5
“Heb je het nieuws gehoord?” vroeg hij dan maar, nu het gevaar geweken was.
Livia zei dat ze de televisie helemaal niet aangehad had. Dus moesten ze maar wachten op het nieuws van half elf, op Televigàta, want Minutolo had vast en zeker een journalist uitgekozen van de meest regeringsgezinde zender, ongeacht wie er aan het bewind was. Behalve dan dat de pasta een beetje te lang was gekookt en de saus wat te zuur was, en dat het vlees nog het meest op een stuk karton leek en daar ook naar smaakte, kon dit eten van Livia niet gezien worden als uitlokking van moord. De hele maaltijd lang praatte Livia over die tuin van Kolymbetra; ze wilde iets van de emoties die zij had gevoeld, op hem overbrengen.
Plotseling stopte ze met praten, ze stond op en liep de veranda op.
Montalbano merkte pas na geruime tijd dat zij niets meer tegen hem zei. Hij verkeerde in de mening dat Livia naar buiten was gelopen omdat ze daar iets gehoord had, en dus riep hij zonder op te staan: “Wat is er? Hoorde je wat?”
Livia verscheen weer in de deuropening, haar ogen schoten vuur.
“Ik heb niks gehoord. Wat had ik moeten horen? Ik heb gehoord dat jij niets zei, dat wel ja! Ik praat tegen je, en jij luistert niet eens, of, als je doet of je luistert, antwoord je met onbegrijpelijk gekreun!”
O God, ruzie, nee hè! Dat moest hij tot elke prijs zien te vermijden! Misschien kon hij maar het beste een tragische rol aannemen…En dan hoefde hij nog niet eens echt toneel te spelen, want er zat een grond van waarheid in: hij voelde zich echt heel moe.
“Nee, nee, Livia,” zei hij.
Hij zette zijn ellebogen op tafel en liet zijn gezicht op zijn handen steunen. Dat maakte indruk op Livia; ze veranderde meteen van toon.
“Maar denk toch even na, Salvo, als iemand tegen je praat en jij…”
“Ik weet het, ik weet het. Het spijt me, echt, maar zo ben ik nou eenmaal, en ik besef gewoon niet dat…”
Hij sprak met verstikte stem, hield zijn handen steeds krampachtiger voor zijn ogen. En daarna stond hij ineens op en sloot zich haastig in de badkamer op. Hij waste zijn gezicht en kwam weer naar buiten.
Livia stond achter de deur. Ze had spijt. Hij had zijn rol goed gespeeld, de toeschouwster was ontroerd. Ze omhelsden elkaar, hadden alleen nog oog voor elkaar, en vroegen elkaar om beurten om vergeving.
“Het spijt me, maar ik heb vandaag een dag gehad…”
“Het spijt mij ook, Salvo.”
Ze bleven twee uur op de veranda zitten praten. Daarna gingen ze naar binnen en de commissaris zette de televisie aan, op het kanaal van Televigàta. Het nieuws over de ontvoering van Susanna Mistretta kwam natuurlijk het eerst. De presentator vertelde over het meisje en ze lieten haar foto zien. Toen besefte Montalbano pas dat hij eigenlijk nog helemaal niet gekeken had hoe ze eruit zag. Het was een heel mooi meisje, blond en met blauwe ogen. Geen wonder dat er op straat wel naar haar werd gefloten, zoals Francesco verteld had. Maar ze had een zelfverzekerde en vastberaden uitdrukking op haar gezicht, waardoor ze er ouder uitzag dan ze was. Daarna kwam de villa in beeld. De presentator liet er in het geheel geen twijfel over bestaan dat het om een ontvoering ging, ook al was er bij de familie nog geen losgeldeis binnengekomen. Ter afsluiting kondigde hij de exclusieve verklaring aan van de vader van het ontvoerde meisje. En daar verscheen de geoloog Mistretta in beeld.
Vanaf het eerste woord dat hij zei, stond Montalbano versteld. Er zijn mensen die voor een televisiecamera volkomen uit balans raken, die gaan stotteren, scheel gaan kijken, zweten, wartaal uitslaan – de commissaris behoorde tot die groep stakkerds – en er zijn andere mensen die juist heel gewoon blijven, die praten en zich bewegen zoals ze dat altijd doen. En dan is er nog een derde categorie, dat zijn de uitverkorenen: namelijk mensen die voor de camera gaan stralen. Nou, en daar was die geoloog er een van. Weinig woorden, heel zorgvuldig en precies. Hij zei dat de ontvoerders van zijn dochter Susanna een vergissing begingen: wat ze ook aan losgeld zouden vragen, de familie was absoluut niet in staat om dat geld bij elkaar te brengen. De ontvoerders moesten zich maar beter informeren. De enige oplossing was Susanna direct weer in vrijheid stellen. En als de ontvoerders iets anders wilden, iets wat hij niet wist en wat hij ook niet kon bedenken, dan moesten ze dat zeggen. Hij zou al het mogelijke doen om aan hun eisen tegemoet te komen. Dat was het. Hij sprak op besliste toon, zijn ogen bleven droog. Hij was van streek, maar niet bang. Door die verklaring steeg de geoloog in de achting en waardering van iedereen die hem gehoord had.
“Die meneer is een echte man,” zei Livia.
De presentator kwam weer in beeld en zei dat het andere nieuws later aan bod zou komen, na het commentaar op wat onbetwist het belangrijkste nieuws van de dag was. Daar verscheen het gezicht als het achtereind van een varken van de belangrijkste commentator van die zender, Pippo Ragonese. Die ging uit van de vooronderstelling dat algemeen bekend was dat de geoloog Mistretta slechts over bescheiden middelen beschikte. Mistretta’s vrouw, die nu ernstig ziek was – de commentator wenste haar van harte beterschap – was vroeger wel rijk geweest, maar het had haar tegen gezeten en ze was alles kwijtgeraakt. En dus was, precies zoals die arme vader het in zijn oproep al gezegd had, de ontvoering van het meisje – als het tenminste om losgeld ging, en de presentator wilde nu geen ander schrikbeeld oproepen – blijkbaar een tragische vergissing. Wie was er immers niet van op de hoogte dat de familie van de geoloog Mistretta min of meer vervallen was tot nette armoede? Alleen buitenlanders, illegalen die natuurlijk slecht geïnformeerd waren. Want het viel toch niet te ontkennen dat de criminaliteit alle spuigaten uitliep sinds er hier scheepsladingen illegalen aan land gebracht werden – je kon echt wel spreken van een invasie. Wat weerhield de lokale overheid ervan om strikt de wet te gaan toepassen die allang van kracht was? Persoonlijk putte de commentator wel troost uit een bericht in de marge van deze ontvoering: het onderzoek was in handen van de bekwame commissaris Filippo Minutolo van het hoofdbureau in Montelusa, en het werd dus niet geleid door die zogenaamde commissaris Montalbano, die immers meer bekend stond om zijn twijfelachtige ingevingen en zijn weinig orthodoxe meningen, die vaak zonder meer subversief waren, dan om zijn deskundigheid bij het oplossen van de zaken die hem werden toevertrouwd. Tot zover het nieuws, welterusten en morgen gezond weer op.
“Wat een klootzak!” was het commentaar van Livia, toen ze de televisie uitzette.
Montalbano zei maar liever niks. Zo langzamerhand werd hij niet koud of warm meer van alles wat Ragonese over hem te zeggen had.
De telefoon ging. Het was Gallo.
“Chef, ik ben net klaar. Er was maar één huis waar niemand thuis was, maar dat staat al een tijdje leeg, naar het schijnt. Verder kreeg ik overal hetzelfde antwoord. Ze kennen Susanna niet en ze hebben gisteravond geen meisje op een bromfiets voorbij zien komen. Maar er was wel een mevrouw die zei dat het feit dat zij haar niet gezien heeft niet hoeft te betekenen dat ze daar niet langs is gekomen.”
“Waarom vertel je me dat?”
“Chef, al die huizen daar hebben de tuin en de keuken aan de achterkant en dus niet aan de straatkant.”
Hij hing op. Van die kleine teleurstelling werd hij nu plotseling heel moe.
“Wat denk je, zullen we maar naar bed gaan?”
“Ja,” zei Livia, “maar waarom heb je helemaal niks over die ontvoering gezegd?”
“Omdat jij me daar de kans niet toe gaf,” wilde hij al bijna antwoorden, maar hij kon zich nog net op tijd inhouden. Dat zou vast en zeker het begin van een fikse ruzie geworden zijn. Hij hield het nu maar op een vaag gebaar.
“Is het waar wat die klootzak van een Ragonese zegt, dat ze jou erbuiten houden?”
“Goed zo, Livia.”
“Hoe zo?”
“Ik merkdat je al aardig inburgert. Je zegt klootzak als je het over Ragonese hebt. Iemand een klootzak noemen is hier een lokale traditie.”
“Dat heb ik dan zeker van jou. Maar zeg op, is het nou echt waardat je…”
“Niet helemaal. Ik moet samenwerken met Minutolo. Het onderzoek is direct al aan hem toegewezen. Toen was ik nog met verlof.”
“Vertel me maar over die ontvoering terwijl ik hier opruim.”
De commissaris vertelde haar alles wat er te vertellen viel. Toen hij klaar was zag Livia eruit of ze erg van streek was.
“Als ze losgeld vragen, heeft geen enkele andere theorie meer enige zin, toch?”
Ook Livia had bedacht dat ze Susanna ook best ontvoerd konden hebben om haar te verkrachten. Montalbano wou bijna zeggen dat een losgeldeis nog geen garantie is tegen verkrachting, maar hij had toch liever dat ze ging slapen zonder die gedachte.
“Nee, natuurlijk niet. Wil jij het eerst naar de badkamer?”
“Goed.”
Montalbano deed de verandadeur weer open, ging buiten zitten en stak een sigaret op. De nacht was helder als de slaap van een onschuldig kind. Hij wist Susanna even uit zijn hoofd te bannen, en de verschrikking die die nacht voor haar moest zijn.
Even later hoorde hij binnen een geluid. Hij stond op, ging naar binnen en bleef als verlamd staan. Livia stond in haar blootje midden in de kamer. Rond haar voeten had zich een plasje water verzameld. Blijkbaar was ze zomaar de douche uitgelopen omdat ze iets bedacht had. Ze was prachtig, maar Montalbano durfde zich niet te verroeren. Livia hield haar ogen tot spleetjes dichtgeknepen en dat was een teken dat er storm op til was, dat wist hij inmiddels maar al te goed.
“Jij…jij…” zei Livia met een uitgestoken arm en een beschuldigende wijsvinger.
“Wat…ik?”
“Wanneer heb je van die ontvoering gehoord?”
“Vanmorgen.”
“Toen je op het bureau kwam?”
“Nee, al eerder.”
“Wanneer al eerder?”
“Hoezo, weet je dat niet meer?”
“Ik wil het van jou horen.”
“Toen ze me belden, en jij wakker werd en koffie ging zetten. Eerst had ik Catarella aan de lijn, maar toen begreep ik er niets van, en daarna Fazio. Die heeft me over die verdwijning van dat meisje verteld.”
“En wat heb jij toen gedaan?”
“Ik ben gaan douchen en ik heb me aangekleed.”
“O, nee, schofterige hypocriet die je bent! Je hebt mij op de keukentafel gelegd! Hufter! Hoe haal je het in je hoofd om met mij te gaan vrijen terwijl een arm meisje…”
“Livia, wees nou toch redelijk. Toen ze me belden had ik de ernst van de zaak nog niet in de gaten…”
“Nou zie je eens dat die journalist gelijk had, die ene, hoe heet hij ook al weer, die ene die zei dat jij nergens voor deugde, dat jij niks kon! Eigenlijk is het nog veel erger! Jij bent een beest! Verdorven, dat ben je!”
Ze liep weg, de commissaris hoorde dat ze de sleutel omdraaide in de slaapkamerdeur. Hij liep erheen en klopte aan.
“Toe, Livia, vind je nietdat je een beetje overdrijft?”
“Nee, en vannacht slaap je op de bank.”
“Daar lig ik niet lekker! Toe, Livia! Dan doe ik geen oog dicht!”
Geen enkele reactie. Toen speelde hij zijn laatste troef uit: medelijden.
“Dan gaat vast mijn wond weer pijn doen!” zei hij met een zielig stemmetje.
“Eigen schuld.”
Hij begreep dat hij haar nooit zou kunnen ompraten. Dan moest hij zich er maar bij neerleggen. Hij vloekte zachtjes. Als reactie daarop, zo leek het haast, ging de telefoon. Het was Fazio.
“Had ik niet gezegd dat jij naar bed moest?”
“Ik had geen zin om de boel maar de boel te laten, chef.”
“Watmoet je?”
“Ze hebben net gebeld. Meneer Minutolo laat vragen of u even langs kunt komen.”
∗
In een vloek en een zucht stond hij voor het afgesloten hek.
Onderweg bedacht hij dat hij Livia niet had gewaarschuwd dat hij wegging. Ze hadden dan wel ruzie, maar dat had hij toch moeten doen. Al was het alleen al om een nieuwe driftbui te voorkomen, want het zou best eens kunnen dat Livia nu dacht dat hij om te treiteren in een hotel was gaan slapen. Nou ja, niks aan te doen.
En hoe moest hij ze nu zover krijgen dat ze het hek voor hem open deden? Hij keek rond in het licht van zijn koplampen. Er was geen bel, geen intercom, niks. Bleef over de clacson van zijn auto. Hij hoopte dat hij niet zou hoeven toeteren tot het hele dorp wakker was. Hij toeterde eerst maar eens voorzichtig en snel, en bijna onmiddellijk zag hij iemand naar buiten komen. De man prutste wat met de sleutels, en deed het hek open. Montalbano reed zijn wagen naar binnen, stopte en stapte uit. De man die open had gedaan stelde zich voor.
“Carlo Mistretta.”
Broer-dokter was een goedgeklede vijftiger, klein van stuk, met een fijn gerand brilletje, een roze gezicht, dun haar en een buikje. Het leek wel een bisschop in burger. Hij ging door:
“Ik heb van uw collega gehoord dat de ontvoerders gebeld hebben en toen moest ik snel hierheen omdat Salvatore zich niet goed voelde.”
“Hoe gaat het nu met hem?”
“Ik hoop dat hij door mijn toedoen nu kan slapen.”
“En mevrouw?”
De dokter haalde zwijgend zijn schouders op.
“Weet die er nog niets van?”
“Nee, zeg, in godsnaam. Salvatore heeft tegen haar gezegd dat Susanna naar Palermo is voor haar tentamens, maar mijn arme schoonzuster is bepaald niet helder, soms is ze urenlang helemaal van de wereld.”
In de woonkamer zaten maar twee mensen: Fazio die, nog steeds in zijn leunstoel, in slaap was gevallen, en Fifi Minutolo, die in de andere stoel een sigaar zat te roken. De tuindeuren stonden wijd open en er kwam een ijzige kou van buiten.
“Zijn jullie erachter gekomen waar ze vandaan belden?” was het eerste wat Montalbano vroeg.
“Nee, het gesprek was te kort,” antwoordde Minutolo.
“Luister er eerst maar even naar. Dan praten we daarna wel.”
“Goed.”
Zodra tot Fazio doordrong dat Montalbano was gekomen, deed hij uit een soort dierlijke reflex zijn ogen open en sprong overeind.
“Chef, bent u daar? Wilt u het horen? Gaat u maar op mijn plek zitten.”
En zonder op antwoord te wachten, zette hij de recorder aan.
∗
Hallo? Met wie spreek ik? Met Mistretta spreekt u. Met wie spreek ik?
Wie is daar?
Luister goed en laat me uitpraten. Dat meisje is hier bij ons, en voorlopig gaat het goed met haar. Herken je haar stem?
∗
Pappa…pappa…alsjeblieft…help…
∗
Heb je haar gehoord? Zorg maar voor jlink wat geld. Ik bel overmorgen weer.
∗
Hallo? Hallo? Hallo?
∗
“Laat nog eens horen,” zei de commissaris.
Het stond hem tegen om nogmaals de diepe wanhoop te horen in dat meisje d’r stem, maar het moest. Uit voorzorg hield hij een hand voor zijn ogen, voor het geval dat het hem plotseling te machtig zou worden.
Toen ze er voor de tweede keer naar geluisterd hadden liep dokter Mistretta, met zijn handen voor zijn gezicht en schouders die schokten van het huilen, haast op een drafje de tuin in.
“Hij is gek op z’n nichtje,” was het commentaar van Minutolo.
Daarna keek hij Montalbano aan en vroeg: “Nou?”
“Dat bericht was opgenomen. Denk je ook niet?”
“Absoluut.”
“De stem van die man is vervormd.”
“Dat is duidelijk.”
“Het zijn er minstens twee. De stem van Susanna op de achtergrond, iets verder bij de recorder vandaan. Als de man die de opname maakt zegt ‘herken je haar stem?’ duurt het even voor Susanna gaat praten, want zijn handlanger heeft tijd nodig om de prop uit haar mond te halen. Daarna stopt hij hem weer terug en hij kapt daarmee haar zin halverwege af, ze wilde vast ‘help me’ zeggen. En wat denk jij ervan?”
“Misschien is het er maar één. Hij zegt: “herken je haar stem?” en dan gaat hij die mondprop weghalen.”
“Nee, dat kan niet, want dan zou er tussen de vraag van de ontvoerder en de stem van Susanna een langere pauze zitten.”
“Daar heb je gelijk in. Zal ik jou eens wat zeggen?”
“Toe maar, jij bent hier de expert.”
“Ze doen het niet volgens het boekje.”
“Hoe bedoel je?”
“Nou. Hoe gaat een ontvoering nou meestal? Je hebt wat voetvolk, laten we zeggen groep B; die is belast met de eigenlijke uitvoering van de kidnapping. En dan draagt groep B de ontvoerde persoon over aan groep C, dat wil zeggen aan de mensen die hem moeten verbergen en bewaken. Ook laag voetvolk. En op dat moment komen de mensen van groep A in beeld, dat zijn de leiders, de organisatoren die het losgeld eisen. Met die overdracht is telkens wel wat tijd gemoeid. En dus wordt er over het algemeen pas een paar dagen na de ontvoering om losgeld gevraagd. Maar in dit geval zijn er eigenlijk pas een paar uur voorbij.”
“En wat moeten we daaruit opmaken?”
“Dat betekent, denk ik, dat de groep die Susanna heeft ontvoerd, dezelfde is als de groep die haar gevangen houdt en losgeld eist. Misschien is het niet zo’n grote organisatie. Misschien blijft allemaal binnen één familie, die de hand graag op de knip houdt. En als het geen professionals zijn, wordt het allemaal nog veel lastiger en gevaarlijker voor het meisje. Begrijp je wel?”
“Helemaal.”
“En dat betekent dan misschien wel dat ze haar hier in de buurt vasthouden.”
Hij hield even zijn mond, in gedachten verzonken.
“Maar we zien hier ook geen kenmerken van een zogeheten bliksemontvoering. Want dan krijg je altijd al bij het eerste contact de hoogte van het losgeld te horen. Dat soort mensen heeft geen tijd te verliezen.”
“Dat gedoe met de stem van Susanna, die ze laten horen,” vroeg Montalbano, “is dat gewoon? Ik denk niet dat…”
“Nee, dat klopt,” zei Minutolo. “Dat komt nooit voor. Dat zie je alleen in films. Wat wel gebeurt, als je niet wilt betalen, dan laten ze het slachtoffer na een poosje een klein briefje aan je schrijven, om je over te halen. Of ze sturen je een stukje van zijn oor. En dat is het enige contact dat het slachtoffer met zijn familie heeft.”
“Hoorde je hoe die praatte?” vroeg Montalbano weer.
“Hoe dan?”
“Helemaal algemeen beschaafd. Geen zweem van enig accent.”
“Tja,” zei Minutolo nadenkend.
“En wat ga je nou doen?”
“Wat kan ik doen? Ik ga de hoofdcommissaris bellen en hem het laatste nieuws vertellen.”
“Ik ben door dat telefoontje eerder in de war gebracht dan overtuigd,” concludeerde Montalbano na lang nadenken.
Dat was Minutolo met hem eens:
“Ik ook.”
“Maar wat ik graag zou willen weten: waarom vond je het goed dat Mistretta met een journalist ging praten?”
“Om de boel een beetje aan de gang te krijgen, de zaak een beetje op te juinen. Ik heb het er niet zo op dat zo’n mooi meisje zo lang aan de grillen van dat soort mensen is overgeleverd.”
“Ga je ook aan de pers vertellen dat ze gebeld hebben?”
“Ben je gek.”
Dat was het, voorlopig. De commissaris liep naar Fazio toe die weer in slaap was gevallen. Hij schudde hem aan zijn schouder.
“Wakker worden, dan breng ik je naar huis.”
Fazio stribbelde zwakjes tegen.
“En als er nou een belangrijk telefoontje komt?”
“Toe, tot overmorgen laten ze toch niks meer van zich horen. Dat hebben ze toch tegen je gezegd, hè?”
∗
Hij zette Fazio af en reed naar Marinella. Zachtjes ging hij naar binnen, naar de wc en daarna wilde hij op de bank gaan liggen. Hij was zelfs te moe om nog te vloeken. Net trok hij zijn overhemd uit toen hij plotseling stopte, omdat hij zag dat de deur van de slaapkamer half openstond. De kamer was donker. Dus Livia had er spijt van gekregen dat ze hem verbannen had. Hij liep de badkamer in en kleedde zich daar verder uit. Daarna liep hij op zijn tenen de slaapkamer in en ging liggen. Na een poosje strekte hij zich heel voorzichtig en zachtjes naast Livia uit. Ze was diep in slaap. Hij deed zijn ogen dicht en was meteen in dromenland. En plotseling: tak! Zijn uurwerk bleef weer steken. Hij hoefde niet op zijn horloge te kijken, hij wist hoe laat het was: drie uur, zevenentwintig minuten en veertig seconden. Hoe lang had hij geslapen? Maar gelukkig sliep hij meteen weer in.
De volgende morgen werd Livia tegen zevenen wakker, en Montalbano ook. Ze maakten het weer goed.
∗
Voor het bureau stond Francesco Lipari op hem te wachten, Susanna’s verkering.
De zwarte wallen onder zijn ogen verraadden zijn zorgen en de slapeloze nachten.
“Neemt u me niet kwalijk, commissaris, maar ik heb vanmorgen vroeg Susanna’s vader gebeld, en die vertelde dat ze gebeld hebben en toen…”
“Hoe kan dat nou?! Minutolo wilde niet dat dat bekend werd!”
De jongen haalde zijn schouders op.
“Nou goed, kom maar. Maar je mag aan niemand vertellen dat ze gebeld hebben.”
De commissaris liep naar binnen en waarschuwde Catarella dat hij niet gestoord wenste te worden.
“Wilde je me iets vertellen?”
“Niks bijzonders. Ik bedacht iets wat ik de vorige keer niet tegen u gezegd heb. Ik weet niet hoe belangrijk het kan zijn…”
“Bij zo’n zaak als deze kan alles belangrijk zijn.”
“Toen ik de bromfiets van Susanna had gevonden, ben ik niet direct naar de villa gegaan om haar vader te waarschuwen. Ik heb dat hele pad nog een keer gedaan, helemaal tot aan Vigàta, en daarna nog een keer terug.”
“Waarom?”
“Ach. Eerst was het meer iets instinctiefs, ik dacht dat ze misschien was flauwgevallen, dat ze gevallen was en haar geheugen kwijt was en toen ben ik haar gaan zoeken op dat pad. Maar op de terugweg zocht ik niet meer naar haar, maar naar…”
“…de helm die ze altijd ophad,” zei Montalbano. De jongen keek hem met grote ogen aan.