HOOFDSTUK 1

Inspecteur Arglistig en de geheimzinnige uitvinding„Dus jij gelooft hem wel?" vroeg Henk Boer aan zijn vaste maat Kees de Jong, die vanwege zijn lange haren in de onderwereld „Marietje" werd genoemd.
Kees gooide met een ruk van zijn hoofd het lange haar naar achteren, trok zenuwachtig aan een sigaret en zei zacht: „Als de Baas het zegt, is het ook zo. "
Henk Boer, die om zijn gestalte en zijn kracht „De Stier" werd genoemd, haalde de schouders op en zei minachtend: „Jou kan je alles wijs maken, maar de Baas had ik wijzer gedacht... dat jullie zoiets geloven. "
„En toch is het waar al geloof jij het niet... ik vertel toch geen sprookjes, " zei de Baas, zijn echte naam was Jimmy Harland, nijdig.
De Stier keek de Baas, die altijd de plannen maakte en de leiding had bij hun diverse inbraken, strak aan en zei weer: „Ik geloof er geen klap van, want als dat waar is, kunnen wij... "
„Ja, dat kunnen wij zeker en dat gaan wij ook doen. Heb je geen trek dan neem ik voor jou wel een ander, " mompelde de Baas.
De Stier kwam dreigend overeind. Marietje, die tussen de Baas en de Stier in zat, nam een duik en verdween onder de tafel. Daar moesten de Stier en de Baas om lachen en samen rukten ze de tengere Marietje onder de tafel vandaan en zetten hem niet al te zachtzinnig op zijn stoel neer. Marietje stak afwerend de handen vooruit, want hij had de Baas en de Stier al eens eerder zien vechten. De Stier was oersterk, maar de Baas was afgestudeerd in judo, karate en kung fu of hoe dat soort vechtsporten nog meer heet.
Dit keer bleef het bij dreigen, maar de Stier was er niet van overtuigd dat de Baas de waarheid sprak. Van huis uit was hij kwaaddenkend en als ze hem sprookjes vertelden, werd hij boos. Nu bromde hij alleen: „Dat wil ik eerst weieens zien, want wat brandkasten en kluisdeuren betreft... enfin, dat weten jullie wel. "
Dat wisten ze zeker, want de Stier werd niet voor niks ook wel de kluizendokter genoemd. De vakmensen onder de inbrekers hadden wat dat betreft het grootste respect voor de Stier. Brandkasten openbranden of een kluisdeur met behulp van dynamiet open laten springen, was zogezegd zijn dagelijkse werk. Dit keer kon hij zijn brander en het dynamiet wel thuis laten, want volgens de Baas was dat uit de tijd.
Die trok zijn dure stropdas recht en de pantalon van zijn lichtgrijze kostuum wat omhoog en zei met een deftig Haags accent: „Kijk, de zaak zit zo... een man of liever gezegd een klein mannetje heeft een soort lijm uitgevonden waarmee je alles aan elkaar kunt plakken zonder dat het te zien is. "
„Zo'n tube lijm heb ik thuis ook... je ziet er geen barst meer van, " bromde de Stier minachtend.
„Dan moet jij eens proberen om twee stukken staal met die lijm van jou aan elkaar te plakken. "
De Stier schudde zijn hoofd en zei dat dit niet ging; waarop de Baas verder ging met: „Maar die vent doet het en wel zo goed dat je er inderdaad geen barst van ziet... wat zeg ik: geen barst... niets, totaal niets. Alsik het niet eerst had gezien, zou ik zweren dat het altijd één stuk staal was geweest en niet twee aan elkaar gelijmde stukken. "
De Stier stak zijn hand omhoog en zei: „Ik geloof het nog niet, maar laten wij aannemen dat het gaat met dat wonderspul, dan sta je voor een ander probleem. Jullie weten dat een kluisdeur in een bankgebouw eerste klas vakwerk is. Vooral de laatste nieuwe modellen zijn lastige krengen, daar kun je geen speld... zelfs geen scheermesje of nog dunner tussen de deur en de stijl in krijgen. Hoe denk je dat op te lossen?"
„Je snapt er niets van, " zei de Baas. „Als je de stalen schoten door kon zagen, heb je helemaal geen lijm nodig of wou jij gaan plakken als je de kast al open had?"
„Nee, natuurlijk niet... dan was je wel goed gek. Dus heb je geen fluit aan die wonderlijm, " lachte de Stier hatelijk.
„Je denkt toch niet dat de Baas achterlijk is, " zei Marietje, die ook iets wilde zeggen.
„O weet jij dan wel hoe het gaat, meneer bijdehand? Die vent had beter dynamiet kunnen uitvinden dat onhoorbaar ploft. Daar zie ik wel iets in, maar die onzichtbare staallijm is een indianenverhaal. "
„Maar dan wel een indianenverhaal dat waar is. Enfin, waar praat ik tegen jou verder over, je gelooft het toch niet, " foeterde de Baas.
„Jij lijkt precies op blinde Piet, die wilde ook alles eerst zien voordat hij het geloofde, " grinnikte Marietje.
De Stier zat heel gemeen te kijken en bromde: „Wanneer kan ik dat wonder aanschouwen?"
„Wanneer wij maar willen. Ik zal de Prof opbellen ofhet vanmiddag gelegen komt, " stelde de Baas voor.
„Of het gelegen komt voor de Prof?" schamperde de Stier. „Alsof het de koningin is en dan ook nog de professor uithangen. "
„In ieder geval heeft hij meer hersens dan jij, als je zoiets kunt uitvinden, " zei Marietje.
„Wat weet jij van mijn hersens af, krielkip, met je uitvinden. Dat noem ik geen uitvinden... Een of ander apparaat kun je uitvinden maar een potje lijm niet. Dat noemen ze... ja, hoe zal ik het zeggen... "
„Je bedoelt zeker ontdekken, " zei de Baas.
„Ja, zoiets ongeveer, maar geen uitvinding. "
„Toch heeft die Prof een apparaat uitgevonden of liever gezegd verfijnd, want het bestond al. Je kunt je ogen niet geloven, 't Is een soort lintzaag die geen zaagsnee achterlaat... je kunt het tenminste niet zien. Heel erg knap, " somde de Baas op.
„Dat zal wel, maar dat ding krijg je toch niet tussen de kluisdeur en de stijl om de stalen schoten door te zagen. Dus voor ons is dat waardeloos, " vond de Stier.
„Wat zit je toch te zeuren over schoten doorzagen. Die worden helemaal niet doorgezaagd... of toch wel... Maar niet zoals jij denkt. "
„Ze worden niet doorgezaagd of toch wel. Ik snap er geen klap van, " mopperde de Stier.
„Dat is van latere zorg. Mijn vraag is, doe je mee of voel je er niets voor?" vroeg de Baas.
De Stier dacht diep na en zei toen: „Daarop geef ik nog geen antwoord. Eerst wil ik die hokus-pokusspullen van die zogenaamde Prof zien en als dat in orde is, moet jij over de brug komen. Tot nog toe weet ik niks. Waar wordt er ingebroken... wanneer en hoe? O ja, die knappe Prof wil natuurlijk ook geld zien. Wat vraagt hijvoor dat mooie speelgoed van hem. Dat zijn allemaal vragen waar ik eerst antwoord op moet hebben, voordat ik ja zeg. "
„Ik zal met de laatste vraag beginnen. Die Prof wil duizend gulden voorschot en tien procent van de buit. Wanneer het gaat gebeuren, weet ik nog niet, want die bank is nog in aanbouw. Dat wil zeggen... de muren en zo staan overeind, maar van binnen moet er nog heel wat gebeuren... "
De mond van de Stier ging hoe langer hoe verder open bij het verhaal dat de Baas afstak. Met een klap sloegen zijn kaken op elkaar en hij barstte los: „De een of andere gek duizend gulden voorschot geven en tien procent van de buit, daar kan ik inkomen. Maar een bank beroven, die nog in aanbouw is, gaat boven mijn pet en hoe je dat wilt doen, is helemaal een raadsel voor mij. Denken jullie soms dat ze bij een bank in aanbouw al een zooitje poen hebben liggen! In de gereedschapskist van een timmerman zeker. "
De Baas gaf eerst geen antwoord en schonk een borrel voor de Stier in om hem wat te kalmeren.
De Stier gooide de jenever met een grote slok naar binnen en zei toen kalmer: „Ik luister. "
„Die bank van ons is inderdaad nog in aanbouw; het zal nog wel een paar weken duren voordat hij opengaat, maar wij moeten nu al voorbereidingen treffen. „Wilde je al vast een paar gaten in het dak of de vloer van de kluis boren?" vroeg de Stier hatelijk. „Dat zien ze toch niet. "
De Baas stak zijn hand op en zei: „Als jij zegt dat je meedoet, vertel ik je alles, maar als jij bang bent, vertel ik niets, want dan is het beter datje ook niks weet. Het is trouwens een fluitje van een cent. "
„Dat was het de vorige keer ook, maar ik ging voor schut en moest een jaar en zes maanden de nor in, " bromde de Stier.
„Die hele zaak was verkeerd opgezet. Ik heb je nog gewaarschuwd, maar je wilde niet luisteren. Je geloofde Manke Toon wel en mij niet. Dan krijg je natuurlijk toestanden. "
„Ja, dat weten we zo langzamerhand wel, daar hebben wij niets aan. Waar woont die Prof en hoe laat moet ik daar zijn?" vroeg de Stier.
„Ik zou hem eerst bellen... dat weet je toch. "
„O ja... dat is waar... we moeten eerst audiëntie aanvragen bij zijne majesteit de professor. Zeker, professor, als het u schikt en het gelegen komt. Ik heb nu al de pest aan die vent, " foeterde de Stier.
De Baas trok de schouders op, pakte de telefoon en draaide een nummer. De Stier en ook Marietje bogen zich naar de Baas toe om te kijken welk nummer hij draaide, maar die nam het toestel op schoot en ging met zijn rug naar hen toe zitten.
Na enige tijd werd blijkbaar de hoorn opgenomen, want de Baas meldde zich met: „Hallo... hier Jimmy... u weet wel. "
De Prof aan de andere kant van de lijn wist het, want de Baas lachte en vroeg: „Wanneer kunnen wij komen praten... is vanmiddag goed... komt u dat uit?"
De Baas bleef luisterend zitten en de Stier en Marietje luisterden mee. Ze hoorden echter alleen maar een soort gegrinnik uit het toestel komen, dat ook storing op de lijn kon zijn.
De Baas lachte weer en zei zoetsappig: „Ja, graag... om twee uur dan. Ja, wat zegt u? Dat wij een voor een moeten komen... ja, dat spreekt vanzelf...
dus tot vanmiddag... eet smakelijk. "
„Die vent schijnt nog te vreten ook, " zei de Stier ruw.
De Baas maakte een afwerend gebaar met zijn hand en zei tegen de Stier: „Als je vervelend gaat doen, kun je beter meteen ophoepelen. Tegen twee uur gaan wij een voor een naar een pakhuisje in de Bedsteeg, nummer zestien. De deur is niet op slot, dus jullie kunnen meteen doorlopen. Kijk eerst goed om je heen of er rechercheurs in de buurt zijn. Dan ga je nog maar een straatje om en kom wat later. Als je in dat pakhuisje een klein mannetje met een bult ziet, zeg je hem gedag en stelt verder geen vragen, want daar heeft hij een hekel aan. "
„Dus die vent met die bult is de zogenaamde professor, " merkte de Stier op.
„Dat heb je gauw door, " hoonde de Baas.
„Dus voor duizend gulden voorschot mag je geen vragen stellen... alleen gedag zeggen en verder je snuit dichthouden. "
„Zo is 't precies en ik vertrouw dat jullie dat ook doen. "
Marietje knikte dat het begrepen was en ook de Stier had er vrede mee. Geloven deed hij nog niets, maar hij was wel nieuwsgierig.
Als er die middag een oplettende politieman in de buurt van het pakhuisje was geweest, had hij bij elkaar twaalf jaar gevangenisstraf naar binnen zien gaan, want dat hadden de Baas, de Stier en Marietje met elkaar al uitgezeten. Gelukkig voor hen en ook voor de Prof was er geen politieman in de buurt en konden ze ongemerkt een voor een in het pakhuis verdwijnen. Daar was het nogal donker, toen de Stier binnenkwam,maar hij zag wel Marietje op een wankele stoel, die tegen de muur Stond, zitten. Hij knikte tegen Marietje en ging naast hem op een tweede stoel zitten. Die zogenaamde professor was in geen velden of wegen te bekennen.
Toen hun ogen aan het duister gewend waren, zagen ze tegen de muur een drietal planken hangen. Die bogen in het midden door onder het gewicht van een heel stel flessen en blikken, die erop stonden.
De Stier wilde dat zaakje weieens nader bekijken en kwam overeind. Marietje trok hem terug op zijn stoel, want hij hoorde wat bij de pakhuisdeur.
Even later glipte de Baas naar binnen. Hij bleef bij de deur staan en kneep zijn ogen dicht tot hij wat kon zien en liep toen naar de Stier en Marietje toe.
Op dat ogenblik sprong er een sterk licht aan dat de drie mannen midden in het gezicht scheen. Ze werden bekeken door de Prof, die achter het sterke licht zat. Na geruime tijd ging dat licht weer plotseling uit en hoorden ze in een hoek van het pakhuis iemand gedempt grinniken. Een soort lach, die je ook in griezelfilms kan horen. Nu floepten er een paar lampjes aan en konden ze de Prof bekijken. Het was inderdaad een klein mannetje met bult en een kippeborst, maar die kon je niet zien omdat er een lange baard overheen viel. Hij was ook nog in het bezit van een hangsnor, zodat je niet veel van zijn gezicht kon zien. Maar dat was genoeg om te constateren dat de beroemde klokkenluider van de Notre Dame een schoonheid was vergeleken met de Prof.
Marietje voelde een rilling langs zijn rug lopen, want van dergelijke figuren was hij doodsbang.
De Baas liep langzaam naar de Prof toe en fluisterdewat met hem. Daarna knikte hij tegen de Stier en Marietje en wenkte dat ze moesten volgen. Achter elkaar liepen ze achter het mannetje aan, dat een soort kantoortje inging. Daar liet hij de mannen voorgaan en schoof achter hen een flinke knip op de deur.
Toen schoof hij langs de drie naar een andere deur en verdween in het donker. De Baas en de rest bleven staan wachten. Ze hoorden een gerommel en een geluid alsof er een zwaar voorwerp werd verschoven. Daarna voelden ze een koude luchtstroom en zagen bij het licht van een kleine lamp een stenen trap.
De Prof wenkte dat ze hem moesten volgen en daalde in de kelder af. Met de Baas voorop ging het naar beneden. Marietje sloot de rij en viel van schrik bijna van de trap toen hij achter zich een luik hoorde dichtschuiven. Hij greep zich vast aan de Stier, die voor hem liep en samen wankelden ze de trap af. De Prof liet zijn sinistere lach horen, waar Marietje weer een rilling van kreeg. Nu draaide de Prof een groot, helder schijnend licht aan en konden ze het inwendige van de kelder bekijken. Het was een klein laboratorium. Langs de wanden stonden stalen tafels met glasplaten en daarop allerlei flessen, blikken en doosjes. Ook was er een sterke microscoop met een kwartslamp erboven. Verder nog diverse toestellen waarvan ze niet wisten wat het waren.
De Prof beduidde dat ze moesten gaan zitten bij een kleine bankschroef waar drie stoelen stonden. Zelf rommelde hij wat in een tafellade en haalde daar een zwart doosje uit. Aan de onderkant zat een rond gat en aan de zijkant een wit knopje. De Prof vroeg wie er met elektrische apparaten kon omgaan. Dat was Marietje, want die had daarvoor geleerd. De Prof wees hem wat je moest doen om een alarmcentrale uit te schakelen. Ver-volgens pakte hij uit die lade een rond asje zo dik als een flinke vinger. De Stier herkende het als een staafje edel-staal, het hardste staal dat er bestaat. De Prof zette het asje voor de helft in de bankschroef en draaide die stijf aan. Daarna haalde hij uit een kast een apparaatje en liet het aan hen zien. Het bestond uit twee wieltjes, die ongeveer tien centimeter van elkaar af stonden. In beide wieltjes was in het midden van het loopvlak een gleuf en daarover liep een ragdun lintzaagje. De Stier voelde of het zaagje scherp was en trok meteen zijn vinger terug waar al een druppel bloed uitkwam. De Prof vond het blijkbaar erg grappig en liet het nare lachje weer horen. Uit het handvat van het apparaatje stak een snoertje met een stekker eraan. De Prof duwde de stekker in een stopcontact en meteen begonnen de twee wieltjes als razenden te draaien. Het zaagje glinsterde in het lamplicht toen de Prof het apparaatje boven het asje hield. Hij liet het zaagje voorzichtig en langzaam op het staafje zakken. Even klonk er een hoog zingend geluid en toen viel de helft van het asje al op de tafel.
De Stier schoot overeind en keek ongelovig naar het zaagje dat door het edelstaal sneed alsof het een stuk koek was. In de loop der jaren had hij een heel arsenaal inbrekerswerktuigen verzameld, maar zoiets had hij nog nooit gezien. Als je dit zaagje tussen de deur en een stijl kon krijgen, om zo de schoten door te zagen, was er geen kluis meer veilig. Helaas waren de wieltjes daar te dik voor, dus voor een inbreker waardeloos. Maar toch was het een prachtige uitvinding. Ha, nu dacht hij ook al aan een uitvinding van de Prof. Hij kreeg wat meer respect voor het kleine onooglijke mannetje. De Prof had intussen de twee snijvlakken van het asje met een speciaal lapje afgewreven en liet ze nu aan de Stier zien.
Ze waren nog een beetje warm, maar er was geen krasje of vlekje op te bekennen. De Stier had op dit gebied al veel in zijn leven gezien, maar dit was wel het hoogtepunt. Geheel in de ban van de Prof, staarde hij naar diens handen. Het mannetje had een stalen kokertje uit de kast gepakt en ook een flesje met een penseeltje. Hij schoof het ene einde van het asje in het kokertje en deed het flesje open. Hij doopte het penseeltje in de vloeistof en streek daarmee over het snijvlak van het staafje. Hij deed hetzelfde bij de andere helft en duwde dat ook in het kokertje. Slechts even drukte hij de twee snijvlakken tegen elkaar en legde het kokertje op tafel neer. De Stier schudde zijn hoofd, want op zo'n manier kon je geen stukken staal aan elkaar lijmen. Die moest je stijf tegen elkaar aangeklemd een paar dagen laten liggen en dan lieten ze nog dikwijls los.
De Prof dacht er anders over, want twee minuten later trok hij het staafje uit het kokertje. Tot stomme verbazing van de Stier bleven ze muurvast aan elkaar zitten. Hij stak zijn hand uit om het staafje te pakken, maar de Prof wreef er eerst nog een keer met het speciale doekje overheen. Toen gaf hij het aan elkaar gelijmde asje aan de Stier.
Die durfde het eerst niet aan te raken. Hij staarde er naar met grote, verwonderde ogen. Daarna bukte hij zich over het staafje heen en zocht met zijn ogen de breuk. Hij wist zelfs waar die moest zitten en toch was er niets te zien... totaal niets. Zijn wijsvinger gleed heel zachtjes over het staafje op zoek naar een verdikking of een kloofje, maar weer ontdekte hij niets. Het asje was een geheel geworden alsof het nooit twee helften geweest waren.
De Baas keek de Stier triomfantelijk aan en Marietjedeed net alsof hij het had uitgevonden.
De Professor grinnikte en graaide het apparaat met de twee wieltjes, het geheimzinnige flesje en het kokertje van de tafel en borg ze weg in de kast. Alleen het gelijmde asje liet hij liggen; de Stier nam dat toen nogmaals in zijn handen. Daarna waren de Baas en Marietje aan de beurt, maar die konden ook niet vinden waar de breuk had gezeten.
De Stier viste een vergrootglas in een etuitje, dat hij altijd bij zich had, uit zijn zak en hield dat boven het stalen staafje. Niets kon hij ontdekken, zelfs geen enkel vlekje. Hij knikte tegen de Baas dat dit het einde was en deze zei op zijn beurt tegen de Prof dat de koop doorging. Dus telde hij tien briefjes van honderd neer en gaf ze aan de Prof.
Die knikte dat het in orde was en haalde de spullen weer uit de kast. Het apparaatje legde hij heel voorzichtig in een zwart koffertje dat van binnen met rood fluweel was bekleed. Ten overvloede legde hij er nog een zijden doek overheen. Het flesje en het penseeltje duwde hij in een houten kistje dat van boven kon worden afgesloten. Tenslotte gaf hij het kokertje aan de Baas. Hierin moesten de stukjes staal om ze te kunnen lijmen. De Stier en Marietje wilden vertrekken, maar de zaak was nog niet compleet.
„Ik mis dat heteluchtapparaatje nog, " zei de Baas tegen de Prof.
Die stak zijn wijsvinger omhoog, lachte hinnikend en nam een duik onder de tafel. Uit een doos haalde hij weer een ander apparaat te voorschijn. Het was iets groter dan het lintzaagje en leek wat op een haardroger. Alleen de opening waar de hete lucht uitkwam, was veel smaller. Daardoor en ook omdat de verwarmingselementen tien keer zo sterk waren als bij een haardroger, werd er lucht uitgeperst met een temperatuur van tegen de driehonderd graden.
Het duizelde de Stier bij al de nieuwe dingen die hij die dag zag, want de Prof duwde de stekker in het stopcontact en tegelijkertijd spoot er met een duizelingwekkende snelheid een stroom hete lucht uit het apparaat. De Prof wachtte even tot de lucht op de hoogste temperatuur was gekomen en hield toen de uitlaat boven het staafje edelstaal. Het staafje nam de temperatuur van de gloeiend hete lucht aan en terwijl de drie hun adem inhielden, zagen ze hoe de lijm langzaam maar zeker losliet. Twee minuten later lagen er weer twee helften op de tafel. Van verbazing riep de Stier een krachtterm, want zoiets had hij nog nooit gezien en ook niet verwacht.
„Zo in orde?" vroeg de Baas liefjes.
„Ja, geweldig, maar wat moeten wij ermee doen? Voor ons is dat spul allemaal onbruikbaar, " hield de Stier vol.
De Baas lachte fijntjes en zei: „Afwachten en een dezer dagen zul je iets zien wat je nog nooit hebt gezien. "
„Dat heb ik vandaag al gezien, " mompelde de Stier.
De Baas verdeelde de spullen van de Prof over hun drieën en één voor één verlieten ze de kelder en het pakhuis. Dat verdelen was nodig, omdat aan een enkel flesje of een zaagje de politie niets kon zien. Toch werden de goederen die avond netjes bij de Baas opgeborgen in zijn geheime bergplaats. Zo, dat was voor elkaar. Nu moesten de taken nog verdeeld worden en wilde de Stier inlichtingen over de komende inbraak. Dus het waar,hoe en wanneer.
De Baas schonk een borrel op de goede afloop in en daarna staken ze de hoofden bij elkaar om het plan van de Baas te bespreken. Met algemene stemmen werd het goedgekeurd en de Stier wist nu tenminste waar het om ging. Hij klapperde eerst nog wat met zijn oren, maar stemde tenslotte toch toe en als de Stier eenmaal ja had gezegd, kon je geen betere maat treffen.
Marietje spartelde aanvankelijk tegen, want volgens hem kreeg hij weer de twee vervelendste baantjes. Ten eerste moest hij zich aanmelden bij een koppelbaas, die met zijn mensen in de bank aan het werk was aan de elektrische leidingen. Niet dat Marietje geen vakkennis had, want hij had een opleiding als elektricien gehad en was zelfs in het bezit van een diploma. De kwestie was alleen dat Marietje een hekel aan werken had en nog meer aan vroeg opstaan iedere dag. Aan het tweede baantje had hij een nog grotere hekel en toch was hij daar de geschikste man voor. De lange haren, het smalle gezicht en de tengere gestalte waren uitermate geschikt om als vrouw of meisje op te treden. Hij spartelde nog wat tegen en stelde voor de vrouw van de Stier in te schakelen.
Daar was de Baas fel op tegen, want ten eerste wilde Cootje Boer, de vrouw van de Stier, dan meedelen in de buit en ten tweede kletste ze teveel en te lang met diverse buurvrouwen. Bovendien dronk ze in de kroeg graag een drankje en terecht hechtte de Baas waarde aan de bekende woorden: „Door drank in de kroeg, spreekt men steeds te vroeg. " Dus Marietje speelde de rol van meisje, maar hij stelde een voorwaarde die luidde: „Ik wil het doen, maar niet met een jurk aan. "
„Waarom niet?" vroeg de Stier.
„Omdat ik de vorige keer met dat korte rokje aan en dat dunne broekje eronder kou heb gevat op mijn blaas en dat is niet zo'n lolletje. Dat die meiden daar geen last van hebben, snap ik niet, " zei Marietje.
„Nou, dat geeft tegenwoordig niets. De dames dragen net zo goed een lange broek en bovendien is het december, dus koud genoeg, " vond de Baas.
„Het wordt dus december?" vroeg de Stier.
„Ja, als het spul er is, had ik gedacht om onze slag te slaan op vijf december, op sinterklaasavond dus. Dan zijn er weinig mensen op straat en bovendien is het niet vreemd als die nachtwaker een kop koffie met een stuk boterletter krijgt. Met sinterklaas is iedereen even gul. -De Stier en Marietje knikten dat ze het daar mee eens waren en na nog een borreltje gedronken te hebben, werd de zitting opgeheven. Marietje ging de voordeur uit en de Stier zocht zijn weg door de achtertuintjes. Want tijdens de organisatie van een inbraak en ook de tijd daarna moest je zo min mogelijk samen gezien worden. Een beetje handige rechercheur had al gauw door wie met dat samenklitten iets met elkaar te maken had of wie met wie eventueel pen kraak had gezet.