5
Onmiddellijk nadat Edward van der Poorten de grote recherchekamer had verlaten, kwtim Vledder opgewonden uit zijn bureaustoel omhoog.
“Ik heb zijn naam,” sprak hij kort en bondig.
“Anthonius Josephus Ruiten; wordt door vrienden en kennissen meestal Tinus genoemd. Hij is negenendertig jaar oud. Ik heb zijn adres: Keizersgracht tweeduizend en zeven.”
Hij wees naar het beeldscherm op zijn bureau.
“Alles is keurig in mijn computer opgeslagen. Ik zal straks voor de zekerheid nog even zijn antecedenten opvragen. Dan ben ik klaar en kunnen we hem gaan arresteren.”
De Cock keek naar hem op.
“Nu…direct?”
In zijn stem trilde ongeloof. Vledder knikte.
“Het is toch duidelijk. Anthonius Josephus Ruiten wijdt zijn volledige bankroet aan het optreden van zijn vroegere vriend en louche advocaat Peter van Gulpen. Blind van woede heeft hij hem al een paar maal met de dood bedreigd. Gisteravond heeft hij die bedreiging in daden omgezet.”
“En liet zijn visitekaartje achter in de vorm van twee gebrandmerkte ruiten,” vulde De Cock aan. Vledder knikte met een ernstig gezicht.
“Een volkomen ronde zaak. Geen enkel probleem. Ik begrijp niet dat je daar nog zo ontspannen zit.”
“Hij behoeft alleen nog maar te bekennen?” vroeg De Cock glimlachend.
“Precies.”
De Cock gebaarde voor zich uit.
“Heb je ook zijn telefoonnummer?”
“Ja.”
“Bel hem op en vraag of hij naar de Warmoesstraat wil komen. Zijn bekentenis wil ik wel even aanhoren.”
Vledder keek zijn leermeester verbijsterd aan.
“Opbellen? Vragen of hij naar de Warmoesstraat komt? Dat is voor hem het signaal om te vluchten.”
De Cock schudde zijn hoofd.
“Daar ben ik niet bang voor.”
Vledder snoof.
“De Cock,” riep hij vinnig, “dat volg ik niet. Niemand wil toch worden gearresteerd. Zeker niet als verdachte van moord. Zo gauw de heer Ruiten merkt dat wij belangstelling voor hem hebben, pakt hij zijn koffers en is weg.”
De Cock ademde diep.
“Als die twee ruiten op het voorhoofd van de vermoorde Peter van Gulpen,” legde hij kalm en geduldig uit, “inderdaad het symbool zijn van de heer Anthonius Josephus Ruiten, dan betekent dit maar één ding.”
“En dat is?”
“Dat Anthonius Josephus Ruiten aan ons en aan iedereen duidelijk wilde maken dat hij verantwoordelijk is voor de moord op Peter van Gulpen.”
“Wat wil je hiermee zeggen?”
“Zo’n man vlucht niet.”
Vledder lachte schamper.
“Die wacht geduldig tot wij hem komen halen?”
“Of hij komt zichzelf melden en legt een volledige bekentenis af,” sprak De Cock bedaard.
“En als hij ontkent?”
De Cock glimlachte.
“Dan is Anthonius Josephus Ruiten niet de moordenaar van de advocaat Peter van Gulpen en hebben die twee ingebrande ruiten op het voorhoofd van de vermoorde niets met de naam Ruiten te maken.”
Vledder keek hem secondenlang zwijgend aan.
“Ik ben het niet met je eens,” sprak hij toen ernstig.
“Ook Edward van der Poorten is er absoluut van overtuigd dat die Ruiten de moord heeft gepleegd. Hij kent de twee heel goed. Hij heeft een beter inzicht in hun karakters dan wij. Vanaf het moment dat Edward van der Poorten het brandmerk op het voorhoofd van Van Gulpen zag, heeft hij geen moment meer getwijfeld.”
De Cock maakte een hulpeloos gebaar.
“Van der Poorten reageert net zo impulsief als jij: twee ruiten op het voorhoofd van Peter van Gulpen, dus Anthonius Josephus Ruiten is de dader.”
“Je vergeet dat de heer Ruiten al enige malen met moord op Van Gulpen heeft gedreigd.”
De Cock zuchtte.
“Laten we deze discussie beëindigen. Ik denk niet dat ik je kan overtuigen. Hoe laat is vanmiddag de sectie op het lijk van Van Gulpen?”
“Drie uur.”
De Cock gebaarde naar de telefoon.
“Bel de heer Ruiten en vraag of hij ons vanmiddag om één uur thuis kan ontvangen.”
“Zeg ik hem het doel van onze komst?”
De Cock glimlachte.
“Als hij inmiddels op de hoogte is van de moord op Peter van Gulpen, zal hij dat begrijpen.”
“En vluchten.”
De Cock lachte.
“Als ik ongelijk krijg wat de heer Ruiten betreft, trakteer ik na afloop van deze zaak jou en je vriendin Adelheid op een avondje schouwburg.”
“Je bent zeker van je zaak?”
De Cock knikte traag.
“Vrijwel.”
Vledder pakte met een berustend gebaar de hoorn van het toestel. Op dat moment werd er op de deur van de grote recherchekamer geklopt. Hij legde de hoorn terug en riep: “Binnen.”
De deur ging open en in de deuropening verscheen de lange, atletische gestalte van Jasper van Houweningen. Hij droeg hetzelfde kostuum als de avond tevoren. Met driftige passen liep hij naar De Cock en zwaaide.
“Ze is weg.”
“Wie?”
Jasper duimde over zijn schouder.
“Angela, Angela Molenpad.”
De Cock wees naar de stoel naast zijn bureau.
“Ga zitten.”
Het klonk als een gebod. Jasper liet zich op de stoel zakken.
“Gisteravond,” sprak hij opgewonden, “leek het alsof wij na een lang gesprek tot een verzoening waren gekomen. Ze was heel gedwee, ging zelfs met mij naar bed. Vanmorgen werd ik wakker. Ze lag niet meer naast me, en ze was in het hele huis niet meer te vinden.”
“De Van Boetzelaerstraat?”
“Daar kom ik net vandaan.”
“En?”
“Ze is niet thuis…of misschien is ze wel thuis maar reageert niet op mijn kloppen en bellen.”
“Misschien is ze terug naar haar ouders. Heb je contact opgenomen met hen?”
“Nee.”
“Waarom niet?”
Jasper schudde zijn hoofd.
“Ik weet niet wie haar ouders zijn…”
De mond van De Cock viel open van verbazing.
“Wat? Je hebt twee jaar en drie maanden met haar samengewoond en je bent nog nooit aan haar ouders voorgesteld?”
Jasper maakte een hulpeloos gebaar.
“Het is er nooit van gekomen,” sprak hij schuchter.
“Angela deed altijd heel geheimzinnig als ik haar familie ter sprake bracht. Ze meed dat onderwerp en wilde er niet over praten. Ik ben ervan overtuigd, dat zij geen enkele relatie meer met haar familie onderhoudt.”
“Zijn er andere connecties die u kent?”
Jasper trok zijn schouders op.
“Angela is verpleegkundige. Ik heb haar in het Onze Lieve Vrouwe Gasthuis leren kennen toen ik daar voor een blindedarmoperatie lag. Ze heeft ook een tijdje in het AMC* gewerkt, maar ik heb niet het idee, dat ze daar met iemand van het personeel een duurzame relatie heeft opgebouwd.
≡ Academisch Medisch Centrum Amsterdam
Zo’n type is ze niet. Ze hield zich altijd wat afzijdig.”
“Werkt ze niet meer?”
Jasper schudde zijn hoofd.
“Al maanden niet. Overspannen.”
De Cock dacht even na.
“Zal ik namens u via de telex de opsporing van haar verblijfplaats verzoeken?”
Jasper van Houweningen maakte een weifelend gebaar.
“De…eh, ik vind dat nog wat vroeg. Ik wil eerst zelf op onderzoek gaan.”
De Cock knikte begrijpend.
“Hebben jullie gisteravond nog samen over haar angstig avontuur gesproken.”
Jasper glimlachte.
“Uiteraard. Angela was door haar confrontatie met een geval van moord duidelijk geschokt. Het leek mij goed dat zij het voorval niet uit haar gedachten bande, niet verdrong, maar er over bleef praten. Dat is beter, dacht ik, voor de verwerking.”
“U roerde dat onderwerp steeds weer aan?”
“Als therapie.”
De Cock plukte aan het puntje van zijn neus.
“Hebben uw heilzame vragen nog iets opgeleverd…een facet van haar ervaringen dat u ons gisteravond niet heeft kunnen brengen?”
Jasper knikte.
“Angela herinnerde zich dat ze bij haar vlucht uit het huis op een van de onderste treden van de trap van het bordes bijna door een man omver is gelopen.”
De Cock trok zijn stoppelige wenkbrauwen bijeen.
“Door een man omver is gelopen?” vroeg hij verrast. Jasper knikte opnieuw.
“Ze duwde hem tegen zijn rug als het ware de stenen trap van het bordes af.”
De Cock keek hem schuins aan.
“Hij kwam uit hetzelfde pand als Angela?”
“Vermoedelijk.”
De Cock gebaarde heftig.
“Een man? Wat voor een man?”
Jasper spreidde zijn handen.
“Volgens Angela was het een lange man in een lange grijze jas. Door de schok vloog de hoed van zijn hoofd. Ze heeft verder niet meer naar hem omgekeken.”
Toen Jasper van Houweningen de grote recherchekamer had verlaten, keek De Cock enige tijd aandachtig naar het gezicht van zijn collega Vledder en herkende de worsteling die de jonge rechercheur met zichzelf had.
“En?” vroeg hij uitdagend. Vledder trok een somber gezicht.
“De omschrijving van Angela Molenpad over de man onder aan de trap van het bordes slaat duidelijk op Edward van der Poorten.”
De Cock strekte zijn armen naar hem uit.
“Conclusie?”
“Edward van der Poorten was nog in het pand op het moment dat Angela arriveerde en de moord ontdekte.”
De Cock knikte.
“Toen wij hem bij het lijk van Peter van Gulpen ontdekten, droeg hij geen hoed. Angela Molenpad zag hem onder aan de trap van het bordes met hoed.”
“Conclusie?”
“Van der Poorten is tussen het moment dat hij in aanvaring kwam met Angela Molenpad, en het moment dat wij hem bij het lijk van Peter van Gulpen aantroffen, nog even thuis geweest en heeft daar zijn hoed achtergelaten. Hij woont niet ver verwijderd van het pand waar Peter van Gulpen de dood vond.”
De Cock tuitte zijn lippen.
“Het is uiteraard ook nog mogelijk dat zijn hoed is achtergebleven in het café waar hij met een zakenrelatie een borrel dronk.”
“Inderdaad.”
De Cock staarde peinzend voor zich uit.
“De vraag mij af of die Edward zich ervan bewust was dat hij geen hoed droeg op het moment dat wij hem in het pand van Peter van Gulpen ontdekten. Vanmorgen om exact tien uur verscheen hij bij ons met een hoed. Gezien zijn botsing met Angela Molenpad was dat dom.”
“Pfff,” snoof Vledder.
“Hij heeft over die botsing op de trap van het bordes tegen ons met geen woord gerept.”
De Cock grinnikte.
“Edward van der Poorten kon ons dat voorval ook niet opbiechten, want dan zou hij ons hebben moeten vertellen wat hij in het pand van Peter van Gulpen had te zoeken voordat wij hem daar ontdekten.”
Vledder trok zijn gezicht strak.
“Zullen we hem gaan arresteren?”
De Cock lachte vrijuit.
“Nog geen uur geleden verweetje mij het feit dat ik niet onmiddellijk bereid was om Anthonius Josephus Ruiten te arresteren. Dacht je werkelijk dat ik nu op stel en sprong achter Edward van der Poorten aan ga?”
“Dus niet,” zei Vledder beteuterd. De Cock leunde iets naar voren.
“Denk nu eens even goed na. Wat hebben we aan bewijs? Een verklaring uit de tweede hand. Wij hebben zelf niet uit de mond van Angela Molenpad vernomen dat ze onder aan de trap van het bordes een botsing had met een man. Angela is verdwenen. En als we haar terugvinden, dan heeft een confrontatie vrijwel geen zin, want ze zal de man niet in zijn gezicht hebben gezien.”
De grijze speurder stak zijn wijsvinger omhoog.
“Als Ben Kreuger vingerafdrukken van Edward van der Poorten in het huis van Van Gulpen vindt, dan zegt dat niets omtrent de moord, want Van der Poorten bracht wel vaker een bezoek aan Van Gulpen en liet dan ongetwijfeld vingerafdrukken achter.”
De oude rechercheur zuchtte.
“Wij zijn nog ver van een arrestatie verwijderd.”
Vledder knikte met een somber gezicht.
“Je hebt mij overtuigd.”
De Cock wees naar de telefoon.
“Wil je voor vanmiddag nog een afspraak maken met Anthonius Josephus Ruiten?”
Vledder schudde zijn hoofd.
“Dat is niet zo urgent meer. Bovendien is het te laat. Het is al over tweeën. Ik moet bijna naar Westgaarde voor de sectie op het lijk van Van Gulpen.”
De jonge rechercheur staarde even voor zich uit.
“Ik besef plotseling dat het Edward van der Poorten was, die vanmorgen de verdenking jegens Anthonius Josephus Ruiten kwam aandragen.”
De Cock lachte.
“Waarom?”
“Om ons op een vals spoor te zetten.”
De jonge rechercheur stond van zijn stoel op, liep naar de kapstok en kwam terug met zijn regenjas aan.
“Heb je nog vragen voor dokter Rusteloos?”
De Cock maakte een schouderbeweging.
“Of hij iets kan zeggen over het brandmerk. Misschien is hij in de praktijk iets dergelijks eens tegengekomen.”
De oude rechercheur trok een denkrimpel in zijn voorhoofd.
“Knip voordat dokter Rusteloos met de sectie begint,” sprak hij nadrukkelijk, “heel voorzichtig de twee houten greepjes van het wurgkoord los. Stop ze onmiddellijk in een plastic zakje, zodat niemand er aan kan komen. Breng ze na de sectie meteen naar de dactyloscopische dienst.”
De ogen van Vledder lichtten op.
“Als op die houten greepjes van het wurgkoord de vingerafdrukken van Edward van der Poorten zitten…”
De Cock grijnsde.
“Dan is het bingo.”