9

Ze waren er in amper een halfuur. Een agent uit Montelusa, die de commissaris niet kende, kwam het hek openmaken. Hij liet de wagen van de dokter door en hield daarna de auto van Montalbano tegen.

“Wie bent u?”

“Ik zou er wat voor geven als ik dat zelf wist! Laten we het erop houden dat ik, in het dagelijks leven, commissaris Montalbano ben.”

De agent keek hem stom versteld aan, maar hij liet zijn auto wel door. In de woonkamer zaten alleen Minutolo en Fazio.

“Waar is mijn broer?” vroeg de dokter.

“Nou,” zei Minutolo, “terwijl hij aan de telefoon zat, viel hij bijna flauw. Toen ben ik naar boven gegaan om de zuster te roepen en die heeft hem weer een beetje bijgebracht en hem zover gekregen dat hij is gaan liggen.”

“Ik ga naar boven,” zei de dokter.

En hij liep weg met zijn koffertje. Ondertussen had Fazio de recorder bij de telefoon klaargezet.

“Dit is ook een van te voren opgenomen boodschap,” liet Minutolo eerst weten. “En deze keer komen ze wel ter zake. Luister eerst maar even, dan praten we daarna.”

Luister goed. Susanna is gezond en wel, maar ze is wanhopig want ze wil haar moeder bijstaan. Zorg voor zes miljard lire. Ik herhaal zes miljard. De Mistretta’s weten wel waar ze die kunnen vinden. Tot gauw.

Dezelfde vervormde mannenstem als van het eerste telefoontje.

“Hebben ze kunnen traceren waar hij vandaan belde?” vroeg Montalbano.

“Wat een nutteloze vragen stel jij toch!” kaatste Minutolo terug.

“Deze keer hebben ze de stem van Susanna niet laten horen.”

“Nee.”

“En ze hebben het over miljarden lires.”

“Waar hadden ze het anders over moeten hebben?” vroeg Minutolo ironisch.

“Over euro’s.”

“Dat is toch hetzelfde?”

“Nee, helemaal niet. Tenzij je tot de categorie winkeliers hoort die duizend lire gelijk stelt aan één euro.”

“Leg eens uit.”

“Niks, het viel me gewoon op.”

“Zeg op.”

“Degene die ons die boodschap stuurt, is nog van de oude stempel, hij denkt spontaan in lires en niet in euro’s. Hij zei niet drie miljoen euro, maar zes miljard lire. Nou, volgens mij betekent dat dat er iemand belt die al een tijdje meegaat.”

“Of iemand die zo doortrapt is dat hij ons dat wil laten denken,” zei Minutolo. “Hij neemt ons in de maling net als toen hij die helm op de ene plek heeft neergelegd en de rugzak ergens anders heeft achtergelaten.”

“Mag ik even naar buiten? Ik heb behoefte aan frisse lucht. Vijf minuutjes, dan ben ik weer terug. Want mocht er iemand bellen, dan zijn jullie er toch,” zei Fazio.

Hij had helemaal geen behoefte aan frisse lucht, maar hij vond het niet juist dat hij de gesprekken van zijn twee superieuren aanhoorde.

“Toe maar,” zeiden Minutolo en Montalbano tegelijk.

“Maar in dit telefoontje zit een nieuw element, dat mij nogal serieus lijkt,” ging Minutolo verder.

“Ja,” zei Montalbano. “De ontvoerder is ervan overtuigd dat de Mistretta’s weten waar ze die zes miljard lire vandaan moeten halen.”

“Terwijl wij daar geen idee van hebben.”

“Maar daar kunnen we wel achter komen.”

“Hoe dan?”

“Door de zijde van de ontvoerders te kiezen.”

“Wat bazel je nou?”

“Helemaal niet. Ik bedoel dat wij de Mistretta’s er ook toe kunnen dwingen om de nodige stappen te zetten in de juiste richting, namelijk daarheen waar ze het losgeld kunnen halen. En die eerste stappen kunnen heel veel duidelijk maken.”

“Ik snap het niet.”

“Ik vat het even samen, dan begrijp je het wel. De ontvoerders wisten vanaf het eerste begin heel goed dat de Mistretta’s niet in staat waren losgeld te betalen, en toch hebben ze dat meisje ontvoerd. Waarom? Omdat ze wisten dat de Mistretta’s in noodgevallen de mogelijkheid hadden om een heleboel geld in handen te krijgen. Ben je het tot zover met me eens?”

“Ja.”

“En dan moet je wel goed beseffen dat niet alleen de ontvoerders van die mogelijkheid op de hoogte zijn.”

“O nee?”

“Nee.”

“Hoe weet jij dat dan?”

“Ik heb van Fazio gehoord dat hij twee merkwaardige telefoontjes heeft gekregen. Dat moet je maar even aan hem vragen.”

“En waarom heeft hij mij dat niet ook verteld?”

“Dat zal hem door het hoofd zijn geschoten,” loog Montalbano.

“Nou, wat moet ik dan eigenlijk doen?”

“Heb je de rechter al in kennis gesteld van dit laatste telefoongesprek?”

“Nog niet. Ik zal het meteen doen.”

En hij wilde de telefoon al pakken.

“Wacht even. Je moet er een beetje op aansturen dat de rechter, nu de ontvoerders een duidelijke eis hebben gesteld, de tegoeden van meneer Mistretta en zijn vrouw moet bevriezen. En dat hij de pers direct op de hoogte moet brengen van die voorziening.”

“Wat hebben we daaraan? De Mistretta’s hebben geen cent, dat weet iedere idioot. Dat zou dus allemaal pro forma zijn.”

“Natuurlijk. Het zou pro forma zijn als het tussen jou, mij, de rechter en de Mistretta’s bleef. Maar ik zei toch dat we die voorziening bekend moeten maken. Wat de mensen ervan zeggen, dat is misschien lulkoek, zoals wel wordt beweerd, maar het telt wel. En dan gaan de mensen zich afvragen of het waar is dat de Mistretta’s weten waar ze het geld vandaan moeten halen, en als het dan waar is waarom ze dan niet alles in het werk stellen om dat geld in handen te krijgen. En dan zou het best eens kunnen dat de ontvoerders zichzelf gedwongen zien om aan te geven wat de Mistretta’s moeten doen. En dan zou er dus best iets boven tafel kunnen komen. Want zo op het oog lijkt het mij geen doorsnee ontvoering.”

“Wat is het dan wel?”

“Ik weet het niet. Ik vind het nog het meest op een biljartspel lijken, dat je de bal langs de band recht voor je trekt zodat hij daardoor juist bij de band daartegenover uitkomt.”

“Zal ik je eens wat zeggen? Zodra de vader van Susanna een beetje is bijgekomen, zal ik hem de duimschroeven eens even aan gaan draaien.”

“Doe dat maar. Maar hou één ding in de gaten: ook als we over vijf minuten van de Mistretta’s zouden horen hoe de vork in de steel zit, zou de rechter nog steeds voortgaan op het door ons uitgestippelde pad. Als je het goed vindt, zal ik even met de dokter praten, als die zo naar beneden komt. Ik was bij hem thuis toen Fazio belde. Hij was me iets aan het vertellen wat van belang kon zijn, en het is de moeite waard om dat nog even uit te horen.”

Op dat moment kwam Carlo Mistretta de huiskamer binnen.

“Is het waar dat ze zes miljard eisen?”

“Ja,” zei Minutolo.

“Dat arme nichtje van me!” riep de dokter uit.

“Komt u maar even mee, een luchtje scheppen,” nodigde Montalbano hem uit.

De dokter volgde hem als een slaapwandelaar, zo leek het wel. Ze gingen op een bankje zitten. Montalbano zag hoe Fazio haastig weer de woonkamer inliep. Hij wilde net iets zeggen toen de dokter hem alweer voor was.

“Dat telefoontje waarover mijn broer me net vertelde, past helemaal binnen het kader van het verhaal dat ik u bij mij thuis aan het doen was.”

“Dat dacht ik ook,” zei de commissaris. “Daarom is het eigenlijk van groot belang dat u, als u dat op kunt brengen…”

“Dat kan ik heel goed. Waar waren we gebleven?”

“Dat uw broer met zijn vrouw naar Uruguay was verhuisd.”

“O ja. Er was nog geen jaar verstreken of Giulia schreef een lange brief aan Antonio. Ze stelde hem daarin voor om naar hun toe te komen in Uruguay, de werkgelegenheid was daar uitstekend, het land was zich enorm aan het ontwikkelen, Salvatore stond ondertussen hoog aangeschreven bij allerlei belangrijke mensen en die zou hem kunnen helpen…Ik was nog vergeten te vertellen dat Antonio was afgestudeerd in civiele techniek, u weet wel, bruggen, viaducten, wegen…Nou goed, hij nam het aanbod aan en vertrok. In het begin steunde mijn schoonzuster hem bijzonder ruimhartig. Hij bleef vijf jaar in Uruguay. U moet weten dat ze in Montevideo twee appartementen gekocht hadden in hetzelfde flatgebouw, zodat ze dicht bij elkaar konden zijn. Daarbij komt dat Salvatore soms maanden achter elkaar weg was van huis, voor zijn werk, en hij voelde zich veel geruster nu hij wist dat hij zijn jonge vrouwtje niet alleen hoefde achter te laten. Om kort te gaan, Antonio verdiende in die vijf jaar een fortuin. Niet zozeer als ingenieur, hoorde ik later van mijn broer, als wel vanwege de handigheid waarmee hij tussen de vrijzones manoeuvreerde, want er waren daar veel van die gebieden…het was een min of meer legale manier om de belasting te ontduiken en anderen daarbij te helpen.”

“Waarom is hij er dan weggegaan?”

“Hij zei dat hij ontzettend veel heimwee had naar Sicilië. Dat hij het niet meer uithield. En dat hij nu zo goed in z’n slappe was zat dat hij hier iets voor zichzelf kon opzetten. Maar mijn broer kreeg later het vermoeden – toen nog niet, hoor – dat er een veel ernstiger reden voor was.”

“Wat dan?”

“Dat hij een misstap had begaan. Dat hij voor zijn leven vreesde. In de twee maanden voorafgaand aan zijn vertrek, was hij zich onmogelijk gaan gedragen, maar Giulia en Salvatore hadden dat toegeschreven aan het naderend afscheid. Ze vormden een hecht gezin. En Giulia had het dan ook ontzettend moeilijk na het vertrek van haar broer. Het werd zo erg dat Salvatore een baan accepteerde in Brazilië alleen maar om haar in een nieuwe en andere omgeving te laten wonen.”

“En toen hebben ze elkaar dus niet meer gezien tot…”

“Hoe komt u erbij?! Niet alleen belden en schreven ze elkaar voortdurend, maar Giulia en Salvatore kwamen ook nog eens minimaal om de twee jaar naar Italië en brachten de vakantie dan met Antonio door. U moet weten dat toen Susanna geboren werd…”

En toen hij die naam uitsprak brak de stem van de dokter.

“…toen Susanna geboren werd, en die kwam laat in hun leven, ze hadden alle hoop op kinderen al laten varen, toen brachten ze het kindje hierheen om haar te laten dopen, Antonio moest peetoom zijn, en die had het te druk om weg te kunnen. Acht jaar geleden zijn mijn broer en Giulia voorgoed teruggekomen om hier te wonen. Ze hadden er genoeg van, ze waren bijna overal in Zuid-Amerika geweest, ze wilden dat Susanna bij ons zou opgroeien en bovendien had Salvatore een heleboel geld opzij gelegd.”

“Kon je zeggen dat hij rijk was?”

“Eigenlijk wel, ja. Ik hield me met al hun zaken bezig. Ik heb het geld dat hij overmaakte belegd in obligaties, grond, huizen…Ze waren nog maar net terug, toen Antonio ze meldde dat hij verloofd was en dat hij op korte termijn zou gaan trouwen. Giulia werd heel erg overvallen door dat nieuws: waarom had haar broer nooit met een woord gerept over dat meisje dat hij had leren kennen en met wie hij wilde gaan trouwen? Ze kreeg antwoord op die vraag toen Antonio zijn aanstaande aan haar kwam voorstellen. Ze heette Valeria en het was een prachtig meisje van in de twintig. Hijzelf, Antonio, liep al tegen de vijftig. En dat meisje had hem letterlijk het hoofd op hol gebracht.”

“Zijn ze nog getrouwd?” vroeg Montalbano, onbedoeld venijnig.

“Ja wel. Maar Antonio had al snel door dat als hij dat meisje wilde behouden, dat hij haar dan moest overladen met cadeaus, en aan al haar wensen moest voldoen.”

“En is dat zijn ondergang geworden?”

“Nee, zo is het niet gegaan. Operatie Schone Handen kwam ertussen.”

“Wacht even,” onderbrak Montalbano hem. “Dat gedoe met Schone Handen begon meer dan tien jaar geleden in Milaan, toen uw broer en zijn vrouw nog in het buitenland zaten. En voor het huwelijk van Antonio.”

“Dat is waar. Maar bedenk u eens even hoe Italië in elkaar zit. Alles wat in het noorden gebeurt, fascisme, bevrijding, industrialisatie, dat komt bij ons allemaal veel later, als een langzame golf. En dus werd er ook bij ons hier en daar een magistraat wakker. Antonio had een groot aantal aanbestedingen in de wacht gesleept voor openbare werken, vraagt u me niet hoe hij dat voor elkaar had gekregen, want ik weet het niet en ik wil het ook niet weten, ook al is het niet moeilijk om te bedenken hoe.”

“Werd hij daarover gehoord?”

“De eerste slag was voor hem. Hij is buitengewoon sluw. Zijn redding van een eventueel onderzoek – dat absoluut tot zijn arrestatie en veroordeling zou hebben geleid – bestond uit het laten verdwijnen van wat papierwerk. Dat heeft hij zes jaar geleden op een avond in tranen aan zijn zuster bekend. En hij voegde eraan toe dat die operatie twee miljard lire zou kosten. En die moest hij binnen een maand ergens vandaan zien te halen, want hij had op dat moment geen middelen beschikbaar en hij wilde de bank niet om geld gaan vragen. In die periode kon alles wat hij deed verkeerd uitgelegd worden. Hij zei dat het om te lachen zou zijn als het niet zo treurig was, want dat twee miljard lire een schijntje was vergeleken bij de enorme bedragen die er door zijn handen gingen. En toch moesten die twee miljard lire hem van de ondergang redden. Bovendien was het maar een lening. Hij beloofde dat hij de hele som binnen drie maanden zou terugbetalen, vermeerderd met het verlies dat ze zouden lijden als gevolg van de haastige verkoop van aandelen. Giulia en mijn broer bleven er een hele nacht over doorpraten. Maar Salvatore zou zich het hemd nog van het lijf verkopen om maar geen wanhoop in de ogen van zijn vrouw te hoeven zien. De volgende morgen belden ze mij op en ze vertelden me wat Antonio ze gevraagd had.”

“En wat zei u?”

“Om u de waarheid te zeggen was mijn eerste reactie niet best. Toen kreeg ik een idee.”

“Wat voor idee?”

“Ik zei dat het verzoek van de broer mij onzin leek, bespottelijk. Zijn vrouw Valeria hoefde alleen maar haar Ferrari te verkopen, haar boot en wat sieraden, en dan kregen ze die twee miljard lire moeiteloos bij elkaar. En als dat bedrag niet helemaal gehaald werd, dan konden zij nog altijd het verschil bijleggen, maar dan ook alleen het verschil. Om kort te gaan, ik heb geprobeerd om de schade te beperken.”

“En is dat gelukt?”

“Nee. Giulia en Salvatore hebben nog diezelfde dag met Antonio gesproken en hem mijn voorstel voorgelegd. Maar Antonio begon te huilen, hij was in die dagen snel in tranen. Hij zei dat als hij op dat voorstel in zou gaan, dat hij dan niet alleen Valeria kwijt zou zijn, maar dat iedereen er dan van zou horen en dat hij dan zijn goede naam ook kwijt zou zijn. Dan zou iedereen zeggen dat hij op de rand van een faillissement verkeerde. En dus heeft mijn broer besloten om alles te verkopen.”

“Gewoon uit nieuwsgierigheid: hoeveel leverde dat ze op?”

“Een miljard en zevenhonderdvijftig miljoen lire. Binnen een maand hadden ze niets meer, alleen nog maar het pensioen van Salvatore.”

“Nog een nieuwsgierige vraag, neemt u me niet kwalijk. Weet u ook hoe Antonio reageerde toen ze met een lager bedrag aankwamen?”

“Maar hij kreeg gewoon die twee miljard waar hij om gevraagd had!”

“Wie legde het verschil dan bij?”

“Moet u dat echt weten?”

“Ja.”

“Ik,” zei de dokter met tegenzin.

“En wat gebeurde er daarna?”

“Wat er daarna gebeurde was dat Giulia na drie maanden aan Antonio vroeg of hij de lening wilde terugbetalen, althans gedeeltelijk. Haar broer vroeg om een week uitstel. Let wel, er stond niets op schrift, afspraken, geldwissels, gepostdateerde overschrijvingen, niets. Op schrift bestond er alleen een recu voor tweehonderdvijftig miljoen lire, want mijn broer had erop gestaan om dat aan mij te geven. Vier dagen later kreeg Antonio een dagvaarding. Hij werd van van alles beschuldigd, waaronder ook omkoping van een ambtenaar, malversaties in de boekhouding en meer van dat soort zaken. Toen Giulia vijf maanden later Susanna wilde laten studeren op een duur college in Florence, en nog eens kwam vragen om althans gedeeltelijke terugbetaling van de lening, antwoordde Antonio onbehouwen dat het daarvoor nu niet het juiste moment was. En dus ging Susanna hier naar de universiteit. Om kort te gaan, dat moment is nooit gekomen.”

“Wilt u zeggen dat die twee miljard nog altijd niet zijn terugbetaald?”

“Precies. Antonio wist het vege lijf te redden tijdens het proces, hoogst waarschijnlijk doordat hij belastende documenten had laten verdwijnen, maar een van zijn firma’s ging op mysterieuze wijze failliet. Als gevolg van een soort domino-effect eindigden al zijn andere ondernemingen op dezelfde manier. Iedereen stond met lege handen, crediteuren, leveranciers, werknemers, arbeiders. Ondertussen had zijn vrouw een gokverslaving opgelopen, ze had immense bedragen verspeeld. Drie jaar geleden is het tot een uitbarsting gekomen tussen broer en zuster, ze hebben het contact verbroken en toen is Giulia ziek geworden. Ze wilde niet meer leven. En zoals u wel zult kunnen begrijpen, ging het niet zomaar om het geld.”

“Hoe gaat het nu met de zaken van Antonio?”

“Het gaat hem voor de wind. Twee jaar geleden heeft hij ander kapitaal weten aan te boren, ik denk dat die faillissementen allemaal in scène waren gezet, en dat hij in werkelijkheid zijn geld stiekem naar het buitenland had gebracht. En toen kwam die nieuwe wet, en heeft hij het weer teruggehaald, het verschuldigde percentage afgedragen en daarmee aan alle regels voldaan. Net zoals veel andere onfatsoenlijke mensen hebben gedaan, toen er een wet kwam waardoor wat niet mocht nu plotseling wel mocht. Al zijn bedrijven staan, vanwege de eerdere faillissementen, nu op naam van zijn vrouw. Maar wij hebben, zoals ik al zei, nooit een cent gezien.”

“Hoe heet Antonio van achteren?”

“Antonio? Peruzzo. Antonio Peruzzo.”

Die naam kwam hem bekend voor. Die had Fazio hem genoemd in verband met dat telefoontje van de ex ‘administratief medewerker van de firma Peruzzo’ waarin die persoon de geoloog Mistretta eraan hielp herinneren hoe schadelijk eergevoel precies kan zijn. Nu begon alles op zijn plaats te vallen.

“U begrijpt natuurlijk wel,” ging de dokter voort, “dat de ziekte van Giulia de huidige situatie nog ingewikkelder maakt.”

“Hoezo?”

“Een moeder blijft altijd een moeder.”

“En is een vader dan de ene keer wel vader, maar andere keren niet?” vroeg de commissaris bruusk, want hij ergerde zich een beetje aan het cliché dat hem net werd voorgeschoteld.

“Ik wilde maar zeggen dat als Giulia niet zo ziek zou zijn, dan zou ze geconfronteerd met het levensgevaar waarin Susanna verkeert, geen seconde aarzelen en direct de hulp inroepen van Antonio.”

“En denkt u dan dat uw broer dat niet zal doen?”

“Salvatore is iemand met veel eergevoel.”

Die term had de anonieme ex-werknemer van Peruzzo ook in de mond genomen.

“Denkt u dat hij dat nooit opzij zou zetten?”

“Och, Jezus, nooit! Misschien onder zware druk…”

“Bijvoorbeeld als hij een brief zou krijgen met daarin een oor van zijn dochter?”

Dat zei hij expres. Hij had de zenuwen gekregen van de manier waarop de dokter de hele geschiedenis was gaan vertellen, het leek haast of die man met de hele zaak niets te maken had, ook al had hij er dan zelf tweehonderdvijftig miljoen lire in gestoken. Hij raakte alleen van streek als je de naam Susanna liet vallen. Maar deze keer schrok de dokter zo geweldig dat Montalbano het kon merken aan de lichte trilling in het bankje waarop ze zaten.

“Zouden ze het zover laten komen?”

“Als ze willen, kunnen ze nog veel verder gaan.” Het was hem gelukt om de dokter van zijn stuk te krijgen. In het schaarse licht dat door de twee tuindeuren vanuit de huiskamer naar buiten viel, zag hij hoe de dokter een hand in zijn zak stak, er een zakdoek uit haalde, en daarmee over zijn voorhoofd veegde. Nu was het zaak om via het gat dat in het harnas van Carlo Mistretta was geslagen tot die man door te dringen.

“Dokter, ik zal er geen doekjes om winden. Zoals de zaken er nu voorstaan, hebben wij geen enkel idee wie de ontvoerders zijn of waar ze Susanna gevangen houden. We weten niet in welke richting we het zoeken moeten, ook al hebben we dan de helm en de rugzak van uw nichtje teruggevonden. Wist u dat we die gevonden hadden?”

“Nee, dat hoor ik nu van u.”

En nu viel er echt een lange stilte. Want Montalbano zat op een vraag van de kant van de dokter te wachten. Een hele gewone vraag, die iedereen op dat moment zou stellen. Maar de dokter deed zijn mond niet open. De commissaris besloot dus om maar door te praten.

“Als uw broer geen enkel initiatief ontplooit, zouden de ontvoerders daaruit op kunnen maken dat uw broer niet van zins is om mee te werken.”

“Wat kunnen we daaraan doen?”

“Probeert u uw broer zover te krijgen dat hij een eerste stap zet in de richting van Antonio.”

“Dat wordt lastig.”

“Zegt u maar tegen hem dat u anders zelf gedwongen zult zijn om die stap te zetten. Of vindt u dat ook te moeilijk?”

“Ja, weet u, dat kost mij ook moeite. Maar natuurlijk niet zoveel als Salvatore.”

Hij stond stijfjes op. “Zullen we weer naar binnen gaan?”

“Ik blijf liever nog even in de frisse lucht.”

“Nou, ik ga. Ik ga eerst nog even kijken hoe het met Giulia gaat en daarna zal ik, als Salvatore wakker is, maar dat betwijfel ik, hem vertellen wat u gezegd hebt. En anders doe ik dat morgenochtend. Welterusten.”

Montalbano had nog geen tijd gehad om zijn hele sigaret op te roken toen hij zag hoe het silhouet van de dokter de huiskamer uitkwam, in de terreinwagen stapte en wegreed.

Salvatore was blijkbaar niet wakker toen hij bij hem langs was gegaan en hij had dus niet met hem kunnen praten.

Montalbano stond nu ook op en liep het huis weer in. Fazio zat de krant te lezen, Minutolo zat met zijn hoofd over een roman gebogen, en de agent bekeek een tijdschrift over toerisme.

“Het spijt me dat ik de rust van deze leeskring moet verstoren,” zei Montalbano.

Daarna wendde hij zich tot Minutolo en zei:

“Ik moet met je praten.”

Ze gingen apart zitten in een hoek van de kamer. En de commissaris vertelde alles wat hij van de dokter had gehoord.

Hij keek op zijn horloge terwijl hij naar Marinella reed. Godallemachtig, wat was het al laat! Livia was vast en zeker al naar bed. Dat was maar beter ook, want als ze nog op was dan kon hij er donder op zeggen dat er weer ruzie van zou komen. Hij deed zachtjes de deur open. Het huis was donker, maar de buitenlamp op de veranda was aan. Daar zat Livia op de bank, ze had een dikke trui aangetrokken en er stond een half glas wijn voor haar op tafel.

Montalbano boog zich over haar heen om haar een kus te geven.

“Het spijt me.”

Ze kuste hem terug. De commissaris hoorde hoe het binnen in hem begon te zingen, er zou geen ruzie komen. Maar Livia zag er bedroefd uit.

“Ben je hier op me blijven wachten?”

“Nee. Beba belde om te zeggen dat Mimi in het ziekenhuis lag. Ik ben hem op gaan zoeken.”