5. Mary maakt haar testament

Zuster Hopkins zei ontroerd: 'Het was een mooie begrafenis.'
Zuster O'Brien antwoordde: 'Ja, dat was het zeker. En wat een bloemen! Heb je ooit zulke mooie bloemen gezien? Er was een harp van witte lelies bij en een kruis van gele rozen. Prachtig gewoon!'
Zuster Hopkins zuchtte en bediende zich van dik met boter besmeerde cake. De beide verpleegsters zaten in het Cafe Blue Tit.
Zuster Hopkins ging voort: 'Juffrouw Carlisle is een royaal meisje. Ze heeft me een mooi cadeau gegeven, al
had ze dat helemaal niet hoeven doen.'
'Ja, ze is een aardig, royaal meisje,' gaf zuster O'Brien met warmte toe. ik haat krenterigheid.'
'Ze heeft een groot fortuin geerfd.'
ik zou weieens willen weten...' begon zuster O'Brien en hield op.
'Ja?' moedigde zuster Hopkins aan.
'Het is wel vreemd, dat de oude dame geen testament heeft gemaakt.'
'Het is ontaard,' zei zuster Hopkins bits. 'Ze moesten de mensen dwingen hun testament te maken. Als ze het niet doen, leidt het alleen maar tot narigheid.'
'Hoe zou ze haar geld vermaakt hebben als ze een testament had gemaakt?' peinsde zuster O'Brien.
'Een ding weet ik wel,' zei zuster Hopkins beslist.
'En dat is?'
'Dat ze een bedrag aan Mary Gerrard vermaakt zou hebben.'
'Ja, dat is zeker,' gaf de ander toe. Ze voegde er opgewonden bij: 'Heb ik je niet verteld van die avond, toen ze er zo naar aan toe was, de stakker, en de dokter zijn best deed haar te kalmeren? Juffrouw Elinor hield de hand van haar tante vast en zwoer bij de almachtige God,' -- hier speelde de Ierse verbeeldingskracht van zuster O'Brien haar parten -- 'dat de notaris gehaald en alles geregeld zou worden. "Mary! Mary!" riep de arme, oude mevrouw maar. "Bedoelt u Mary Gerrard?" vroeg juffrouw Elinor en zwoer toen meteen, dat Mary haar deel zou krijgen.'
Zuster Hopkins zei een beetje weifelend: is het zo gegaan?'
Zuster O'Brien antwoordde beslist: 'Net zo, en ik zegje dit, zuster Hopkins: als je het mij vraagt, zouden we heel wat verrassingen hebben beleefd als mevrouw Weiman nog haar testament had kunnen maken. Wie weet of ze niet alles aan Mary Gerrard zou hebben nagelaten.'
Zuster Hopkins zei weifelend: 'Dat geloof ik niet. Ik ben
niet voor dat geld nalaten aan anderen dan je eigen vlees en bloed.'
Zuster O'Brien orakelde: 'Er is vlees en bloed en vlees en bloed.'
'Wat bedoel je daarmee?' vroeg zuster Hopkins.
Zuster O'Brien antwoordde vol waardigheid: 'Ik houd niet van roddelen. En ik zou nooit de naam van een dode te grabbel willen gooien.'
Zuster Hopkins knikte langzaam. 'Dat ben ik met je eens. Hoe minder je zegt, des te minder heb je te verantwoorden.'
Ze vulde de theepot bij.
Zuster O'Brien vroeg: 'O ja, zeg, heb je dat buisje morfine nog gevonden toen je thuis kwam?'
Zuster Hopkins fronste het voorhoofd. 'Nee, ik begrijp niet waar dat gebleven kan zijn, maar ik denk, dat het zo is gegaan: ik heb het op de hoek van de schoorsteenmantel gelegd, dat doe ik dikwijls als ik de kast afsluit. Het zal er toen afgerold zijn in de papiermand, die vol rommel zat en die ik in de vuilnisbak heb geleegd juist vlak voordat ik van huis ging.' Ze zweeg even. 'Het moet wel zo gegaan zijn, ik zou niet weten wat er anders mee gebeurd zou kunnen zijn.'
'Ja, dat zal wel,' vond ook zuster O'Brien. 'Je hebt je koffertje nergens anders neergezet dan in de hal van Hunterbury dus het moet wel zo gebeurd zijn als je denkt. Dat buisje is natuurlijk in de vuilnisbak beland.'
'Ja,' zei zuster Hopkins, 'het kan niet anders, he?'
Ze nam een taartje met roze glazuur en ging voort: 'Het is niet dat...' en zweeg toen.
De ander beaamde het misschien wat al te haastig: 'Ik zou er maar niet meer over tobben als ik jou was.'
Waarop zuster Hopkins antwoordde: 'Ik tob nooit.'
Elinor zat, jong en ernstig in haar zwarte jurk, achter de massieve schrijftafel van haar tante in de bibliotheek. Verschillende papieren lagen voor haar uitgespreid. Ze had met het personeel en met mevrouw Bishop gesproken. Nu kwam Mary Gerrard de kamer binnen en bleef even aarzelend bij de deur staan.
'Wilde u me spreken, juffrouw Elinor?' vroeg ze.
Elinor keek op. 'Ja, Mary. Kom hier even zitten, wil je?'
Mary nam plaats op de aangewezen stoel. Deze stond iets naar het raam toegedraaid, zodat het licht op haar gezicht viel en de verbijsterende zuiverheid van de huid en het bleekgoud van het haar van het meisje duidelijk deed uitkomen.
Elinor bedekte haar gezicht gedeeltelijk met haar hand. Tussen haar vingers door kon ze het gezicht van het andere meisje gadeslaan.
Ze dacht: Is het mogelijk iemand zo te haten en het niet te tonen?
Hardop zei ze op vriendelijk-zakelijke toon: 'Je weet natuurlijk, Mary, dat mijn tante altijd veel belang in je heeft gesteld en dat ze zeker voor je toekomst zou hebben gezorgd.'
Mary antwoordde zacht: 'Mevrouw Weiman is altijd heel goed voor me geweest.'
Elinor ging voort en haar stem klonk nu koel en gereserveerd: ik weet, dat mijn tante , als ze daarvoor nog de tijd had gehad, zeker verschillende legaten zou hebben vermaakt. Nu ze gestorven is zonder testament achter te laten, rust op mij de plicht haar wensen te vervullen. Ik heb met meneer Seddon overlegd en op zijn advies hebben we een lijst opgemaakt van de bedragen, die de bedienden krijgen, naar gelang van hun diensttijd enzovoort.' Ze zweeg even. 'Jij valt natuurlijk niet onder die categorie.'
Misschien hoopte ze Mary met die woorden een steek te geven, maar het gezichtje tegenover haar veranderde niet. Mary zocht er geen diepere bedoeling achter en wachtte op wat er verder zou volgen.
'Hoewel het mijn tante moeite kostte samenhangend te spreken, was ze toch in staat die laatste avond haar bedoeling kenbaar te maken. Ze wilde ongetwijfeld voor je toekomst zorgen.'
Mary zei zacht: 'Dat was heel lief van haar.'
Elinor zei bruusk: 'Zodra de wettelijke formaliteiten vervuld zijn, zal ik zorgen, dat er tweeduizend pond op jou wordt vastgezet en dat je met die som kunt doen wat je wilt.'
Mary kreeg een kleur. 'Tweeduizend pond? O, juffrouw Elinor, wat lief van u! Ik weet niet wat ik zeggen moet.'
Elinor antwoordde scherp: 'Het is helemaal niet bijzonder lief van me en zeg alsjeblieft niets.'
Weer bloosde Mary. 'U weet niet wat een verschil het voor me zal maken,' mompelde ze.
'Daar ben ik blij om.'
Elinor aarzelde. Ze keek van Mary naar de andere kant van de kamer en zei toen wat moeilijk: 'Heb je -- heb je bepaalde plannen?"
'O ja,' zei Mary haastig. 'Ik ga voor iets leren. Misschien voor masseuse. Dat raadde zuster Hopkins me aan.'
'Dat lijkt me een goed idee. Ik zal proberen het met meneer Seddon zo te regelen, dat je zo gauw mogelijk wat geld tot je beschikking krijgt -- als het kan direct.'
'U bent erg, erg goed, juffrouw Elinor,' zei Mary dankbaar.
Elinor zei kortaf: 'Het was de wens van tante Laura.' Ze aarzelde even en zei toen: 'Dat is geloof ik alles.'
Ditmaal begreep Mary de bedoeling. Ze stond haastig op, zei zacht: 'Dank u hartelijk, juffrouw Elinor' en verliet de kamer.
Elinor bleef doodstil voor zich uit zitten staren. Haar gezicht was volkomen uitdrukkingsloos. Niets erin verraadde wat er in haar omging. Zo bleef ze lange tijd roerloos zitten.
Eindelijk ging Elinor op zoek naar Roddy. Ze vond hem in de zitkamer. Hij stond uit het venster te staren en keerde zich met een ruk om toen Elinor binnenkwam.
Ze zei: ik ben met alles klaar. Vijfhonderd pond voor mevrouw Bishop - ze is hier zoveel jaar geweest. Honderd voor de keukenmeid en vijftig voor Milly en Olive. Voor elk van de anderen vijf pond. Vijfentwintig voor Stephens, de tuinbaas en dan is er natuurlijk nog de oude Gerrard in de portierswoning. Ik heb nog niet besloten wat ik voor hem zal doen. Het is nogal lastig. Ik denk, dat hij gepensioneerd zal moeten worden.'
Ze zweeg even en ging toen haastig voort: ik zet tweeduizend pond op Mary Gerrard vast. Denk je, dat dit volgens de wens van tante Laura zal zijn? Het leek me het juiste bedrag.'
Roddy zei, zonder haar aan te kijken: 'Ja, het is heel goed. Je hebt altijd een zuiver oordeel gehad, Elinor.'
Hij wendde zich af en keek weer uit het raam.
Elinor hield even haar adem in en begon toen met nerveuze haast te spreken, de woorden buitelden onsamenhangend over elkaar heen: 'Er is nog iets. Ik wil -- het is niet meer dan billijk... ik bedoel - jij moet ook hebben wat je toekomt, Roddy.'
En toen hij zich met een woedend gezicht omdraaide, ratelde ze door: 'Nee, luister nu, Roddy! Het is alleen maar rechtvaardig. Het is natuurlijk de bedoeling van je oom geweest, dat het geld, dat hij zijn vrouw naliet, later aan jou zou komen. En dat was ook tante Laura's bedoeling natuurlijk. Dat weet ik uit een heleboel uitlatingen van haar. Als ik haar geld krijg, behoor jij zijn geld te hebben, dat is billijk. Ik -- ik kan de gedachte niet verdragen, dat ik jou te kort zou doen, alleen omdat tante Laura het maken van een testament heeft uitgesteld. Je moet - heus, Roddy, je moet de redelijkheid hiervan inzien.'
Roddy's lange, gevoelige gezicht was lijkbleek geworden.
'Mijn God, Elinor, wil je dat ik mezelf een schoft ga
vinden? Denk je een ogenblik, dat ik dat geld van jou zou kunnen aannemen?'
'Ik geef het je niet, het behoort jou toe. Dat is niet meer dan billijk.'
Roddy riep: 'Ik wil je geld niet.'
'Het is niet van mij.'
'Het is volgens de wet van jou en dat is het enige wat erop aankomt. Laten we in 's hemelsnaam louter zakelijk blijven. Ik wil geen penny van je aannemen. Jij hoeft niet de weldoende fee voor me te spelen.'
'Roddy!' riep Elinor.
Hij maakte een haastig gebaar. 'Pardon, ik weet niet wat ik zeg. Ik voel me zo verward, zo totaal van de kook.'
'Arme Roddy,' zei Elinor zacht.
Hij had zich weer afgewend en speelde met de kwast van het gordijn. Op heel andere, onverschillige toon vroeg hij: 'Weet je wat de plannen van Mary Gerrard zijn?'
'Ze zegt, dat ze voor masseuse wil gaan leren.'
'O.'
Stilte.
Elinor richtte zich op. Ze wierp haar hoofd in de nek en toen ze weer sprak had haar stem plotseling een smekende klank.
'Roddy, wil je nu eens aandachtig naar me luisteren?'
'Natuurlijk, Elinor.'
'Ik zou het prettig vinden als je mijn raad wilde opvolgen.'
'En die is?'
'Je bent niet bijzonder gebonden, is het wel? Je kunt altijd vakantie nemen, niet?' vroeg ze kalm.
'O, ja.'
'Doe dat dan. Ga -- laten we zeggen voor drie maanden -- naar het buitenland. Ga alleen. Ga andere vrienden maken, andere dingen zien. Laat ik ronduit spreken. Op het moment denk je, dat je verliefd bent op Mary Gerrard. Misschien is dat ook zo. Maar het is nu niet het geschiktste
moment om daar bij haar mee aan te komen - dat weet je maar al te goed. Onze verloving is definitief uit. Ga als vrij man op reis en neem na drie maanden als vrij man je besluit. Dan zul je weten of je Mary werkelijk liefhebt of dat het maar een bevlieging is geweest. En als je heel zeker weet, dat het liefde is, kom dan terug en zeg haar, dat je zeker van jezelf bent. Misschien zal ze dan naar je luisteren.'
Roddy kwam naar haar toe en greep haar hand.
'Elinor, je bent een schat! Zo verstandig! Zo absoluut objectief! Er is geen greintje laagheid of kleinzieligheid in je. Ik bewonder je meer dan ik zeggen kan. Ik zal doen wat je me voorstelt. Weggaan, me van alles losmaken en ontdekken of het werkelijk de ware liefde is, of dat ik me als een gek heb aangesteld. O, Elinor, lieverd, je weet niet hoeveel ik van je houd. Ik besef, dat je altijd duizendmaal te goed voor me bent geweest. God zegene je voor al je goedheid.'
Hij kuste haar impulsief op de wang en verliet de kamer.
Het was misschien maar goed, dat hij niet omkeek en haar gezicht zag.
Enige dagen later vertelde Mary zuster Hopkins van de gunstige verandering in haar omstandigheden.
Die praktische, nuchtere vrouw wenste haar hartelijk geluk.
'Dat is een geweldige bof voor je, Mary,' zei ze. 'De oude dame mag het dan nog zo goed met je gemeend hebben, maar als iets niet zwart op wit staat, heb je niet veel aan goede bedoelingen. Je had best niets kunnen krijgen.'
'Juffrouw Elinor zei, dat mevrouw Weiman haar de nacht dat ze stierf, gezegd had, dat ze iets voor me moest doen.'
Zuster Hopkins trok haar neus op. 'Dat kan best zijn, maar de meeste mensen zouden het maar wat gemakkelijk vinden dat naderhand te vergeten. Zo zijn familieleden. Ik heb zo het een en ander meegemaakt, dat kan ik je verzekeren. Stervenden die zeiden dat ze wisten dat ze het aan hun lieve zoon of dochter konden overlaten hun wensen uit te voeren, en negen van de tien keer vonden de lieve zoon of de lieve dochter een geschikte uitvlucht om het niet te doen. De menselijke natuur is nu eenmaal de menselijke natuur en niemand doet graag afstand van geld, als hy daar niet wettig toe verplicht is. Ik zeg je, Mary, kind, dat je geboft hebt. Juffrouw Carlisle is fatsoenlijker dan de meesten.'
Mary zei langzaam: 'En toch - toch heb ik het gevoel dat ze me niet mag.'
'En terecht,' zei zuster Hopkins ronduit. 'Nee, kijk nu maar niet zo onschuldig, Mary! Je weet best, dat meneer Roddy al een poosje een oogje op je heeft.'
Mary werd vuurrood.
Zuster Hopkins ging voort: 'Hij heeft het lelijk te pakken, als je het mij vraagt. Hij is verliefd geworden zodra hij je zag. En jij, meisje? Voel jij wat voor hem?'
Mary zei aarzelend: ik -- ik weet het niet. Ik geloof het niet. Hij is wel heel aardig.'
'Hm,' zei zuster Hopkins. 'Hij zou mijn smaak niet zijn. Zo'n man die overdreven kieskeurig is en een brok zenuwen. Waarschijnlijk ook lastig met eten. Mannen zijn op hun best al niet veel bijzonders. Maak maar niet te veel haast, Mary. Met jouw uiterlijk heb je maar voor het kiezen. Zuster O'Brien zei laatst tegen me, dat je aan de film moest gaan. Ze houden daar van blonde vrouwen.'
Mary fronste haar voorhoofd: 'Zuster, wat zal ik met vader doen? Hij vindt, dat ik hem een deel van dat geld moet geven.'
'Dat zul je wel laten,' riep zuster Hopkins vinnig. 'Mevrouw Weiman heeft nooit de bedoeling gehad, dat hij dat geld zou krijgen. Als je 't mij vraagt zou hij al jaren geleden ontslagen zijn als jij er niet geweest was. Een luier kerel moet er nog geboren worden.'
'Het is toch vreemd, dat zij, terwijl ze zoveel geld had, nooit heeft vastgesteld hoe dat besteed moest worden.'
Zuster Hopkins schudde haar hoofd. 'Zo zijn de mensen. Je zou ervan opkijken als ik je daarvan vertelde. Altijd maar uitstellen!'
'Ik vind het, ronduit gezegd, nogal dom.'
Zuster Hopkins vroeg glimlachend: 'Heb jij zelf al je testament gemaakt, Mary?'
Mary staarde haar verbaasd aan.
'Nee.'
'En toch ben je eenentwintig.'
'Maar - maar ik heb niets om na te laten - of ja, nu wel.'
Zuster Hopkins zei scherp: 'Natuurlijk heb je dat, en een aardig sommetje ook.'
'Nu ja, er is geen haast bij.'
'Nou, zie je nu wel,' zei zuster Hopkins, 'net als de anderen. Dat je gezond en jong bent is nog geen reden, dat je niet elk ogenblik kan worden platgedrukt bij een autobusongeluk of aangereden op straat.'
Mary lachte: 'Ik weet niet eens hoe je een testament moet maken.'
'Dat is eenvoudig genoeg. Je kunt op het postkantoor een formulier krijgen. Laten we er meteen een gaan halen.'
In het huisje van zuster Hopkins werd het formulier uitgespreid en de belangrijke kwestie besproken. Zuster Hopkins ging er met hart en ziel in op. Volgens haar was een testament maken bijna even interessant als een sterfgeval.
Mary vroeg: 'Wie zou het geld krijgen als ik geen testament maakte?'
Zuster Hopkins antwoordde weifelend: 'Ik denk je vader.'
Mary zei scherp: 'Hij krijgt het niet. Dan laat ik het nog liever na aan mijn tante in Nieuw-Zeeland.'
'Het zou ook weinig zin hebben het aan je vader te vermaken want die leeft niet lang meer, als je het mij vraagt.'
Mary had zuster Hopkins al te dikwijls dergelijke voorspellingen horen doen om er nog van onder de indruk te komen.
ik kan me tantes adres niet meer herinneren. We hebben in geen jaren iets van haar gehoord.'
ik denk niet, dat het zal hinderen,' zei zuster Hopkins. 'Weet je haar voornaam?'
'Mary, Mary Riley.'
'Dan is het in orde. Schrijf dan, dat je alles nalaat aan Mary Riley, zuster van wijlen Eliza Gerrard van Hunterbury, Maidensford.'
Mary boog zich over het formulier en schreef. Toen ze bijna klaar was, huiverde ze opeens. Er was een schaduw tussen haar en de zon gevallen en opziende zag ze Elinor Carlisle voor het raam staan en naar binnen kijken.
Elinor vroeg: 'Waar zijn jullie zo druk mee bezig?'
Zuster Hopkins antwoordde lachend: 'Ze maakt haar testament.'
'Haar testament?' Elinor begon opeens op een vreemde, bijna hysterische manier te lachen.
'Maak jij je testament, Mary? Dat is grappig. Dat is heel grappig'
Nog steeds lachend wendde ze zich om en liep haastig de straat uit.
Zuster Hopkins zette grote ogen op: 'Wel heb ik ooit! Wat bezielt haar?'
Elinor had nog pas enkele passen gedaan -- nog altijd lachend -- toen er een hand op haar arm werd gelegd. Ze bleef met een schok staan en draaide zich om.
Dokter Lord keek haar met gefronst voorhoofd strak aan. Hij zei gebiedend: 'Waar lacht u om?'
'Dat -- dat weet ik heus zelf niet.'
'Dat is een vrij dwaas antwoord.'
Elinor kreeg een kleur. 'Ik denk, dat ik wat nerveus ben -- of zoiets. Ik keek bij de wijkzuster binnen en -- en daar was Mary Gerrard bezig haar testament te maken. Daar moest ik om lachen, waarom weet ik zelf niet.'
'O nee?' vroeg Lord met nadruk.
'Het was dwaas van me -- maar, zoals ik al zei - ik ben nerveus.'
'Ik zal u een kalmerend middeltje voorschrijven,' zei Lord.
'Dat zal helpen!' zei Elinor spottend.
Hij grinnikte ontwapenend. 'Volkomen overbodig, dat ben ik met u eens. Maar het is het enige wat een dokter kan doen als de mensen hem niet willen vertellen wat hun werkelijk scheelt.'
'Mij mankeert niets,' zei Elinor.
'U mankeert een heleboel,' zei Peter Lord bedaard.
'Ik denk, dat ik wat overspannen ben.'
'U hebt ongetwijfeld de nodige spanning doorgemaakt. Maar daar heb ik het niet over.' Hij zweeg even. 'Blijft u nog lang hier?' vroeg hij toen.
'Ik ga morgen weg.'
'Bent u niet van plan - hier te gaan wonen?'
Elinor schudde haar hoofd.
'Nee - nooit. Ik denk - ik denk - dat ik het huis zal verkopen als ik er een goed bod op kan krijgen.'
'O juist,' zei dokter Lord mat.
'Ik moet nu naar huis,' zei Elinor.
Ze stak gedecideerd haar hand uit. Peter Lord hield die vast en zei zeer ernstig: 'Juffrouw Carlisle, wilt u me alstublieft vertellen wat er in u omging toen u zo lachte?'
Ze rukte haar hand los. 'Wat zou er in me zijn omgegaan?'
'Dat wil ik nu juist zo graag weten.'
Zijn gezicht stond ernstig en wat bedrukt.
Elinor zei ongeduldig: 'Het frappeerde me als grappig, meer niet.'
'Dat Mary Gerrard haar testament maakte? Waarom? Een testament maken is een heel verstandige daad en voorkomt een hoop narigheid. Hoewel het natuurlijk soms ook narigheid veroorzaakt.'
Elinor zei ongeduldig: 'Natuurlijk behoort iedereen een testament te maken. Dat bedoelde ik ook niet.' 'Mevrouw Weiman had het moeten doen.' 'Ja, dat is zeker.'
Dokter Lord zei onverwacht: 'En u?' 'Ik?'
'Ja, u zei daar juist, dat iedereen een testament behoorde te maken. Hebt u het gedaan?'
Elinor staarde hem een minuut lang aan en begon toen te lachen.
'Wat gek!' zei ze. 'Nee, dat heb ik niet gedaan. Ik heb er niet aan gedacht. Ik ben net als tante Laura. Weet u wat, dokter, ik zal nu naar huis gaan en er dadelijk over aan meneer Seddon schrijven.'
'Dat is heel verstandig,' vond Lord.
In de bibliotheek had Elinor juist een brief afgemaakt:
Geachte heer Seddon, Wilt u een testament voor me opstellen, dat ik alleen maar hoef te tekenen? Zo eenvoudig mogelijk. Ik wens alles, zonder restrictie, na te laten aan Roderick Weiman. Hoogachtend, Elinor Carlisle.
Ze keek op de klok. De post zou over een paar minuten weggaan.
Ze trok de la van de schrijftafel open en herinnerde zich toen, dat ze die morgen de laatste postzegel had gebruikt. Er waren er nog een paar in de slaapkamer, wist ze. Ze liep naar boven. Toen ze met de postzegel in haar hand de bibliotheek weer binnenkwam, stond Roddy bij het raam.
'Dus we gaan morgen hier weg?' vroeg hij. "t Goeie, oude Hunterbury. We hebben hier mooie tijden gehad.'
'Vind je het jammer, dat het verkocht wordt?' vroeg Elinor.
'O, nee, nee. Ik zie in, dat dat het beste is.' Ze zwegen beiden. Elinor nam haar brief op, las hem even door, sloot hem en plakte de postzegel er op.