In het flakkerende licht van de nachtlichtjes in de kinderkamer bekeek Wendy Peter Pan - een jongen die beweerde de leider te zijn van een plek die Nimmerland heette. ‘Hoe oud ben je, Peter?’ vroeg ze. ‘Nog behoorlijk jong,’ zei Peter met een handgebaar. ‘Weet je het niet?’

Peter zette peinzend een vinger tegen zijn kin. ‘Op een avond hoorde ik mijn vader en moeder praten over wat ik moest worden als ik een man zou zijn,’ antwoordde hij.

Peters woorden klonken Wendy bekend in de oren. Ze zag zichzelf in de spiegel, haar ‘vrouwelijke kin’, en bewoog onrustig.

‘Maar ik wilde altijd een jongen blijven en pret hebben!’ ging Peter verder. ‘En dus ben ik weggelopen naar het Kensington-park, en toen kwam ik Tink tegen.’ ‘Tink?’ zei Wendy.

‘Tinkelbel,’ zei Peter trots. ‘Ze is mijn elfje.’ Wendy lachte. ‘Maar er bestaan helemaal geen…’ Snel viel Peter haar in de rede. ‘Nee!’ riep hij uit. ‘Dat moet je niet zeggen! Elke keer dat iemand dat zegt, valt er ergens een elfje dood neer!’

Wendy’s mond klapte dicht. Ze wilde zeker geen elfjes 

kwaad doen. ‘Wat afschuwelijk,’ zei ze. ‘Tink gaat overal met me mee,’ legde Peter Pan uit. ‘We kwamen hier naartoe om naar de verhalen te luisteren. Ik vind die over de prins die de dame met de glazen muiltjes niet kon vinden het mooiste.’

‘Assepoester!’ zei Wendy. ‘Dat verhaal eindigt als de prins haar eindelijk vindt en ze nog lang en gelukkig leven.’ Peter Pan lachte breeduit. ‘Ik wist het!’ riep hij uit. Wendy deed een stap dichter naar de jongen toe. ‘Peter,’ fluisterde ze. ‘Ik zou je een… vingerhoedje willen geven.’

‘Wat is dat?’ vroeg Peter onthutst.

Wendy tuitte haar lippen, deed haar ogen dicht en boog zich voorover naar Peter. De jongen deinsde angstig achteruit.

‘Je moet me niet aanraken,’ waarschuwde hij.

Wendy deed haar ogen open. ‘Waarom niet?’

‘Dat weet ik niet,’ zei Peter. ‘Ik word nooit door iemand

aangeraakt.’

‘Het doet geen pijn,’ beloofde Wendy. Hij keek in Wendy’s ogen en Peters hart smolt. De jongen stond rechtop te wachten tot Wendy hem zou kussen. Ze tuitte haar lippen en boog zich naar hem toe… Opeens barstte de la van de kast open. Tinkelbel schoot eruit en vloog als een woedende komeet door de kinderkamer. En ze ging recht op Wendy af.

Tink greep Wendy’s lange haar en trok haar weg bij Peter. Wendy gaf een gil van pijn.

‘Tink, hou op!’ riep Peter Pan. Hij trok Tinkelbel van Wendy af en slingerde het elfje door de kamer. Tink tolde door de lucht en viel met een plof op Wendy’s kussen.

Wendy veegde haar haren weer naar beneden. ‘Ze is niet erg beleefd,’ zei Peter. ‘Tink zegt dat als je me weer een vingerhoedje probeert te geven ze je zal doodslaan.’

‘Oh!’ riep Wendy uit. ‘En ik vond elfjes nog wel zo schattig.’ Tinkelbel sprong van het kussen af de lucht in. De lichtbal schoot door de kamer naar het open raam en liet een spoor van twinkelend elfenstof achter. Daar stopte Tinkelbel alsof ze wachtte. Maar waar wachtte ze op? Opeens wist Wendy het. Ze pakte de hand van de jongen. ‘Peter, ga niet weg,’ smeekte ze.

‘Maar ik moet de anderen over Assepoester vertellen,’ zei Peter. Hij trok zijn hand los en sprong op de vensterbank. ‘Maar… ik weet nog veel meer verhalen,’ zei Wendy. ‘Verhalen die ik de Verloren Jongens zou kunnen vertellen!’ Peter sprong weer naar beneden en pakte Wendy’s hand. ‘Kom met me mee!’

‘Ik… ik kan niet vliegen,’ antwoordde Wendy fronsend. ‘Ik zal het je wel leren,’ zei Peter.

Wendy’s gedachten tolden door haar hoofd. Een deel van haar wilde met Peter meegaan naar Nimmerland. Maar een ander deel van haar wilde veilig thuisblijven bij haar familie. Toen ze nadacht over Peters aanbod gingen Wendy’s ogen over haar slapende broertjes. ‘Mogen Jan en Michiel ook mee?’ vroeg ze. Peter haalde zijn schouders op. ‘Waarom niet?’ ‘Jan! Michiel!’ riep Wendy en ze probeerde haar broertjes wakker te schudden. ‘Er is hier een jongen die ons wil leren vliegen.’

Michiel wreef slaperig in zijn ogen en Jan zocht naar zijn bril. Hij zette hem op en staarde naar Peter Pan.

‘U ziet er raar uit, meneer,’ verklaarde Jan, toen hij Peters vreemde kleding zag van junglebladeren, schors en veren, allemaal op een mysterieuze manier aan elkaar gemaakt. Heel anders dan gewone Engelse jongens, dacht Jan, die zelf een lang nachthemd aanhad.

Peter zei niets terug. Hij zweefde gewoon van de grond. Toen maakte hij een sierlijke, achterwaartse salto, draaide langzaam in de lucht en landde tenslotte, licht als een veertje, op het hoofdeinde van Jans bed.

Jans ogen waren zo groot als schoteltjes. Zijn mond stond wijdopen van verbazing. Toen sprong hij uit bed en ging naast Peter staan. ‘Ik ben niet boos op je!’ zei Jan.

Peter lachte, boog zich toen voorover en fluisterde het geheim van vliegen tegen Jan, Michiel en Wendy. ‘Je moet gewoon vrolijke dingen denken,’ fluisterde Peter. Toen steeg hij op als een ballon vol lucht en spreidde zijn armen wijd uit. ‘En dan tillen ze je de lucht in!’ ‘Ik snap het! Ik snap het!’ gilde Jan. Hij gebruikte zijn bed als opstijgbaan, boog zijn hoofd en rende vooruit om zichzelf de lucht in te gooien. ‘Zwaarden… Degens… Napoleon…’ gilde hij. Jan kwam op de grond neer en rolde in een hoek. ‘Au!’ Peter Pan fronste. Toen greep hij Tinkelbel beet en schudde het elfje tot haar hoofd tolde. Een tinkelende regen van elfenstof viel over Jan heen en hij grijnsde. Michiel was intussen ook op het bed geklommen. Hij was klaar om te vliegen - tenminste, dat dacht hij. ‘Pudding… ijsjes… zandtaartjes… nooit meer in bad…’ zong hij.

Toen dook Michiel met zijn hoofd voorover van het bed af.

Onderweg naar de grond kwam hij door een wolk elfenstof. In plaats van tegen de grond te slaan, merkte Michiel dat hij zweefde.

‘Ik vlieg! Ik vlieg!’ schreeuwde hij.

Michiel kwam tot stilstand op een hoge boekenkast die tegen een van de muren stond.

‘Ik vliegde! Ik vliegde!’ schreeuwde hij triomfantelijk. Buiten in haar kennel zag Nana de kinderen door de kinderkamer vliegen. Ze blafte woest en trok net zolang aan haar ketting tot hij losschoot.

In de kinderkamer blies Peter een wolkje elfenstof van zijn hand. Het stof daalde op Wendy neer en fonkelende korreltjes glinsterden in haar haren. Met een kreet van plezier ging Wendy de lucht in.

‘Kom mee!’ riep Peter Pan, die naast haar zweefde. ‘Kom mee naar Nimmerland.’

‘Oh,’ riep Wendy uit. ‘Maar hoe moet het dan met mama?’

Door haar bezorgdheid zakte ze plotseling weer naar de

grond. Jan en Michiel gingen naast haar zitten.

‘En met papa…’ zei Jan.

‘En Nana…’ zei Michiel.

‘Er zijn zeemeerminnen,’ zei Peter Pan.

‘Zeemeerminnen?’ vroeg Wendy vol belangstelling, en ze

begon weer op te stijgen.

‘Indianen,’ fluisterde Peter zacht.

‘Indianen!’ riepen Michiel en Jan tegelijk uit en ze zweefden ook weer. ‘En piraten,’ zei Peter.

‘Piraten!’ Jan, Michiel en Wendy gilden van blijdschap. Nu vlogen ze alledrie rondjes door de kinderkamer. Opeens zweefde Jan door het raam naar buiten, de gordijnen achter hem waaiden in de wind heen en weer. Michiel vloog nog een keer rond, greep zijn teddybeer van zijn kussen en volgde zijn broer naar buiten. Alleen Wendy aarzelde nog.

Peter pakte haar hand. Samen zweefden ze naar het raam en landden daar. Toen Wendy’s blote voeten op de vensterbank neerkwamen, draaide ze zich om en keek naar de deur.

Ze moest steeds aan haar vader en moeder denken, aan tante Madelief, en aan alles wat ze van haar verwachtten. ‘Vergeet ze,’ fluisterde Peter Pan tegen haar. ‘Kom met me mee naar een plek waar je je nooit, nooit meer zorgen hoeft te maken over volwassen dingen.’ ‘Nooit is wel erg lang,’ fluisterde Wendy. Toen keek ze over de grijze daken van Londen naar de belofte van opstijgende wolken en bijzondere sterren. Zelfs het winterbriesje leek te fluisteren ‘Kom mee, kom mee…’ toen het aan haar nachthemd en haar lange, bruine haar trok. Wendy keek naar Peter en zijn blauwe ogen keken haar aan. Toen lachte hij. Het was een kwajongensachtige lach. Een ongehoorzame, uitdagende lach. Een lach die meisjes nooit konden weerstaan.

En dus nam Wendy een besluit. Ze pakte zijn hand stevig vast en stapte van de vensterbank…

Plotseling stormden meneer en mevrouw Schat en Nana de kinderkamer binnen. Toen Nana zich had losgetrokken, was ze de straat door gerend naar het huis waar meneer en mevrouw Schat op het feest waren.

De blaffende hond was naar binnen gerend en tegen hen opgesprongen om duidelijk te maken dat ze mee moesten

komen. Meneer en mevrouw Schat dachten dat er wel iets grondig mis moest zijn, en ze waren met Nana mee naar huis gegaan, de trap op en de kinderkamer in. Het zou heerlijk geweest zijn voor deze ouders als ze hun kinderen rustig slapend in bed hadden gevonden. Wat een opluchting zou het geweest zijn als ze op tijd waren gekomen. Wat geweldig als hun kleine vogeltjes niet waren weggevlogen. Maar welk nut zou dat hebben gehad? Dan zou hier het einde van het verhaal zijn geweest. Maar dat is niet zo!