|
‘Zwaarden! Dolken! Napoleon!’ gilde Jan en hij wapperde met zijn armen. Naast hem rende Michiel. Zijn ogen waren dicht en hij wapperde ook met zijn armen. De jongens hoopten dat ze konden opstijgen en de hongerige krokodil achter zich laten.
Opeens gebeurde dat ook - maar deze keer eerst met hun voeten!
Hun benen vlogen naar de boomtoppen toen klimplanten zich als lussen om hun benen slingerden. Meteen beseften ze dat ze helemaal niet vlogen. Ze waren in een valstrik gelopen!
Nu hingen ze aan een tak, hun nachthemden wapperend om hun oren.
‘Wat vernederend,’ kreunde Jan. ‘Maar die krokodil zijn we tenminste kwijt.’
Michiel gluurde onder zijn nachthemd uit en gaf een gil. ‘Jan!’ riep hij uit. ‘Er is nog iets veel ergers.’ ‘Wat dan?’ vroeg Jan.
Jan werd bleek toen hij de grootste verschrikking van een elfjarige jongen zag. Een elfjarig meisje! Het meisje zat op een tak en lachte naar hen. Ze droeg een jurk van zacht leer en had veren in haar zwarte haar. Haar huid was lichtbruin en haar tanden wit. Ze was een vol
bloed indiaanse van de Mohikanenstam uit Noord Amerika! Het meisje lachte naar de Engelse jongens die op hun kop hingen. Jan werd nijdig en begon te spartelen, waardoor ze nog harder begon te lachen. Al snel lachte het meisje zo hard dat ze haar evenwicht verloor en uit de boom viel. Ze landde met een klap voor de voeten van Kapitein Haak! Het meisje gilde. Kapitein Haak grijnsde. En zijn moordenaarsbende jankte van plezier.
‘Prinses Tijgerlelie,’ zei Kapitein Haak met een dodelijke glimlach. ‘Je doet geen eer aan de reputatie van roodhuiden dat ze zich zo goed kunnen camoufleren.’ Twee piraten grepen Prinses Tijgerlelie vast. Ze stribbelde hulpeloos tegen. Toen ging Kapitein Haak voor haar staan. Het meisje dook angstig in elkaar.
‘We zoeken Peter Pan,’ zei Kapitein Haak. Smie, de bootsman, vertaalde zijn woorden in het Mohikaans. ‘En we kunnen wel eeuwig naar hem blijven zoeken,’ ging Haak verder. ‘Maar we hebben gezien dat de twee jongens die hij bij zich had, in dit deel van de jungle zijn neergekomen…’
Met glanzende ogen loerde Haak naar het meisje. ‘Heb je ze gezien?’
Jan en Michiel, die boven de hoofden van Haak en zijn piraten hingen, hielden hun adem in. Prinses Tijgerlelie begon een lang verhaal, dat boos klonk, in haar eigen taal. Aan het eind van haar tirade spuugde ze voor de voeten van Haak.
Smie luisterde en zei toen tegen de Kapitein. ‘Ze zegt vol respect “nee”, Kaptein.’
De piratenkapitein hief zijn haak op en schudde hem voor het knappe gezichtje van Prinses Tijgerlelie heen en weer.
‘Mijn haak denkt van wel,’ zei Haak. ‘Ik vraag me af of het niet verstandiger zou zijn om de haak zijn zin te geven?’ Kapitein Haak duwde zijn haak tegen de zachte keel van Prinses Tijgerlelie.
Dat maakte Jan woedend. ‘Zeg eens!’ riep hij vanuit de boom. ‘Laat dat meisje los, jij barbaar!’ Haak keek omhoog en zag de Engelse broers daar hulpeloos bengelen. Hij vond de vastgeknoopte klimplant waar ze aan opgehangen waren, en met zijn messcherpe haak sneed hij hem door. De jongens tuimelden naar beneden. Met een vrolijk gekakel bonden de piraten de twee aan handen en voeten en sleepten hen weg.
‘Haak heeft je broertjes,’ zei Peter Pan tegen Wendy. Peter had het nieuws net gehoord van de mooie zeemeerminnen die in Zeeroversbaai zwommen, en zij vertelden Peter alles.
‘Jan en Michiel worden naar het Zwarte Kasteel gebracht,’ zei Peter. ‘Daar moeten we naartoe.’ Wendy keek naar de zilveren staarten van de zeemeerminnen toen ze wegzwommen. Ze was altijd al dol geweest op die betoverende wezens.
‘Zijn die zeemeerminnen niet lief?’ zei Wendy dromerig. Peter trok zijn wenkbrauwen op. ‘Ze zullen je liefjes verdrinken als je te dichtbij komt. Maar ze weten wel alles over de piraten.’
Samen gingen Peter en Wendy naar het Zwarte Kasteel. Ze klommen op de muren en liepen over de verlaten borstweringen.
‘Ik heb deze meegebracht,’ zei Peter. Hij trok twee zwaarden met scherpe punten uit een tas en gaf Wendy er één.
‘Kun je ermee omgaan?’ vroeg hij.
Wendy hield haar adem in. Ze had vaak zwaardgevechten gehouden met Jan - maar dat was met een onschadelijk, stomp speelgoedding. Zou ze net zo goed kunnen duelleren met een echte degen?
‘Het is makkelijk,’ zei Peter. ‘Er zijn drie belangrijke stoten. De voorwaartse stoot…’
Hij stootte het zwaard naar haar toe, maar Wendy sprong achteruit en ontweek de aanval goed. ‘De afweermanoeuvre en de kapbeweging!’ zei Peter. Deze keer beantwoordde Wendy zijn aanval door Peters zwaard opzij te slaan. Metaal sloeg tegen metaal, en hun zwaarden blokkeerden. Wendy en Peter kwamen met hun gezichten vlakbij elkaar. Toen stapte Peter achteruit en schudde zijn hoofd.
‘En dat noemt zich een dame,’ zei hij met een lachje. Opeens werd Peters gezicht grimmig. ‘Beloof me één ding. Je moet Haak aan mij overlaten.’ Wendy knikte. ‘Beloofd.’
‘Wacht dan hier op mijn teken,’ zei hij en hij draaide zich
om om weg te gaan.
‘Hier wachten?’ vroeg ze. ‘Peter…’
Maar hij was al weggevlogen om een ingang in het kasteel te zoeken.
Jan en Michiel waren in een lekkende, houten sloep gegooid. De piraten hadden geroeid en geroeid en geroeid. Ten slotte was de boot door een reusachtig, roestig, metalen hek gegleden, de waterige ingewanden van het vervallen Zwarte Kasteel in.
Jan en Michiel gluurden over de rand van de boot en zagen een grote rots. Bovenop stond het gebleekte skelet van een piraat die al heel lang dood was. Het was aan de rots vastgemaakt met zware, ijzeren kettingen. Kapitein Haak sprong uit de sloep en liep naar de rots. Met zijn handen op zijn heupen draaide hij zich om naar zijn piratenbemanning.
‘Zoals alle verrassingsaanvallen,’ blafte Haak, ‘moet ook deze goed onfatsoenlijk worden uitgevoerd.’ Haak wees naar de gebonden broers. ‘Zet ze op de rots!’ beval hij.
Smie en Meneer Sterk klikten de polsen van de jongens in boeien.
‘Nog een laatste woord?’ vroeg Smie.
‘Smeek om je leven,’ stelde Meneer Sterk voor.
‘Meneer,’ zei Jan verontwaardigd. ‘Mijn broertje en ik zijn
Engelse heren. Engelse heren smeken niet.’
‘Alsjeblieft, vermoord me niet!’ jammerde Michiel. ‘Laat me
leven. Ik zal voor altijd jullie slaaf zijn…’
Toen begon Jan ook om hulp te schreeuwen. De piraten
lachten en lieten hen schreeuwen, terwijl ze hen aan de rost
vastbonden.
Wendy hoorde de kreten van haar broertjes en zocht naar een manier om het kasteel binnen te komen. Ze kwam bij een torenraam met dikke, roestige tralies. Met een ruk trok ze er één los.
Opeens hoorde ze zware voetstappen aankomen. Iemand had haar gehoord! Wendy verstopte zich snel achter de muur van de toren. Ze gluurde voorzichtig om de hoek en zag de donkere figuur uit haar eigen nachtmerries. Kapitein Haak!
Hij was precies zoals ze zich had voorgesteld. Met echte piratenkleren en pikzwarte krullen. Maar zijn ogen biologeerden haar het meest. Als een prooi die naar een roofdier opkijkt, keek Wendy naar Haaks zwarte blik, met een mengsel van bewondering en angst. Toen Haak dichterbij kwam, ademde Wendy diep in en hief haar degen.
Maar de piratenkapitein werd ergens door afgeleid en tot Wendy’s opluchting ging hij opeens weg.
Ondertussen hadden Smie en Meneer Sterk de jongens aan de rots vastgemaakt. Ze hadden hen ook een prop in hun mond gestopt, want ze werden hun geschreeuw zat. Ze stonden op het punt weg te gaan, toen ze hun kapitein hoorden roepen.
‘Meneer Smie!’ riep Haak. ‘Bent u dat, Kaptein?’ vroeg Smie.
‘Wel verdorie, wat denken jullie dat je aan het doen bent?’ blafte Haak.
‘We hebben de kinderen op de rots gezet, Kaptein,’ zei Smie verward.
‘Laat ze vrij!’ beval Haak.
‘Maar hoe moet het dan met de valstrik, Kaptein?’ vroeg Smie.
‘Laat ze vrij of ik sla mijn haak in je lijf!’
‘Je hebt hem gehoord!’ riep Smie tegen Meneer Sterk. ‘Maak
die boeien los.’
De piraten maakten haastig de kettingen los en duwden de jongens in het water. Daar wachtte Prinses Tijgerlelie op hen. Ze zwom snel weg en leidde Jan en Michiel naar een plek waar ze zich konden verstoppen.
In zijn schuilplaats in de armen van een enorme, stenen draak grinnikte Peter Pan vrolijk. Hij wist wel dat zijn imitatie van de stem van Haak nog eens van pas zou komen! Opeens hoorden de twee piraten Haaks stem weer bulderen. ‘Al enig teken van ze?’ vroeg Haak.
‘Nee, Kaptein,’ zei Smie, die er nu helemaal niets meer van snapte.
Toen stapte Haak uit de schaduw. De echte Haak. ‘Waar zijn de kinderen?’ vroeg hij.
‘Het is in orde, Kaptein,’ zei Smie trots. ‘We hebben ze laten gaan.’
‘Wat?’ brulde Haak.
‘U - u… r - riep ons t - toch,’ stotterde Smie. ‘Z - zei dat we ze vrij moesten laten.’
Toen hoorden ze opeens een stem die precies op die van Haak leek. ‘Meneer Smie!’ zei de stem. Smie gilde angstig, maar Haak beduidde hem dat hij stil moest zijn.
‘Wie ben je, vreemdeling?’ vroeg Haak. ‘Ik ben Jacob Haak, Kaptein van de Vrolijke Frans,’ antwoordde de stem.
‘Als jij Haak bent, wie ben ik dan?’ vroeg de piraat. ‘Een kabeljauw.’
‘Vertel eens, Haak,’ zei Kapitein Haak. ‘Heb je nog een andere naam… Plantaardig? Mineraal? Dierlijk? Man? Of jongen?’
‘Jongen!’ zei de stem die klonk als Haak. ‘Gewone jongen of geweldige jongen?’ vroeg Haak. Terwijl hij praatte, volgde de piraat het geluid van Peters stem tot hij bij de draak kwam.
‘Ja, geweldig,’ zei Peter met Haaks stem. ‘Geef je het op?’ ‘Ja,’ zei Haak en hij klom op de draak. Peter ging staan en lachte triomfantelijk. ‘Ik ben…’ ‘Peter!’ gilde Wendy vanuit haar schuilplaats. ‘Kijk uit!’ Peter draaide zich om en zag Haak vlak achter hem staan, met zijn haak opgeheven en zijn pistool op hem gericht. ‘Hebbes!’ riep Kapitein Haak en hij vuurde. Maar Peter was al weg! Hij zweefde de lucht in en dook nog even naar beneden om Wendy te grijpen. Ze renden samen naar het ijzeren hek, maar het was al snel aan het zakken. En toen het in het water plonsde, zat iedereen gevangen in de ingewanden van het Zwarte Kasteel. Wendy en Peter op de borstweringen. En Jan, Michiel en Prinses Tijgerlelie nog steeds in het water. Opeens kwam er een sloep uit de schaduw, vol piraten en met het kanon Lange Tom op zijn dek. Peter en Wendy begonnen de andere kant op te rennen. Maar ze stopten toen er nog een sloep om een bocht kwam en er nog een kanon op hen werd gericht. Peter lachte, hief zijn zwaard op en vloog weg. Hij dook naar Kapitein Haak en hun zwaarden raakten elkaar met een kletterend geluid.
‘Maar twee kanonnen, Kapitein?’ spotte Peter Pan.
Maar de piratenkapitein lachte alleen maar en schudde met
zijn metalen haak naar Peter Pan.
‘Het spel is uit, jongen,’ snauwde Haak.
Sommige grote helden hebben opgebiecht dat ze vlak voor
het begin van een gevecht een naar gevoel in hun maag
hebben. Maar Peter Pan had dat niet. Met een grijns knikte
Peter naar de metalen hand van de gemene Kapitein en
stelde een simpele vraag…
‘Klaar om elkaar af te maken?’