De familie was herenigd in Bulawayo. Ze kregen een plaats toegewezen in een hoek van het centrale kamp, en onder leiding van Robyn en Louise werd de wagen in een volle maar voor het doel geschikte woning veranderd.

Op de eerste dag van de opstand hadden Louise en Jan Cheroot, de kleine Hottentot, de wagen vanuit King's Lynn overgebracht. Een van de overlevenden van de Matabele-aanval op de Victoria Mijn was langs de hofstede gereden, en had in het voorbijgaan een onsamenhangend klinkende waarschuwing geschreeuwd. Louise en Jan Cheroot die door het vertrek van de Matabelearbeiders en -bedienden al gealarmeerd waren, hadden de wagen volgeladen met de noodzakelijkste dingen, zoals ingeblikt voedsel, dekens en munitie, en waren naar Bulawayo gereden, waarbij Jan Cheroot de teugels in handen had en Louise met een geweer boven op de lading zat. Twee keer hadden ze in de verte kleine Matabele-krijgsbenden gezien, maar een paar waarschuwingsschoten had deze op een afstand gehouden, en te midden van de allereerste vluchtelingen hadden ze de stad bereikt. De familie hoefde dus niet afhankelijk te zijn van de liefdadigheid van de stadsbewoners, zoals zovele anderen die met slechts een afgebeuld paard en een leeg geweer Bulawayo waren binnengekomen.

Robyn had onder een canvas scherm naast de wagen een kliniek ingericht, en het Belegeringscomité had haar gevraagd toezicht te houden op de gezondheid en de hygiëne in het kamp. Intussen had Louise als vanzelfsprekend de leiding genomen over de andere vrouwen in het kamp en een systeem ingesteld waarbij alle voedselvoorraden en andere belangrijke zaken verzameld en uitgedeeld werden; de zorg voor de wezen droeg ze aan pleegmoeders over en ze organiseerde de andere activiteiten, van een amusementscomité tot lessen in het laden en afschieten van vuurwapens voor degenen die nog niet over deze vaardigheid beschikten.

Ralph liet Vicky achter om haar moeder voorzichtig van Cathy's dood op de hoogte te brengen, droeg Jon-Jon aan Elizabeths zorg over en dwaalde door het kamp om iemand van het Belegeringscomité te vinden.

Het was al donker toen Ralph bij de wagen terugkwam. Wonderlijk genoeg hing er een feestelijke sfeer in de stad. Ondanks de vreselijke verliezen die de meeste families hadden geleden, ondanks de bedreiging van de zwarte impi's die zich vlak achter de muren van het kamp verzameld hadden, deden de kreten van de kinderen die verstoppertje speelden tussen de wagens, de vrolijke klanken van een harmonika, het gelach van vrouwen en de gezellige gloed van de wachtvuren aan een picknick uit betere tijden denken. Elizabeth had Jonathan en Robert gewassen en hun roze huidje glom en rook naar carbolzeep. Terwijl ze aan de kampeertafel hun warme maaltij d aten, vertelde ze hun een verhaalt j e waarnaar ze in het lamplicht met grote ogen zaten te luisteren. Ralph lachte haar dankbaar toe en met een knikje beduidde hij Harry Mellow dat hij met hem mee moest komen. Het leek alsof de twee mannen zomaar een rondje door het donkere kamp gingen maken. Ze liepen met hun hoofden dicht naar elkaar toe gebogen, terwijl Ralph Harry zachtjes vertelde: 'Het Belegeringscomité schijnt goed werk te verrichten. Ze hebben al een telling in het kamp gehouden en ze komen uit op 632 vrouwen en kinderen en 915 mannen. De verdediging van de stad schijnt behoorlijk georganiseerd te zijn, maar er is niemand die ook maar aan iets anders dan aan die verdediging gedacht heeft. Ze waren heel blij toen ze hoorden dat hun benarde toestand in Kimberley en Cape Town bekend is. Ik bracht hun het eerste nieuws dat ze sinds het begin van de opstand van buiten het gebied gekregen hadden' - Ralph trok aan zijn sigaar - 'en ze schenen te denken dat er al een paar regimenten van de cavalerie onderweg waren. Wij weten allebei dat dat niet het geval is.' 'Het zal maanden duren om hier troepen te krijgen.' 'Jameson en zijn officieren zijn op weg naar Engeland voor het proces, en Rhodes is voor een Hof van Onderzoek gedaagd.' Ralph schudde zijn hoofd. 'En er is nog slechter nieuws. De Mashoma-stammen zijn tezamen met de Matabelen in opstand gekomen.'

'Goeie God.' Harry bleef plotseling stilstaan en greep Ralphs arm.

'Het hele gebied - alles op hetzelfde moment? Dat moet zorgvuldig voorbereid zijn.'

'Er wordt zwaar gevochten in de Mazoe-vallei en in' de districten Charter en Lomagundi rond Fort Salisbury.' 'Hoeveel mensen zijn er door die wilden vermoord, Ralph?' 'Dat weet niemand. Er zijn honderden verspreid staande boerderijen en mijnen. We moeten er rekening mee houden dat minstens vijfhonderd mannen, vrouwen en kinderen dood zijn.' Zwijgend liepen ze een poosje verder. Eén keer werden ze door een schildwacht aangehouden, maar deze herkende Ralph. 'Ik had al gehoord dat u erdoor gekomen bent, Mr. Ballantyne - komen de soldaten eraan?'

'Komen de soldaten eraan?' mompelde Ralph, toen ze hem gepasseerd waren. 'Dat vragen ze bij het Belegeringscomité daar beneden allemaal.' Ze kwamen bij de andere kant van het kamp en Ralph sprak zachtjes tegen de bewaker daar. 'Goed, Mr. Ballantyne, maar houd uw ogen open. Die moordzuchtige heidenen zitten overal.'

Ralph en Harry liepen door de poort de stad in. Deze was helemaal verlaten. Iedereen was naar het centrale kamp verhuisd. 'Luister!' zei Ralph. Bij de Umguza-stroom jankte een jakhals en werd vanuit de schaduwen van het acasiabos in het zuiden beantwoord.

'Jakhalzen,' zei Harry, maar Ralph schudde zijn hoofd. 'Matabelen.'

'Zouden ze de stad aanvallen?'

Ralph antwoordde niet meteen en staarde voor zich uit. 'Er zijn daar waarschijnlijk twintigduizend krijgers. Ze hebben ons hier samengedreven en vroeg of laat, als ze hun impi's verzameld en moed gevat hebben, komen ze. Ze zullen veel eerder komen dan de soldaten hier kunnen zijn.' 'Wat zijn onze kansen?'

'We hebben vier Maxim-geweren, maar er zijn zeshonderd vrouwen en kinderen, en van de negenhonderd mannen kan de helft niet met een geweer omgaan. De beste manier om Bulawayo te verdedigen is niet in het kamp op hen gaan zitten wachten -' Ralph draaide zich om en ze liepen terug door de stille straat. 'Ze wilden dat ik me bij het Belegeringscomité zou aansluiten, maar ik heb gezegd dat ik niet van belegeringen houd.'

'Wat ben je van plan, Ralph?'

'Ik ga proberen een groepje mannen bij elkaar te krijgen. Mannen die de stam en het land kennen, mannen die goed kunnen schieten en het Sindebele zo goed beheersen dat ze voor inboorlingen kunnen doorgaan - en we zullen naar de Matopos Heuvels gaan, of waar-ze zich ook verbergen, en dan zullen we de Matabelen vermoorden.'

Isazi kwam met veertien mannen aan. Het waren allen Zoeloes uit het zuiden, drijvers en vrachtrijders van de Zeederberg Company die eens voor Rholands Transport hadden gewerkt, maar door de runderpest in Bulawayo waren gestrand.

'Ik weet dat jullie een juk met achttien ossen kunnen drijven.' Ralph knikte naar de kring van gezichten om hem heen. 'Ik weet ook dat jullie in één maaltijd je eigen gewicht in sadza-maispap kunnen eten, en het wegspoelen met genoeg bier om een rinoceros te verdoven, maar kunnen jullie ook vechten?' Isazi antwoordde namens allen en in zijn stem lag dat geduldige toontje dat gewoonlijk tegen een dom kind gebruikt wordt. 'We zijn Zoeloes.' Het was het enige noodzakelijke antwoord.

Jan Cheroot bracht nog eens zes mannen mee, allemaal jongens van de Cape, met gemengd Bosjesman- en Hottentotbloed, zoals dat van Jan Cheroot zelf.

'Deze man heet Grootboom', maar Ralph vond dat hij meer leek op een doornstruik in de Kalahariwoestijn, donker, droog en stekelig. 'Hij was korporaal in de 52ste infanterie bij Cape Town Fort. Hij is mijn neef.'

'Waarom is hij uit Cape Town weggegaan?'

Jan Cheroot keek bedroefd. 'Er was onenigheid over een vrouw.

Een man had zich de keel doorgesneden. Ze beschuldigden mijn

beste neef van die lafhartige daad.'

'Heeft hij het gedaan?'

'Natuurlijk. Hij is de man die het best met een mes overweg kan - behalve ikzelf dan,' verklaarde Jan Cheroot bescheiden. 'Waarom wil je Matabelen doden?' vroeg Ralph hem in het Sindebele en de Hottentot antwoordde hem vloeiend in dezelfde taal. 'Het is werk dat ik begrijp en graag doe.' Ralph knikte en wendde zich tot de volgende man.

'Het is mogelijk dat de verwantschap tussen ons nog groter is,' zei Jan Cheroot die hem voorstelde. 'Zijn naam is Taas, en zijn moeder was een schoonheid. Ze had een bekende kroeg aan de voet van de Signal Heuvel, boven de Cape Town-havens. Zij en ik waren ooit zeer intiem bevriend met elkaar, maar toen kreeg de vrouw nog vele andere vrienden.'

De toekomstige rekruut had de platte neus en de hoge jukbeenderen, de oosterse ogen en dezelfde zachte gladde huid als Jan Cheroot - als hij een van Jan Cheroots bastaardkinderen was en zijn jeugd in het beruchte havengebied van Cape Town had doorgebracht, dan zou hij een goede vechter zijn. Ralph knikte. 'Vijf shilling per dag,' zei hij. 'En een gratis doodkist als de Matabelen je te pakken krijgen.'

Het was ver na middernacht toen Ralph nog lag te piekeren onder de wagen, terwijl boven hem Robyn en Louise op het onderstel van de wagen onder de canvas tent met de twee meisjes en de kinderen sliepen.

Ralphs ogen waren gesloten; een stukje verderop lag Harry Mel- low diep en regelmatig te ademen, waardoor andere, kleine geluiden overstemd werden. Maar al werd hij door zijn gedachten in beslag genomen, toch merkte Ralph dat er dicht bij hem in het donker nog iemand aanwezig was. Hij rook die aanwezigheid het eerst, de stank van houtrook en gedroogde dierehuiden en de geur van het vet waarmee een Matabele-krijger zijn lichaam inwrijft. Ralph liet zijn rechterhand onder het zadel glijden dat hij als kussen gebruikte, en zijn vingers beroerden de notehouten kolf van zijn Webley-pistool.

'Henshaw,' fluisterde een stem die hij niet herkende, en Ralph sloeg zijn linkerarm om een dikke gespierde nek en drukte tegelijkertijd de tromp van het pistool tegen het lichaam van de man. 'Snel,' fluisterde hij hees. 'Wie ben je, zeg het vlug voordat ik je neerschiet.'

'Ze zeiden me dat u vlug en sterk was.' De man sprak in het Sindebele. 'Nu geloof ik het.' 'Wie ben je?'

'Ik heb goede mannen voor u meegebracht en ik kan voor paarden zorgen.'

Beiden hadden op fluistertoon gesproken.

'Waarom kom je hier als een dief?'

Omdat ik Matabele ben; de blanke mannen zullen me doden als ze me hier vinden. Ik ben gekomen om u naar deze mannen te brengen.'

Ralph liet hem voorzichtig los en pakte zijn laarzen.

Ze verlieten het kamp en slopen door de stille, verlaten stad.

Ralph had nog één keer iets gezegd.

'Je weet dat ik je zal doden als dit verraad is.'

'Dat weet ik,' antwoordde de Matabele.

Hij was lang, net zo lang als Ralph maar zwaarder gebouwd, en toen hij Ralph aankeek was in het maanlicht de zijdeachtige glans van het littekenweefsel zichtbaar dat onder zijn rechteroog als een striem over zijn wang liep.

Op het erf van een van de laatste huizen van de stad, dicht bij het open veld, maar afgescheiden door de muur die een keurige bewoner had opgetrokken om zijn tuin te beschermen, stonden twaalf Matabele amadoda te wachten. Sommigen van hen droegen dierehuiden terwijl anderen in voddige westerse afdankertjes gekleed waren.

'Wie zijn deze mannen?' vroeg Ralph. 'Wie ben jij?' 'Ik ben Ezra, Sergeant Ezra. Ik was sergeant bij Eenoog die door de impi's in de Khami Heuvels werd gedood. Dit zijn allemaal politieagenten van de Company.'

'De Company-politie is ontbonden en ontwapend,' zei Ralph. 'Ja, ze hebben ons onze geweren afgenomen. Ze zeggen dat ze ons niet vertrouwen. Dat we naar de opstandelingen zouden kunnen overlopen.'

'Waarom doen jullie dat niet?' zei Ralph. 'Sommige van jullie broeders hebben dat wel gedaan. Ik heb gehoord dat zeker honderd agenten van de Company zijn overgelopen en hun geweren hebben meegenomen.'

'Dat kunnen we niet - al zouden we het gewild hebben.' Ezra schudde zijn hoofd. 'Hebt u gehoord van de moord op twee Matabele-vrouwen bij de Inyati Rivier? De ene vrouw heette Ruth en de andere werd Imbali, Kleine Bloem, genoemd.' Ralph fronste zijn voorhoofd. 'Ja, dat herinner ik me.' 'Dat hebben deze mannen gedaan, en ik was hun sergeant. De induna, Gandang genaamd, wil ons levend in handen krijgen. Hij wil er zelfbij zijn als we gedood worden.'

'Ik wil mannen die de vrouwen van de Matabelen met hetzelfde gemak kunnen vermoorden als onze vrouwen,' zei Ralph. 'En hoe staat het met de paarden?'

'De paarden die door de Matabelen bij Essexvale en Belingwe zijn buitgemaakt, zijn ergens in de heuvels, en ik weet waar.'

Lang voor de avondklok waren ze allemaal het centrale kamp uitgeglipt, alleen of met zijn tweeën; Jan Cheroot en zijn Capejongens namen de paarden met zich mee, en tegen de tijd dat Ralph en Harry Mellow door de hoofdstraat slenterden alsof ze nog even een luchtje wilden scheppen voordat ze voor het avondeten naar het kamp terugkeerden, hadden de anderen zich allemaal verzameld in de ommuurde tuin aan het eind van de straat. Sergeant Ezra had de kilts, speren en strijdknotsen meegebracht en Jan Cheroot had de grote zwarte pot met rundervet en lamp- zwart tot een pasta verhit. Ralph, Harry en de Hottentotten kleedden zich helemaal uit en smeerden elkaar met het ranzige mengsel in, terwijl ze ervoor zorgden dat het goed werd aangebracht in en rond de oren, op en achter de knieën en ellebogen, en onder de ogen waar de blanke huid zichtbaar zou kunnen zijn. Toen de avondklok in de Anglicaanse kerk begon te luiden, waren ze allemaal gekleed in de kilts van Matabele amadoda. Ralph en Harry bedekten hun haren, die hen zouden hebben kunnen verraden, met hoofdtooien van zwarte vogelveren. Isazi en Jan Cheroot bonden de laarzen van ongelooide dierenhuid om de hoeven van de paarden, terwijl Ralph zijn laatste bevelen gaf in het Sindebele, de enige taal die zij tijdens de hele tocht zouden gebruiken. Ze verlieten de stad in de kortstondige duisternis tussen zonsondergang en het opkomen van de maan. Kort na middernacht bromde Ezra: 'Hier is het!'

Ralph ging in de stijgbeugels staan en hief zijn rechterarm op. De mannen kwamen bij elkaar en stegen af. Jan Cheroots vermeende bastaardzoon Taas ontfermde zich over de paarden, terwijl Jan Cheroot zelf de wapens van zijn mannen controleerde. 'Wacht op mijn teken,' fluisterde Ralph tegen Jan Cheroot. Toen lachte Ralph naar Isazi, terwijl zijn tanden glinsterden in het masker van zijn zwartgemaakte gezicht. 'Er wordt niemand gevangengenomen. Ga op korte afstand liggen, maar kijk uit voor Jan Cheroots kogels.'

'Ik wil met jou mee, Henshaw.'

Harry Mellow sprak in het Sindebele en Ralph antwoordde hem in dezelfde taal.

'Je kunt beter schieten dan in het Sindebele praten. Ga met Jan Cheroot mee.'

Op een volgend bevel van Ralph tastte iedereen in de leren tas op zijn heup en haalde er een witte koeienstaart uit die ze om hun hals hingen. Dat waren de herkenningstekens die zouden voorkomen dat ze elkaar in de hitte van de strijd zouden doden. Alleen Ralph bracht een andere versiering aan zijn kleding aan. Uit zijn heuptas haalde hij een reep mollenvel en bond die om zijn bovenarm; toen hief hij de zware assegaai en de strijdknots op en knikte naar Ezra. 'Vooruit!'

De rij Matabelen, waarin Ralph op de tweede plaats liep, rende met een zijwaartse beweging over de helling van de heuvel. Toen ze om het zuidelijke punt van de heuvel heen trokken, zagen ze in het dal beneden de rode gloed van een wachtvuur. Ralph rende langs Ezra naar de kop van de rij. Hij vulde zijn longen en begon te zingen.

'Licht de steen op waaronder de slang slaapt.

Licht de steen op en laat de Mamba vrij.

De Mamba van Mashobane heeft zilveren giftanden van staal.'

Het was een van de strijdliederen van de Insukamini impi, en achter hem nam de rij van Matabelen met hun diepe melodieuze stemmen het refrein over. Het weerkaatste in de heuvels en wekte het kamp in het dal.

Ralph stapte het Matabele-kamp binnen.

'Wie voert hier het commando?' Ralph brak het krijgslied af en stelde de vraag met bulderende stem. 'Laat de bevelhebber naar voren komen om te luisteren naar het bericht van Gandang dat ik breng.' Uit het verslag dat Robyn hem gedaan had over de slachting in de Khami Heuvels wist hij dat de oude induna een van de leiders van de opstand was. De keuze van zijn naam had het effect waarop hij gehoopt had.

'Ik ben Mazui.' Een krijger stapte eerbiedig naar voren. 'Ik wacht

op het bericht van Gandang, zoon van Mzilikazi.'

'De paarden zijn niet langer veilig op deze plaats. De blanken heb

ben gehoord waar ze zijn. Bij zonsopgang zullen we ze dieper de

heuvels in brengen,' zei Ralph tegen hem. 'Naar een plek die ik je

zal wijzen.'

'Het zal gebeuren.'

'Waar zijn de paarden?'

'Ze zijn in de kraal, bewaakt door mijn amadoda, veilig voor de leeuwen.'

'Breng al je mannen hier,' beval Ralph, en de commandant schreeuwde een bevel en wendde zich toen weer begerig tot Ralph. 'Wat is er voor nieuws over de strijd?'

'Er is een grote overwinning behaald.' Ralph begon een verzonnen verhaal op te dissen, waarbij hij het gevecht op traditionele wijze nabootste, springend en schreeuwend en met zijn assegaai in de lucht priemend.

'En zo overvielen we de achterhoede van de ruiters en doorboorden hen zó en zó -' Zijn eigen Matabelen begeleidden hem met een lang uitgerekt 'Jee' en sprongen en gebaarden met hem mee. De toeschouwers waren verrukt en begonnen uit sympathie voor Ralph en zij n Matabelen te stampen en heen en weer te wiegen. De schildwachten en verkenners waren overal vanuit het kamp gekomen. Ze waren er allemaal - honderd, misschien honderdtwintig, niet meer, schatte Ralph, tegenover zij n veertig mannen. Geen oneerlijke verhouding, Jan Cheroots Cape-jongens waren allemaal eersteklas scherpschutters, en Harry Mellow met een geweer was wel vijf gewone mannen waard.

Van dichtbij, op de eerste helling van de heuvel, riep een nachtzwaluw. Het was een muzikale trillende kreet die klonk als 'Goede God, verlos ons'; deze vrome gedachte gaf de vogel zijn bekende naam, de Litanievogel. Het was het teken waarop Ralph gewacht had. Hij voelde een sombere tevredenheid dat Jan Cheroot zijn bevelen zo nauwkeurig had opgevolgd. Vanaf die plaats op de helling zou de menigte amadoda tegen het vuurschijnsel als silhouetten duidelijk zichtbaar zijn voor Jan Cheroot. Alsof het allemaal bij de dans hoorde, draaide Ralph stappend en stampend weg, tot er tussen hem en de dichtstbijzijnde Matabele een afstand van twintig passen was. Hier beëindigde Ralph abrupt zijn dans en spreidde zijn armen als een kruis. Met woeste ogen bleef hij doodstil naar zijn toeschouwers staan kijken, en een stilte viel over hen allen.

Langzaam hief Ralph zijn armen boven zijn hoofd en bleef even in _ die houding staan. Dan stootte hij plotseling een demonische kreet uit die de amadoda deed huiveren, en hij liet zijn armen zakken - het teken waarop Harry en Jan Cheroot wachtten. De gordijnen van de duisternis werden opgetrokken door de explosie van geweervuur. De schootsafstand was heel klein, de trompen van de geweren raakten bijna de menigte van donkere naakte lichamen. De explosie verpletterde hen, één kogel drong door buik, borst en ruggengraat heen, velde vier mannen, en stopte pas wanneer de kogel tegen een van de zware botten van bekken of dijbeen sloeg.

De aanval kwam zo onverwacht dat het merendeel van de krijgers na drie kogels uit de repeterende Winchesters doelloos in het rond tolden, voordat ze opsprongen en wegrenden. Meer dan de helft van hen was al neergeschoten en velen van hen die nog stonden waren gewond. Ze renden regelrecht in de armen van Isazi's Zoeloes, en stapelden zich tegen hen op als water tegen een dam. Ralph hoorde de kreten toen de Zoeloes met de speren staken, en de kreten van de stervende mannen.

Nu pas verzamelden de Matabelen zich, sloten de gelederen en gingen naar de dunne rij van Zoeloes toe om hen onder de voet te lopen. Op dit ogenblik had Ralph gewacht. Met zijn eigen Matabelen snelde hij naar hun achterhoede en ze wierpen zich op de naakte, onbeschermde ruggen van de vechtende krijgers. Lang geleden, als jongens op de Kimberley-diamantvelden, had Bazo Ralph de kunst van het speersteken bijgebracht. Ralph was met het brede mes net zo bedreven geweest als de Matabelejongens die zijn kameraden waren. Maar de punt werkelijk in een levend lichaam drijven was wel iets anders dan het oefenen in de lange onderhandse dodende stoot.

Ralph had geen rekening gehouden met het gevoel hoe het mes in zijn hand snel in het lichaam stak en vertraagd werd door de zuigende weerstand, hoe het langs botten schuurde, en de stoot van het handvat als zijn slachtoffers zich verzetten en stuiptrekkingen maakten van de helse pijn.

Instinctief draaide Ralph het mes in het lichaam rond, op de manier die Bazo hem geleerd had, om de weefselschade zo groot mogelijk te maken en het vacuüm dat het mes omgaf te doorbreken - dan rukte hij het los en voelde voor het eerst hoe het warme bloed

uit de wond in zijn gezicht spoot en tegen zijn rechterarm en borst spatte.

Hij stapte over de stervende man die tegen de grond sloeg en stak nog eens met het mes, en nog eens. De geur van het bloed en de kreten maakten hem krankzinnig, maar het was een koude, meedogenloze woestheid die zijn blik verruimde en de microseconden van de eindeloze strijd vertraagde, zodat hij de tegenaanval zag en het mes van zijn tegenstander met minachtend gemak ontweek, terwijl hij de stuwkracht van zijn schouders gebruikte om zijn eigen punt door de Matabele-bewaker heen te steken en in het kuiltje dat gevormd wordt op de plaats waar zijn sleutelbeenderen elkaar raken onder aan zijn keel. De adem van de man ging piepend langs afgesneden stembanden, en hij liet zijn assegaai vallen en greep met zijn blote handen Ralphs zwaard beet. Ralph trok het terug, en de randen van het mes sneden tot op de vingerbotten van de man, en zijn handen vielen krachteloos open, terwijl de Matabele op zijn knieën viel.

Ralph sprong over hem heen en zette zich in postuur om opnieuw toe te steken. 'Henshaw!' schreeuwde een stem in zijn gezicht. 'Ik ben het!' en door zijn razernij heen zag Ralph de witte koeienstaart om de nek en hield nog net bijtijds de stoot in; de twee rijen aanvallers waren bij elkaar gekomen.

'Het is afgelopen,' hijgde Isazi en Ralph keek verbijsterd om zich heen. Het was zo snel gegaan. Hij schudde zijn hoofd om zich te bevrijden van de koude strijdwoede die hem in haar greep had gehad.

Ze waren allemaal verslagen, maar enkelen van hen lagen nog te stuiptrekken, te kronkelen en te kreunen.

'Dood hen, Isazi!' beval Ralph, en keek toe hoe de Zoeloes aan het wrede werk begonnen, vlug van het ene lichaam naar het andere gingen, het kloppen onder het oor zochten en als ze het voelden, er met een snelle stoot een eind aan maakten. 'Ralph!' Harry kwam aan het hoofd van de Cape-jongens de helling afrennen. 'Mijn God, dat was een -'

'Geen Engels,' waarschuwde Ralph hem en verhief toen zijn stem. 'We gaan nu de paarden ophalen. Breng de reserveteugels.' Er waren drieënvijftig goede paarden in de doornstruikkraal. De meeste dieren droegen het brandmerk van de B.S.A. Company. Elke onbereden Zoeloe en Matabele zocht een paard uit en de res

terende dieren werden aan de teugels meegevoerd. Intussen gingen de Cape-jongens het terrein af met de snelheid en de nauwkeurigheid van geboren struikrovers, zochten de geweren uit die nog gebruikt konden worden, gooiden de oude Martini- Henrys en vóórladers en de strijdknotsen op het vuur en braken de assegaaimessen in de vork van een boom. De buit die ze vonden, messen, aardewerk en kleding van Europese makelij, wees erop dat deze impi aan de plunderingen van de eerste dagen van de opstand hadden deelgenomen. Dit alles werd eveneens op de vlammen gegooid. Nog geen uur na het eerste geweerschot vertrokken ze weer. Deze keer had iedere man een goed paard, en de reserve- paarden volgden aan de leidsels in korte galop. In het weifelende grijze licht dat aan de dageraad voorafgaat, reden ze door de hoofdstraat van Bulawayo. In de voorste rij hadden Ralph en Harry het meeste zwartsel van hun gezicht gewreven, maar om er zeker van te zijn dat ze geen schot van een angstige schildwacht zouden uitlokken, droegen ze een vlag die gemaakt was van Harry Mellows witflanellen hemd. De bewoners van het kamp tuimelden uit hun bed om dit alles aan te gapen en vragen te stellen en toen het tot hen begon door te dringen dat deze kleine ruiterstoet de eerste vergelding inluidde voor de slachting en brandstichting die door de stammen waren aangericht, begon het gejuich dat in een hysterische blijdschap overging. Terwijl Vicky en Elizabeth hun trots een dubbel ontbijt brachten onder de luifel van de wagen, ontvingen Ralph en Harry een eindeloze stroom van goede vrienden, van schreiende weduwen wier echtgenoten door de Matabele-assegaaien gedood waren, en die wat eieren of een Versgebakken cake meebrachten, van smachtende jongens die alleen maar gekomen waren om naar de helden te staren, en van vurige jongemannen die gretig vroegen: 'Kunnen we ons hier opgeven om ons bij de Ballantyne's Scouts aan te sluiten?'

Er klonken opgetogen kreten toen Katrijn haar lankmoedige echtgenoot met haar stok te lijf ging. De kinderen op de voorste rij klapten in hun handen toen de slagen op Jan Klaassens houten hoofd en zijn groteske bochel neerkwamen, en de belletjes aan zijn muts tinkelden.

Jon-Jon zwom moedig tegen de grote stroom van deze gevoelens

in, zijn gezicht vertrokken van verontwaardiging en zo rood als de kromme neus van Jan Klaassen. 'Sla haar op haar achterste!' joelde hij, terwijl hij op zijn plaats op en neer wipte. 'Ze is maar een meisje!'

'Zo spreekt een echte Ballantyne!' lachte Ralph, terwijl hij tegelijkertijd zijn zoon krachtig tegenhield om aan de zijde van het vertrapte mannelijk geslacht in het strijdperk te springen. Elizabeth zat achter Jon-Jon, met Robert op haar schoot. Het ziekelijke gezichtje van het kind stond ernstig en hij zoog toegewijd op zijn duim als een oude kabouter aan zijn pijp. Elizabeth daarentegen, straalde van kinderlijk plezier, terwijl ze Katrijn tot nog meer slaag ophitste.

Een glanzende haarlok was losgeraakt uit de schildpadden kam en viel over de fluweelzachte huid van haar slaap, met een krulletje om haar oorlel. Haar oor was lichtroze, en zo dun en fijn gevormd dat het door het zonlicht dat erdoorheen scheen wel van een zeldzaam soort porselein gemaakt leek. Hetzelfde zonlicht liet in haar dikke donkere vlechten vonken als van elektriciteit schitteren. Ralph werd erdoor afgeleid van het poppenspel en over Jonathans krullenbol heen sloeg hij haar heimelijk gade. Haar lach was een murmelend keelgeluid, natuurlijk en ongegeneerd, en opnieuw lachte Ralph waarderend. Ze keerde haar hoofd om en een ogenblik lang keek Ralph haar diep in de ogen. Het was alsof hij in een kom warme honing keek. Hij scheen te kunnen kijken in grenzeloze diepten die met goud bespikkeld waren. Toen bedekte Elizabeth ze met de sluier van donkere, gekrulde wimpers en keek weer naar het kleine podium, maar nu lachte ze niet meer. In plaats daarvan beefde haar onderlip en een donkere blos trok over haar hals.

Terwijl hij zich vreemd schuldig en geschokt voelde, richtte Ralph zijn blik, maar niet zijn aandacht, snel op de krijsende, vechtende marionetten. Aan het eind van het spel werd Katrijn, tot Jonathans grote tevredenheid, door een politieagent met een blauwe helm naar een onbekend, maar welverdiend noodlot afgevoerd, en de vriendelijke gebrilde kleine boekhouder van Meikles Store kwam vanachter het in zoetelijke kleuren gestreepte gordijn te voorschijn met de poppen nog op zijn handen, en boog voor zijn publiek.

'Hij lijkt precies op Mr. Kipling,' fluisterde Elizabeth. 'Hij heeft

dezelfde bloeddorstige en gewelddadige fantasie.' Ralph voelde een golf van dankbaarheid voor haar door zich heen gaan omdat ze dat onverwachte onaangename moment zo gracieus verdoezelde. Hij tilde de jongens op, zette er een op elke schouder, en ze volgden het publiek dat zich over het kamp verspreidde. Op zijn vaders schouder zat Jonathan als een troep spreeuwen te kwetteren, en wees Bobby op de spitsvondigheden van het spel die voor iemand met een lagere intelligentie dan de zijne natuurlijk veel te moeilijk waren. Maar Ralph en Elizabeth liepen zwijgend voort.

Toen ze bij de wagen kwamen liet Ralph de twee kinderen op de grond glijden en ze renden weg. Aarzelend begon ze hen te volgen, maar bleef staan en keerde zich naar hem om toen Ralph haar aansprak.

'Ik weet niet wat ik zonder jou had moeten beginnen - je bent ontzettend lief geweest -' hij aarzelde. 'Zonder Cathy-' hij zag de pijn in haar ogen en brak zijn zin af. 'Ik wilde je alleen maar bedanken.' 'Dat hoef je niet te doen, Ralph,' antwoordde ze rustig. 'Wat je ook nodig hebt - ik zal er altijd zijn om je te helpen.' Toen kon ze zich niet langer beheersen, ze probeerde weer iets te zeggen, maar haar lippen beefden en snel draaide ze zich om en volgde de twee jongens de wagen in.

Ralph had voor de fles whisky een belegeringsprijs betaald, door op het etiket van een blikje vlees een bedrag van £ 20 neer te krabbelen. Hij hield hem onder zijn jas verborgen toen hij naar Isazi, Jan Cheroot en Sergeant Ezra liep, die op enige afstand van hun mannen bij een vuur zaten.

Ze spoelden het koffiedik uit hun emailbekers, hielden die bij om er een fikse borrel te laten inschenken en nipten een tijdje in stilte, terwijl iedereen in het vuur staarde en de warmte van de drank door hun lichamen lieten stromen.

Ten slotte knikte Ralph naar Sergeant Ezra, en de grote Matabele begon vlug te spreken.

'Gandang en zijn Inyati impi wachten nog steeds in de Khami Heuvels - hij heeft twaalfhonderd mannen. Het zijn allemaal bloeddorstige krijgers; Babiaan bivakkeert met zeshonderd man onderaan de Heuvels van de Induna's. Over een uur kan hij hier zijn -' Snel somde Ezra de posities van de impi's en de namen van hun induna's

op, en vertelde hoe de stemming en de moed van hun krijgers waren.

'Hoe zit het met Bazo en zijn Mollen?' Eindelijk stelde Ralph de vraag die hem het meest bezighield. Ezra haalde zijn schouders op. 'We hebben niets van hen gehoord. Ik heb mijn beste mannen de heuvels ingestuurd om hen te zoeken. Niemand weet waar de Mollen naar toe zijn gegaan.'

'Waar zullen we nu toeslaan?' Ralph stelde de vraag retorisch, terwijl hij peinzend in het vuur staarde. 'Zal het bij Babiaan zijn in de heuvels van de Induna's, of Zama met zijn duizend man die de Mangiwe Weg verspert?'

Met een beleefd kuchje gaf Isazi zijn afkeuring te kennen, en toen Ralph naar hem opkeek, zei hij: 'Gisteravond zat ik bij een van Babiaans kampvuren, at zijn vlees, en luisterde naar zijn mannen. Ze spraken over onze aanval op het paardenkamp, en dat de induna's hun gezegd hadden dat ze in het vervolg alle vreemdelingen moesten wantrouwen, ook degenen die de vachten en veren van de krijgsimpi's dragen. We moeten niet twee keer met dezelfde truc werken.'

Jan Cheroot en Ezra bromden instemmend. De kleine Hottentot keerde zijn beker om om te laten zien dat deze leeg was, en wierp een veelbetekenende blik op de fles die tussen Ralphs voeten stond, Ralph schonk nog eens in en terwijl hij de beker tussen zijn handen nam en de scherpe geur van de drank inademde, dwaalden zijn gedachten naar de middag terug - naar het gelach van de kinderen en naar een mooi, jong meisje met in het zonlicht glanzende haren.

Zijn stem klonk ruw en dreigend. 'Hun vrouwen en kinderen,' zei hij. 'Die zullen zich verborgen houden in de grotten en de geheime valleien van de Matapos. Zoek ze!'

Er stonden vijf jongetjes in de stroom. Ze waren allemaal geheel naakt en hun benen waren tot boven de knieën bedekt met glanzende gele klei. Ze lachten en kibbelden gemoedelijk terwijl ze met scherpe stokken de klei uitgroeven en die in ruwgevlochten rieten manden deden.

Tungata Zebiwe, 'de Zoeker naar dat wat Gestolen is', klom als eerste uit de stroom en sleepte de zware mand naar een schaduwrijk plekje waar hij neerhurkte en aan het werk ging. Treuzelend

klommen nu ook de anderen op de kant en gingen in een kring zitten.

Tungata nam een handvol klei uit zijn mand en rolde er met zijn handpalmen een dikke, zachte worst van. Daarna vormde hij met grote bedrevenheid de gebogen rug en de stevige poten. Toen het klaar was, zette hij het dier voorzichtig tussen zijn knieën op een stuk gedroogde schors; vervolgens begon hij apart de kop te modelleren met kromme rode doornen als horens en kleine stukjes steen als ogen. Hij duwde de kop op de dikke nek, stak van inspanning zijn tong uit zijn mond toen hij kop en nek onder een fiere hoek aan de romp vastmaakte, ging toen wat achteruit zitten en bekeek het geheel met een kritische blik. 'Inkunzi NkuluV begroette hij zijn creatie. 'Grote Stier!' Vanuit de schaduw sloeg Tanase hem gade. Ze was stilletjes het pad door het dichte rivierbos komen aflopen, geleid door het tinkelend kindergelach en het vrolijk geplaag. Nu aarzelde ze om dit betoverende moment te onderbreken.

In het verdriet en de strijd, in de bedreiging en de rook van oorlog, leek het alsof alle vreugde en vrolijkheid vergeten waren. Ze had de veerkracht en het gezicht van een kind nodig om zich weer te herinneren hoe het eens was geweest - en hoe het misschien weer zou worden. Ze voelde hoe een bijna verstikkende liefde haar overweldigde, een gevoel dat vrijwel onmiddellijk werd gevolgd door een vormloze angst. Ze zou naar het kind willen toe rennen om hem in haar armen te nemen, hem dicht tegen haar borst aan te houden en hem te beschermen tegen - ze wist eigenlijk niet waartegen.

Tungata keek op en zag haar, en met een verlegen trots kwam hij met de stier in zijn handen naar haar toe. 'Kijk eens wat ik gemaakt heb.' 'Hij is prachtig.'

'Hij is voor jou, Umame, ik heb hem voor jou gemaakt.' Tanase nam het geschenk aan. 'Wat een mooie stier, hij zal voor veel kalveren zorgen,' zei ze, en haar liefde was zo hevig dat ze de tranen in haar ogen voelde branden. Ze wilde niet dat het kind dat zag.

'Was de klei van je benen en armen,' zei ze tegen hem. 'We moeten naar de grot toe.'

Huppelend liep hij naast haar op het pad, zijn lichaam nog nat van

de rivier, zijn huid had een fluweelachtige zwarte glans, en hij lachte opgetogen toen Tanase de stier van klei op haar hoofd zette en met rechte rug en zwaaiende heupen verder liep, om de last in evenwicht te houden.

Er woonden bijna vijfhonderd mensen in deze grot, een van de geheime veilige plaatsen van de stam, waar de vrouwen en de kinderen naar toe gestuurd werden als oorlog of een andere ramp de Matabelen bedreigden. Hoewel de vallei steil en smal was, waren er vijf vluchtwegen, verborgen paadjes die tegen de rotswanden opklommen of smalle kloven door het graniet, die het voor een vijand onmogelijk maakten om hen in de engte van de vallei op te sluiten. De rivier zorgde voor helder drinkwater, dertig melkkoeien die de runderpest hadden overleefd verschaften maas, de verzuurde melk die een van de belangrijkste voedingsmiddelen van de stam was. Toen ze hier binnen getrokken waren, had iedere vrouw een leren graanzak op haar hoofd gedragen. De sprinkhanen hadden de oogst verwoest, maar bij een zorgvuldige planning zouden ze hier vele maanden kunnen leven.

Verspreid over de gehele lengte van de schuilplaats waren de vrouwen met hun verschillende taken bezig. Sommigen van hen stampten het koren in bakken die gemaakt waren van gedroogde boomstronken, en gebruikten daarbij een zware houten stamper die ze met beide handen boven hun hoofd zwaaiden om hem dan met volle kracht in de bak te laten neerkomen, waarna ze in hun handen klapten, en de stamper weer oppakten om hem voor de volgende slag op te heffen. Anderen waren bezig met het vlechten van schors voor slaapmatten, met het looien van huiden van wilde dieren of het rijgen van kettingen. Overal hing de zwakke blauwe nevel van de kookvuren en klonk het zachte geneurie van vrouwenstemmen vermengd met het gekir en gekwetter van zwarte baby's die naakt over de stenige grond kropen of aan hun moeders borsten hingen. Helemaal aan de andere kant van de grot was Juba bezig om twee van haar dochters en de jonge vrouw van een van haar zonen in de delicate geheimen van het bierbrouwen in te wijden. De sorghum- gierst was geweekt en ontkiemd, nu volgden het drogen en malen van de gist. Het was een bezigheid die je volledige aandacht opeiste en Juba merkte de aanwezigheid van haar oudste schoondochter en haar oudste kleinkind pas op toen ze tegenover haar stonden. Toen keek ze op en een glimlach verscheen op haar grote ronde

gezicht.

'Moeder,' - Tanase knielde eerbiedig voor haar neer - 'ik moet u spreken.'

Juba probeerde op te staan, maar kwam door haar zware gewicht niet overeind. Haar dochters namen ieder een elleboog en trokken haar op. Toen ze eenmaal stond zwaaide ze met een verrassende behendigheid Tungata op haar heup en liep soepel met hem het pad op. Tanase kwam naast haar lopen.

'Bazo wil dat ik naar hem toe ga,' zei Tanase tegen haar. 'Er is onenigheid tussen de induna's, Bazo heeft verduidelijking van de uitspraken van de Umlimo nodig. Anders zal de strijd in geweifel en gepraat verzanden. Dan verliezen we alles wat we met zoveel moeite gewonnen hebben.' 'Dan moet je gaan, mijn kind.' 'Ik moet snel gaan, ik kan Tungata niet meenemen.' 'Hij is hier veilig, ik zal voor hem zorgen. Wanneer vertrek je?' 'Nu direct.'

Juba zuchtte en knikte. 'Ga maar.'

Tanase streelde de wang van het kind. 'Luister goed naar je grootmoeder,' zei ze zacht, en als een schaduw verdween ze om de bocht van het smalle pad.

Zodra Tanase het groepje hutten diep in de vallei betrad, voelde ze met haar geoefende zintuigen onmiddellijk de spanning en de woede die daar als een ongezonde stank boven een moeras hingen. Ze voelde de toorn en teleurstelling in Bazo toen ze voor hem neerknielde en hem eerbiedig begroette. Ze wist heel goed wat die spierknopen aan de uiteinden van zijn opeengeklemde kaken en de roodachtige gloed in zijn ogen betekenden. Nog voordat ze opstond had ze al gemerkt hoe de induna's in twee groepen waren verdeeld. Aan de ene kant de ouderen en tegenover hen de jonge, koppige mannen die zich rond Bazo schaarden. Ze liep door de ruimte tussen hen in en knielde voor Gandang en zijn grijze broeders Somabula en Babiaan neer. 'Ik zie je mijn kind.' Ernstig beantwoordde Gandang haar begroeting, en de haast waarmee hij begon te praten over de werkelijke reden waarom ze geroepen was maakte Tanase de verschrikkelijke noodzaak ervan duidelijk.

'We willen graag dat je met ons praat over de betekenis van de laat

ste voorspelling van de Umlimo.'

'Mijn Heer en vader, ik ben niet meer vertrouwd met de mysteriën -'

Ongeduldig negeerde Gandang haar afwijzing. 'Jij begrijpt meer dan ieder ander buiten die afschuwelijke grot. Luister naar de woorden van de Umlimo en spreek er eerlijk over.' Berustend boog ze haar hoofd, maar keerde zich tegelijkertijd iets om zodat ze Bazo nog juist kon zien.

'De Umlimo sprak aldus: "Alleen een dwaze jager verspert de opening van de grot waaruit de gewonde panter probeert te ontvluchten." ' Gandang herhaalde de voorspelling en zijn broers knikten bij de juistheid van zijn woorden.

Terwijl ze haar ogen verborg achter de dichte zwarte wimpers, wendde Tanase haar hoofd nog enkele centimeters verder om. Nu zag ze Bazo's rechterhand die op zijn blote dijbeen rustte. Ze had hem de eerste beginselen van de geheime gebarentaal van de ingewijden geleerd. Zijn wijsvinger kromde zich en raakte het eerste kootje van zijn duim aan. Het was een bevel. 'Blijf zwijgen!' betekende dat gebaar. 'Niets zeggen!' Met de hand die langs haar zijde hing maakte ze een gebaar dat ze het begrepen had en zich daaraan zou houden. Dan hief ze haar hoofd op. 'Was dat alles, Heer?' vroeg ze aan Gandang. 'Er is nog meer,' antwoordde hij. 'De Umlimo zei ook nog: "De hete wind uit het noorden zal het onkruid op de velden verschroeien, voordat het nieuwe koren geplant kan worden. Wacht op de noordenwind".' Alle induna's leunden gretig naar voren en Gandang zei tegen haar: 'Vertel ons de betekenis.' 'De betekenis van de woorden van de Umlimo is nooit meteen duidelijk. Ik moet erover nadenken.' 'Wanneer zeg je het ons?' 'Als ik het weet.'

'Morgenochtend?' drong Gandang aan. 'Misschien.'

'Dan moet je de nacht alleen doorbrengen, zodat je in je overpeinzingen niet gestoord zult worden,' beval Gandang. 'Mijn echtgenoot,' wierp Tanase tegen.

'Alleen,' herhaalde Gandang scherp. 'Met een bewaker voor de deur van de hut.'

De bewaker die voor haar hut werd geplaatst was een jonge krijger, nog niet getrouwd, en daardoor was hij ontvankelijker voor de _

listen van een mooie vrouw. Toen hij het bord met eten naar Tanase bracht, glimlachte ze op zo'n manier dat hij bij de deur van de

hut bleef dralen. Toen ze hem een lekker hapje aanbood, keek hij

schuldig naar buiten en nam het toen van haar aan.

Het voedsel had een vreemde bittere smaak, maar hij wilde haar

niet beledigen, dus slikte hij het dapper door. De glimlach van de

vrouw was zo veelbelovend dat de jonge krijger het nauwelijks kon

geloven, maar toen hij haar prikkelende uitdaging wilde beantwoorden, klonk zijn stem hem vreemd in de oren en hij werd door

zo'n loomheid overvallen dat hij even zijn ogen moest sluiten.

Tanase deed de stop weer op het hertshoornflesje dat ze in haar

handpalm verborgen hield, en stapte zachtjes over de slapende be-

waker heen. Toen ze floot, kwam Bazo snel en stil naar de plaats

bij de stroom waar ze wachtte.

'Zeg me, Heer,' fluisterde ze, 'wat u van me verlangt.'

Toen ze bij de hut terugkwam, was de bewaker nog diep in slaap.

Ze zette hem in de deuropening met zijn wapen op zijn schoot. In

de ochtend zou hij hoofdpijn hebben, maar hij zou de induna's niet

graag willen vertellen hoe hij de nacht had doorgebracht.

'Ik heb diep over de woorden van de Umlimo nagedacht' - Tanase

knielde voor de induna's neer - 'en ik begrijp de betekenis van de

parabel van de dwaze jager die in de ingang van de grot aarzelt.'

Gandang fronste zijn wenkbrauwen alsof hij haar tendentieuze

antwoord reeds vermoedde, maar ze sprak kalm verder.

'Zou een dappere en ervaren jager niet moedig de grot waar het

beest zich in schuilhoudt binnengaan, en het doden?' Een van de

oude induna's siste afkeurend én sprong overeind.

'Ik zeg dat de Umlimo ons gewaarschuwd heeft de weg naar het

zuiden open te laten, zodat de blanke mannen met al hun vrouwen

en bezittingen dit land voorgoed kunnen verlaten,' riep hij, en onmiddellijk ging Bazo voor hem staan.

'De blanken zullen nooit weggaan. De enige manier om van hen af

te komen is hen te begraven.' De jongere induna's die om Bazo

heen stonden brulden hun bijval, maar hij hief zijn hand op om hen

tot stilte te manen.

'Als je de weg naar het zuiden openlaat, zal hij zeker gebruikt worden - door de soldaten die er met hun kleine driepotige geweren

over zullen marcheren.'

Er klonken boze kreten van ontkenning en aanmoediging. 'Ik zeg jullie dat wij de hete wind uit het noorden zijn, die de Umlimo voorspeld heeft, wij zijn degenen die het onkruid zullen verschroeien -'

Het geschreeuw dat zijn woorden overspoelde toonde aan hoezeer de leiders van het volk verdeeld waren, en Tanase voelde een zwarte wanhoop op zich neerdalen. Gandang stond op en het gewicht van traditie en gewoonte woog zo zwaar dat zelfs de wildste en onstuimigste van de jonge induna's zweeg.

'We moeten de blanke mannen een kans geven om met hun vrouwen te vertrekken. We zullen de weg voor hen openlaten, en we zullen geduldig op de hete wind wachten, de wonderbaarlijke wind uit het noorden waarvan de Umlimo voorspelt dat die onze vijanden wegblaast -'

Alleen Bazo was niet eerbiedig voor de oude induna neergehurkt en nu deed hij iets dat nog nooit eerder gebeurd was. Hij viel zijn vader in de rede en zijn stem was vol verachting. 'U hebt ze genoeg kansen gegeven,' zei Bazo. 'U hebt de vrouw van Khami en al haar kinderen ongehinderd laten gaan. Ik wil u iets vragen, mijn vader, is uw voorstel op vriendelijkheid of lafhartigheid gebaseerd?'

Ze hijgden, want als een zoon zo tegen zijn vader sprak, dan was de wereld die zij eens allemaal gekend en begrepen hadden, nu veranderd. Gandang keek naar Bazo over de kleine ruimte die hen scheidde, een kloof die zij geen van beiden ooit nog zouden kunnen overbruggen. Hoewel hij nog lang was en rechtop stond, lag er zo'n smart in Gandangs ogen dat hij zo oud leek als de granietheuvels die hem omringden.

'Je bent mijn zoon niet meer,' zei hij eenvoudig. 'En u bent mijn vader niet meer,' zei Bazo, draaide zich om en liep de hut uit. Tanase stond het eerst op en daarna stonden, de een na de ander, de jonge induna's op en volgden Bazo naar buiten, het zonlicht in.

Een ruiter kwam in volle galop aanrijden en bracht zijn paard zo abrupt tot stilstand dat het steigerde en zijn hoofd tegen het bit schuurde.

'Sir, er nadert ginds een grote groep rebellen over de weg,'

schreeuwde hij.

'Bedankt, cavalerist.' De Hooggeboren Maurice Gifford, officier commandotroepen B en D van het Bulawayo veldleger, tikte met een gehandschoende hand tegen de rand van zijn slappe hoed. 'Ga vooruit en houd ze in de gaten.' Toen keerde hij zich in het zadel om. 'Kapitein Dawson, we zullen de wagens onder die bomen zetten; vanaf die plek hebben we een goed schootsveld voor de Maxim - ik zal vijftig ruiters uitzoeken om de vijand aan te vallen.' Gifford leidde zijn paard naar de top van de heuvel en stak zijn hand op om de troep tot staan te brengen. 'Daar zijn ze, sir,' riep de voorrijder. 'Zo brutaal als de beul.' De Hooggeboren Maurice Gifford poetste de glazen van zijn kijker met zijn geelzijden sjaal op en bracht de kijker toen naar zijn ogen.

'Ze zijn warempel allemaal te paard,' mompelde hij. 'Wel wel, wat zien die schurken er moorddadig uit.'

De naderende ruiters waren ruim een halve kilometer verwijderd, een verspreid optrekkende bende, gekleed in krijgskilten, met hoofdtooien en gewapend met een vreemd assortiment van moderne en primitieve wapens.

Gifford begon zijn mannen bevelen te geven. 'Sergeant, we zullen van de helling gebruik maken om op ze. af te stormen en dan proberen we ze binnen het bereik van de Maxim te krijgen.' 'Neem me niet kwalijk, sir,' mompelde de sergeant, 'maar is dat geen blanke die voorop rijdt?'

Gifford hief de kijker op en tuurde nog eens. 'Drommels, je hebt

gelijk!' bromde hij. 'Maar die kerel is in huiden gehuld.'

De 'kerel' wuifde vrolijk naar hem, toen hij aan het hoofd van zijn

bonte stoet kwam aanrijden.

'Goedemorgen, bent u misschien Maurice Gifford?'

'Inderdaad, sir,' antwoordde Gifford ijzig. 'En wie bent u, als ik zo

vrij mag zijn dat te vragen?'

'Ballantyne is mijn naam, Ralph Ballantyne.' De 'kerel' grijnsde hem vriendelijk toe. 'En deze heren' - hij wees met zijn duim naar de mannen die hem volgden.- 'zijn de Ballantyne's Scouts.' Maurice Gifford keek met afkeer naar hen. Het was onmogelijk hun ras vast te stellen, want ze hadden zich allemaal met vet en klei beschilderd om er als Matabelen uit te zien, en ze droegen zowel westerse afdankertjes als stamkleding. Alleen Ballantyne had zijn

gezicht niet beschilderd, waarschijnlijk om herkenbaar te zij n voor het Bulawayo veldleger, maar het was even waarschijnlijk dat hij het zwart zou maken zodra hij had wat hij van hen wilde. Hij aarzelde dan ook niet om zijn wensen kenbaar te maken. 'Een vordering, Mr. Gifford,' zei hij, en haalde een verzegelde brief uit zijn gordeltas.

Gifford beet op de vingertop van zijn handschoen en trok deze van zijn rechterhand, nam de brief toen aan en verbrak het zegel. 'Ik kan u mijn Maxim niet geven, sir,' riep hij uit toen hij de brief gelezen had. 'Ik heb de plicht om de burgers die onder mijn toezicht staan, te beschermen.'

'U bent maar zeveneneenhalve kilometer van het kamp in Bulawayo verwijderd en er zijn geen Matabelen op de weg. Die hebben wij zojuist voor u opgeruimd. Er is geen gevaar meer voor uw mensen.'

'Maar -' zei Gifford.

'De vordering is ondertekend door Kolonel William Napier, commando-officier van het Bulawayo veldleger. Ik stel voor dat u de zaak met hem opneemt, als u in Bulawayo komt.' Ralph glimlachte nog steeds. 'Intussen komen wij behoorlijk in tijdnood te zitten. We zullen u slechts van de Maxim ontlasten en u verder geen last veroorzaken.'

Gifford verfrommelde de brief, keek Ralph machteloos aan, gooide het toen over een andere boeg.

'Ik zie dat u en uw mannen uniformen van de vijand dragen,' zei hij beschuldigend. 'Dat is in strijd met de krijgsartikelen, sir.' 'Lees de artikelen aan de induna's voor, Mr. Gifford, vooral die artikelen die over het vermoorden en martelen van noncombattanten gaan.'

'Er is geen reden voor een Engelsman om zich te verlagen tot het niveau van de barbaren tegen wie hij vecht,' zei Gifford hooghartig. 'Ik heb de eer gehad uw vader, Majoor Zouga Ballantyne te ontmoeten. Hij is een man van beschaving. Ik vraag me af wat hij van uw gedrag zou zeggen.'

'Mijn vader en zijn mede-samenzweerders, allemaal beschaafde Engelse heren, staan op dit moment terecht wegens beschuldiging van oorlogvoering tegen een bevriende staat. Maar bij de eerste gelegenheid die zich voordoet zal ik hem zeker naar zijn mening omtrent mijn gedrag vragen. Ik verzoek u uw sergeant nu opdracht

te geven ons de Maxim te overhandigen. Gegroet, Mr. Gifford.' Ze haalden de Maxim van de wagen, verwijderden de drievoet en de munitiedozen en laadden hem op drie lastpaarden. 'Hoe heb je Napier zover gekregen dat hij schriftelijk afstand deed van een van zijn kostbare Maxims?' vroeg Harry Mellow, terwijl hij dè riemen van de zadels vastbond.

'Een goocheltruc,' Ralph gaf hem een knipoog. 'De pen is machtiger -'

'Je hebt de vordering vervalst!' Harry staarde hem aan. 'Ze zullen je neerschieten.'

'Dan moeten ze me eerst te pakken krijgen,' Ralph draaide zich om en brulde zijn bevelen naar zijn Scouts.

Er bestond geen twijfel over dat hij een tovenaar was. Een verschrompeld mannetje, niet veel groter dan Tungata of een van zijn vriendjes, maar hij had zich beschilderd met de wonderlijkste kleuren, karmozijnrode en witte en zwarte zigzagstrepen over zijn gezicht en borst.

Toen hij voor het eerst uit het bos naast de rivier in de geheime vallei verscheen, waren de kinderen zich doodgeschrokken. Maar voordat ze zich voldoende hersteld hadden om te kunnen weglopen, had de kleine.Jbeschilderde tovenaar een reeks van geluiden laten horen, waarbij hij een paard en een chacmabaviaan had geïmiteerd en tegelijkertijd fladderend rondstapte, zodat hun angst in geboeidheid omsloeg. Omgeven door lachende, klappende kinderen, beklom de kleine tovenaar het pad aan de zijkant van de vallei naar de grot.

De vrouwen die door de geluiden van de opgetogen kinderen gesust en gerustgesteld werden, kwamen giechelend om de kleine tovenaar heen staan en staarden hem aan en de vrijpostigste vrouwen vroegen hem: 'Wie ben je?' 'Waar kom je vandaan?' 'Wat zit er in die zak?'

In antwoord op de laatste vraag haalde de tovenaar een handvol gekleurde linten te voorschijn, en de jonge vrouwen uitten opgewonden kreten van vrouwelijke ijdelheid en bonden ze om hun enkels en halzen.

'Ik kom met geschenken en goede berichten,' kakelde de tove

naar. 'Kijk maar eens wat ik meebreng.'

Er waren stalen kammen en kleine ronde spiegeltjes, een doosje dat een zacht tinkelend melodietje speelde - verrukt dromden ze om hem heen. 'Geschenken en goede berichten,' zong de tovenaar.

'Vertel het ons! Vertel het ons!' riepen ze. 'De geesten van onze voorvaders zijn gekomen om ons te helpen. Ze hebben een goddelijke wind gezonden om de blanken te verslinden, zoals de runderpest het vee verslonden heeft. Alle blanken zijn dood!' 'De amakiwa zijn dood!'

'Al deze prachtige geschenken hebben ze achtergelaten. In de stad Bulawayo zijn helemaal geen blanken meer, maar deze dingen liggen daar voor het oprapen. Zoveel j e maar wilt - maar haast j e, alle Matabele-mannen en -vrouwen gaan ernaar toe. Er zal niets meer zijn voor degene die te laat komt. Kijk toch eens naar deze mooie lappen, er zijn er duizenden. Wie wil deze prachtige knopen, deze scherpe messen? Wie ze hebben wil moet me volgen!' zong de tovenaar. 'Want de oorlog is voorbij! De blanken zijn dood! De Matabelen hebben overwonnen, wie wil mij volgen?' 'Leid ons, Vadertje,' smeekten ze hem. 'Wij zullen je volgen.' 'Volg me, mensen van Kashobane!' tjilpte hij. 'De grote tijd voor jullie is aangekomen. De voorspelling van de Umlimo is uitgekomen. De goddelijke wind uit het noorden heeft de amakiwa weggeblazen.'

Tungata, bijna hysterisch van opwinding en angst dat hij zou moeten achterblijven, holde de grot door, tot hij de grote, geliefde gedaante tegen de rotsmuur zag zitten.

'Grootmoeder,' piepte hij. 'De tovenaar heeft heel mooie dingen voor ons allemaal. We moeten ons haasten!'

In de loop van duizenden jaren had de stroom een smalle kronkelige uitgang uit de ingewanden van de vallei geslepen, aan welks weerskanten hoge rotsen oprezen.

De vallei was gevuld met fijn gras dat de kleur had van een rijpend korenveld. Het pad klemde zich aan de rand van de afgrond vast, met een gevaarlijk steile helling naar het schuimend witte water aan de ene kant en met de hoge steile rots aan de andere kant. Daarna werd de helling flauwer en het pad kwam beneden in het

rustige dal te voorschijn. Het regenwater had aan de zijkant van de vallei diepe ravijnen gevormd, natuurlijke verschansingen, en een van deze ravijnen was een ideale plaats voor de Maxim. Ralph liet hem door twee van zijn soldaten zodanig opstellen dat de loop met de watermantel net boven de rand van het ravijn uitstak. Er zaten tweeduizend patronen in de langwerpige dozen die naast het wapen stonden opgestapeld. Terwijl Harry Mellow takken van het kreupelhout sneed om de Maxim te camoufleren, mat Ralph de draagwijdte vóór het ravijn af en wierp naast het voetpad een hoop losse stenen op.

Hij beklom de helling weer en zei tegen Harry: 'Stel het vizier in op driehonderd meter.'

Toen liep hij het ravijn door, gaf elke man zijn bevelen, en liet hen deze herhalen om misverstanden te voorkomen. 'Als Jan Cheroot bij de steenhoop komt, zal de Maxim vuren. Wacht op de Maxim, schiet dan op het achterste deel van de stoet, en daarna steeds verder naar voren.'

Sergeant Ezra knikte en stopte een patroon in het staartstuk van de Winchester.

Ralph liep terug door het ravijn naar de plek waar Harry Mellow de Maxim gereedmaakte. 'Lading één,' beval Ralph en Taas stopte de koperen punt van de patroongordel in de open stootbodem. Harry liet de laathendel terugschieten en het mechanisme kletterde scherp.

'Lading twee!' Hij drukte nog eens krachtig op de hendel, trok de gordel erdoor, en het eerste patroon kwam van de gordel en viel zacht in de stootbodem. 'Klaar!' Harry keek naar Ralph op. 'Nu kunnen we alleen nog maar wachten.' Ralph knikte en opende de tas op zijn heup. Hij haalde er een reep bruin mollenvel uit en bond die zorgvuldig om zijn rechterarm boven de elleboog. Daarna gingen ze zitten wachten. Plotseling hief Ralph zijn hoofd op en op dat moment golfde er een lichte beweging door de rij scherpschutters die langs de rand van het ravijn stonden opgesteld. Vanuit de verte klonk het geluid van vele stemmen, die echoden tussen de met mos bevlekte rotsen die de ingang naar de ravijn bewaakten. Er klonk gezang van zoete kinderstemmen en het geluid werd sterker en zwol bij iedere windvlaag en iedere bocht in de rotsige doorgang aan.

Uit de ingang naar het ravijn verscheen een kleine, dansende gedaante. Het vreemde patroon van rode, zwarte en witte verf maskeerde het platte aapachtige gezicht en de botergele huid van Jan Cheroot, maar er bestond geen misverstand over zijn dartele gang en de vogelachtige haakse stand van zijn hoofd. De zak met cadeautjes die hij als aas had gebruikt was al lang leeg en weggegooid.

Hij huppelde over het pad naar de steenhoop die Ralph had aangelegd, en de Matabelen kwamen achter hem aan. Zo begerig waren ze dat ze met zijn tweeën of drieën naast elkaar liepen en elkaar verdrongen om de Rattenvanger die hen voorging te kunnen bijhouden.

'Meer dan ik gehoopt had,' fluisterde Ralph, maar Harry Mellow keek hem niet aan. De zwarte vetlaag bedekte de bleekheid van zijn gezicht, maar zijn ogen waren triest toen hij strak over het vizier van de Maxim staarde.

Er verschenen steeds meer Matabelen uit het ravijn, maar Jan Cheroot was nu bijna ter hoogte van de steenhoop. 'Klaar,' zei Ralph met hese stem.

Jan Cheroot bereikte de steenhoop en toen, met een wonderlijke fladderende beweging, verdween hij alsof een valkuil hem had opgeslorpt. 'Nu!' zei Ralph.

Niemand in de lange rij schutters bewoog zich. Ze staarden allemaal in de vallei. 'Nu!' herhaalde Ralph.

Het voorste gedeelte van de stoet was verbijsterd blijven staan toen Jan Cheroot plotseling verdween, en zij die achter hen aan kwamen drongen naar voren. 'Vuren!' beval Ralph.

'Ik kan het niet,' fluisterde Harry, die achter het geweer zat met beide handen op de grepen.

'Vervloekt!' Ralphs stem trilde 'Ze hebben Cathy's buik opengesneden en mijn dochter uit haar schoot gescheurd. Schiet ze neer, verdomme!'

'Ik kan het niet,' zei Harry met verstikte stem, en Ralph greep hem bij de schouders en sleurde hem naar achteren. Hij liet zich op zijn plaats achter het geweer neervallen en pakte de dubbele pistoolgrepen. Met zijn wijsvingers trok hij de veiligheids

pallen open en duwde met zijn duimen de vuurkop neer. Het. Maxim-geweer begon zijn helse schokkende gebulder, en de lege koperen patroonhulzen werden in een blinkende stroom naar buiten gespuwd.

Door de blauwe rookwolken heen turend bewoog Ralph het geweer langzaam van links naar rechts, bestreek het pad van de mond van het ravijn tot de steenhoop, en van het ravijn aan weerskanten van hem voegden de repeterende Winchesters hun gedonder aan het lawaai toe. De geluiden uit de vallei beneden werden bijna, maar niet helemaal door het geweervuur overstemd.

Juba kon de jonge vrouwen en ook de hollende kinderen niet bijhouden. Ze raakte steeds verder achterop, en Tungata spoorde haar angstig aan.

'We zullen te laat komen, Grootmoeder. We moeten opschieten.' Voordat ze het ravijn aan het eind van de vallei bereikten, wankelde Juba met piepende adem, terwijl bij iedere moeizame stap al haar glanzende vetkwabben trilden en het haar voor de ogen schemerde.

'Ik moet rusten,' hijgde ze, en zonk naast het pad neer. De achterblijvers stroomden haar voorbij en lachten en plaagden haar terwijl ze het ravijn binnengingen. 'O, Moedertje, wil je soms op mijn rug klimmen?' Tungate wachtte, van de ene voet op de andere springend, naast haar en wrong zijn handen van ongeduld. 'O, Grootmoedertje, nog maar een klein stukje -' Toen eindelijk de zwarte vlekken voor haar ogen waren opgetrokken, knikte ze hem toe en hij greep haar handen en trok met het hele gewicht van zijn kleine lichaam om haar overeind te krijgen. Juba strompelde nu over het pad; ze waren de allerlaatsten in de rij, maar ver voor zich uit konden ze het gelach en gezang horen, dat door de trechter van het ravijn versterkt werd. Tungata rende vooruit, dacht dan weer aan zijn plicht en huppelde terug om opnieuw Juba's hand vast te pakken. 'Alstublieft, Grootmoeder - o alstublieft!'

Nog twee keer was Juba gedwongen te rusten. Ze waren nu helemaal alleen en het zonlicht kon het diepe, smalle ravijn niet binnendringen. Het was donker en de kou van het wervelende witte water temperde zelfs Tungata's opgewekte stemming.

Ze gingen de bocht om en keken tussen de hoge granietwanden door op de grazige, zonnige vallei uit.

'Daar zijn ze!' riep Tungata opgelucht. 'Vlug, Grootmoeder, we kunnen ze nog inhalen!'

Juba hees haar zware lichaam overeind en strompelde in de richting van het welkome warme zonlicht.

Op dat moment begon de lucht rond haar hoofd te flakkeren alsof er een vogel binnen in haar schedel zat. Even dacht ze dat het een teken van haar uitputting was, maar toen zag ze hoe al die menselijke gedaanten daar vóór haar begonnen te kolken en te duikelen en te zieden als stofjes in een wervelwind.

Al had ze het nooit eerder gehoord, ze had geluisterd toen de krijgers die hadden gevochten bij Shanghani en de Bembesi oversteekplaats de kleine driepotige geweren beschreven die gerateld hadden als oude vrouwen. Plotseling gewapend met reservekrachten waarvan ze nooit geloofd zou hebben dat ze erover beschikte, greep Juba Tungata beet en als een grote vluchtende olifantkoe sukkelde ze het ravijn weer in.

Ralph zat op de rand van zijn veldbed. Er stond een brandende kaars op de omgekeerde theekist die als tafel diende, en ernaast stonden een halfvolle fles whisky en een beker. Fronsend keek Ralph naar de opengeslagen bladzijde van zijn dagboek, terwijl hij probeerde om in het flikkerende kaarslicht de letters met zijn blik vast te houden. Hij was dronken. Een halfuur geleden was de fles nog vol geweest. Hij pakte de beker en dronk hem leeg, zette hem neer en vulde hem nog eens. Hij morste een paar druppels op de lege bladzijde van zijn dagboek. Met zijn duim veegde hij ze weg en bestudeerde de natte plek met de overdreven concentratie van een dronkaard. Hij schudde zijn hoofd, pakte zijn pen, doopte hem in en veegde zorgvuldig het teveel aan inkt van de punt.

Hij schreef moeizaam en waar de inkt de natte plek van de gemorste whisky raakte, ontstond er een lichtblauwe waaiervorm op het papier. Dat ergerde hem bovenmatig; hij gooide de pen neer en vulde de beker welbewust tot de rand. Hij dronk, stopte twee keer om adem te halen, en toen de beker leeg was, hield hij hem tussen zijn knieën en bleef met gebogen hoofd zitten. Na een lange tijd hief hij met zichtbare moeite zijn hoofd weer op

en herlas wat hij geschreven had, waarbij zijn lippen de woorden vormden, als een schooljongen bij zijn eerste leesboek. 'De oorlog maakt monsters van ons allen.' Opnieuw stak hij zijn hand naar de fles uit, maar hij stootte hem om en de goudbruine drank liep klokkend in een plasje op het deksel van de theekist. Hij viel achterover op het bed en sloot zijn ogen, terwijl zijn benen op de grond bungelden en één arm beschermend over zijn gezicht lag.

Elizabeth had de jongens in de wagen naar bed gebracht, en kroop stilletjes, om haar eigen moeder niet te storen, in het bed onder dat van de jongens. Ralph had niet met de familie gegeten en toen Jonathan naar de tent was gegaan om zijn vader voor de maaltijd te halen, had hij hem op ruwe toon teruggestuurd. Elizabeth lag op haar zij onder de wollen deken; haar ogen bevonden zich op gelijke hoogte met de vastgeregen opening in de canvas kap, zodat ze naar buiten kon kijken. De kaars in Ralphs tent brandde nog steeds, maar in de tent die Harry en Vicky deelden en die in de hoek van het kamp stond, was het al een uur donker. Ze sloot haar ogen en probeerde te slapen, maar ze was zo rusteloos dat naast haar Robyn St. John geprikkeld zuchtte en zich op haar zij rolde. Elizabeth opende haar ogen weer en gluurde door de spleet. De kaars in Ralphs tent brandde nog. Voorzichtig kroop ze onder de deken vandaan, terwijl ze haar moeder in de gaten hield. Ze pakte haar sjaal van het deksel van de kist en klom zachtjes naar beneden.

Met de sjaal om haar schouders geslagen zat ze op de dissel van de wagen.

De nacht was warm en het was bijna stil in het kamp; vanaf de andere kant klonk het verdrietige gekef van een jong hondje en dichterbij was het hongerige gehuil van een baby te horen dat snel gesust werd door de tepel van een moederborst. De kaars in de tent brandde nog steeds en het moest nu toch al na middernacht zijn. De vlam trok haar aan alsof ze een mot was. Ze stond op en liep naar de tent. Heel stil, bijna heimelijk. Ze deed de flap omhoog en glipte naar binnen, waarna ze de flap achter zich liet vallen.

Ralph lag op zijn rug op het bed, zijn gelaarsde voeten bungelden op de grond en zijn ene arm lag over zijn gezicht. Hij maakte in zijn slaap een ongelukkig klagend geluidje. Elizabeth liep naar de thee

kist en zette de gevallen fles overeind. Toen viel haar blik op de open bladzijde van het dagboek, en ze las de grote ongelijkmatige krabbel: 'De oorlog maakt monsters van ons allen.' De steek van medelijden die zij voelde was zo hevig dat ze het in leer gebonden dagboek snel dichtdeed en naar de man keek die deze hartverscheurende woorden had neergeschreven. Ze wilde naar hem toe gaan en zijn ongeschoren wang strelen, maar in plaats daarvan trok ze haar nachtjapon wat op en hurkte naast het bed. Ze maakte de banden van zijn rijlaarzen los, nam ze één voor één tussen haar knieën en trok ze van zijn voeten. Ralph mompelde, haalde de arm van zijn gezicht weg en rolde zich van het kaarslicht af. Voorzichtig tilde Elizabeth zijn benen op en legde ze op het bed. Hij kreunde en krulde zich in de prenatale houding. 'Grote baby,' fluisterde ze en glimlachte voor zichzelf. Daarna kon ze zich niet langer weerhouden en ze streek de dikke donkere haarlok van zijn voorhoofd. Zijn huid was koortsig heet, bedekt met zweet, en ze legde haar handpalm tegen zijn wang. Zijn donkere baardgroei was hard en ruw; het was een gevoel dat elektrische prikkels door haar arm zond. Ze trok haar hand weg, pakte het laken dat aan het voeteneind van het bed lag en trok het over zijn lichaam heen.

Ze boog zich over hem heen om het laken onder zijn kin te ordenen, maar opnieuw rolde hij zich om en voordat ze achteruit kon springen werd er een harde gespierde arm om haar schouder geslagen. Ze verloor haar evenwicht en viel tegen zijn borst aan, hulpeloos in de greep van zijn arm.

Ze lag heel stil, haar hart bonkte wild. Na een poosj e werd de greep van zijn arm losser, en voorzichtig probeerde ze zich te bevrijden. Ralph mompelde iets en met een schok voelde ze hoe hij zijn andere hand op de achterkant van haar dijbeen legde. Ze durfde zich niet te bewegen. Ze wist dat ze zich niet uit de dwingende greep van zijn arm kon losmaken. Ze voelde hoe de hand achter haar tastend omhoog begon te kruipen - en toen merkte ze dat hij bij zijn positieven kwam.

De hand gleed omhoog naar haar nek en haar hoofd werd met zachte maar onweerstaanbare kracht naar voren getrokken tot ze de warmte en de vochtigheid van zijn mond op de hare voelde. Hij rook naar whisky en naar iets anders, een sterke mannelijke geur, en zonder het te willen opende ze haar eigen lippen om de zijne te

ontmoeten.

De ervaring was zo onstuimig dat ze in het geheel niet merkte dat hij haar nachtjapon tot haar schouderbladen had opgetrokken en dat zijn harde, hete vingers met lange strelende bewegingen langs de spleet van haar naakte billen gleden en bij de zachte welving van haar dijen terechtkwamen. Ze voelde zich als verlamd. 'Cathy!' zei hij. 'Mijn Katie! Ik heb je zo gemist!' Als een dode vrouw lag Elizabeth tegen hem aan. 'Katie!' Wanhopig probeerden zij n handen haar te vinden, maar ze was dood, dood.

Hij was nu helemaal wakker. Zijn handen lichtten Elizabeths lichaam op en hij nam haar gezicht tussen zijn handen en hief het op. Hij keek haar een poosje niet begrijpend aan en toen zag ze de groene kleur van zijn ogen veranderen. 'Niet Cathy!' fluisterde hij.

Zachtjes maakte ze zijn vingers los en ging naast het bed staan. 'Niet Cathy,' zei ze zacht. 'Cathy is dood, Ralph.' Ze boog zich over de aflopende kaars, hield haar hand erachter en blies hem uit. Toen ging ze in de plotselinge duisternis rechtop staan. Ze maakte het lijfje van haar nachtjapon los, schudde het van haar schouders en liet het op haar enkels vallen. Ze stapte eruit en ging naast Ralph op het bed liggen. Ze pakte zijn hand en legde deze op de plaats waar ze zoeven ook had gelegen. 'Niet Cathy,' fluisterde ze. 'Vannacht is het Elizabeth. Vannacht en voortaan altijd.' En ze bedekte zijn mond met de hare. Toen ze ten slotte voelde hoe hij al de trieste en eenzame plekjes in haar vulde, was haar vreugde intens en ze zei: 'Ik houd van je. Ik heb altijd van je gehouden - ik zal altijd van je houden.'

Jordan Ballantyne stond naast zijn vader op het perron van het Cape Town spoorwegstation. Ze voelden zich beiden stijfjes en verlegen nu het ogenblik van afscheid gekomen was. 'Vergeet alstublieft niet' - Jordan aarzelde over de woordkeuze - 'aan Louise mijn hartelijkste groeten over te brengen.' 'Ik weet zeker dat ze daar blij mee zal zijn,' zei Zouga. 'Ik heb haar zo lang niet gezien -' Zouga brak zijn zin af. Gedurende de lange maanden van zijn proces in het Hooggerechtshofvoor de opperrechter, Baron Pollock, Mr. Justice Hawkins, en een speciale jury, was hij van zijn vrouw gescheiden ge

weest. De opperrechter had een onwillige jury naar de onvermijdelijke uitspraak geleid.

'Ik wijs u erop dat u in overeenstemming met de bewijzen en uw antwoorden op de specifieke vragen die ik u gesteld heb, alle gedaagden schuldig behoort te verklaren.' En hij kreeg zijn zin. 'Het vonnis van het Hooggerechtshof luidt daarom als volgt: Leander Starr Jameson en John Willoughby, u beiden zult voor een periode van vijftien maanden in hechtenis worden genomen zonder dwangarbeid. En u, Majoor Zouga Ballantyne, krijgt drie maanden gevangenisstraf zonder dwangarbeid.' Zouga had vier weken van zijn straf in Holloway uitgezeten en toen de rest werd kwijtgescholden, was hem het vreselijke nieuws van de Matabelen-opstand in Rhodesia en de belegering van Bula- wayo ter ore gekomen.

De reis naar het zuiden over de Atlantische Oceaan was een grote kwelling geweest ; hij had geen berichten van Louise of van King's Lynn gekregen en in zijn fantasie doken de vreselijkste beelden op die nog gevoed werden door praatjes over moordpartijen en verminkingen. Pas toen de Union Castle mailboot in de haven van Cape Town had aangelegd, werd hij van zijn vreselijke angsten verlost.

'Ze is veilig in Bulawayo,' zo had Jordan zijn eerste vraag beantwoord. Overstelpt door emoties, had Zouga zijn jongste zoon omhelsd en steeds weer gezegd: 'God zij dank, God zij dank!' Ze hadden samen de lunch gebruikt in de eetzaal van het Mount Nelson Hotel en Jordan had zijn vader de laatste berichten uit het noorden verteld.

'Napier en het Belegeringscomité schijnen de situatie meester te zijn. De overlevenden zijn in Bulawayo, en Grey, Selous en Ralph met hun ongeregelde troepen hebben de opstandelingen een paar bloedige slagen toegebracht om ze op veilige afstand te houden. Natuurlijk kunnen de Matabelen in het gebied buiten de kampen van Bulawayo en Gwelo en Belingwe gaan en staan waar ze willen. Dat doen ze ook wel, maar vreemd genoeg schijnen ze de weg naar het zuiden niet afgesloten te hebben. Als u zich nog op tijd bij de versterkingscolonne van Spreckley in Kimberley kunt aansluiten, dan zult u tegen het eind van de maand in Bulawayo zijn - en Mr. Rhodes en ik zullen ons kort daarna bij u voegen. Spreckley zal alleen zorgen voor de noodzakelijke voorraden en

een paar honderd man om de verdediging van Bulawayo te versterken, totdat de rijkstroepen komen. Zoals u waarschijnlijk weet, is Majoor-Generaal Sir Frederick Carrington tot bevelhebber gekozen, en Mr. Rhodes en ik zullen met zijn staf meekomen. Ik twijfel er niet aan dat we de opstandelingen zeer snel eronder krijgen.' Jordan bleef tijdens de hele maaltijd doorpraten om zijn verlegenheid te camoufleren die veroorzaakt was door het gestaar en gefluister van de andere gasten, die buitengewoon geërgerd waren door de aanwezigheid van een van Jamesons vrijbuiters in hun midden. Zouga negeerde de beroering die hij veroorzaakte en wijdde zich aan het eten en de conversatie met Jordan tot een jonge journalist van de Cape Times, met zijn stenobloc in zijn hand, naar hun tafel toe kwam.

'Ik zou graag willen weten of u commentaar wilt leveren op het welwillende vonnis van de Opperrechter.'

Toen pas hief Zouga zijn hoofd op; zijn gedicht was uitdrukkingsloos.

'In de komende tijd zullen ze medailles en ridderschaptitels toekennen aan mannen die dezelfde taak op zich nemen als wij gedaan hebben,' zei hij kalm. 'Wilt u nu zo vriendelijk zijn om ons rustig onze lunch te laten beëindigen?'

Op het station gaf Jordan zich veel moeite om zich ervan te gewis- sen dat Zouga's koffer in de goederenwagen kwam en dat hij in het laatste rijtuig een plaats kreeg waar hij vooruit reed. Toen keken ze elkaar verlegen aan terwijl de conducteur zijn waarschuwingsfluitje liet horen.

'Mr. Rhodes vroeg me te informeren of u nog als zijn agent in Bulawayo zou willen optreden?'

'Zeg tegen Mr. Rhodes dat ik me zeer vereerd voel door zijn onafgebroken vertrouwen in mij.'

Ze gaven elkaar een hand en Zouga klom in het rijtuig. 'Als u Ralph ziet -' 'Ja?' vroeg Zouga.

'Laat maar,' Jordan schudde zijn hoofd. 'Ik hoop dat u een goede reis zult hebben, Papa.'

Uit het raam leunend toen de trein van het perron wegreed, keek Zouga naar de kleiner wordende gestalte van zijn jongste zoon. Hij was een knappe jonge man, dacht Zouga, lang en atletisch, in zijn sobere, maar smaakvolle grijze, driedelige kostuum - en toch

had hij iets vreemds, een wat verloren houding, een aura van onzekerheid en diepgewortelde onvrede.

'Ach, nonsens,' zei Zouga bij zichzelf, trok zijn hoofd naar binnen en deed met de leren lus het raampje dicht.

Jordan Ballantyne galoppeerde over de oprijlaan naar het grote witte huis dat tussen de eiken en dennen op de lage helling van de afgeplatte berg stond. Het was vele jaren geleden dat hij een volle dag zijn werk verzuimd had. Zelfs een jaar geleden was het ondenkbaar geweest dat hij dat zou doen. Iedere dag, ook op zondagen en algemene feestdagen, wilde Mr. Rhodes hem bij zich hebben.

De subtiele verandering in hun relatie had zijn schuldgevoelens versterkt en een sombere, aan hem vretende emotie opgeroepen. Het was niet strikt noodzakelijk geweest dat hij de hele dag met zijn vader zou doorbrengen. Hij had weg kunnen glippen en een paar uur later weer aan zijn bureau kunnen zitten, maar hij had geprobeerd Mr. Rhodes een weigering af te dwingen, een erkenning van zijn eigen onmisbaarheid.

'Neem maar een paar dagen vrij, als je dat wilt, Jordan - Arnold kan de zaak wel overnemen.' Mr. Rhodes had nauwelijks van de Londense kranten opgekeken.

'Het nieuwe concept van Clausule 27 van uw testament -' Jordan had hem uit zijn tent willen lokken, maar in plaats daarvan kreeg hij het antwoord dat hij het meest vreesde. 'O, geef maar aan Arnold. Het wordt tijd dat hij de kwestie van de studiebeurzen gaat begrijpen. Bovendien krijgt hij dan de gelegenheid om die nieuwerwetse Remington-machine van hem te gebruiken.'

Het kinderlijke plezier van Mr. Rhodes om zijn correspondentie snel en netjes te laten typen was voor Jordan eveneens een bron van ongerustheid. Jordan had het luidruchtige toetsenbord van de typemachine nog niet bediend, voornamelijk omdat Arnold de machine afgunstig voor zich alleen opeiste. Jordan had zijn eigen machine besteld, maar deze moest uit New York komen en het zou maanden duren voordat hij haar kon verwachten. Jordan hield het grote glanzende vospaard bij de trap van de achterveranda van Groote Schuur in, steeg af, gooide de teugels naar de stalknecht en snelde het huis binnen. Hij nam de achtertrap

naar de tweede verdieping en ging direct naar zijn eigen kamer, knoopte zijn hemd los en trok de slippen uit zijn broek terwijl hij de deur achter zich dicht trapte.

Hij goot water uit de kan van Delfts aardewerk in de kom en kletste het in zijn gezicht. Toen droogde hij zich af met een donzige witte handdoek, gooide die naast zich neer, pakte de zilveren haarborstel en streek hiermee door zijn gouden krullen. Hij wilde zich net van de spiegel afwenden om een schoon hemd te pakken toen hij bleef staan, en nadenkend naar zijn spiegelbeeld staarde. Langzaam boog hij zich dichter naar het glas toe en raakte met zijn vingertoppen zijn gezicht aan. Bij zijn buitenste ooghoeken zaten kraaiepootjes; hij trok zijn huid tussen zijn vingers glad maar de lijnen bleven zichtbaar. Hij draaide zijn hoofd iets en het licht dat door het grote raam viel maakte de wallen onder zijn ogen zichtbaar.

Ze zijn alleen vanuit die hoek te zien, dacht hij, en trok met zijn handpalm het haar boven aan zijn voorhoofd strak naar achteren. Door de dunner wordende lokken zag hij de parelglans van zijn schedel, en snel woelde hij door zijn haar, zodat het wat uitstond. Hij wilde zich omkeren, maar de spiegel had een afschuwelijke aantrekkingskracht. Hij glimlachte: het was een grimas waarbij hij zijn bovenlip optrok. Zijn linkerhoektand was donkerder, duidelijk grijzer dan een maand geleden toen de tandarts de zenuw had aangeboord, en plotseling werd Jordan door een indringende wanhoop overvallen.

'Over minder dan twee weken word ik dertig jaar - o God, ik word oud, zo oud en lelijk. Hoe kan iemand mij nog aardig vinden?' Met moeite onderdrukte hij de snik die hem haast verstikte en wendde zich van het wrede glas af.

In zijn kantoor lag midden op het bewerkte leren blad van zijn bureau onder de zilveren inktpot een aantekening. 'Kom zo gauw mogelijk naar me toe. C.J.R.' Het was geschreven in dat vertrouwde puntige schrift, en Jordan vatte weer wat moed. Hij pakte zijn stenobloc en klopte op de verbindingsdeur.

'Binnen!' beval de hoge stem en Jordan deed de deur open. 'Goedenavond, Mr. Rhodes, u had me nodig?' Mr. Rhodes antwoordde niet meteen, maar ging verder met het verbeteren van de getypte tekst op het papier vóór hem, streepte

iets door en krabbelde er een ander woord boven, veranderde een komma in een puntkomma, en terwijl hij bezig was bestudeerde Jordan zijn gezicht.

Het verval was schokkend. Hij was nu bijna helemaal grijs en de wallen onder zijn ogen waren donkerpaars. Zijn wangen waren dikker geworden en hingen vanaf zijn jukbeenderen als kwabben naar beneden. Zijn Messiaanse blauwe ogen waren troebel, waterig en roodomrand. Dit alles in zes maanden tijd sinds de noodlottige inval van Jameson, en Jordans gedachten sprongen terug naar die dag waarop het nieuws hen bereikt had! Jordan had het hem in deze zelfde bibliotheek gebracht.

Er waren drie telegrammen geweest. Eén van Jameson zelf was gericht aan het Cape Town kantoor van Mr. Rhodes, niet aan de woning in Groote Schuur, en het had dus het hele weekend in de brievenbus van het verlaten gebouw gelegen. Het begon met 'Als ik geen tegenbericht van u ontvang

Het tweede telegram was van Mr. Boyes, de politierechter van Mafeking. Daar stond onder andere in: 'Kolonel Grey is met politie-eenheden uitgereden om Dr. Jameson te gaan steunen -' Het laatste telegram was van de commissaris van politie in Kimberley. 'Ik acht het mijn plicht u mee te delen dat Dr. Jameson aan het hoofd van een groep gewapende mannen, de Transvaalse grens is overgestoken

Mr. Rhodes had de telegrammen gelezen en toen hij klaar was had hij ze heel nauwkeurig voor zich op het bureau gerangschikt. 'Ik dacht dat ik hem had tegengehouden,' had hij tijdens het lezen steeds gemompeld. 'Ik dacht dat hij begrepen had dat hij moest wachten.'

Tegen de tijd dat hij ze alle drie gelezen had, was hij doodsbleek en zijn huid leek als ongerezen deeg van de botten van zijn gezicht te zakken.

'Arme oude Jameson,' had hij ten slotte gefluisterd. 'Twintig jaar lang zijn we vrienden geweest en nu gaat hij weg en vernietigt me.' Mr. Rhodes had met zijn ellebogen op het bureau gesteund en zijn gezicht in zijn handen verborgen. Zo was hij minutenlang blijven zitten en toen had hij duidelijk gezegd: 'Wel, Jordan, nu zal ik merken wie mijn ware vrienden zijn.'

Korte tijd later was Arnold gekomen om Jordan te assisteren. Zijn officiële functie was tweede secretaris, en Jordan was blij geweest

met zijn assistentie bij de meer praktische details van het bestieren van de ingewikkelde huishouding. Hij had hen vergezeld bij hun bezoek aan Londen in de nasleep van Jamesons tegenspoed en was op de lange terugreis via het Suezkanaal, Beira en Salisbury trouw aan Rhodes' zijde gebleven.

Nu stond Arnold gedienstig naast Mr. Rhodes' bureau, overhandigde hem een stuk dat hij getypt had en wachtte terwijl Mr. Rhodes het las en verbeterde, en het toen door een nieuw papier verving. Met een bittere smaak van afgunst merkte Jordan op, en niet voor het eerst, dat Arnold het hoogblonde uiterlijk had dat Mr. Rhodes zo bewonderde. Zijn houding was bescheiden en oprecht, maar als hij lachte, scheen zijn hele wezen van een innerlijke glans te stralen. Hij kwam van Oriel, Mr. Rhodes' oude Oxford- college, en het werd steeds duidelijker dat Mr. Rhodes hem heel graag in zijn omgeving had, zoals dat eens met Jordan het geval was geweest.

Mr. Rhodes gaf het laatste gecorrigeerde stuk aan Arnold en keek op.

'Ah, Jordan,' zei hij. 'Ik wilde je zeggen dat ik de dag van mijn vertrek naar Bulawayo vervroeg. Ik geloof dat mijn Rhodesiërs mij nodig hebben. Ik moet naar hen toe.'

'Ik zal het onmiddellijk regelen,' zei Jordan en knikte. 'Hebt u al een datum vastgesteld, Mr. Rhodes?' 'Aanstaande maandag.' 'We nemen zeker de expres naar Kimberley?' 'Jij gaat niet met me mee,' zei Mr. Rhodes op vlakke toon. 'Ik begrijp u niet, Mr. Rhodes.' Jordan maakte een hulpeloos gebaar van onbegrip.

'Ik eis uiterste loyaliteit en eerlijkheid van mijn personeel.' 'Ja, Mr. Rhodes, dat weet ik.' Jordan knikte, en toen verscheen er langzaam een onzekere en ongelovige uitdrukking op zijn gezicht. 'U wilt toch niet zeggen dat ik ooit oneerlijk of niet loyaal ben geweest -'

'Haal dat dossier eens, Arnold,' beval Mr. Rhodes, en toen deze het van de tafel pakte, voegde hij eraan toe: 'Geef het hem.' Zachtjes liep Arnold over het dikke wollen tapijt en gaf het dossier aan Jordan. Toen hij het aanpakte, zag Jordan, voor de allereerste keer, iets anders dan openheid en vriendelijke bezorgdheid in Arnolds ogen; een flits van rancuneuze triomf die hem pijnlijk als een

zweepslag in het gezicht trof. Het was maar een korte blik en zo snel voorbij dat het leek alsof die uitdrukking er nooit geweest was, maar Jordan voelde zich opeens uiterst kwetsbaar en in een verschrikkelijk gevaar.

Hij legde de map op de tafel naast hem en sloeg hem open. Er lagen minstens vijftig stukken in de map. De meeste waren getypt en boven elk stuk stond 'Kopie van origineel'.

Er zaten koop- en verkooporders van effectenmakelaars in voor aandelen in De Beers en Consolidated Goldfields. De hoeveelheden aandelen in de transacties waren enorm. De makelarij was Silver & Co, waarvan Jordan nog nooit gehoord had, hoewel ze beweerden zaken te doen in Johannesburg, Kimberley en Londen. Er waren kopieën van opgaven van zes banken, in de plaatsen waar Silver & Co kantoren had. Ongeveer zes posten op de lij sten waren met rode inkt onderstreept: Overmaking aan Rholands - £ 86321- 7s 9d. Overmaking aan Rholands - £ 146821-9s lid.' De naam bezorgde hem een schok; het was Ralphs maatschappij en al begreep hij niet waarom, hij kreeg steeds meer het gevoel dat hij in gevaar was.

'Ik begrijp niet wat dit met mij te maken heeft -' hij keek op naar Mr. Rhodes.

'Je broer heeft een aantal grote a la baisse-transacties afgesloten met die bedrijven die het zwaarst door het mislukken van Jamesons onderneming getroffen zijn.'

'Dat zou betekenen -' begon Jordan onzeker, en werd door Mr. Rhodes in de rede gevallen.

'Dat zou betekenen dat hij meer dan een miljoen pond gebeurd heeft, en dat hij en zij n agenten alles in het werk hebben gesteld om deze kuiperijen te maskeren.'

'Mr. Rhodes, waarom vertelt u me dit, waarom praat u op deze manier? Hij is mijn broer, maar u kunt mij toch niet verantwoordelijk stellen -'

Mr. Rhodes legde hem met een handgebaar het zwijgen op. 'Niemand heeft je ergens van beschuldigd - je gretigheid om je te verdedigen is ongepast.'

Toen opende hij de in leer gebonden uitgave van Plutarchus' Vitae die op een hoek van zijn bureau lag. Er lagen drie velletjes schrijfpapier tussen de bladzijden. Mr. Rhodes nam de velletjes eruit en gaf het bovenste aan Jordan.

'Herken je dit?'

Jordan voelde hoe hij een kleur van angst kreeg. Op dat moment verwenste hij zichzelf dat hij deze brief ooit geschreven had. Hij had dat gedaan toen hij zo ontzettend in de knoei had gezeten na de nacht van Ralphs ontdekkingen en wrede beschuldigingen in de privé-trein vanaf Kimberley.

'Het is een kopie van een persoonlijke brief die ik aan mijn broer heb geschreven -' Jordan was niet in staat om Mr. Rhodes aan te kijken. 'Ik weet niet wat me bezield heeft om er een kopie van te bewaren.'

Zijn blik viel op een bepaalde alinea en hij kon het niet nalaten zijn eigen woorden nog eens te lezen.

'Ik zou alles willen doen om je te overtuigen van mijn blijvende genegenheid want nu pas, nu ik die verspeeld schijn te hebben, besefik maar al te zeer hoeveel jouw achting voor mij betekent.' 'Dit is een persoonlijke en intieme brief,' zei hij zacht en zijn stem beefde van schaamte en verontwaardiging. 'Behalve mijn broer, aan wie hij gericht is, heeft niemand het recht hem te lezen.' 'Dus je ontkent niet dat jij hem geschreven hebt?' 'Het zou geen enkele zin hebben als ik dat deed.' 'Inderdaad,' stemde Mr. Rhodes in, en gaf hem de tweede brief. Jordan las de brief met toenemende verbijstering. Het handschrift was van hem maar de tekst niet. De sfeer van de eerste brief was zo bekwaam en natuurlijk doorgetrokken, dat hij merkte aan zijn eigen herinnering te twijfelen. Wat hij las was zijn eigen toestemming om Ralph vertrouwelijke en voorkeursinformatie te verstrekken in verband met de planning en het tijdstip van Jamesons interventie in de Transvaal. 'Ik stem erin toe dat de beoogde onderneming volledig buiten de wet valt, en dit heeft me ervan overtuigd dat ik je moet helpen - dit en de morele verplichting die ik aan je heb.' Toen pas zag hij de schuine lijn en vorm van een letter die hij niet zo schreef. De hele brief was een bekwame vervalsing. Zwijgend schudde hij zijn hoofd. Hij had het gevoel alsof zijn hele bestaan instortte.

'Dat jullie samenzwering succes heeft gehad, weten we uit de rijke vruchten die je broer geoogst heeft,' zei Mr. Rhodes vermoeid, met de stem van iemand die zo vaak verraden was dat hij niet meer gekwetst kon worden. 'Ik feliciteer je, Jordan.' 'Waar komt deze vandaan?' De brief trilde in Jordans hand.

'Waar -' Hij brak af en keek naar Arnold die achter zijn werkgever stond. Er was geen spoor meer van die rancuneuze triomf te zien, Arnold was ernstig en bezorgd - en onuitstaanbaar knap. 'Ik begrijp het,' zei Jordan en knikte. 'Het is natuurlijk een vervalsing.'

Mr. Rhodes maakte een ongeduldig gebaar. 'Kom nu toch, Jordan. Wie zou zich de moeite op de hals halen om bankopgaven te vervalsen die gemakkelijk geverifieerd kunnen worden?' 'Niet de opgaven, de brief.' 'Je hebt toegegeven dat hij van jou was.' 'Niet deze brief, niet deze -'

De uitdrukking op Mr. Rhodes' gezicht was gereserveerd, zijn ogen waren koud en gevoelloos.

'Ik zal de boekhouder uit het kantoor in de stad laten komen om de huishoudrekeningen met je door te nemen en een inventaris te maken. Jij draagt natuurlijk je sleutels aan Arnold over. Zodra alles gedaan is, zal ik de boekhouder opdracht geven je een cheque voor drie maanden salaris te geven in plaats van ontslag, hoewel ik ervan uit ga dat je begrip zult hebben voor mijn tegenzin om je een aanbevelingsbrief te verschaffen. Je zou me een genoegen doen als je je spullen uit dit gebouw verwijdert en vertrekt voordat ik uit Rhodesië terugkom.' 'Mr. Rhodes -'

'We hebben elkaar niets meer te zeggen.'

Het was drie weken geleden dat Mr. Rhodes en zijn gevolg, waaronder Arnold, met de noord-express naar Kimberley en de Matabeland-eindstation was vertrokken. Het had lang geduurd voordat Jordan alle huishoudelijke aangelegenheden en de inventarisatie geregeld had.

Nu was Jordan alleen in het grote stille huis. Hij had de bedienden eerder laten vertrekken en had zelf de keukens en de vertrekken aan de achterkant gecontroleerd voordat hij de deuren sloot. Langzaam liep hij door de met tapijten beklede gangen met de olielamp in zijn hand. Hij droeg de Chinese zijden kamerjas van brokaat die hij voor zijn vijfentwintigste verjaardag van Mr. Rhodes had gekregen. Hij voelde zich uitgebrand, zwart als een boom na de bosbrand, die de uitgeholde stam inwendig smeulend achterlaat.

Hij maakte een afscheidstocht door het grote huis en de herinneringen die het bevatte. Hij was er geweest vanaf de allereerste dagen toen er plannen werden gemaakt om het oude gebouw te renoveren en aan te kleden. Hij had zovele uren geluisterd naar Her- bert Baker en Mr. Rhodes, had aantekeningen gemaakt van hun gesprekken en af en toe, op verzoek van Mr. Rhodes, een idee aan de hand gedaan.

Het was Jordan die het motief voor het huis had voorgesteld, een gestileerde voorstelling van de stenen vogel uit de oude ruïnes van Rhodesië, de valk van Zimbabwe. De grote roofvogel die op een voetstuk stond dat versierd was met een haaietandpatroon, verfraaide de leuningen van de grote trap. Hij was te zien in het glanzende graniet van het enorme bad in Mr. Rhodes' suite, hij kwam voor op een fresco op de eetkamermuren en vier replica's van de vreemde vogel ondersteunden de hoeken van Mr. Rhodes' bureau.

Sinds zijn allervroegste herinneringen had de vogel een deel van Jordans leven uitgemaakt. Het originele beeld was door Zouga Ballantyne uit de oude tempel gehaald, een van de zeven identieke beelden die hij daar ontdekt had. Hij had de andere vogels in de oude tempel achtergelaten, en het best bewaarde exemplaar meegenomen.

Jordans eigen persoonlijke magie was belichaamd in het beeld dat zijn vader ontdekt had, en dat gedurende zijn hele jeugd als ballast achter op de wagen van de familie was meegevoerd tijdens hun trektochten en reizen door het enorme Afrikaanse land. Wel duizend nachten had Jordan boven de vogel geslapen, en op de een of andere manier had zijn geest de zijne doordrongen en bezit van hem genomen.

Toen Zouga de familie ten slotte naar de Kimberley-diamantvelden leidde, was de vogel van de wagen geladen en onder de doornboom gezet die hun laatste kamp markeerde. Toen Jordans moeder, Aletta Ballantyne, door de dodelijke tyfus overvallen werd en ten slotte aan de ziekte bezweek, was het beeld een nog grotere rol in Jordans leven gaan spelen.

Hij had de vogel Panes genoemd, naar de godin van de Noordamerikaanse Indiaanse stammen, en later had hij gretig de leer van de godin Panes bestudeerd die Frazer in zijn Golden Bough nauwkeurig had omschreven, een studie in magie en religie. Hij las dat Pa

nes een mooie vrouw was die in de bergen was opgenomen. Voor de opgroeiende Jordan werden Panes en de stenen vogel verward met het beeld van zijn overleden moeder. In het geheim had hij een vorm van oproeping van de godin ontwikkeld en in het holst van de nacht, als alle andere gezinsleden sliepen, kroop hij naar buiten om van opgespaard voedsel een offer voor haar klaar te leggen en haar met zijn eigen rituelen te vereren.

Toen Zouga, financieel geruïneerd, gedwongen was geweest om de vogel aan Mr. Rhodes te verkopen, had de jongen zich dood- eenzaam gevoeld - tot de gelegenheid zich voordeed om bij Mr. Rhodes in dienst te treden en de godin te volgen, waardoor de leegte van zijn bestaan met niet één maar twee godheden gevuld werd: de godin Panes en Mr. Rhodes. Zelfs toen hij in Mr. Rhodes' dienst volwassen was geworden, bleef het beeld een belangrijke plaats in Jordans bewustzijn innemen, hoewel hij maar heel af en toe, in tijden van diepe geestelijke verwarring, zijn toevlucht tot de kinderlijke vereringsrituelen nam.

Nu was hij de magneet van zijn leven kwijtgeraakt, en werd voor de laatste keer onweerstaanbaar naar het beeld getrokken. Langzaam liep hij de grote trap af en voorbij de kromming streelde hij de gebeeldhouwde balustrades die verwerkt waren tot nauwkeurige kopieën van de oude vogel.

De vloer van het voorname portaal beneden bestond uit zwarte en witte marmeren tegels die in de vorm van een schaakbord waren aangebracht. De hoofddeuren waren van massief rood teakhout en glanzend koper. Het licht van de lantaarn die Jordan droeg wierp grotesk misvormde schaduwen over het marmer en trilde als reusachtige vleermuizen tegen het hoge bewerkte plafond. In het midden van de marmeren vloer stond een zware tafel met de zilveren blaadjes voor visitekaartjes en post. Daartussenin stond een grote vaas met gedroogde proteabloemen die Jordan eigenhandig geschikt had.

Jordan zette de lamp van Sèvres-porselein op de tafel als een rituele lantaarn op een heidens altaar. Hij stapte naar achteren en hief langzaam zijn hoofd op. Als een bewaker van de ingang van Groote Schuur stond de originele stenen valk in zijn hoge nis. Als je hem zo zag staan viel er onmogelijk te twijfelen aan het aura van magische krachten dat het gesneden beeld omgaf. Het leek alsof de gebeden en toverspreuken van de vroegere priesters van Zimbabwe

nog steeds om hem heen trilden, of het bloed van de offers uit de trillende schaduwen op de marmeren vloer stroomde, en of de voorspellingen van de Umlimo, de Uitverkorene van de oude geesten, hem een eigen leven verleende.

Zouga Ballantyne had de voorspellingen die van de lippen van de Umlimo kwamen gehoord en ze nauwgezet in zijn dagboek opgetekend. Jordan had ze wel honderd keer herlezen en kon ze zo opzeggen; hij had ze aan zijn eigen persoonlijke vereringsrituelen van de godin toegevoegd.

'Er zal geen vrede zijn in het koninkrijk van de Mambos of de Monomatapa voordat zij terugkeren. Want de witte adelaar zal strijden tegen de zwarte stier tot de stenen valken voorgoed terugkeren.' Jordan keek naar de trotse, wrede kop van de vogel, naar de blinde ogen die ledig naar het noorden staarden, naar het land van de Mambos en de Monomatapa dat men nu Rhodesië noemde, en waar de witte adelaar en de zwarte stier opnieuw in een dodelijke strijd gewikkeld waren, en Jordan kreeg een gevoel van hulpeloosheid en leegte, alsof hij in de kronkels van het noodlot gevangen zat en zich niet kon bevrijden.

'Heb medelijden met me, grote Panes,' en hij viel op zijn knieën neer. 'Ik kan niet weggaan. Ik kan jou of hem niet verlaten. Ik weet niet waar ik heen moet.'

Het lamplicht verleende zijn gezicht een groenige glans, alsof het uit ijs gesneden was. Hij nam de porseleinen lamp van de tafel en hield hem met beide handen hoog boven zijn hoofd. 'Vergeef me, grote Panes,' fluisterde hij, en slingerde de lamp tegen de houten panelen van de muur.

De hal werd een ogenblik donker, toen de vlam van de gebroken lamp flakkerde en bijna uitging. Dan snelde er een spookachtig blauw licht over de zich verspreidende olieplas. Plotseling sprongen de vlammen op en raakten de zomen van de lange fluwelen gordijnen die voor de ramen hingen.

Nog steeds voor het stenen beeld knielend, hoestte Jordan toen de eerste rookslierten hem omgaven. Hij was een beetje verbaasd dat hij, na de eerste brandende prikkel in zijn longen, zo weinig pijn voelde. Het beeld van de valk hoog boven hem week langzaam achteruit, vervaagde door de tranen die Jordans ogen vulden en door de dichte, rondwervelende rookgordijnen. De vlammen maakten een diep dreunend gebrul toen ze de houten

panelen grepen en naar het plafond schoten. Een van de zware gordijnen vloog in brand en toen het viel spreidde het zich open als de vleugels van een reusachtige gier. De vurige vleugels van dik fluweel bedekten Jordans knielende gestalte en hun gewicht drukte hem voorover op de marmeren vloer.

Reeds verstikt door de dichte blauwe rook, worstelde hij niet eens en na een paar seconden werd de berg verfrommeld fluweel in een brandstapel veranderd, en verheugd schoten de vlammen omhoog en likten aan het voetstuk van de stenen valk in zijn hoge nis.

'Bazo heeft ten slotte de ruimte van de Umlimo verlaten,' zei Isazi zacht, en Ralph kon zich niet bedwingen. 'Weet je dat zeker?' vroeg hij dringend en Isazi knikte. 'Ik heb bij de kampvuren van zijn impi gezeten en hem met zijn eigen ogen gezien, ik heb de littekens als zilveren medailles op zijn borst zien glanzen en met mijn eigen oren heb ik hem zijn amadoda horen toespreken om hen te stalen voor de komende strijd.' 'Waar is hij, Isazi? Zeg me waar ik hem kan vinden.' 'Hij is niet alleen.' Isazi was niet van plan om de dramatische uitwerking van zijn verslag te bederven door te vroeg de naakte feiten te onthullen. 'Bazo heeft de heks bij zich, zij is zijn vrouw. Als Bazi krijgslustig is, dan is deze vrouw, Tanase, de lieveling van de duistere geesten, hard en meedogenloos, en wordt door zo'n afschuwelijke wreedheid gedreven dat de amadoda, als zij naar haar schoonheid kijken, beven alsof ze onuitsprekelijk lelijk is.' 'Waar zijn ze?' herhaalde Ralph.

'Gandang en Babiaan en Somabula zijn niet bij hem,' vervolgde Isazi. 'Ik hoorde hoe de amadoda het over een indaba hadden die vele weken geleden in de vallei van de Umlimo is gehouden. Ze zeggen dat de oude induna's besloten hebben om op de goddelijke tussenkomst van de geesten te wachten, de weg naar het zuiden open te laten zodat de blanken Matabeleland kunnen verlaten en op hun schilden gaan zitten tot dit alles gaat gebeuren.' Ralph maakte een gebaar van walgende berusting. 'Haast je niet met je verslag, wijze man,' moedigde hij Isazi, uiterst sarcastisch aan. 'Bespaar ons geen enkel detail.'

Isazi knikte ernstig, maar zijn donkere ogen glinsterden en hij trok aan zijn sik om niet te gaan grinniken.

'De buiken van de oude induna's koelen af; ze herinneren zich de

Shangani- en Bembesi-slagvelden. Hun spionnen melden dat het _ kamp hier in Bulawayo bewaakt wordt door de driepotige geweren. Ik zegje, Henshaw, dat Bazo de slangekop is. Snijd hem af en het lichaam sterft.' Isazi knikte wijs.

'Wil je me nu vertellen waar Bazo is, dappere, wijze, oude vriend?' Bij deze veranderde woordkeus van Ralph knikte Isazi waarderend.

'Hij is heel dichtbij,' zei Isazi. 'Nog geen twee uur lopen vanaf deze plek.' Isazi wees met een weids gebaar naar het donkere kamp om hen heen. 'Hij ligt met zijn drieduizend amadoda in de Vallei der Geiten.'

Ralph keek omhoog naar het deel van de oude maan dat laag in de lucht hing.

'Vier dagen voor nieuwe maan,' mompelde hij. 'Als Bazo van plan is om het kamp hier aan te vallen, dan zal dat in de duisternis van de maan gebeuren.'

'Drieduizend man,' mompelde Harry Mellow. 'Wij zijn met vijftig man.'

'Drieduizend. De Mollen en de Insukamini en de Zwemmers.' Sergeant Ezra schudde zijn hoofd.

'We zullen ze overvallen,' zei Ralph Ballantyne kalm. 'We grijpen ze in de Vallei der Geiten, over twee nachten, en we doen dat als volgt -'

Bazo, zoon van Gandang, die zijn vader verloochend en de grote induna's van Kumalo getrotseerd had, liep van het ene wachtvuur naar het volgende en naast hem liep de slanke, verrukkelijk gracieuze gestalte van zijn vrouw Tanase.

Bazo stak zijn hand naar het vuur uit en het licht glinsterde op de grote spieren van zijn borst en armen en zijn littekens waren de enige eretekenen die hij droeg.

Naast zijn geteisterde uiterlijk was Tanases schoonheid des te schrijnender. Haar naakte borsten waren eigenlijk ongepast in deze krijgsraad, maar onder hun satijnachtige zwelling waren ze zo hard als door de strijd gestaalde spieren en de vooruitstekende, gerimpelde donkere tepels, zo groot als de top van iemands pink, deden denken aan de knoppen in het midden van een krijgsschild. Zoals ze daar naast Bazo in het licht van het vuur stond, was haar blik even fel als van de andere krijgers, en toen haar echtgenoot

begon te spreken keek ze met een woeste trots naar hem op. 'Ik stel jullie voor een keuze,' zei Bazo. 'Je kunt blijven wie je bent, de honden van de blanken. Je kunt amaholi blijven, de allerlaagste slaven, of je kunt weer amadoda worden -' Hij was niet harder of nadrukkelijker gaan praten; zijn stemgeluid scheen uit zijn keel te rollen, maar het drong duidelijk door tot het hoogste gedeelte van het natuurlijke rotsamfitheater, en de vele donkere krijgers in het dal kwamen in beweging en zuchtten bij die woorden.

'De keuze is aan jullie, maar het moet snel gebeuren. Vanochtend heb ik berichten uit het zuiden ontvangen.' Bazo zweeg en zijn toehoorders rekten zich naar voren uit. Drieduizend mannen hurkten daar in enorme rijen neer, maar niemand liet zich horen terwijl ze wachtten tot Bazo verder sprak.

'Jullie hebben de lafhartige uitspraak gehoord dat als wij de weg naar het zuiden niet betwisten, de blanken die in Bulawayo zijn dan hun wagens zullen laden en met hun vrouwen heel gedwee over die weg naar de zee zullen gaan.' Nog steeds hielden de luisterende krijgers zich stil. 'Ze hadden het bij het verkeerde eind - en nu is het bewijs er. Lodzi is gekomen,' zei Bazo, en er klonk een zucht als de wind in het gras. 'Lodzi is gekomen,' herhaalde Bazo. 'En met hem de soldaten en de geweren. Ze verzamelen zich nu bij het voorste gedeelte van de spoorlijn die Henshaw heeft aangelegd. Zeer binnenkort zullen ze over de weg die wij voor hen hebben opengelaten, oprukken. Nog voordat de nieuwe maan tot de helft gegroeid is, zullen ze in Bulawayo zijn, en dan zullen jullie werkelijk amaholi zijn. Jullie en jullie zonen en hun zonen zullen zwoegen in de mijnen van de blanken en de kudden van de blanken hoeden.'

Er klonk een gegrom als van een panter die wordt opgeschrikt, en het dreunde door de donkere rijen tot Bazo zijn hand met zijn zilveren assegaai erin ophief.

'Dat mag niet gebeuren. De Umlimo heeft ons beloofd dat dit land ons weer zal toebehoren, maar het is onze taak om deze voorspelling te verwezenlijken. Zij die onder de boom wachten tot het fruit in hun geopende monden valt, zullen niet door de goden worden gesteund. Mijn kinderen, we zullen de boom schudden.' 'Die!' zei een enkele stem uit de rijen, en onmiddellijk werd de strijdkreet door iedereen overgenomen.

'Jieie!' zong Bazo, terwijl hij met zijn rechtervoet stampte en met het brede zwaard in de donkere lucht stak, en zijn mannen zongen met hem mee.

Als een ebbehouten beeld stond Tanase doodstil naast hem, maar haar lippen waren iets geopend en haar grote schuine ogen gloeiden als manen in het licht van het vuur.

Ten slotte spreidde Bazo zijn armen en wachtte tot ze stil werden. 'Iedere ochtend', zei hij, 'in de laatste diepe duisternis staan ze bij hun geweren te wachten tot de panter in hun val loopt. De Matabelen komen altijd voor de dageraad, zeggen ze tegen elkaar. Al tij dl zeggen ze, maar ik vertel jullie dat het deze keer anders zal zijn, mijn kinderen.' 1

Bazo zweeg en keek vorsend in de gezichten van de mannen die in de voorste rij gehurkt zaten.

'Deze keer zal het in het uur voor middernacht plaatsvinden, bij het verschijnen van de witte ster uit het oosten.' Op de bekende wijze voor hen staand vertelde Bazo hen hoe hun slagorde moest zijn, en tussen al die zwarte halfnaakte lichamen in gehurkt, met zijn blote schouders tegen die van de amadoda aan weerskanten van hem, zijn haar bedekt met de veren hoofdtooi en zijn gezicht en lichaam besmeerd met het mengsel van vet en roet, luisterde Ralph Ballantyne naar de gedetailleerde instructies. 'In dit jaargetijde zal de wind tegelijk met de witte ster opkomen. Hij zal uit het oosten komen, dus komen wij ook uit het oosten. Ieder van jullie moet een bundel gedroogd gras en de groene bladeren van de msasabomen op je hoofd dragen,' zei Bazo tegen hen, en terwijl hij voelde wat er ging komen, begonnen Ralphs vingertoppen door de schok te prikken. 'Een rookgordijn,' dacht hij. 'Dat is vloottactiek!' 'Zodra de wind opsteekt, maken we een groot vuur,' bevestigde Bazo onmiddellijk. 'Ieder van jullie moet in het voorbijlopen zijn bundel erop gooien, en dan gaan we vooruit in het donker en de rook. Het zal hen totaal niet baten hun pijlen in de lucht te schieten, want onze rook zal de schutters verblinden.' Ralph stelde zich voor hoe het zou zijn, als de krijgers uit de ondoordringbare rookbank te voorschijn kwamen, onzichtbaar tot ze binnen steekbereik kwamen, krioelend over de muur van wagens of kruipend tussen de wielen. Drieduizend mannen die stil en meedogenloos binnenkwamen - zelfs al was het kamp gewaarschuwd

en op zijn hoede, dan nog zou het bijna onmogelijk zijn hen tegen te houden. De Maxims zouden in de rook bijna onbruikbaar zijn, en de assegaaien met hun brede messen zouden op zo'n korte afstand de meest effectieve wapens zijn.

Een levendig beeld van de slachtpartij brandde in zijn geest; en hij herinnerde zich Cathy's lichaam en hij probeerde zich bovendien de verminkte overblijfselen van Jonathan voor te stellen en van Elizabeth, haar zachte blanke vlees op wrede wijze ontwijd. In zijn woede verlangde hij er hevig naar zich te wapenen, en hij staarde in het amfitheater naar de grote heldhaftige man met het geschonden gezicht, die de vreselijke details van het bloedbad uitlegde. 'We moeten niemand van hen sparen. We moeten de laatste reden vernietigen waarom Lodzi zijn soldaten zou brengen. Als hij het probeert, zullen we hem slechts dode lichamen, verbrande gebouwen en zilverstaal aanbieden.'

In zijn woede schreeuwde Ralph toen met de andere amadoda mee en bromde het woeste krijgslied, terwijl zijn gezicht net zo verwrongen en zijn ogen even wild waren als die van hen. 'De indaba is geëindigd,' zei Bazo ten slotte. 'Ga nu naar jullie slaapmat om morgen goed uitgerust te zijn. Als je bij zonsopgang opstaat, is het eerste wat je moet doen, een bundel gedroogd gras en groene bladeren-afsnijden, zo zwaar als je kunt dragen.'

Ralph Ballantyne lag onder zijn vacht op een slaapmat van gevlochten riet en hoorde hoe het langzamerhand stil werd in het kamp. Ze hadden zich in de smalle engten van de Vallei der Geiten teruggetrokken. Hij zag de wachtvuren uitsterven en de oranje lichtkringen kleiner worden. Hij hoorde hoe de mompelende stemmen tot rust kwamen en de ademhaling van de krijgers om hem heen veranderde, diep en regelmatig werd. De duisternis werd nog dreigender toen de laatste vuren uitgingen en Ralph greep het heft van zijn assegaai en wachtte het juiste ogenblik af.

Toen dat eindelijk gekomen was, duwde Ralph stilletjes het dek van zich af. Op handen en voeten kroop hij, voorzichtig tastend, naar de dichtstbijzijnde krijger. Zijn vingers raakten de naakte huid van een arm. De krijger schrok wakker bij de aanraking en ging recht overeind zitten.

'Wie is dat?' vroeg hij met een dikke keelstem, schor van de slaap,

en Ralph stak hem in zijn maag.

De man schreeuwde. Het was een kreet van doodsangst die tegen de rotsen aan weerskanten van de vallei weerkaatste, de nachtelijke stilte verscheurde, en Ralph brulde met hem mee. 'Duivels! Duivels vermoorden me!' Hij rolde zich om en stak naar een andere krijger, waarbij hij deze zo verwondde dat hij het van verbazing en pijn uitschreeuwde. 'Er zijn duivels hier!'

Bij vijftig andere wachtvuren in de vallei, staken en schreeuwden

de mannen van Ballantyne's Scouts op dezelfde wijze.

'Verdedig je, er zijn geesten aan het werk!'

'TagatiV Hekserij! Pas op voor de heksen!'

'Dood de heksen!'

'Hekserij! Verdedig je!'

'Lopen! Lopen! Er zijn duivels hier!'

Drieduizend krijgers, die vanaf hun kinderjaren doordrenkt waren van bijgeloof en toverkunst, ontwaakten door het geschreeuw en de wilde kreten van stervende mannen, en de door paniek bevangen waarschuwingen die geroepen werden door mannen die tegenover de duivelse legioenen stonden. Ze ontwaakten in de blinde, verstikkende duisternis, grepen hun wapens staken angstig, schreeuwden van schrik en de kameraden die ze verwondden, gilden en staken terug.

'Ik ben gewond. Verdedig je tegen de duivels. Hah! Hah! De duivels vermoorden me!'

De nacht was gevuld met rennende gedaanten die tegen elkaar opbotsten en staken en schreeuwden. 'De vallei is behekst!' 'De duivels zullen ons allemaal doden!' 'Vlucht! Vlucht!'

Toen klonk uit het voorste deel van de vallei zo'n monsterachtig ijzeren geschetter, zo'n kakofonie, dat het alleen maar de stem van de grote demon zelf kon zijn. Tokoloshe, de menseneter. Het was een geluid dat de doodsbange mannen hun laatste restje verstand ontnam en hen het rijk der bezetenen binnen dreef. Op handen en knieën kroop Ralph over het smalle pad, en zorgde dat hij onder de stekende speren bleef, terwijl de waanzinnige gestalten van rennende mannen zich tegen het zwakke licht van de sterren aftekenden, en als hij omhoog stak, probeerde hij eerder

het kruis of de buik te raken dan de mannen dood te steken, zodat de getroffenen hun kreten aan het tumult toevoegden. Uit het voorste deel van de vallei blies Harry Mellow nog eens hard op de koperen misthoorn, en het geluid werd herhaald door het geschreeuw van mannen die tegen de hellingen van de vallei opstrompelden en in het open grasland daarachter vluchtten. Ralph kroop verder en hoopte dat hij tussen die duizenden stemmen die éne stem zou horen. In de eerste minuten waren er al honderden krijgers uit de vallei gevlucht. Hun kreten stierven weg en eindelijk hoorde Ralph nu de stem waarop hij gewacht had. 'Hier blijven, Mollen!'brulde de stem. 'Blijf bij Bazo. Er zijn geen demonen.' En Ralph kroop op het geluid af. Op de open plek voor hem laaide een kampvuur met nieuwe houtblokken plotseling op, en Ralph herkende de lange man met de brede hoekige schouder, en de slanke vrouw naast hem. 'Dit is bedriegerij van de blanken,' riep ze, naast haar heer. 'Wacht, mijn kinderen.'

Ralph sprong op en rende door de dichte struiken naar hen toe. 'Nkosi,' schreeuwde hij. Hij hoefde zijn stem niet te verdraaien, want deze klonk rauw en schor van het stof en de spanning en strijdlust. 'Lord Bazo, hier ben ik! Laten we met elkaar dit verraad bestrijden!'

'Dappere kameraad!' Bazo begroette hem opgelucht toen Ralph uit het donker opdoemde. 'Ga rug aan rug staan, vorm een kring waarin ieder van ons de ander zal beschermen, en roep andere moedige mannen op om zich bij ons te voegen.' Bazo keerde zijn rug naar Ralph en trok de vrouw Tanase naast zich. Zij was het dié omkeek en Ralph herkende toen hij zich bukte.

'Het is Henshaw!' gilde ze, maar haar waarschuwing kwam te laat. Voordat Bazo zich kon omdraaien om hem aan te kijken, had Ralph zijn greep op de assegaai veranderd en, terwijl hij haar als een slagersmes gebruikte, hakte hij met één slag tegen de achterkant van Bazo's benen, net boven de enkels, en de achillespezen braken met een zacht, rubberachtig ploffend geluid. Bazo viel op zijn knieën met twee kreupele benen, vastgeprikt als een kever op een bord.

Ralph greep Tanases pols beet, trok haar uit de lichtkring van het vuur, en gooide haar woest tegen de grond. Hij trok haar korte

leren rokje af en plaatste de punt van de assegaai in haar kruis. 'Bazo,' fluisterde hij. 'Gooi je speer in het vuur, anders zal ik de geslachtsdelen van je vrouw openscheuren zoals jij dat bij mijn vrouw hebt gedaan.'

De Scouts gebruikten het eerste schijnsel van de nieuwe dag om in een langgerekte lijn langzaam door de vallei te trekken, en de gewonde Matabelen te doden. Onderwijl stuurde Ralph Jan Cheroot terug naar de plaats waar ze de paarden hadden achtergelaten om de touwen te halen. Na een paar minuten kwam hij terug met de zware trossen manillatouw over de zadels van de paarden die hij leidde.

'De Matabelen hebben zich achter in de heuvels verspreid,' meldde hij grimmig. 'Ze zullen een week nodig hebben om elkaar te vinden en zich opnieuw te groeperen.' 'Zo lang wachten we niet.'

Bazo zat naast de restanten van het vuur. Zijn armen waren met riemen op zijn rug gebonden, en zijn benen lagen recht uitgestrekt voor hem. Hij had geen controle over zijn voeten, ze wankelden krachteloos heen en weer als een stervende vis die bij eb op het strand is blijven liggen, en uit de diepe sneden boven zijn hielen sijpelde het trage, waterachtige bloed.

Tanase zat naast hem. Ze was helemaal naakt, en net als bij Bazo waren haar armen op haar rug gebonden. Sergeant Ezra staarde naar haar lichaam en hij mompelde: 'We hebben de hele nacht hard gewerkt. We hebben wel een pleziertje verdiend. Ik zou met mij n kanka wel even met deze vrouw de struiken in willen.'

Ralph gaf zich niet eens de moeite om hem te antwoorden, maar wendde zich in plaats daarvan tot Jan Cheroot. 'Haal de paarden,' beval hij.

Tanase sprak met Bazo zonder haar lippen te bewegen, op de wij ze van de ingewijden.

'Waarvoor dienen die touwen, Heer? Waarom schieten ze ons niet meteen neer?'

'Voor de blanke is het de manier om uitdrukking te geven aan zijn diepe minachting. Ze schieten de eerlijkste vijanden neer en gebruiken de touwen voor de misdadigers.'

'Heer, op de dag dat ik deze man die jij Henshaw noemt voor het

eerst ontmoette, droomde ik dat je hoog in een boom hing en hij keek naar je op en glimlachte,' fluisterde ze. 'Wat vreemd dat ik in die droom mijzelf niet naast jou in die boom zag.' 'Ze zijn klaar nu,' zei Bazo, en keerde zijn hoofd naar haar toe. 'Ik omhels je met hart en ziel. Je bent de bron van mijn leven geweest.' 'Ik omhels jou, mijn echtgenoot. Ik omhels je, Bazo, die de vader van koningen zal zijn.'

Ze bleef naar zijn geteisterd, lelijk-mooie gezicht kijken en wendde haar hoofd niet af toen Henshaw boven haar kwam staan en met een schorre stem zei: 'Ik schenk je een betere dood dan jij mijn geliefden geschonken hebt.'

De touwen waren van verschillende lengten, zodat Tanase iets lager hing dan haar echtgenoot. De zolen van haar blote voeten, die op hoofdhoogte zweefden, waren heel licht en haar tenen wezen recht naar de grond als van een klein meisje dat op haar tenen staat. Haar lange zwanehals was sterk naar één kant gedraaid, zodat het leek alsof ze nog steeds naar Bazo's stem luisterde. 'Bazo's opgezwollen gezicht was opgeheven naar de gele lucht van de dageraad, want de knoop was onder zijn kin geschoven. Ralph Ballantynes gezicht was ook opgeheven toen hij onder aan de hoge acaciaboom diep in de Vallei der Geiten naar hen stond te kijken. Tanases visioen was in nog een ander opzicht niet bewaarheid - Ralph Ballantyne glimlachte niet.

Toen kwam Lodzi en met hem kwamen Majoor-Generaal Carrington en Majoor Robert Stephenson Smyth Baden-Powell die eens het motto 'Wees Bereid' zou lanceren, en achter hen aan kwamen de geweren en de soldaten. De vrouwen en kinderen kwamen met boeketten wilde bloemen voor hen dansend, het kamp van Bulawayo uit en ze zongen: 'For they are jolly good fellows' en huilden van blijdschap.

De oude induna's van Kumalo, misleid door de beloften van de Umlimo van goddelijke tussenkomst, trokken zich met hun impi's langzaam uit de omgeving van Bulawayo terug. De rijkstroepen verdeelden zich in grote log voortmarcherende colonnes en doorkruisten de valleien en het open land. Ze verbrandden de verlaten dorpen en de te veld staande gewassen en ze verdreven het weinige vee dat voor de runderpest gespaard was

gebleven. Ze beschoten de heuvels waarin, naar ze vermoedden, de Matabelen zich schuilhielden, en hun paarden werden uitgeput bij de jacht op de ongrijpbare zwarte schimmen die door het bos voor hen uit fladderden. Er werd met de Maxims geschoten tot het water in de koelmantels kookte, maar de afstand was negenhonderd meter of meer en de mikpunten waren zo snel als konijnen. Zo sleepten de weken zich voort en werden maanden, en de soldaten probeerden de Matabelen uit te hongeren en hen tot een veldslag te dwingen, maar de induna's zochten hun toevlucht in de Ma- topos Heuvels waar de geweren en de soldaten hen niet durfden te volgen.

Af en toe vingen de Matabelen een afgezonderde patrouille of een man die alleen was, op een keer zelfs de legendarische Frederick Selous, olifantenjager en buitengewoon avonturier. Selous was afgestegen om een van de rebellen die over de heuvelrug voor hem verdween neer te schieten, toen een verdwaalde kogel rakelings langs zijn pony vloog; het dier dat zich gewoonlijk onberispelijk gedroeg, ging ervandoor en liet hem hulpeloos achter. Pas toen realiseerde hij zich dat hij sneller had gereden dan de grote meerderheid van zijn Scouts en dat de Matabelen onmiddellijk zijn hachelijke positie doorhadden. Ze keerden terug en gingen achter hem aan als honden achter een haas.

Het was een wedloop zoals Selous sinds de tijd van zijn olifanten- jacht niet meer had meegemaakt. De licht uitgeruste amadoda die op blote voeten liepen haalden hem snel in, kwamen ten slotte zo dichtbij dat ze reeds hun zwaarden uit de riemen trokken en hun vreselijke strijdkreet begonnen te brommen. Maar toen kwam Luitenant Windley, Selous' onderbevelhebber aangereden en terwijl hij zijn voet uit de linkerstijgbeugel trok, gaf hij Selous de riem en galoppeerde met hem naar de rijen naderende Scouts. Andere keren was het geluk aan de kant van de soldaten, en verrasten ze een foeragerende Matabele-patrouille bij een voorde of in dichte bosjes, en hingen hen op aan de dichtstbijzijnde boom die het gewicht kon dragen.

Het was een onbesliste, wrede strijd die maar voortduurde. De militairen die de campagne leidden waren geen zakenlieden; ze hielden totaal geen rekening met de kosten en de eerste drie maanden bedroegen die één miljoen pond sterling, een schade van £ 5000 per gedode Matabele. De nota kwam ten laste van Mr. Cecil John

Rhodes en zijn British South Africa Company. In de Matopos Heuvels werden de induna's naar verhongering gedreven, en in Bulawayo werd Mr. Rhodes even onverbiddelijk naar een bankroet gedreven.

De drie ruiters reden in een behoedzame, elkaar beschermende linie. Ze bleven midden op het pad rijden; hun geweren waren geladen en klaar voor gebruik.

Jan Cheroot reed voorop, vijftig meter voor de anderen. Zijn kleine kroeskop draaide onvermoeibaar van de ene kant naar de andere om het struikgewas aan beide kanten te controleren. Achter hem kwam Louise Ballantyne, verrukt over haar ontsnapping uit de beperkingen van het Bulawayo-kamp na deze lange maanden. Ze zat schrijlings te paard met alle élan van een geboren amazone en vijftig meter achter haar reed Zouga.

In die gestrekte volgorde reden ze van de grasvlakten, onder de hoge gebogen takken van de msasabomen door, de eerste helling van de heuvels op en toen ze de top hadden bereikt, ging Jan Cheroot in zijn stijgbeugels staan en liet een opgeluchte kreet horen. Niet in staat zich te bedwingen, galoppeerden Louise en Zouga vooruit en bleven naast hem staan.

'O, God zij dank,' fluisterde Louise hees, en greep Zouga's hand. 'Het is een wonder,' zei hij zacht, en omklemde haar vingers. Voor hen koesterde het lichte strooien dak van King's Lynn zich in het zonlicht. Het leek wel alsof ze beiden nog nooit zo iets moois hadden gezien.

'Ongeschonden.' Louise schudde verwonderd haar hoofd. 'Het moet het enige huis in Matabeleland zijn dat niet verbrand is.' 'Kom mee, lieveling,' riep ze in een plotselinge extase. 'Laten we naar ons huis terugkeren.'

Bij de treden van de brede veranda aan de voorkant hield Zouga haar tegen en zei dat ze in het zadel moest blijven zitten met haar geweer in de aanslag en hij liet haar de teugels van hun paarden vasthouden, terwijl hij en Jan Cheroot in het huis gingen kijken of er enig teken van Matabele - verraad was.

Toen Zouga weer op de veranda verscheen, liet hij zijn geweer

zakken en lachte naar haar.

'Veilig!'

Hij hielp haar uit het zadel en terwijl Jan Cheroot de paarden naar

de stallen bracht om ze te voederen uit de graanzakken die hij had meegebracht, liepen Zouga en Louise hand in hand de trap op. De dikke ivoren krommingen van de oude olifantsslagtanden vormden nog steeds de deuropening naar de eetkamer, en in het voorbijgaan streelde Zouga een ervan. 'Je geluksbrengers,' grinnikte Louise toegeeflijk. 'De huisgoden,' verbeterde hij haar, en ze liepen ertussendoor het huis binnen.

Het huis was geplunderd. Ze hadden niet anders kunnen verwachten, maar de boeken waren er nog, van de planken gegooid, van sommige waren de ruggen gebroken of de leren omslagen beschadigd of kapotgeknaagd door de ratten, maar ze waren er allemaal. Zouga pakte zijn dagboeken en sloeg met zijn zijden das oppervlakkig het stof eraf. Er waren dozijnen van; ze bevatten de geschiedenis van zijn leven, nauwgezet met de hand geschreven en geïllustreerd met pentekeningen en gekleurde kaarten. 'Het zou werkelijk mij n hart gebroken hebben als ik deze had moeten verliezen,' mompelde hij, terwijl hij ze netjes op een stapel op de tafel legde en een van de rode omslagen van Marokkaans leer streelde. Het zilver lag op de vloer van de eetkamer, sommige voorwerpen waren gedeukt maar het meeste was onbeschadigd. Het had geen waarde voor een Matabele.

Er stonden nog aardewerk en glaswerk op de keukenplanken, maar alle pannen en messen waren gestolen en van de deuren naar de provisiekamer en de bergruimten waren de scharnieren gesloopt.

'Dat is zo weer in orde gemaakt,' zei Zouga tegen haar. 'Ik kan gewoon niet geloven dat we zoveel geluk hebben gehad.' Louise liep de binnenplaats op en zag daar vier van haar rode Rhode Island kippen in het stof scharrelen. Ze riep Jan Cheroot uit de stal en vroeg om wat graan uit de voederzakken van de paarden. Toen ze naar de kippen klokte, kwamen ze aangefladderd om gevoerd te worden.

Het raam van de grote slaapkamer was ingegooid en wilde vogels waren naar binnen gevlogen om in de balken van het dak te nestelen. De beddensprei was bevuild door hun uitwerpselen, maar toen Louise haar eraf trok bleken de lakens en de matras eronder schoon en droog te zijn.

Zouga sloeg een arm om haar middel, drukte haar tegen zich aan

en keek op haar neer op de manier die zij zo goed kende. 'Je bent een ondeugende man, Majoor Ballantyne,' fluisterde ze hees. 'Maar er hangen geen gordijnen voor de ramen.' 'Gelukkig zijn er nog luiken.' Hij liep ernaar toe om ze dicht te doen, terwijl Louise het laken terugsloeg en toen de bovenste knoop van haar bloes openmaakte. Zouga kwam op tijd terug om haar bij de andere te helpen.

Toen ze een uurtje later weer op de veranda kwamen, zagen ze dat Jan Cheroot de tafel en de stoelen had afgestoft en de picknickmand die ze uit Bulawayo hadden meegenomen, had uitgepakt. Ze dronken fijne Constantiawijn en aten koude Cornish pasteitjes, terwijl Jan Cheroot hen bediende en hen op anekdotes en herinneringen aan de heldendagen van de Ballantyne's Scouts onthaalde. 'Wij waren de allerbesten,' verklaarde hij bescheiden. 'De Ballantyne's Scouts! De Matabelen hebben ons goed leren kennen.' 'O, laten we toch niet over de oorlog praten,' smeekte Louise. Maar Zouga vroeg met een gemoedelijk sarcasme: 'Wat is er met al die helden van jullie gebeurd? De oorlog is nog steeds aan de gang, en mannen als jullie hebben we hard nodig.' 'Meester Ralph is veranderd,' zei Jan Cheroot somber. 'Hij is helemaal veranderd.' Hij knipte met zijn vingers. 'Vanaf de dag dat we Bazo te pakken kregen in de Vallei der Geiten, kon het hem allemaal niets meer schelen. Hij is nooit meer met de Scouts meegereden, en binnen een week is hij naar de spoorweg teruggegaan om hem af te bouwen. Er wordt gezegd dat hij vóór Kerstmis de eerste trein naar Bulawayo wil laten rijden.'

'Genoeg!' besloot Louise. 'Het is onze eerste dag op Kings' Lynn na bijna een jaar. Ik wil niets meer over de oorlog horen. Schenk nog wat wijn in, Jan Cheroot, en neem zelf ook een slokje.' Ze wendde zich tot Zouga. 'Lieveling, kunnen we weggaan uit Bulawayo en hier terugkomen?'

Spijtig schudde Zouga zijn hoofd. 'Het spijt me, schat. Ik kan jouw kostbare leven niet riskeren. De Matabelen zijn nog steeds in opstand, en het is hier zo eenzaam -'

Vanachter het huis klonk plotseling het gillende gekakel van geschrokken pluimvee. Zouga onderbrak zichzelf en sprong overeind. Terwijl hij zijn geweer pakte dat tegen de muur stond, zei hij zacht maar nadrukkelijk: 'Jan Cheroot, loop achter de stallen om. Ik kom dan vanaf de andere kant.' Toen tegen Louise: 'Blijf hier

wachten, maar houd je gereed om naar de paarden te rennen als je een schot hoort.' De twee mannen glipten zachtjes de veranda af. Zouga bereikte de hoek van de muur onder de grote slaapkamer, toen hij opnieuw hevig gekrijs en gekakel en het geklapper van vleugels hoorde. Hij schoot de hoek om, rende langs de dikke witte muur rond de binnenplaats en dook ineen naast de deur. Boven de kakofonie van angstige kippen en fladderende vleugels uit hoorde hij een stem zeggen: 'Houd die ene vast! Laat hem niet los!' Het was de stem van een Matabele, en bijna onmiddellijk dook er een halfnaakte gedaante, met in iedere hand een kip, de deur naast Zouga door.

Slechts één ding weerhield Zouga ervan om te schieten. De slingerende naakte hangborsten die onder het rennen tegen de ribben van de Matabele klapperden. Zouga drukte de kolf van zijn geweer tussen de schouders van de vrouw, duwde haar tegen de grond en stapte over haar lichaam de binnenplaats op. Naast de keukendeur stond Jan Cheroot. Met de ene hand hield hij zij n geweer vast en met de andere het magere, naakte, worstelende lichaam van een kleine zwarte jongen. 'Zal ik hem zijn hersens inslaan?' vroeg Jan Cheroot. 'Je bent nu geen lid meer van de Ballantyne's Scouts,' zei Zouga tegen hem. 'Houd hem vast, maar doe hem geen pijn.'En hij draaide zich om om zijn eigen gevangene te bekijken. Het was een oudere Matabele-vrouw die de hongerdood nabij was. Ze moest ooit een grote, zware vrouw zijn geweest, want haar huid hing in ruime plooien en rimpels om haar heen. Eens moesten die borsten zo groot als watermeloenen zijn geweest, barstend van het vet, maar nu waren het lege zakken die bijna tot haar navel hingen. Zouga greep haar pols en trok haar overeind. Hij duwde haar voor zich uit de binnenplaats weer op en onder het ruime vel kon hij de botten van haar arm voelen.

Jan Cheroot hield nog steeds de jongen vast, en nu bekeek Zouga hem even. Ook hij was broodmager, elke rib en elk uitsteeksel van zijn ruggengraat staken door de huid heen; zijn hoofd scheen te groot voor zijn lichaam en zijn ogen te groot voor zijn hoofd. 'Dat kereltje komt om van de honger,' zei Zouga. 'Dat is een van de methoden om van ze af te komen,' stemde Jan Cheroot in en op dat ogenblik stapte Louise met het geweer nog in haar hand door de keukendeur naar buiten.

Op het moment dat ze de zwarte vrouw zag veranderde haar gelaatsuitdrukking . 'Juba,' zei ze. 'Ben jij dat, Juba?'

'Oh Balela,' jammerde de Matabele-vrouw.'Ik had niet gedacht dat ik nog ooit de zonneschijn van uw gezicht zou zien.' 'Kijk eens aan!' zei Zouga grimmig. 'We hebben een aardige buit te pakken, Jan Cheroot. De oudste vrouw van de grote en edele induna Gandang, en dat ventje moet zijn kleinzoon zijn! Ik had ze geen van beiden herkend, ze lopen op hun laatste benen.' Tungata Zebiwe ging op de benige schoot van zijn grootmoeder zitten en at met een stille razernij, met de totale toewijding van een uitgehongerd dier. Hij at de extra Cornish pasteitjes uit de picknickmand, toen at hij de kruimels op die Zouga had laten liggen. Louise zocht in de zadeltassen en vond een gedeukt blikje met vlees, en ook dat at het kind op en propte het voedzame vlees met beide handen in zijn mond.

'Prima,' zei Jan Cheroot wrang. 'Mest hem nu maar vet, want straks moeten we hem neerschieten.' En hij liep nijdig weg om de paarden te zadelen voor de terugreis naar Bulawayo. 'Juba, kleine Duif,' vroeg Louise, 'zien alle kinderen er zo uit?' 'Het eten is op,' knikte Juba. 'Alle kinderen zien er zo uit, maar enkele kleintjes zijn al gestorven.'

'Juba - wordt het geen tij d dat wij vrouwen een eind aan de waanzin van onze mannen maken, voordat alle kinderen sterven?' 'Het wordt tijd, Balela,' stemde Juba in. 'Hoog tijd.'

'Wie is die vrouw?' vroeg Mr Rhodes en hij keek naar Zouga. 'Ze is de oudste vrouw van Gandang.'

'Gandang - Stond hij aan het hoofd van de impi die Wilsons patrouille op de Shangani vermoord hebben?' 'Hij was een halfbroer van Lobengula. Met Babiaan en Somabula is hij de oudste van alle induna's.'

'Ik denk niet dat we iets te verliezen hebben als we met hen praten.' Mr Rhodes haalde zijn schouders op. 'Deze zaak vernietigt ons allemaal als het nog langer zo doorgaat. Laat deze vrouw de boodschap overbrengen dat de induna's hun wapens moeten neerleggen en naar Bulawayo moeten komen.'

'Het spijt me, Mr Rhodes,' zei Zouga tegen hem. 'Dat zullen ze niet doen. Ze hebben een indaba in de heuvels gehouden, alle in-

duna's hebben gesproken en er is maar één manier.'

'Welke dan, Ballantyne?'

'Ze willen dat u naar hen toe komt.'

'Ik - persoonlijk?' vroeg Rhodes zacht.

'We willen alleen met Lodzi spreken en hij moet ongewapend naar ons toe komen. Hij moet zonder soldaten naar de Matopos komen. Hij mag drie mannen met zich meenemen, maar geen van hen mag een wapen bij zich dragen. Als ze dat wel doen, zullen we hen onmiddellijk doden.' Zouga herhaalde de boodschap die Juba hem uit de heuvels had overgebracht, en Mr Rhodes sloot zijn ogen en bedekte ze met zijn handpalm. Zijn stemgeluid kwam piepend en hijgend uit zijn borst, zodat Zouga naar voren moest leunen om zijn woorden te verstaan.

'In hun macht,' zei hij. 'Alleen en ongewapend, volledig in hun macht.'

Mr Rhodes liet zijn hand zakken en stond op. Moeizaam liep hij naar de opening van de tent, waar hij zich naar Zouga omdraaide. 'Zouden we hen kunnen vertrouwen?' vroeg hij. 'Wat moeten we anders, Mr Rhodes?'

Ze lieten de paarden op de afgesproken plaats achter, in een van de talloze valleien in de granietheuvels. Toen het pad begon te stijgen, stopte Zouga om Mr Rhodes op adem te laten komen. Er waren blauwachtige vlekken op zijn gezicht verschenen en hij transpireerde vreselijk. Maar al na een paar minuten maakte hij een ongeduldig gebaar naar Zouga dat ze verder moesten gaan. Vlak achter Mr Rhodes volgden de twee andere mannen die de induna's hadden bedongen. De ene was een journalist; Mr Rhodes was te zeer een showfiguur om een gelegenheid als deze voorbij te laten gaan. De andere was een arts, want Mr Rhodes was zich ervan bewust dat de assegaaien van de Matabelen niet de enige bedreiging vormden die hij op deze zware tocht tegemoet trad. Op het hoogste punt van de granietwand ging het pad met een scherpe bocht in een verticale spleet over, en hier bleef Zouga opnieuw stilstaan.

Mr Rhodes kwam bij hem staan en leunde met zijn schouder tegen het hete graniet terwijl hij met een witte zakdoek zijn gezicht en nek afveegde. Minutenlang kon hij niets uitbrengen en toen hijgde hij; 'Denk je dat ze komen, Ballantyne?'

Verderop in de vallei, vanuit het dichte bos, klonk de roep van een roodborstje en Zouga boog luisterend zijn hoofd naar voren. Het was een bijzonder goede nabootsing.

'Ze zijn er eerder dan wij, Mr Rhodes. De heuvels zitten vol met Matabelen,' en hij keek of hij angst in de lichtblauwe ogen zag. Toen hij die niet bespeurde, mompelde hij zacht, bijna verlegen: 'U bent een dapper mens, sir.'

'Een nuchter mens, Ballantyne.' En een glimlach vertrok het opgezwollen, door ziekte geteisterde gezicht. 'Het is altijd beter om te praten dan te vechten.'

'Ik hoop dat de Matabelen er ook zo over denken.' Zouga beantwoordde zijn glimlach en ze gingen de verticale spleet in het graniet binnen, liepen snel door het duister, kwamen opnieuw in het zonlicht en zagen toen in de diepte een bekken in het graniet. Het was omringd door hoge wallen van granietbrokken, zonder enig struikgewas.

Zouga keek neer op de kleine ronde vallei en hij werd onmiddellijk door zijn krijgsinstinct gewaarschuwd.

'Het is een val,' zei hij. 'Een natuurlijke slachtplaats van waaruit

vluchten onmogelijk is.'

'Laten we naar beneden gaan,' zei Mr Rhodes.

In het midden van het bekken bevond zich een lage mierenhoop,

een verhoging van harde gele klei, en instinctief begon het groepje

blanken daar naar toe te lopen.

'We moesten het ons maar gemakkelijk maken,' hijgde Mr Rhodes, en zonk erop neer. De andere leden van het gezelschap gingen ieder aan een kant van hem zitten, alleen Zouga bleef staan. Hoewel zijn gezicht onverstoorbaar bleef, jeukte zijn huid alsof de insekten van de angst erover kropen. Dit was het hart van de Matopos Heuvels, de gewijde heuvels van de Matabelen, hun bolwerk waarin ze dapper en roekeloos hun gang konden gaan. Het was dwaas geweest om ongewapend hierheen te komen, om zich aan de willekeur van de wreedste en bloeddórstigste stam van een barbaars en wild werelddeel over te leveren. Zouga stond met zijn lege handen achter zijn rug ineengeslagen, en langzaam draaide hij zich om om de rotswand die hen omsloot te onderzoeken. Nog voordat hij de hele cirkel bekeken had, zei hij zachtjes: 'Wel heren, daar zijn ze!'

Zonder enig geluid, er had geen bevel geklonken, kwamen de im-

pi's uit hun schuilplaatsen te voorschijn en vormden een levende barricade tegen de horizon. Ze stonden rij aan rij, schouder aan schouder, en omringden de rotsvallei volledig. Het was onmogelijk hen te tellen, onmogelijk om zelfs maar te schatten met hoeveel duizenden ze waren, maar de stilte bleef aanhouden alsof hun trommelvliezen met was afgesloten waren. 'Blijf staan, heren,' waarschuwde Zouga hen, en ze bleven wachten in het zonlicht. Ze bleven wachten terwijl de stille onverstoorbare impi's om hen heen de wacht hielden. Ten slotte openden de rijen zich en een groepje mannen liep erdoorheen. De rijen sloten zich achter hen en het groepje liep het pad op. Het waren de grote vorsten van Kumalo, de Zanzi's van koninklijken bloede - maar wat waren ze verzwakt. Het waren allemaal oude mannen en de rijp van de jaren glinsterde in hun wollige kroeshaar en hun baarden. Ze waren zo mager als pariahonden, hun krijgshaftige spieren waren pezig en geslonken en hun oude botten staken erdoorheen. Sommigen van hen hadden vuile, van bloed doordrenkte verbanden om hun wonden, terwijl de ledematen en gezichten van anderen korstige zweren, veroorzaakt door verhongering en ontbering, vertoonden. Gandang liep voorop en een stap achter hem kwamen aan beide kanten zijn halfbroers Babiaan en Somabula, en achter hen weer de andere zonen van Mashobane.

Tien passen voor Zouga bleef Gandang staan en zette zijn schild op de grond, en de twee mannen keken elkaar diep in de ogen, en beiden dachten aan de dag ruim dertig jaar geleden, waarop ze elkaar voor het eerst ontmoet hadden.

'Ik groet u, Gandang, zoon van Mzilikazi,' sprak Zouga ten slotte. 'Ik groet u, Bakela, hij die met de vuist slaat.' Achter Zouga beval Mr Rhodes kalm: 'Vraag hem of hij oorlog of vrede wil.'

Zouga bleef de lange, uitgemergelde induna aankijken. 'Gloeien de ogen nog rood om oorlog te voeren?' vroeg hij. Gandangs antwoord was een diep gerommel, maar het bereikte iedere induna die hem gevolgd was, en ook de enorme rijen krijgers op de hoogten.

'Zeggen tegen Lodzi dat de ogen wit zijn,' zei hij, en hij bukte zich en legde zijn schild en zijn assegaai op de grond bij zijn voeten.

Twee Matabelen, slechts gekleed in lendendoeken, duwden de stalen kokospan over de smalle spoorbaan. Toen ze bij het einde kwamen sloeg een van hen de steunpin eruit en de stalen pan kiepte en stortte de vijftonslading suikerachtige blauwe kwarts in de trechtervormige koker. Het gesteente duikelde en rolde in de sorteerruimte, vormde een berg op het stalen rooster waar nog eens een dozijn Matabelen met tien pond-voorhamers erbovenop sprongen en het zo klein sloegen dat het door het rooster in de stampruimten eronder kon vallen.

De stampers waren van massief gietijzer; sissende stoom bracht ze in een eentonig op- en neergaand ritme in beweging, waardoor het erts verpletterd werd tot het zo fijn als talkpoeder was. Het lawaai van de stampers was oorverdovend. Een doorlopende stroom water, die van de stroom in de vallei beneden door buizen werd aangevoerd, spoelde het verpulverde erts uit de stampruimten en voerde het door de houten geulen naar de James-tafels. In de lage open barak stond Harry Mellow bij tafel No. 1 en keek naar de dikke, met modder beladen waterstroom die over de zware koperen plaat op de tafel spoelde. De plaat liep schuin om de waardeloze modder te laten weglopen, en excentrisch aangebrachte kammen brachten zachtjes de tafel in beweging om de stroom te verspreiden en ervoor te zorgen dat elk metaaldeeltje het oppervlak van de tafel raakte. Harry sloot de schroefklep af en leidde de modderstroom naar tafel No. 2. Dan haalde hij de hendel over en het schudden van de tafel hield op.

Harry keek naar Ralph Ballantyne en Vicky die gespannen naar hem stonden te kijken, en hij stak zijn duim omhoog om hen gerust te stellen - het donderend geraas van de stampers overstemde hier elk gesprek - en toen boog Harry zich opnieuw over de tafel. Het oppervlak van de tafel was bedekt met een dikke laag kwikzilver, en met een brede spatel begon Harry het van het koper af te schrapen en het tot een zware donkere bal samen te drukken. Een van de unieke eigenschappen van kwik is zijn vermogen om gouddeeltjes in zich op te nemen op de wijze waarop vloeipapier inkt opzuigt.

Toen Harry daarmee klaar was, had hij een bal van samengesmolten kwikzilver die twee keer zo groot was als een honkbal en die bijna veertig pond woog. Hij moest beide handen gebruiken om hem op te tillen. Hij droeg hem naar de ronde hut die als laborato

rium en raffinaderij van de Harkness Mijn diende, en Ralph en Vicky haastten zich achter hem aan en gingen vlak achter hem staan in de kleine ruimte.

Uiterst geboeid keken ze met zijn drieën toe hoe de bal amalgaam in de distilleerkolf boven de helblauwe vlam van de primus begon op te lossen en te bruisen.

'We koken het kwikzilver eruit', legde Harry uit, 'en concentreren het opnieuw, maar wat we overhouden is dit.' De hoeveelheid kokende kwikzilver werd kleiner en begon van kleur te veranderen. Ze zagen de eerste veelbelovende roodgele kleur, de glans die de mens al meer dan zesduizend jaar lang in verrukking brengt.

'Kijk toch eens!' Vicky klapte van opwinding in haar handen, schudde haar dikke koperkleurige krullen en haar ogen straalden alsof ze de glinstering van de kostbare vloeistof waarnaar ze keek weerkaatsten. Het laatste kwikzilver verkookte en liet een diep- glanzende plas van zuiver goud achter.

'Goud,' zei Ralph Ballantyne. 'Het eerste goud van de Harkness Mijn.' Toen gooide hij zijn hoofd achterover en lachte. Het geluid verbaasde hen. Ze hadden Ralph niet meer horen lachen sinds hij Bulawayo verlaten had en terwijl ze hem aanstaarden greep hij hen allebei beet, Vicky bij de ene arm en Harry bij de andere, en danste met hen naar buiten het zonlicht in.

Ze dansten in een kring, en de twee mannen schreeuwden en brulden, Ralph als een Indiaan van de hoogvlakte en Harry als een Indiaan van de laagvlakte, terwijl de Matabele hamer jongens hun werk onderbraken en naar hen keken, eerst verbaasd, dan grinnikten uit sympathie.

Vicky brak als eerste uit de kring en hijgend hield ze met beide handen de zachte rondingen van haar zwangere buik vast. 'Jullie zijn gek!' lachte ze buiten adem. 'Stapelgek! Allebei! En jullie zijn me er des te liever om.'

Het mengsel was half-om-half, de ene helft rivierklei gegraven uit de oevers van de Khami en de andere helft gele mierenhoopklei, waarvan de klevende eigenschappen vergroot waren door het speeksel van de termieten die de klei door hun onderaardse tunnels naar de oppervlakte hadden gebracht. De kleisoorten werden waterdicht gemaakt in een put naast de bodembron, dezelfde bron

die Clinton Codrington, Robyns eerste echtgenoot, en Jordan Ballantyne lang geleden samen gegraven hadden, nog voordat de pioniers van de Charter Company voor het eerst Matabeleland waren binnengetrokken.

Twee bekeerlingen van de Mission trokken elke volle emmer uit de put omhoog en stortten die leeg in de mengput; twee anderen schepten in de klei en een dozijn naakte zwarte kinderen, onder leiding van Robert St John, maakten er een spelletje van om de klei tot de juiste vastheid te stampen. Robyn St John hielp bij het overbrengen van de klei in de langwerpige houten vormen die elk 45 x 22,5 centimeter maten. Jongens en meisjes van de Mission droegen de gevulde vormen naar het droogterrein, waar ze de natte stenen voorzichtig op de bedden van gedroogd gras keerden, en dan met de lege vormen snel teruggingen om ze opnieuw te vullen. Er lagen duizenden gele stenen in lange rijen in de zon, maar Robyn had uitgerekend dat ze er alleen voor de nieuwe kerk al minstens twintigduizend nodig hadden. Dan zouden ze natuurlijk al het hout moeten hakken en drogen, en na een maand zou het droge gras hoog genoeg zijn om het te gaan snijden. Robyn keek omhoog naar de uitgebrande ruïnes van de Mission; de verkoolde dakbalken waren ingestort en de zware regens van het laatste natte seizoen hadden de ongebakken stenen muren in een vormeloos heuveltje veranderd. Ze zouden iedere steen opnieuw moeten leggen, en iedere dakspar weer op zijn plaats moeten brengen, en het vooruitzicht van al dat zware, aanhoudende werk gaf Robyn St John een diep en opwindend gevoel van verwachting. Ze voelde zich nog even sterk en levenslustig als de jonge zendelingarts die bijna veertig jaar geleden voor het eerst deze harde, Afrikaanse bodem betreden had.

Robyn wilde zich net weer naar de steenvormen bukken, toen ze opschrok; ze hield haar hand boven haar ogen, pakte haar rokken bijeen en snelde over het pad naar de rivier, rennend als een jong meisje.

'Juba!' riep ze. 'Waar heb je gezeten? Ik heb zo lang op je thuiskomst gewacht.'

Juba zette de zware last die ze op haar hoofd droeg neer, en liep haar met logge tred tegemoet.

'Nomusa!' Ze huilde toen ze Robyn omhelsde. Dikke vette tranen gleden over haar wangen en vermengden zich met het zweet en de

modder op Robyns gezicht.

'Hou toch op met huilen, gekke meid,' berispte Robyn haar teder. 'Dadelijk begin ik ook. Moet je toch eens zien! Wat ben je mager, we zullen je moeten vetmesten! En wie is dit?' De zwarte jongen die slechts een vuile lendendoek droeg, kwam verlegen naar voren. 'Dit is mijn kleinzoon, Tungata Zebiwe.' 'Ik herkende hem niet. Hij is zo groot geworden -' 'Nomusa, ik heb hem bij jou gebracht zodat je hem kunt leren lezen en schrijven.'

'Nou, dan zullen we hem eerst maar eens een beschaafde naam geven. We zullen hem Gideon noemen en vergeet die vreselijke wraakzuchtige naam.'

'Gideon,' herhaalde Juba. 'Gideon Kumalo. En zul je hem lezen en schrijven leren?'

'Eerst moeten we een hoop werk verzetten,' zei Robyn vastberaden. 'Gideon kan naar de andere kinderen in de modderpoel gaan en jij kunt me helpen bij het vullen van de vormen. We moeten helemaal overnieuw beginnen, Juba, en alles van het begin af aan weer opbouwen.'

'Ik bewonder de grootsheid en de eenzaamheid van de Matopos en daarom wens ik in de Matopos begraven te worden op de heuvel waar ik altijd naar toe ging en die ik het "Uitzicht op de Wereld" noemde, in een vierkant dat boven op de heuvel uit het steen is gehakt en bedekt is met een eenvoudige koperen plaat waarop deze woorden staan: "Hier liggen de overblijfselen van CECIL JOHN RHODES".'

Toen dan eindelijk het pompen van zijn zwakke hart was opgehouden, kwam hij nog een keer over de spoorlijn die Ralph Ballantyne had aangelegd, naar Bulawayo. Het speciale salonrijtuig waarin zijn doodkist stond was bekleed met purper en zwart, en bij iedere plaats en zijspoor langs de weg kwamen de mensen die hij 'mijn Rhodesiërs' had genoemd kransen brengen om op de kist te leggen. Vanaf Bulawayo werd de kist op een affuit de Matopos Heuvels ingereden en de geheel zwarte ossen die hem trokken, sukkelden langzaam omhoog naar de eivormige koepel van graniet die hij had uitgekozen.

Boven het open graf stond een driepotige schraag, met bovenaan

een takelblok en een ketting, en daaromheen een dichte menigte mensen: elegante heren, geüniformeerde officieren, en dames met zwarte linten om hun hoeden. Dan, wat verder weg, een enorme zwarte zee van halfnaakte Matabelen, met twintigduizend waren ze gekomen om hem onder de grond te zien verdwijnen. Vooraan stonden de induna's die hem bij deze zelfde heuvel ontmoet hadden om over vrede te onderhandelen. Daar waren Gandang en Babiaan en Somabula, nu allemaal zeer oude mannen. Aan het hoofdeinde van het graf stonden de mannen bijeen die hen in werkelijke macht vervangen hadden, de bestuurders van de Charter Company, Milton en Lawley, en de leden van de eerste Rhodesische Raad. Onder hen bevond zich Ralph Ballantyne met zijn jonge vrouw naast zich.

Toen de zware koperen plaat was neergelaten, stapte Gandang uit de rijen van Matabelen en hief een hand op. 'De vader is dood,' riep hij, en toen met één enkele uitbarsting van geluid, als de donder van een tropische storm, liet het Matabelevolk de groet horen die een blanke nooit eerder van hen gehoord had.

'Bayete!' riepen ze als één man. 'Bayete!' De groet aan een koning.

De begrafenisgasten gingen uiteen, langzaam, schijnbaar met tegenzin. De Matabelen dreven als rook weg tussen de valleien van hun gewijde heuvels en de blanken liepen vanaf de voorzijde van de granietkoepel het pad af. Ralph hielp Elizabeth over de hobbelige bodem, en glimlachend keek hij op haar neer. 'De man was een schurk, en jij huilt om hem,' plaagde hij haar vriendelijk.

'Het was allemaal zo ontroerend.' Elizabeth bette haar ogen. 'Toen Gandang zei dat -'

'Ja. Hij heeft ze allemaal voor de gek gehouden, zelfs degenen die hij in gevangenschap voerde. Het is maar goed dat ze hem in stevig gesteente begraven hebben en een deksel op zijn kist hebben gedaan, anders zou hij de heuvel nog bewerkt hebben en er op het laatste moment zijn uitgekomen.'

Ralph leidde haar uit de stroom van mensen, van treurenden die het pad afliepen.

'Ik heb tegen Isazi gezegd dat hij het rijtuig naar de andere kant

van de heuvel moet rijden; ik wil niet dat we vast komen te zitten in _

de drukte.'

Onder aan de koepel, waar een gekromde en misvormde msasa-

boom een hachelijk steunpunt in een van de spleten had gevonden,

bleef Ralph staan en'keek naar de top.

'Ten langen leste is hij dan dood, maar zijn Company heeft ons nog

steeds in haar macht. Ik heb nog veel werk te doen, werk dat de rest

van mijn leven in beslag zal nemen.'

En dan, heel vreemd, huiverde Ralph plotseling, hoewel de zon

brandde.

'Wat is er, lieveling?' Onmiddellijk bezorgd keek Elizabeth hem

aan.

'Niets,' zei hij. 'Misschien liep ik zoeven over mijn eigen graf.'

Toen grinnikte hij. 'Laten we maar naar beneden gaan voordat

Jon-Jon die arme Isazi stapelgek maakt.'

Hij nam haar arm en leidde haar naar beneden waar Isazi het rij-

tuig in de schaduw had geparkeerd, en al op honderd meter afstand

hoorden ze het hoge stemmetje van Jonathan met zijn vragen en

opmerkingen, dat steeds weer vroeg:

'Uthini, Isazi? Wat zeg je, Isazi?'

En het geduldige antwoord: 'Eh-heh, Bawu. Ja ja, kleine lastpost.'