
hoefde te zien en begon te lezen.
Poirot nam een Punch op.
Hij las het blad zorgvuldig door, maar slaagde er niet in ook maar
een van de grappen leuk te vinden.
De piccolo kwam binnen en zei: 'Kolonel Arrowbumby?' en de
militaire heer werd meegenomen.
Poirot overpeinsde de mogelijkheid of er werkelijk zo'n naam
bestond, toen de deur openging en een jongeman van ongeveer dertig
jaar binnenkwam.
Toen de jongeman bij de tafel stond en rusteloos enkele Magazines
doorbladerde, keek Poirot hem van terzijde aan. Een onaangenaam en
gevaarlijk uitziend jongmens, dacht hij, misschien wel een
moordenaar. In ieder geval zag hij er veel meer als een moordenaar
uit dan wie van de misdadigers ook die Hercule Poirot tijdens zijn
loopbaan gearresteerd had.
De piccolo opende de deur en zei zonder Poirot aan te kijken:
'Monsieur Paro. '
Poirot, die dit terecht uitlegde als een tot hem gericht verzoek,
stond op. De jongen liep voor hem uit naar de achterzijde van de
vestibule, de hoek om naar een kleine lift die hem naar de tweede
verdieping bracht. Hier ging hij hem voor door een gang, opende een
deur die toegang gaf tot een kleine wachtkamer, klopte aan een
andere deur die hij zonder op antwoord te wachten opendeed en ging
een paar passen achteruit om Poirot binnen te laten.
Het eerste wat Poirot bij het binnenkomen hoorde, was het geluid
van stromend water en toen hij verder de kamer inliep ontdekte hij
meneer Morley, die met beroepsmatige ijver zijn handen waste in een
wasbak die tegen de muur was aangebracht.
In het leven van de grootste mannen komen bepaalde vernederende
ogenblikken voor. Men heeft weieens gezegd dat geen enkele man een
held is in de ogen van zijn dienaar. Hieraan zou men kunnen
toevoegen, dat slechts weinig mensen in eigen ogen helden zijn op
het ogenblik dat zij voor hun tandarts staan.
Hercule Poirot was zich dit feit maar al te zeer bewust. Hij was
een man die gewoonlijk een behoorlijk hoge dunk van zichzelf had.
Hij was Hercule Poirot, in de meeste opzichten superieur aan andere
mensen. Maar op dit ogenblik was hij niet in staat zich op welke
wijze dan ook superieur te voelen. Zijn moreel was tot onder het
nulpunt gedaald. Nu was hij alleen maar de gewone, laffe man, een
man die bang was voor de tandarts.
Meneer Morley had zijn beroepsmatige en ceremoniele wassing
verricht. Hij begon nu op een bemoedigende en beroepsmatige manier
te spreken.
Het was helemaal niet zo warm als het hoorde te zijn voor de tijd
van het jaar, vond monsieur Poirot dat ook niet?
Hij ging hem vriendelijk voor naar de daarvoor bestemde plek, naar
De Stoel! Handig manipuleerde hij met de hoofdsteun en zette deze
in de juiste stand.
Hercule Poirot haalde diep adem, stapte de verhoging op en ging
zitten; zijn hoofd ontspande zich en hij gaf zich over aan meneer
Morley, die met de gebruikelijke handelingen begon.
'Zo, ' zei meneer Morley met akelige opgewektheid. 'Zit u zo goed?
Heus?'
Poirot zei op een graftoon dat hij heel gemakkelijk zat.
Meneer Morley zwaaide het instrumententafeltje wat dichterbij, nam
het spiegeltje op, greep een instrument en maakte zich gereed om
met zijn werk te beginnen.
Hercule Poirot greep de leuning van de stoel vast, sloot zijn ogen
en opende zijn mond.
'Hebt u ergens last van?' informeerde meneer Morley.
Wat onduidelijk, omdat het niet meeviel medeklinkers te vormen
terwijl hij zijn mond openhield, verklaarde Hercule Poirot dat
hij geen bijzondere klachten had. Het ging om de halfjaarlijkse
controle die zijn gevoel voor orde en netheid vereiste. Natuurlijk
was het mogelijk dat er iets gedaan moest worden en misschien zou
meneer Morley die tweede kies van achter over het hoofd kunnen
zien. Daar had hij een paar keer steken in gevoeld. Hij zou dit
kunnen doen, hoewel het niet erg waarschijnlijk was, want meneer
Morley was een zeer goede tandarts.
Meneer Morley ging langzaam van kies naar kies, klopte en sondeerde
en gaf hierbij mompelend zijn opmerkingen ten beste.
'Deze vulling zal langzamerhand weer eens vernieuwd moeten worden,
maar het is toch niet ernstig. Ik ben blij dat het tandvlees er nog
vrij behoorlijk uitziet. '
Bij een verdachte kies hield hij even stil, hij draaide even met
het haakje... nee, doorgaan maar, loos alarm. Hij ging over naar de
onderkaak. Een, twee, zou hij naar de derde doorgaan, nee...
De hond, dacht Poirot verward, heeft het wild geroken!
'Deze geeft wat last; hebt u er helemaal geen pijn aan gehad? H'm,
dat verwondert me. '
Het instrument ging onderzoekend verder.
Voldaan ging meneer Morley eindelijk een pas achteruit.
'Er is niets ernstigs aan de hand. Alleen een paar vullingen en een
kleine aangetaste plek in die bovenste snijtand. Ik denk wel, dat
we dit vanmorgen allemaal klaar kunnen krijgen. '
Hij draaide een knopje om; een gezoem werd hoorbaar. Meneer Morley
haakte de boorslang af en bevestigde er met liefdevolle zorg een
boortje aan.
'Zegt u mij wanneer... ' zei hij kortaf en begon zijn
beulswerk.
Poirot hoefde zijn hand niet op te steken, zijn gezicht te
vertrekken of zelfs te gillen. Precies op het juiste ogenblik hield
meneer Morley met boren op, beval kort: 'Spoelen, ' bracht een
klein rolletje verband in de mond aan, koos een nieuw boortje uit
en ging verder. De beproeving van de boor bracht eerder angst dan
pijn met zich mee.
Toen meneer Morley even later de vulling klaarmaakte, werd het
gesprek hervat.
'Ik moet dit vanmorgen zelf doen, ' verklaarde hij. 'Juffrouw
Nevill is weggeroepen. Herinnert u zich juffrouw Nevill nog?'
In strijd met de waarheid zei Poirot ja.
'Uit de stad geroepen wegens ziekte van een familielid. Dit soort
dingen moet me nu altijd gebeuren op een drukke dag. Ik heb
vanmorgen al een achterstand, want de patient voor u kwam te laat.
Het is vervelend wanneer dat gebeurt, want het stuurt de hele
morgen in de war. Bovendien heb ik nog een extra patient moeten
inpassen omdat ze pijn had. Ik trek per ochtend voor zulke gevallen
altijd een kwartier uit. Maar je werkt dan wel onder druk. '
Onder het wrijven keek meneer Morley aandachtig in zijn vijzel.
Toen hervatte hij het gesprek.
'Ik zal u vertellen, monsieur Poirot, wat me altijd opgevallen is.
Vooraanstaande mensen - belangrijke mensen - komen altijd op tijd
en laten je nooit wachten. Neem bijvoorbeeld leden van de
koninklijke familie, die zijn altijd stipt op tijd. En de grote
zakenlieden zijn in dit opzicht hetzelfde. Ik heb vanmorgen een
zeer belangrijke patient: Alistair 31unt!' Meneer Morley sprak de
naam triomfantelijk uit.
Poirot, die niets zeggen kon door de verschillende verband-gaasjes
in zijn mond en een glazen buis die onder zijn tong borrelde,
maakte een onverstaanbaar geluid.
Alistair Blunt! Een van de namen die op ieders lippen lagen. Geen
hertog, geen graaf, geen minister-president, alleen maar doodgewoon
Alistair Blunt. Een man, wiens gezicht bij de grote massa bijna
onbekend was; die zo nu en dan voorkwam in een rustig
kranteartikeltje. Geen man die voor het forum van het publiek trad.
Het was een kalme, moeilijk nader te omschrijven Engelsman, die aan
het hoofd stond van de grootste bank in Engeland en zeer rijk was.
Een man, die ja en nee zei tegen regeringen, die een rustig en
onopvallend leven leidde en nooit voor het voetlicht trad of
toespraken hield. Maar toch een man die de hoogste macht in handen
had.
In meneer Morleys stem klonk nog eerbied door toen hij over Poirot
heen gebogen stond en de vulling in de kies duwde.
'Houdt zich altijd stipt aan zijn afspraken, stuurt zijn auto
dikwijls weg en wandelt dan naar zijn kantoor terug. Het is een
aardige rustige kerel, die weinig ophef van zichzelf maakt. Is dol
op golf en op zijn tuin. En je zou er in de verste verte niet
aan
denken dat hij half Europa zou kunnen kopen! Een mens zoals u en
ik. '
Door Poirot flitste heel even een wrevelig gevoel, toen meneer
Morley zo langs zijn neus weg hun namen in een adem noemde. Hij was
inderdaad een goede tandarts, maar er waren nog meer goede
tandartsen in Londen; er was echter maar een Hercule Poirot.
'Spoelt u even, alstublieft, ' zei meneer Morley.
'Weet u, dit is meteen het antwoord op de Hitiers, Mussolini's en
de rest van dat soort, ' vervolgde meneer Morley, terwijl hij naar
kies nummer twee overging. 'Wij stellen ons hier niet aan. Ziet u
maar eens hoe democratisch onze koning en koningin zijn. Een
Fransman zoals u, die gewend is aan het idee van de republiek, zal
natuurlijk... !'
'Ik eh-eh-geen-eh-ransman, ik-eh-eh-elg. '
'Tut, tut, ' zei meneer Morley, droevig. 'De mondholte moet
volkomen droog zijn. ' Meedogenloos pufte hij warme lucht in
Poirots mond.
Toen vervolgde hij: 'Ik wist niet dat u een Belg was. Zeer
interessant. Prachtkerel, die koning Leopold, hebben ze me altijd
verteld. Ik voor mij heb een vast geloof in de traditie van het
koningschap. Weet u, het is een kwestie van goede opvoeding. Let
maar eens op het opmerkelijk gemak waarmee ze namen en gezichten
onthouden. Allemaal het gevolg van opvoeding, hoewel sommige mensen
natuurlijk aanleg hebben voor dat soort dingen. Neem mij nou
bijvoorbeeld. Ik kan geen namen onthouden, maar 't is opvallend dat
ik nooit een gezicht vergeet. Er was bijvoorbeeld onlangs een
patient die ik al eerder gezien had. De naam zei mij niets, maar ik
zei direct tegen mezelf - waar heb ik u toch eerder gezien? Het is
me nog niet te binnen geschoten, maar dat komt zeker. Spoelt u nog
even, alstublieft. '
Na de spoeling tuurde meneer Morley kritisch in de mond van zijn
patient. 'Ik geloof dat het zo weer in orde is. Sluit u de mond nu
eens even heel voorzichtig. Is het zo helemaal in orde en voelt u
de vulling zo werkelijk niet? Doet u de mond nu weer even open,
alstublieft. Ja, ik geloof dat het zo goed is. '
Het instrumententafeltje zwaaide terug, en de stoel werd
omgedraaid.
Hercule Poirot klom eruit; hij was weer een vrij man.
'Nu dan, goedendag, monsieur Poirot. Geen misdadigers in mijn huis
ontdekt, hoop ik?'
'Voor ik bovenkwam, zag iedereen er in mijn ogen als een misdadiger
uit, ' zei Poirot met een glimlach. 'Maar dat zal nu misschien
anders zijn!'
'O ja, er is heel veel verschil tussen voor en na de behandeling!
Maar tenslotte zijn wij tandartsen tegenwoordig toch niet meer
zulke kwelgeesten als vroeger! Zal ik om de lift bellen voor
u?'
'Nee, nee, ik loop wel naar beneden. '
'Zoals u wilt; de lift is vlak bij de trap. '
Poirot verliet de kamer. Hij hoorde dat de kraan werd opengedraaid,
toen hij de deur achter zich sloot. Hij liep de twee trappen af.
Toen hij bij de laatste bocht kwam, zag hij hoe de En-gels-Indische
kolonel uitgelaten werd. Die kerel zag er helemaal niet zo kwaad
uit, bedacht Poirot met een grijns. Zou waarschijnlijk wel een goed
schutter zijn, die menig tijger had neergelegd. Een nuttig mens -
wat je zou kunnen noemen een echte voorpost van het Imperium.
Hij ging de wachtkamer binnen om zijn hoed en stok te halen, die
hij daar achtergelaten had. De rusteloze jongeman was er nog
altijd, merkte Poirot lichtelijk verbaasd op. Een andere patient,
een man, zat in The Field te lezen.
In zijn weer prettige stemming bestudeerde Poirot het jongmens. Dat
zag er nog altijd erg woest uit - alsof hij een moord zou willen
plegen - maar toch niet als een echte moordenaar, dacht Poirot
goedhartig. Wanneer zijn beproeving voorbij zou zijn, zou dit
jongmens aanstonds ongetwijfeld gelukkig de trap komen afhuppelen,
glimlachend en niemand iets kwaads toewensen.
De piccolo kwam binnen en zei vastberaden en duidelijk: 'Meneer
Blunt. '
De man die aan tafel zat, legde The Field neer en stond op. Het was
een man van doorsneelengte, van middelbare leeftijd, niet dik en
niet mager. Hij was goed gekleed en rustig in zijn optreden.
Hij liep achter de jongen de kamer uit.
Een van de rijkste en machtigste mannen in Engeland.
Maar niettemin moest hij net als iedereen naar de tandarts en
ongetwijfeld voelde hij zich er precies hetzelfde onder als ieder
ander!
Deze gedachten gingen Poirot door het hoofd, terwijl hij zijn hoed
en stok opnam en naar de deur liep. Onderwijl keek hij om en
plotseling besefte hij, dat die jongeman heel erge kiespijn moest
hebben.
Poirot bleef in de vestibule voor de spiegel staan om zijn snor te
fatsoeneren, die door de behandeling van meneer Morley lichtelijk
uit de vorm was geraakt. Hij had de snor weer net in de gewenste
positie gedrukt, toen de lift weer naar beneden kwam en de piccolo
vals fluitend achter uit de vestibule kwam. Bij het zien van Poirot
hield hij plotseling op en deed de voordeur voor hem open.
Op dat ogenblik was er juist een taxi voorgereden en een voet werd
door het geopende portier gestoken. Met hoffelijke belangstelling
nam Poirot de voet in ogenschouw. Een lief enkeltje en een kous van
eersteklaskwaliteit. Geen lelijk voetje. Maar de schoen vond hij
niet aardig. Een splinternieuwe lakschoen met een grote
glinsterende gesp erop. Hij schudde zijn hoofd. Niet chic, nogal
vulgair.
De dame stapte uit de taxi maar bleef met haar andere voet aan het
portier haken; de gesp werd er afgerukt en viel rinkelend op het
plaveisel.
Poirot snelde galant toe, raapte de gesp op en overhandigde die met
een buiging.
Helaas! Eerder vijftig dan veertig. Lorgnet. Slordig grijsblond
haar, slechtzittende kleren, van dat soort groene kunstzijde dat
helemaal niet prettig aandeed! Ze bedankte hem, liet vervolgens
haar lorgnet vallen en toen haar tas.
Ofschoon niet langer uit hoffelijkheid, raapte Poirot de tas
beleefd voor haar op.
Ze liep de stoep van Queen Charlotte Street 58 op en Poirot stoorde
de chauffeur die verachtelijk naar de magere fooi keek.
'U bent vrij, hein?
De taxichauffeur zei somber: 'Ja, ik ben vrij. '
'Ik ook, ' zei Poirot, 'vrij van zorgen!'
Op het gezicht van de chauffeur las hij een blik van ernstige
achterdocht.
'Nee, waarde vriend, ik ben niet dronken. Ik ben naar de tandarts
geweest en hoef de eerste zes maanden niet terug te komen. Wat een
heerlijke gedachte!'