Vol. 3
4 januari
Heel vreemde dag. Ik ben nu ouder dan mijn moeder ooit geworden is. Ze was zestig en een paar maanden toen ze overleed, en ik heb uitgerekend dat ik vandaag officieel een dag ouder ben dan zij.
Vreemd en onbekend terrein. Zoals de meeste vrouwen ben ik altijd bang geweest dat ik net zoals mijn moeder zou worden, maar nu heb ik geen richtlijn meer, zelfs al zou ik net zoals zij willen worden. Van nu af aan ben ik alleen.
Ik keek in de spiegel en speurde mijn gezicht af naar tekenen dat ik op haar lijk. Maar het duurt nog een paar jaar, denk ik, voordat ik me echt van haar bevrijd kan voelen. Het gekke is dat mijn moeder er op mijn leeftijd oud uitzag, hoewel ze zeer jong van hart was. Ze was dikker geworden rond de taille en liep zelfs af en toe met een stok. Ze verfde haar haar, maar ze had iets breekbaars dat ik niet herken in mezelf.
5 januari
Heb laatst ontdekt dat ik de instellingen op mijn mobieltje kan veranderen. In plaats van het woord nokia dat steeds maar rondgaat als hij op stand-by staat, is dat nu het woord gene.
Marion heeft natuurlijk als echt genie een foto van haar kleinkind op haar mobieltje. Zover ben ik nog niet, vrees ik.
En mijn telefoon trouwens ook niet.
6 januari
Maciej vertelt me, volgens mij al voor de tiende keer, dat Polen kerst vieren op kerstavond en dan een gigantische karper eten.
En ook voor volgens mij de tiende keer antwoord ik: “Wat interessant.”
(Soms vraag ik me af: waar halen ze die vandaan, in Londen? Plunderen ze de Japanse visvijver in Holland Park?)
Toen hij weg was, ging ik even een dutje doen, maar toen ik ging liggen stelde ik me voor dat ik met Gene in Holland Park was, en dat er een junk aankwam die ons bedreigde met een mes en zei als je je geld niet geeft, doe ik hem iets aan. Ik schrok vreselijk van dit scenario en begon te huilen van angst. Toen stelde ik me voor dat ik Chrissie huilend opbelde…ik werd gek van angst door het scenario, het voelde of mijn hart zou breken. Waarom kwel ik mezelf zo?
7 januari
Nieuwste brokje spam:
Laagste prijzen: Valor, Röntgen, Vitaliteit, Super Pijl, Filosofie, boe! Angstig verlangen. Op preditatievereiste.
Angstig verlangen. Tamelijk mooi geformuleerd. Maar bij ‘Filosofie, boe’ durf ik nauwelijks te denken wat het betekent. Des te meer reden om de seks op te geven.
8 januari
Ben met Penny naar haar bungalow in Suffolk gereden.
Volgens een bevriende dokter van Penny gaan mensen die op latere leeftijd bungalows kopen vroeg dood, omdat ze niet meer genoeg lichaamsbeweging krijgen. Als je lang wilt leven, zei hij, blijf dan in je hoge achttiende-eeuwse huis. Of koop een flat in een gebouw waar de lift altijd kapot is. Geen probleem, natuurlijk.
We aten in een restaurant dat The Laughing Cod heette, een snackbar met grenenhout dat zo afgekrabd en gelakt was dat het oranje was geworden, droogbloemen aan de muren, plus diverse souvenirs uit Wales, Spanje, enz. Ze hebben geen alcoholvergunning, dus brachten we onze eigen fles Chenin Blanc mee, maar dronken hem maar half leeg. Toen we weggingen, waaide het extreem hard en pakte zich een storm samen. Penny verborg de halflege fles diep onder haar jas.
“Met dat als ballast waai je niet weg,” zei een gigantische man met een bierbuik, in een vest met leren knopen, en hij pakte nog een patatje. Toen we de deur achter ons dichtdeden, snauwde Penny: “Hij heeft geen ballast nodig!”
9 januari
‘s-Ochtends gingen we een lange wandeling maken. Ik schaam me dat ik zo buiten adem raak en de hele tijd loop te hijgen. Penny bleef steeds staan om van het uitzicht te genieten, maar ik wist dat ze in werkelijkheid stopte om mij een beetje rust te gunnen. Hoe erg ik ook buiten adem ben, ik vind het eigenlijk makkelijker om maar door te strompelen en daarna te gaan zitten, dan de hele tijd stil te staan en weer door te lopen. Toen we terugkwamen, aten we een garnalenschoteltje. ‘s-Middags wandelden we door het stadje en kocht ik een T-shirt voor Gene. Ik moest kiezen tussen eentje waarop stond: IK BEN DAN WEL KLEIN MAAR HEB HEEL VEEL INVLOED en eentje met: IK GEEF DE OUDERS DE SCHULD. Uiteindelijk liet ik er een maken waar gewoon GENE op stond. Daarna gingen we naar de Kringloopwinkel waar Penny me overhaalde om een allerafgrijselijkst beige, maar ook onvoorstelbaar lekker zittende gewatteerde windjackachtige jas tot vlak boven de knie te kopen. Hij kostte een pond. Toen we thuis waren, wasten we de ‘andere mensen’ eruit, zoals mijn moeder zou hebben gezegd.
‘s-Avonds sloeg de hagel naar beneden. Een vriendin van Penny kwam even iets drinken, en ik liet haar een paar foto’s van Gene zien. Het arme mens. Ze keek ernaar en zei: “Wat lief!” Maar voor andere mensen zien alle baby’s er hetzelfde uit. Op het nieuws zeiden ze dat het een orkaan was, en dat er bomen omwaaiden en het gevaarlijk was om auto te rijden. Ik trok de al opgedroogde kringloopjas aan en we liepen naar een Indiaas restaurant, ons haar en onze oren achter ons aanflapperend als op de tekening van Knorretje in Winnie de Poeh. Toen we terugkwamen, leken we op een cartoon van Giles, met ons haar en paraplu’s voor ons uit wapperend.
Thuis keken we naar een documentaire over pensioenen. Op het scherm hield een man een bordje omhoog waarop stond: PENSIOENEN GEEN ARMOEDE. Volkomen onaangedaan door hun problemen meldde Penny tamelijk vinnig: “Er moet een komma tussen pensioenen en geen.”
20 januari
Pure vreugde. De hele dag op Gene gepast. Hij was zonnig en vrolijk, en lachte non-stop.
‘s-Middags naar buiten gegaan en rondgelummeld in de kou, ik bibberend op een bank terwijl hij naar de bomen staarde, en ik voelde me helemaal gelukzalig. Ik ben vaak ongeduldig, maar met Gene kan ik uren zitten terwijl hij blaadjes verzamelt en rondpruttelt. Marion zegt dat het haar een uur kostte om de straat uit te komen met haar kleindochter, omdat het kind elk hekje van elk huis wilde openen dichtdoen.
Een paar meter van ons vandaan op het volgende bankje zat een jong meisje met een baby die iets ouder was dan Gene. Met mijn weerzinwekkende pas ontdekte oudjeszelfvertrouwen ging ik met Gene naar haar toe en zei hallo. Ze bleek een Oekraïense vluchtelinge te zijn, de vader van het meisje had haar in de steek gelaten en ze stond er helemaal alleen voor.
“Uw schoondochter, zij veel geluk dat u helpt met baby,” zei ze droevig. “Mijn moeder in Oekraïne. Ik heb niet hulp. En mijn baby, die ziek. Ik weet niet wat zij heeft.”
Het kind gedroeg zich inderdaad heel vreemd. Hoewel ze minstens een jaar moet zijn geweest, kroop ze brullend en onhandig over de grond. Haar armen waren wit en zwak, en ze had dun haar.
“Als de dokter zegt dat alles in orde is, dan moet alles in orde zijn,” zei ik opgewekt, terwijl ik keek naar dat treurige hoopje van een meisje dat duidelijk helemaal niet in orde was. “Het zal wel een fase zijn.”
Na nog een beetje gebabbel ging ik weer naar huis.
Vreemd genoeg was ik veel, veel verdrietiger om dat arme, zieke kind en haar eenzame moeder dan om Hughie. Hughie kan de dood wel aan. Die bedroefde moeder kan het leven niet aan.
21 januari
Archie belde en dat vond ik belachelijk leuk. Voelde me helemaal meisjesachtig toen ik zijn stem hoorde en begon onmiddellijk te wauwelen. Dat is wel een heel slecht teken. Maar ik heb niet lang gewauweld, want hij wilde alleen maar over Hughie praten.
“Sorry dat ik je lastig val met dit vreselijke telefoontje,” zei hij, “maar ik heb het nieuws over Hughie net voor Kerstmis gehoord en daarna was ik weg en nu had ik het gevoel dat ik moest praten met iemand die het echt kan invoelen. Absoluut verpletterend, nietwaar?”
“Hughie neemt het nogal filosofisch op,” zei ik. “James is degene die instort.”
“Ja, zo zie ik het ook,” zei Archie. “Kijk, ik vind dat wij, als hun oudste vrienden, een plan moeten opstellen. Taken verdelen. Ik zal James van nu af aan elke avond bellen, want ik zit niet in Londen, en jij handelt de Hughie-kant af. Hughie kan met jou praten. Hij weet dat je verstandig en eerlijk bent en niet zult instorten. Dat is wat ik zo aan jou bewonder, Marie. Hughie en ik hadden het laatst over je, en ik dacht net dat jij waarschijnlijk de aardigste, meest invoelende persoon bent die we kennen. En natuurlijk de mooiste!” voegde hij er bij wijze van grapje aan toe.
“Aardig? Ik? Ik ben verschrikkelijk! Ik bedrieg, ik manipuleer, die aardigheid is maar een voorwendsel…” kwaakte ik omdat ik niet wist wat ik moest zeggen. “En als je me mooi vindt, ben ik blij dat je me nu niet kunt zien! Ik heb mijn ochtendjas aan, mijn haar staat recht overeind, ik heb een opgezwollen katerhoofd als een bloedsinaasappel…”
“Ja, ja, zo kan-ie wel weer,” zei Archie haastig – hij wilde duidelijk de waarheid niet horen. “Maar vind je dat geen goed idee? Laten we in elk geval veel contact houden. En je móét een weekend komen. Ik zal je binnenkort een paar data geven.”
Toen ik de telefoon neerlegde, was ik helemaal in de war. Wat bezielde me om te beschrijven hoe verschrikkelijk ik eruitzag? ‘Opgezwollen katerhoofd als een bloedsinaasappel’? Dat zou iedereen voor jaren afschrikken. ‘Bedriegen, manipuleren, aardigheid maar een voorwendsel’? Waarom kon ik niet gewoon met een serene glimlach achteroverleunen als iemand me een compliment gaf en zeggen: ‘Dank u, heel vriendelijk van u’, net zoals de koningin.
Hoe meer ik erover nadacht hoe stom ik me had gedragen, des te meer vond ik natuurlijk dat Archie ontzettend aardig was. Ik heb tot nu toe mijn hele leven geen man ontmoet die eraan zou denken om als zijn vrienden in de problemen zitten, andere vrienden achter hun rug om te bellen om een vriendenactie op touw te zetten. Ik vond hem opeens een ouderwetse ridder, wijs en eervol.
MAAR IK BEN HELEMAAL NIET GEÏNTERESSEERD!
1 februari
Penny belde om te zeggen dat ze in bad een rare ontdekking had gedaan. Haar clitoris lijkt verdwenen te zijn. Geen spoor van te vinden. Ze vroeg zich af waar hij was gebleven. Dacht ik dat hij zou terugkomen? Gaat hij gewoon een beetje uitrusten als je niet dagelijks vrijt? Had ik er nog een, vroeg ze. Zou dit verklaren waarom Gavin hem was gesmeerd? Toen ik keek, ontdekte ik dat de mijne dan wel niet helemaal was verdwenen, maar wel behoorlijk gekrompen, en ik moet zeggen dat ik dat helemaal niet erg vind. Ik heb de clitoris altijd een zwaar overschat onderdeel van de anatomie gevonden, dat nooit echt kon voldoen aan de lyrische recensies die hij de laatste twintig jaar krijgt. Maar ik hoop echt dat hij serieus op weg is om te verdwijnen en niet alleen doet alsof. Het zou vreselijk zijn als hij wanneer ik, zeg maar, tachtig ben, en alzheimer heb, weer kwam opduiken, snakkend naar seks met een tandeloze oude man die na een beroerte verlamd was geraakt.
Zou het op een bepaalde leeftijd met iedereen gebeuren? Ik beweeg me niet in een groep die over seks praat – soms vraag ik me zelfs af of er wel iemand is die dat doet – en hoe dan ook, als ik iemand vertelde dat mijn clitoris tanende was, zouden ze misschien iets vreselijks terugzeggen zoals: “O, de mijne niet hoor!” Of, erger nog: “Ik heb er in geen tijden naar gekeken,” op een afkeurende manier.
Ik flap er altijd persoonlijke eigenaardigheden uit tegen mensen in de hoop dat ze zullen zeggen: “O, zo ben ik ook…wat een opluchting dat jij ook Nescafé maakt met warm water uit de kraan…” of zoiets. Maar er zijn momenten dat ik te ver ga, en dan trekt mijn vertrouweling zich plotseling terug. “Nee,” zegt ze dan ontwijkend, alsof ze er net achter is gekomen dat ze met iemand praat die een borderlinepersoonlijkheidsstoornis heeft. “Ik kan niet zeggen dat ik dat ooit heb gedaan. En nee, ik heb ook nog nooit gehoord dat andere mensen dat deden.”
5 februari
Archie belde en nodigde me weer uit voor een weekend. Deze keer heeft hij data opgegeven. Het zal bitter koud zijn, maar wat kan het schelen. Hij vroeg zelfs of ik het leuk vond om Gene mee te nemen!
“Hij kan op de ezel rijden,” zei hij. “En er zwemmen eenden in de vijver. We hebben nog wat oud speelgoed van ons kroost. Er is een hobbelpaard. Ik zou hem graag eens zien. Hij klinkt als zo’n verrekt aardig ventje. Maar dat moet ook wel, als hij jouw genen in zich heeft.”
Probeerde een grap te verzinnen over genen, maar raakte een beetje de kluts kwijt.
“Ben je er nog?” vroeg Archie. “Probeer je een grap over genen te verzinnen?” De laatste paar seconden heb ik treurig gefaald. Ik denk dat je altijd moet zorgen dat je een geweldige mop achter de hand hebt die geschikt is voor alle gelegenheden.
“Hij is nog een beetje klein,” legde ik uit. “Maar een andere keer dolgraag. En Hughie en James? Ik weet zeker dat ze het heerlijk zouden vinden.”
“Ik heb ze gevraagd,” zei Archie, “maar James zegt dat het misschien een beetje te veel is voor Hughie.”
Aangezien ik Hughie gisteren nog had gezien en het prima met hem leek te gaan, vermoedde ik dat de weigering meer te maken had met het feit dat Hughie in deze fase van zijn leven gewoon geen zin heeft om nog een heleboel nieuwe mensen te leren kennen. Wat heeft dat tenslotte voor zin?
6 februari
Vannacht wakker geworden van een klop op mijn deur. Toen ik het licht aanknipte, stond daar een ontredderde Michelle in een heel kort groen nachthemd en met een verdwaasde blik in haar ogen.
“Wat is er aan de hand?” vroeg ik. O god. Misschien heeft ze het genie mee naar binnen gesmokkeld en heeft hij geprobeerd haar dood te vervelen door zijn gedichten voor te lezen.
“Wat beteken ‘et?” barstte ze los. “Et leven? Waarom zijn wij ‘ier?” De tranen stroomden over haar wangen. Ik klopte uitnodigend op het voeteneind en wreef de slaap uit mijn ogen. Op de wekker zag ik dat het kwart voor vier was. Ik pakte haar hand en probeerde tot mezelf te komen.
“We zijn hier,” zei ik, “alleen maar om voort te strompelen. Om aardig te zijn tegen elkaar. Om vriendelijk te zijn. Dat is alles wat het is. Het leven,” ging ik verder, “is één groot mysterie. Als je vraagt wat het betekent, verspil je alleen maar tijd, terwijl je intussen iemand anders zijn leven gelukkiger zou kunnen maken.”
Inwendig dacht ik: goddank zijn mijn wat-betekent-het-leven-dagen voorbij.
“Maar er ies keen Kod?” vroeg ze triest.
“Nou, ik denk van niet,” zei ik zo vriendelijk mogelijk. “Als je eenmaal ophoudt die vraag te stellen, weet je, dan daalt er een grote vrede op je neer. En dan wordt alles paradoxaal genoeg duidelijk.”
Tijdens het praten kwam er een grote goeroeachtige helderheid over me. Heel even voelde ik de kennis van de voorouders door mijn aderen stromen.
“Oké,” zei ze. Ze schuifelde weg, en toen ze de kamer uit wankelde, rook ik duidelijk de geur van hasj, die uit haar nachthemd walmde. Ze was zo stoned als een garnaal.
Ik daarentegen legde mijn hoofd op mijn kussen en sliep de diepe slaap van degene die zich bezwangerd voelt van wijsheid en goedheid. Heel prettig. Ik voelde dat ik een van die enorme psychische veranderingen had doorgemaakt die maar eens in je leven voorkomen.
Toen ik wakker werd, waren mijn goeroekwaliteiten spoorloos verdwenen en was ik weer mijn gebruikelijke verbijsterde zelf.
10 februari
Toen ik vandaag de kranten doornam, zag ik dat ze tjokvol stonden met dingen over oude mensen. Zijn oude mensen de nieuwe jonge mensen? Niet zo onwaarschijnlijk, eigenlijk. Vergeet de yuppies, het nieuwe acroniem (althans volgens de Daily Mail, dus misschien tamelijk verdacht) is swells – Sixty, Well-Off en Enjoying Life. Kennelijk zijn wij de meest optimistische, actieve en geld uitgevende leeftijdscategorie. Van de ondervraagden zei tachtig procent dat ze van het leven genoten, zeventig procent zei dat ze er greep op hadden, en meer dan de helft beweerde dat de periode van hun zestigste tot hun zeventigste de gelukkigste van hun leven was geweest.
Gisteren las ik over een heel andere en absoluut verwerpelijke groep oudjes die SKI’S heten – mensen die de erfenis van hun kinderen uitgeven, Spend the Kids’ Inheritance. Die jagen vast hun hele fortuin erdoor aan golfbanen in hun tuin, bungeejumpen, facelifts en kookcursussen in China. Quel nachtmerrie, zoals we vroeger op school zeiden.
11 februari
Vraag: hoe komt het dat ruitenwissers altijd bijna op het ritme van de muziek heen en weer gaan, maar nooit helemaal?
12 februari
Vanmiddag klopte Michelle aan en kwam mijn kamer binnen. Ik verwachtte excuses voor wat er vannacht was gebeurd en zette mijn begrijpende gezicht op. Maar nee.
“Arry, ‘ij ies keen genie,” meldde ze. “Ij ies idioot.”
“Absoluut,” zei ik erg opgelucht. “En voel je je nu beter?” vroeg ik. “Over de betekenis van het leven?”
“Betekenis van het leven?” vroeg ze. “Het leven betekent niets,” zei ze uiteindelijk met grote stelligheid. Het drong tot me door dat ze helemaal vergeten was dat ze in mijn kamer was geweest. “Iek ‘ou op met roken,” zei ze. “Arry, ‘ij zei iek moest proberen, maar iek viend niet lekker.”
Later
James en Hughie kwamen iets drinken. Hughie schijnt nu een of ander gezwel in zijn maag te hebben.
“Als je kankergezwellen hebt, krijgen de woorden ‘golfbal’, ‘meloen’, ‘tennisbal’ en ‘voetbal’ een heel andere betekenis,” zei hij nadenkend.
“Maar helaas het woord ‘mottenbal’ niet,” zei James meesmuilend.
“Ach, waar zijn die gelukkige dagen,” zei Hughie schertsend, “dat de dood slechts het gerommel van donder in de verte was op een picknick. Auden,” voegde hij eraan toe.
Toen ze weg waren, was ik verdrietig. Maar op een rare manier kan ik het niet geloven. Gedeeltelijk omdat Hughie, ook al is hij iets magerder, precies dezelfde lijkt als altijd. Het is moeilijk te bevatten dat hij binnenkort doodgaat. En je kunt je sowieso niet echt voorstellen dat iemand dood zal zijn als hij nog niet dood is. Pas naderhand, als je alleen bent en beseft dat ze nooit meer terugkomen, dan dondert de pijn door je heen.
Maar ik heb wel verdriet. Niet alleen verdriet omdat Hughie er niet meer zal zijn, maar ik zal vooral zijn kijk op de dingen missen. En de periode van zijn leven waarin hij zich nu bevindt, wordt steeds moeilijker te delen met anderen.
Als Hughie overlijdt, zullen er minder mensen zijn die zich de dingen van mijn vaders generatie herinneren. Wie herinnert zich nog de gedichten van John Masefield, Longfellow, of de boeken van P.G. Wodehouse, of wat een cohort is…en van wie mag men nog aannemen dat hij alle Russen heeft gelezen? O, ik weet dat er academici zijn die dat hebben gedaan, maar ik bedoel gewone mensen. Daar zijn er steeds minder van.
Behalve Archie, natuurlijk.
Marion, die omdat ze katholiek is incidenteel recensies schrijft voor The Tablet, vertelde me dat ze een e-mail had gestuurd aan een literaire redacteur van het blad over een boek van de een of andere bisschop, waarin ze zei: “Als u niemand hebt om het te recenseren, Jeeves staat altijd tot uw dienst.” De redacteur schreef terug: “Ik heb nog niemand…maar wie is Jeeves?”
Dat is het treurige van ouder worden. Van de jongeren weet niemand meer wie Barkis is, en waarschijnlijk ook niet wie Dinu Lipatti of Peter Watson waren, of wat het Light Programme was of waar Schmidts zat, en wij oudjes weten geen van allen wie Sade, Jade en Beyonce zijn. (Beyance? Beyence?)
Archie zou het wel weten.
13 februari
Chrissie had gevraagd of ik één dag per week op Gene wilde passen omdat ze weer parttime kuuroorden gaat marketen. Ik ben zo gevleid dat ik bijna niet kan praten. Het is buitengewoon heerlijk als ze zo’n kostbaar persoontje aan je toevertrouwen. Toen ik het aan Lucy vertelde, lachte ze een beetje onaangenaam. “Je weet toch,” zei ze, “dat volgens mijn Guardian vier van de vijf gezinnen steunen op oma’s om te kunnen werken en rond te komen, en dat in heel Engeland zeven miljoen oma’s de kinderopvang doen. Je laat over je heen lopen,” ging ze verder, verrassend streng voor haar doen. “En hoe zit het met wat jij wilt doen?”
Wat ik wil doen, is één dag per week op Gene passen.
Toen ik bij hun huis kwam, dronken Jack en ik nog even koffie voordat hij naar de een of andere psychologiecursus ging. Hij doet iets – onderzoek, of een Ph.D.- of een M.A.-opleiding, ik weet het niet. Hoe dan ook, het houdt in dat hij volgend jaar een eigen praktijk kan opzetten. Hij vertelde me over een vriend van hem die smoorverliefd was op het meisje dat in de flat boven hem woonde, maar niet kon verzinnen hoe hij kennis met haar kon maken.
“Hij kan altijd een kopje suiker gaan lenen,” zei ik.
“Een kopje suiker?” vroeg hij verbaasd. “Waarom zou je iemand om een kopje suiker vragen? Ik heb de uitdrukking wel eens gehoord,” ging hij verder, “maar ik heb nooit begrepen wat hij betekende.”
Ik moest even nadenken voordat ik wist waar de uitdrukking vandaan kwam. “Hij moet uit de oorlog stammen, toen alles op de bon was,” zei ik. “Buren leenden natuurlijk kopjes suiker, klontjes boter of gedroogde eieren als ze door hun rantsoen heen waren voordat die van de volgende week arriveerden.”
“Gedroogde eieren?” vroeg Jack. “Wat zijn dat?”
Nou ja! Soms voel ik me een soort oud besje dat door schoolkinderen wordt geïnterviewd voor hun geschiedenisproject. Wat zijn gedroogde eieren, nou vraag ik je!
Hij stond af te wassen, maar toen hij zich omdraaide om iets tegen me te zeggen zag hij me de hele inhoud van mijn tas overbrengen naar mijn kringloopjas, en hij vroeg wat ik aan het doen was.
“Ik doe alles uit mijn handtas in mijn jaszakken,” zei ik. “Ik vind het eng om hier rond te lopen met een tas aan mijn schouder. Makkelijk af te rukken.”
Jack lachte. “O, maak je geen zorgen. Met die jas aan word je nooit beroofd!” Hij pakte zijn tas, gaf Gene een kus en zei: “Doei!”, en weg was hij.
Was die jas echt zo erg, vroeg ik me af. Ik was mezelf wijs gaan maken dat hij best wel leuk was, op een beige manier. Misschien moest ik hem laten verven.
In het park duwde ik Genes wagentje door het winterzonnetje en ging in het gras zitten. Gene kroop tegen me aan, en een passerende man met een honkbalpet zei: “Dat is nog eens een ventje dat van zijn mammie houdt, hè?” Ik grijnsde en corrigeerde hem niet, vrees ik.
Pas toen hij me voorbij was, zag ik dat hij een groot blik bier in zijn hand had.
In de buurt hing een enorme, duistere troep griezelige hangjongeren rond hun fietsen. Ik was bang. Ze zouden een weerloos oma-tje met haar kleinzoon toch zeker niets doen? Toen kreeg ik visioenen dat ze Gene een mes op zijn keel zouden zetten en dat ik zijn plastic bal, stoffen boekje en buggy moest afgeven voordat ze hem vrij zouden laten. Ik wist mijn angsten de baas te blijven met dit dwaze scenario, totdat ik zag dat een politieagent in een kogelvrij vest achter een boom in een walkie-talkie stond te praten. Gene zat dingen van de grond op te pakken en in zijn mond te stoppen – een chipszakje, een blaadje, en van die rare zwarte zaadbolletjes die je alleen vindt in Londense parken.
Ik viste hem op en we gingen op een holletje naar huis.
Toen ik die avond thuiskwam, voelde ik me voldaan en opgeblazen door al het zorgen en liefhebben. Een heerlijk gevoel, bijna weerzinwekkend, net als te veel aardbeien eten.
Later
Werd vanavond opgevreten door de angst dat Genes sokken misschien te klein voor hem zijn. Af en toe maak ik me zorgen…dat komt door de machteloosheid van het oma zijn. Krijgt hij wel genoeg te eten? Krijgt hij te veel te eten? Is hij uitgedroogd? Slaapt hij genoeg? Te veel? Ik kan natuurlijk op geen enkele manier die gedachten rechtstreeks overbrengen aan Jack of Chrissie, want dan zouden ze terecht denken dat ik een vreselijke bemoeial was, maar ik ken geen enkele oma die niet dat soort maffe angsten heeft. Marion maakt zich altijd zorgen dat haar kleindochter niet genoeg vitaminen krijgt en stopt het kind achter haar moeders rug gepureerde zalm en broccoli toe. Lucy is ontsteld, want haar schoondochter wil haar kleinkind op een crèche doen, en ze zegt dat ze gelezen heeft dat jonge kinderen op een crèche angstig en ongelukkig worden.
“Maar wat kan ik eraan doen?” zei Lucy bezorgd tegen me toen we elkaar tegenkwamen op de kartonnenboekjesafdeling van Waterstones. “Misschien zou ik hier eens in moeten kijken,” ging ze verder met een blik op de Pas Verschenen Boeken, die op een tafel uitgestald lagen. Ze pakte een boek op dat Hoe word ik de perfecte oma heette.
“Dat heb je niet nodig,” zei ik, en ik legde het terug. “Er is maar één advies dat oma’s zich ter harte moeten nemen en dat hun fulltimemantra moet zijn.”
“En dat is?” vroeg Lucy.
“Ik zeg niets.”
“Toe nou, zeg het nou,” zei ze. “Hou me niet zo in spanning.”
“Tk zeg niets’,” zei ik. “Dat is het. Het advies. “Ik zeg niets. Ik zeg niets. Ik zeg niets. Ik zeg niets.” En dat steeds maar opnieuw.”
Overigens heb ik gisteren wel iets gezegd en dat pakte helemaal verkeerd uit. Gene had koorts, en Jack probeerde een paracetamolletje bij hem naar binnen te krijgen, maar hij verzette zich luidruchtig. Ik vond het zo afschuwelijk dat Jack zijn hoofd naar achteren drukte, zijn kaken van elkaar duwde en het spul in zijn keel douwde (zo’n beetje zoals ik Pouncer zijn pillen geef) dat ik een pakje appelsap met een rietje ging kopen.
“Misschien kun je de paracetamol hierin doen en het hem laten drinken door een rietje?” stelde ik voor. “Hij vindt rietjes leuk.”
“O ja?” vroeg Jack nogal wantrouwig. Hij keek me verstoord aan. Oeps, dacht ik, ik heb me versproken. Ik weet zeker dat het niet de bedoeling is dat ik af en toe een pakje appelsap voor hem koop, want het zit vol suiker, maar ik doe het wel. Nou ja, ik heb het twee keer gedaan, met een enorm schuldgevoel.
Hoe dan ook, hij keek verstoord en zei dat het een belachelijk idee was. Toen drong het tot me door dat ik de mantra niet had opgevolgd. Op weg naar huis herhaalde ik steeds maar weer ‘Ik zeg niets’ in de hoop dat ik nooit meer diezelfde fout zou begaan.
Dus toen het op de sokjes aankwam, kon ik niets zeggen. En niemand weet dat ik ooit de sokkenpaniek heb gehad.
Ik belde James om me gerust te laten stellen. Nou, niet alleen daarom, maar als je ongelukkig bent, is het altijd een prettig gevoel om nodig te zijn. Dat geeft je meer het gevoel dat je de touwtjes in handen hebt.
“Sokken te klein?” tierde hij door de telefoon. “Jij denkt dat kindervoetjes in de groei misvormd raken door te kleine sokken? Hughie!” riep hij. “Marie vindt Genes sokken te klein! Marie, je weet toch dat gras dwars door asfalt heen kan groeien, hè? Er is meer voor nodig om de voeten van Gene in hun groei te belemmeren. Als je vindt dat zijn sokken te klein zijn, ga dan nieuwe voor hem kopen, grotere!”
14 februari
Heel merkwaardig. Maciej, die normaal om ongeveer tien over negen komt als hij er om negen uur had moeten zijn, verscheen opeens om acht uur.
“Hé, dat is prettig,” zei ik terwijl ik thee zette. “Kon je niet slapen?” Hij mompelde iets, en toen kwam Michelle naar beneden en ging hij druk de keukenvloer dweilen.
Later
Raar, hoor. Heb een behoorlijk leuke valentijnskaart van Archie gekregen! Aan de binnenkant schreef hij: ‘Ja, iemand moet je er toch een sturen? Hou vol! Archie. x’ Eén x.
15 februari
Heb een paar sokjes gekocht bij een verantwoorde babykleertjeswinkel en ze meegenomen naar Chrissie.
“O, geweldig,” zei ze. “Ze passen fantastisch bij de nieuwe schoenen die ik net voor hem heb gekocht. Die hij nu heeft, zijn toch veel te klein? Ik ben steeds bang dat zijn voetjes helemaal misvormd zullen worden.”
“O nee,” zei ik opgewekt. “Gras groeit dwars door asfalt heen, weet je.”
Ze keek me aan alsof ik niet goed bij mijn hoofd was en zette toen thee voor me.
“Hoe is het met Gene?” vroeg ik, en ik tilde hem op en zette hem op mijn schoot. Hij is zo zwaar! Ik kan hem bijna niet meer dragen, dus de hemel weet hoe ik hem moet optillen als hij twee is, en toch meen ik me te herinneren dat ik Jack optilde totdat hij een jaar of zeven was. “Temperatuur weer normaal?”
“O ja,” zei Chrissie. “O, we hebben trouwens een manier ontdekt om paracetamol naar binnen te krijgen. Jack is een pakje appelsap gaan halen, daar heeft hij de paracetamol in gespoten en toen heeft Gene het allemaal opgedronken met een rietje!”
“Wat zijn jullie toch geweldig slim!” zei ik.
16 februari
James en Hughie kwamen me halen, en we gingen tapas eten om de hoek en Hughie bestelde twee flessen vino verde tegelijk, wat ik nogal stoutmoedig vond. “Een voor mij, en een voor jullie,” zei hij, terwijl hij zichzelf een gigantisch waterglas volschonk.
Voor het eerst zag hij er echt ziek uit. Hij was ongelooflijk mager en hijgde veel. Zijn kleren lubberden om hem heen als de huid van een bejaarde kat.
“Nee,” zei hij toen hij zag dat ik naar hem keek. “Ik ben niet de zwierige, nonchalante oude man van de wereld die ik vroeger was. Eerder een wrak.”
“Hij is al vier dagen niet meer buiten geweest,” zei James, en weer besefte ik door dat gebruik van de derde persoon hoe ziek Hughie aan het worden was. “Hij heeft de hele dag gerust om vanavond mee te kunnen.”
“Hoe is het met Penny?” vroeg Hughie, die duidelijk graag over wilde stappen naar een ander onderwerp dan zijn ziekte.
“Nog doodongelukkig om Gavin,” zei ik. “Die haar natuurlijk weer heeft gedumpt.”
“Welk boek was hij ook weer aan het lezen?” vroeg James. “Dood in Venetië?”
“Hij heeft het nooit uit gekregen,” zei ik.
“Een van de slechtste romans van Thomas Mann,” zei Hughie. “Ik heb zo vaak gemerkt dat boeken waar iedereen maar over blijft roepen dat ze zo geweldig zijn, negen op de tien keer een soort koude, dode vis in je handen zijn.”
“Jullie zitten te praten alsof jullie bij een leesclubje zitten,” zei James, die zichzelf een enorme portie garnalen in olie en chilipeper opschepte.
“Onzin, wij zijn veel interessanter,” zei Hughie. “Wat heb je daar? Patatas bravas? Laten we nog iets bestellen. Dappere aardappelen. Dat zijn wij. Dappere ouwe aardappelen.”
17 februari
Ging even iets kopen met zoals altijd mijn jas over mijn nachtpon, toen ik Sheila de Dealer tegenkwam, die er wel heel erg waanzinnig uitzag. Haar gezicht was overdekt met het soort schurftige plekken dat je alleen ziet bij cokeverslaafde topmodellen, en ze zag er zo mager en anorectisch uitdat je automatisch overwoog haar arm te pakken en die doormidden te breken om hem te horen knappen.
Ze keek me aan als een doodsbange kat. Ze wist duidelijk niet dat ze me al eerder had gezien.
“Je lijkt precies op Celia Imrie,” zei ze streng.
“Celiawie?”
“Celia Imrie. Van de tv,” zei ze. Ik had nooit van haar gehoord, blijkbaar net als Vivienne Westwood volkomen onwetend van wie de nieuwste beroemdheden zijn.
“Nou, ik hoop dat ze verstandig en mooi is,” zei ik, tamelijk charmant en neerbuigend. In de hoop dat dat me zou bevrijden.
Sheila keek me een paar tellen aan. “Ze valt wel mee,” zei ze, en ze liep wankelend verder.
18 februari
De toestand met Maciej is nog vreemder geworden. Toen ik vanochtend wakker werd en mijn slaapkamer uitkwam schuifelen, zag ik Maciej ontegenzeglijk de trap afsluipen.
“O, hoi!” zei ik, eerlijk gezegd een beetje van de kook. Het was zijn dag niet. Hij liet zich toch niet met zijn sleutel binnen om een paar kleinigheden te stelen? Een Poolse vriendin van Hughie had me gewaarschuwd voor Polen. “Het is allemaal tuig!” had ze buitengewoon disloyaal gezegd, vond ik. Maar Maciej was geen tuig. Hij was slim en mooi. “Wat doe je hier vandaag?”
“Het spijt me heel erg,” zei hij. “Ik kom hier eigenlijk, ik heb hier gisteren vergeten, iets, ik niet wil u storen eigenlijk. Mijn mobiel,” zei hij, en hij haalde hem uit zijn zak.
Uitermate merkwaardig.
19 februari
De telefoon ging en het was niemand anders dan Baz, een oude vriend die alleen het telefoonnummer wilde van iemand anders. “En wat hoor ik allemaal van Hughie over dat je niet meer aan seks doet?” vroeg hij tamelijk geïrriteerd, vond ik. “Dat vind ik heel erg.”
“Dat mag Hughie helemaal niet zomaar rondvertellen,” zei ik. “Dat is privé.”
“Hughie gaat dood, schat. Hij mag alles wat hij wil.”
“Nee, dat mag hij niet. Dat je doodgaat of oud bent, betekent nog nietdat je slechtgemanierd en disloyaal mag zijn.”
“O, hou toch op, Marie,” zei hij. “Wat ik wil weten, is waarom je er niet meer aan doet? Zou je het niet een keertje met mij willen proberen? Je weet toch dat ik altijd al op je viel.”
Ik heb nooit geweten dat hij op me viel, en aangezien hij getrouwd is en berucht staat om zijn huwelijkstrouw, was ik nogal verbaasd.
Maar hij ging maar door, en hij was zo complimenteus dat ik niet zeker wist of hij met me flirtte, me plaagde of dat hij dodelijk serieus was.
“Ik wil je mee uit eten nemen,” zei hij. “Om dit te bespreken.”
“Ik ga weg,” zei ik ferm. En dat was ook zo. Ik ging bij Archie logeren. Het was weliswaar maar voor een weekendje, maar het was geen leugen.
“En wanneer ben je dan terug?” Deze keer loog ik wel. Er klonk gekras aan de andere kant van de lijn. “Hoor je dat? Ik schrijf het op,” zei hij. “Nou, daar kijk ik naar uit. Ik bel je als je terug bent. En dan gaan we uit eten.”
Ik was zo verbluft door iets wat klonk als een uitnodiging voor een echte ‘date’ (omdat ik al jaren en jaren niet voor een date was gevraagd) dat ik later die middag, toen ik ging tanken, de kofferbak opendeed in plaats van de benzinetank.
20 februari
“Hoe staat het op het jongensvlak?” vroeg ik Michelle toen ik haar vandaag tijdens het ontbijt tegenkwam.
Ze keek verbazend zedig en glimlachte onnozel. “lek ‘eb leuke Poolse jongen leren kennen,” zei ze verlegen.
“Een genie?” vroeg ik lachend.
“Nee – ja, ‘ij ies een genie, ‘ij kon zijn studie in Polen voor leraar niet afmaken, dus nu maakt ‘ij ‘ier skoon.” Ze keek me samenzweerderig aan.
“Toch niet Maciej!” zei ik. Ze knikte.
“Wij ‘open u vindt niet erg. Wij doen ‘eel stiel.”
“Maar dat is heerlijk!” zei ik. Ik begreep niet waarom ik er niet eerder aan had gedacht. Ze pasten prima bij elkaar. “Ik ben zo blij voor je!”
“Misskien kaan wij binnenkort samenwonen,” ging ze verder. “En moet u nieuwe ‘uurder zoeken.”
21 februari
Met de trein naar Archie gegaan. Heb zelfs een minitaxi naar het station genomen. Zoals gewoonlijk had de chauffeur een verschrikkelijk verhaal te vertellen. Hij was een of andere hoge piet bij de Ethiopische luchtmacht geweest, met driehonderdvijftig man onder zich, en dikke maatjes met de koning en zo. Opeens was hij met drieëntwintig andere kameraden in de gevangenis gegooid, waar ze hem twee jaar lieten zitten wegrotten. Ze werden door de bewakers allemaal vermoord, behalve hij, en toen hij werd vrijgelaten, is hij op de een of andere manier in Engeland terechtgekomen en woont nu in een deprimerende tweekamerflat in Wembley, doodongelukkig.
Eerlijk gezegd waren in het verleden al die verhalen zo ver weg, van die dingen die je in de krant leest. Nu komen ze steeds dichterbij, net zoals grootmoeders voetstappen. Ik heb het gevoel dat het nog maar een kwestie van tijd is of mijn belachelijke zorgen over teenknobbels, artritis en Genes voetjes zullen de minste van mijn zorgen zijn.
Maar wel erg prettig om gereden te worden. Begin tegenwoordig niet meer aan zelf rijden, ik raak helemaal in paniek op de snelweg en moet altijd de route op een papiertje schrijven: M 25, afslag 5, verder op A 362, enzovoort. Volkomen belachelijk als je bedenkt dat ik in mijn tijd helemaal alleen dwars door Europa en Amerika heb gereden, en zelfs een keer over de wegen in India. Hoewel ik moet bekennen dat ik me na mijn treinreis begon af te vragen of ik niet beter terug kon naar de oude zelfrijdmethode, hoe beangstigend ook.
Achter me zat een man in een mobieltje te schreeuwen: “Ik zit godverdomme in de trein, daar zit ik! Forest Hill? Nee ik ga niks met je drinken in Forest Hill. Forest Hill, Forest Dump, Forest Gump! Ik zie je morgen in Victoria…zes uur!”
Aan het tafeltje links van me zat een jonge moeder die eruitzag alsof ze een personal trainer was, met haar driejarige dochtertje. Ze keken naar kleuren in een boek. Het kind zei: “Blauw…rood…bruin…geel…” En de moeder corrigeerde haar. “Turquoise…bordeaux…taupe…citroengeel…”
Intussen zat voor me een bende meisjes elkaar problemen uit een tienertijdschrift voor te lezen. “Moet je dit horen: “Ik ben al zeven jaar met mijn vriend en sinds ik een baby heb gekregen wil hij niet meer met me vrijen. Hij knuffelt wel, maar er gebeurt niks en hij wil er niet over praten. Zo kan ik niet verder…””
“Wat is het antwoord?”
“‘Wat de reden ook is, je moet erachter zien te komen. Maak zijn lievelingseten voor hem, zorg dat hij ontspannen is, sla je armen om hem heen en leg voorzichtig uit hoe je je voelt…Misschien dat hij dan loskomt…’ Wie schrijft die shit eigenlijk?”
Archie woont in een soort minilandhuis in Northamptonshire. Tenminste, het was vroeger Northamptonshire. Kan tegenwoordig alles zijn. Misschien wel Clwyd. Als je het tenminste zo spelt. Of dat vreemde oord dat Cumbria heette. Ach, die goeie ouwe tijd toen Westmorland nog bestond! Er zijn heel veel open haarden, en dat is allemaal goed en wel, maar meestal is het een teken dat er geen centrale verwarming is, en op het moment dat ik aankwam, drong het tot me door dat dit een van de koudste weekends van mijn leven zou worden.
Ik had een fantastisch chic zwartwit glitterrokje bij me, en een supersexy topje van Zara (maar £25), maar had liever acht wollen ochtendjassen aan gehad, en een kruik om mijn middel gebonden.
Waarom is het altijd ijskoud in andermans huizen? Het is me opgevallen dat andere mensen zelfs in mijn huis gaan bibberen…en ik in het hunne. Dat is gek, want toen ik jong was, was het veel, veel kouder dan nu. Ik weet nog dat ik in het huis van mijn grootouders moed moest verzamelen om uit bed te stappen, op het koude linoleum op de vloer. Vervolgens hurkte ik voor een convectorkachel om mijn kleren aan te doen; eerst een dikke onderlaag van hemden en lange wollen onderbroeken. Nu heb ik het zelfs koud met de centrale verwarming aan en klagen we allemaal steen en been, hoewel we geen van allen mutsen of handschoenen dragen. Ik weet nog dat ik toen ik klein was naar buitenhuisjes ging waar iedereen wollen dassen, mutsen en dikke truien droeg – in huis! Mijn tante Angela droeg altijd wanten, een das en een muts tijdens het koken!
Er was een enorm scala aan feestjes georganiseerd. Zo te zien bleven er tientallen andere mensen logeren, en terwijl ik me kleedde voor het diner, zonk de moed me in de schoenen. Ik zou Mensen uit de Provincie ontmoeten. Die horen dat je uit Londen komt, en voor je het weet vragen ze of je onlangs nog naar het theater bent geweest. In mijn ervaring gaat niemand in Londen ooit naar het theater. Het theater zit vol toeristen, Amerikanen en mensen uit de provincie die denken dat naar het theater gaan een beschaafd Londens iets is om te doen. Net zoiets als lezingen over Chinees glazuur aan de Royal Academy. De meeste van mijn vrienden in Londen gaan zelden naar het theater of naar lezingen, maar Mensen uit de Provincie kunnen je vertellen of Simon Russell-Beale een betere Hamlet neerzette in ‘het National’, zoals ze het noemen, dan de King Lear van Ian McKellen in ‘het Vic’, en erger nog, ze leggen je de hele avond uit waarom.
Soms krijg ik zin om te vragen of ze onlangs nog lekkere varkenskotten hebben uitgemest, of velden omgeploegd tot akkerland. Maar anders dan provincialen tegenover Londenaars ben ik daar te beleefd voor.
Gelukkig zat er niet zo iemand aan het diner, en iedereen had het leuk, ook al zat ik op een zeventiende-eeuwse stoel die wiegde als een lelie. Ik zat naast Archie, die zei dat jonge mensen toch zo heerlijk waren om mee te praten, maar vond ik het niet zielig voor hen dat ze met ons moesten praten?
“We moeten in hun ogen verrekt vervelende oude knarren zijn,” zei hij. “Net zoals oude mensen in onze ogen toen wij jong waren.”
Daar was ik het niet mee eens. Ik heb echt genoeg van mensen die oud zijn en zichzelf neerzetten alsof ze een soort ziekte hebben.
“Ik vind dat jonge mensen van geluk mogen spreken als ze met jou – of mij – mogen praten!” zei ik op scherpe toon. “We zijn geestig en onderhoudend, en we hebben een interessant leven geleid – nou ja, dat ben ik niet en dat heb ik niet gedaan, maar jij wel. Houd het gerimpelde hoofd hoog, Archie, bal de vuist met de levervlekken en steek hem in de lucht!”
Toen ik hem na de dessertwijn vertelde dat er in Londen waarschijnlijk een date op me wachtte, vroeg hij: “Een blind date?” En ik had al woedend geantwoord: “Absoluut niet blind. Hij weet precies hoe ik eruitzie en daarom vraagt hij me mee uit!” voordat ik besefte wat hij bedoelde.
Hij keek niet-begrijpend en zei: “Maar ik begreep van Hughie dat je daar allemaal niet meer aan deed! Verrekte zonde als je het mij vraagt, een enorme verspilling, als ik het zeggen mag.”
“Vergeet niet, Archie,” zei ik, naar adem snakkend, “dat Hughie verrekte ziek is.”
Ik was een paar dagen voordat ik hierheen kwam bij hem geweest, en hij is inmiddels zo zwak dat hij bijna het huis niet meer uitkomt. Maar hoe haalt hij het in vredesnaam in zijn hoofd om iedereen over mijn privéleven te vertellen?
Toen ik naar bed ging, zo vol champagne, witte wijn, dessertwijn, likeurtjes en andere heerlijkheden dat ik bijna niet meer uit mijn woorden kon komen, trad er een merkwaardig verschijnsel op in mijn slaapkamer. De vloer deinde, net als de zee. Ik vroeg me eerst af of het een dronken illusie was, maar ontdekte al snel dat het de wind was, die door de vloerplanken huilde en het vloerkleed in golven deed opbollen. Ik had het nog nooit van mijn leven zo koud gehad. Ik trok mijn nachtpon aan en bedacht toen dat ik eerst mijn onderjurk aan moest doen, daaroverheen mijn nachtpon, gevolgd door een panty en een trui. Maar daarna had ik het nog steeds ijskoud. Ik wilde dolgraag naar beneden om de kringloopjas te halen, maar helaas vermoedde ik dat het inbrekersalarm al aan zou staan, dus zat ik opgesloten, met klapperende tanden en een rok om mijn nek bij wijze van das, en het Perzische kleedje dat naast mijn bed lag over me heen. Uiteindelijk viel ik in een onrustige slaap.
Engelse buitenhuizen. Zo vreemd. Er zitten altijd gaten in de handdoeken, het oppervlak van het bad lijkt vaak fijn schuurpapier, soms schemeren er groene vlekken doorheen, en de gordijnen van de slaapkamers kunnen nooit helemaal dicht. En de wc! Elke keer dat ik bij Archie naar de wc ging, moest ik het deksel van de stortbak optillen en aan de vlotter trekken om te zorgen dat hij doortrok. En wat gebeurt er als je ‘s-nachts honger krijgt en naar de keuken wilt sluipen voor een glas melk? Nog helemaal los van het alarm is er het Laura Ashleydilemma. De beroemde ontwerpster logeerde in iemands buitenhuis en ging, voor zover ik weet, midden in de nacht naar de wc. Ze was zo beleefd om het licht niet aan te doen, viel van de trap van de gastheer en liet daarbij het leven.
Soms vraag ik me af of alle andere gasten in het gezelschap met dezelfde problemen worstelen als ik. En toch komen we allemaal samen aan het ontbijt, na waarschijnlijk een nacht vol kou bestrijden, onwillige vlotters, lampen die het niet doen, druppende kranen en gorgelende geluiden in het bad, en als iemand vraagt of we goed geslapen hebben, antwoorden we allemaal: “O, prima!”
Ik denk dat er een markt zou zijn voor een Logeerkamerpakket, dat je kunt meenemen als je ergens gaat overnachten. Daar zouden oordopjes in zitten, een zijden slaapzak (voor het geval er honden tussen je lakens hebben geslapen), een wasknijper om de gordijnen dicht te houden, een krachtige zaklantaarn om de badkamer te kunnen vinden en om bij te lezen, een elektrische deken met verlengsnoer voor het geval er geen stopcontact in de buurt van het bed zit, en een maskertje voor het geval de gordijnen zijn gemaakt van zulk modieus mousseline dat je om vijf uur ‘s-ochtends gewekt wordt door de zon. Een prettig kussen zou ook helpen. En een blaaskacheltje.
De volgend ochtend liet Archie ons het huis zien. Raar. Want meestal vraag ik me af of er iemand is die echt wil weten dat het oude koetshuis ooit stond op de plek waar nu de nieuwe bibliotheek is gebouwd. Zijn we echt geïnteresseerd in het feit dat de dikte van de muur tussen de serre en de keuken aantoont dat die ooit deel uitmaakte van een zestiende-eeuwse ijskelder? Willen we echt horen dat het dak van eikenhout was tot Karel 1 eiken dakpannen verbood en verordonneerde dat ze van lei moesten worden gemaakt? Of dat het kalksteen waar de latei in de bijkeuken van is gemaakt oorspronkelijk uit Wales kwam en een overblijfsel is uit de ijstijd?
Normaal is het antwoord, in mijn geval tenminste: “Absoluut niet.” Maar deze keer vond ik het allemaal merkwaardig interessant. Archie was op zijn charmantst, en toen alle gasten met hun koffers de trap afstrompelden en zich voorbereidden op hun vertrek, fluisterde hij tegen me: “Zou je het erg vinden om nog een kopje thee te blijven drinken?” Dus deed ik dat.
“Ik hoop dat je het niet al te verrekte saai hebt gevonden,” zei hij terwijl hij in zijn gigantische zitkamer de Earl Grey inschonk. Ik ging bijna op een van zijn honden zitten, maar die krabbelde gelukkig weg voordat ik hem kon pletten. “Deze weekends zijn zo leuk voor me, want eerlijk gezegd is het verrekte eenzaam hier zonder Philippa, en ze was zo goed in organiseren. Heb je gemerkt dat het hele diner gisteren van Marks and Spencer kwam? Veertien risotto’s met garnalen en asperges, en veertien citroentaartjes, om nog maar te zwijgen van veertien porties ratatouille…nogal beschamend, hè? Maar in de keuken ben ik een ramp. Ik kan boterhammetjes roosteren, maar dat is ongeveer mijn hele repertoire.”
We roddelden over de gasten, over pensioenen, de dood en natuurlijk over Hughie en James. Tot mijn verrassing zei Archie dat hij Hughies houding ten opzichte van de dood helemaal goed vond. “Ik ga volgende week bij hem langs,” zei hij. “Hij is een echte dappere strijder, vind je niet?”
Toen viel er een korte stilte, waarna hij zei: “Ik hoop dat je het niet te ver vond gaan gisteren, toen ik zei wat ik zei. Maar weet je, Hughie liet het zo drastisch klinken dat ik me echt zorgen om je maakte.”
“Archie,” zei ik. “Het is het beste. Ik ben gewoon een ramp met relaties. Dat is iets wat ik heb geleerd naarmate ik ouder werd. Ik ben in heel veel dingen goed, maar daarin niet. Ik word of smoorverliefd op mensen die niet op mij vallen, of andersom. Het is een ellende voor iedereen.”
“Maar dat zou je toch allemaal kunnen omzeilen als je gewoon iets begon met een vriend,” zei Archie, en hij ging achteroverzitten. “Een vriend is tegenwoordig het enige dat we echt willen in het leven. Niet speciaal seks, hoewel dat verrekte aardig is, of kan wezen, maar wat we eigenlijk allemaal willen, is een maatje, een echte supporter. Dat was Philippa voor me. Only connect, was dat niet wat die kerel, wie was het ook weer, E.M. Forster, zei? Ik vind het geen prettig idee als jij geen connectie zoekt met iemand. Het klinkt alsof je er maar het beste van maakt, als dat niet verrekte betuttelend klinkt.”
Heel even werd ik overvallen door een enorm gevoel van eenzaamheid, en tot mijn grote verbazing kwamen er tranen in mijn ogen en kon ik bijna niet praten. Toen herstelde ik me.
“We zijn allemaal eenzaam, Archie, en als we dat eenmaal kunnen toegeven, zijn we gelukkiger,” zei ik. “Zonder relaties, en dan bedoel ik seksuele relaties met mensen van het andere geslacht, hebben we niets te verliezen. Voor mij van nu af aan alleen nog vriendschap.”
“Dat is een van de treurigste dingen die ik je ooit heb horen zeggen,” zei Archie. “Nou, het enige dat ik kan zeggen, is dat ik je veel geluk wens met je blind date. Ik hoop echt dat hij je van gedachten kan doen veranderen.”
“Weinig kans,” zei ik. “En het is trouwens niet echt een date. Hij is niet serieus. Ik zei het alleen maar om te converseren.”
“We kennen elkaar nu al zo lang,” zei Archie terwijl hij me heel lief aankeek, “dat je moet weten dat je met mij niet hoeft te converseren.”
En langzamerhand daagde het besef dat ik een echt gesprek aan het voeren was – met een volwassen man die niet getrouwd was en niet homofiel. Of maf. Maar op het moment dat ik dat dacht, ging er een klepje in me dicht. Dit was veel te gevaarlijk terrein. En bovendien lagen er waarschijnlijk hele pelotons Zweedse dellen in de bosjes te wachten om Archie te bespringen zodra ik de oprijlaan afreed.
In de kasten, verstopt in de grote stenen urnen in de tuin, bibberend in de stortbakken, verborgen in de muren van de oude ijskelder…ze zaten allemaal ondergedoken totdat ze de deur hoorden dichtgaan, en kwamen dan opduiken als een van die dames uit zo’n gigantische taart.
“Ik moet weg,” zei ik met een blik op mijn horloge.
“Wat verrekte jammer,” zei Archie, die nu was opgestaan en op de armleuning van de bank op me neer zat te kijken. “Laten we in elk geval in Londen afspreken. Ik vond het heerlijk je hier te hebben.”
“Zoals de actrice zei tegen de bisschop,” zei ik automatisch toen ik opstond, maar ik voegde er snel aan toe: “Sorry, dat was dom.”
Op weg naar Londen zat ik in de trein te denken dat Archie toch zo’n ontzettend leuke man was. En toen herinnerde ik me hoe hij eruitzag in zijn goed gesneden overjas voor de deur van Pulli, en toen…Marie! Hou onmiddellijk op! De waanzin ligt op de loer.
25 februari
De laatste weken ga ik om de dag bij Hughie langs. Niet lang, want hij kan niet veel bezoek verdragen. Maar een kwartiertje of zo.
Ik vind het heel moeilijk om te bedenken waar ik het met hem over kan hebben. We kunnen niet echt over de toekomst praten, want die heeft hij natuurlijk niet. Hij is in de verste verte niet in Gene geïnteresseerd, maar dat is ook niet zo gek, want zelf heeft hij geen kinderen en hij is ook niet erg dol op ze.
Ik zit nogal ongemakkelijk op de prettige bank en haal kopjes thee of sapjes voor hem, terwijl hij in zijn grote stoel zit en af en toe extra zuurstof inademt door een plastic slangetje dat van zijn neus naar een grote zuurstoffles naast zijn stoel loopt.
“Moet zeggen dat ik eigenlijk wilde dat het allemaal achter de rug was,” zei hij laatst. “Maar het is raar hoe je lichaam zich vastklampt, strijdt om in leven te blijven, ook al wil je dat zelf niet. Het lijkt alsof je bent verbonden met een soort oerkracht waarover je geen controle hebt. Ik zeg steeds: ‘Geef het op, geef het toch op, domkop’, maar het blijft blindelings doorvechten, als de eerste de beste achterlijke soldaat in een loopgraaf die de bevelen opvolgt van een macht waar hij absoluut geen controle over heeft.”
“Je wordt toch niet gelovig, hè?” vroeg ik een beetje zenuwachtig.
“Marie! Natuurlijk niet. Maar zo zit ons lichaam nu eenmaal genetisch in elkaar, het heeft niets te maken met God.”
“Godzijdank,” zei ik. En toen moesten we allebei lachen.
26 februari
Toen ik terug was in Londen en een week had gewacht, werd het duidelijk dat Baz niet zou bellen, en ik voel me merkwaardig teleurgesteld. Maar aan de andere kant, goddank dat hij niet heeft gebeld. Want als hij de sprong had gewaagd, zou ik hem alleen maar hebben weggeduwd, en dan zou hij vernederd zijn en zou ik me een monster voelen. Blijf toch maar de hele tijd tegen mezelf zeggen hoe heerlijk het is om niet meer aan seks te hoeven doen. Ik haat dat klauwende gevoel onder mijn maag, die pijn van lust. Ik ben opgelucht dat ik niet meer in bed hoef te klimmen met een licht aangeschoten vriend of een jonge, naïeve onbekende die ik heb opgepikt, alleen maar om aan een behoefte te voldoen. Seks is niet langer mijn alfa en omega, en toen het dat wel was, nam het mijn leven zo volledig in beslag dat het vriendschappen, mijn carrière en mijn gezondheid schaadde.
En het enige dat ik nu voel is grote opluchting dat ik me geen zorgen meer hoef te maken of ik moet doen alsof, of niet moet doen alsof, of erom vragen, of hem afhouden, en of ik ben klaargekomen en of hij is klaargekomen…en wat een opluchting is het nu om het niet erg te vinden of hij wel of niet belt als hij heeft gezegd dat hij dat zou doen. Wat een opluchting ook om schaamteloos te kunnen flirten zonder het risico te lopen dat het verder kan gaan.
4 maart
Was op weg naar de bibliotheek voor een luisterhoek – ach, wat een zaligheid! Wilde A la recherche du temps perdu proberen. Proust. Heb ik het misschien afgeluisterd tegen de kerst. Heb nooit voorbij de madeleine weten te komen toen ik jong was.
Toen ik bij de pinautomaat kwam, stak ik mijn bibliotheekkaart in de gleuf en raakte erg geïrriteerd toen hij weigerde me geld te geven. O hemel, is dit het begin van het einde?
6 maart
Penny belde helemaal opgewonden. Lisa blijkt haar eerste vriendje weer tegen het lijf te zijn gelopen, en ze hebben ongeveer binnen drie weken besloten te gaan trouwen.
“Hij is zo’n schat! Ik vond hem toch altijd al de leukste!” zei ze. “En nu krijg ik kleinkinderen!”
Met als gevolg dat ze haar financieel adviseur liet komen om haar te vertellen hoe ze haar schamele spaarcentjes het beste kan beheren, en ook hoeveel – of hoe weinig – pensioen ze heeft. “Spaargelden had hij het over,” zei ze boos door de telefoon. “Waarom moet dat altijd zo nodig in het meervoud?”
“Geen idee,” zei ik. “Maar blijk je te kunnen rondkomen op je oude dag? Je nog oudere dag, bedoel ik, zonder het huis te moeten verkopen?”
“Kennelijk wel. Hij zei dat ik mijn financiële investeringen moest zien als een taart. Waarom zeggen ze dat altijd? Ik heb nooit naar een taart gekeken en die beschouwd als mijn financiële investeringen, jij wel?”
10 maart
Tot mijn ultieme woede heeft Praise the Lord! Inc. een bouwvergunning gekregen. Maar toen die woede gezakt was, dacht ik dat ik het beste bevriend kon worden met de pastor, een gigantische Jamaicaan, die vader Emmanuel heet en die al is begonnen de buitenkant van het gebouw te schilderen. Toen ik vandaag langsliep, keek vader Emmanuel grijnzend op me neer vanaf zijn ladder.
“Ik kom een keertje thee bij u drinken,” zei hij stralend. “We zijn zo blij dat we hier zijn om het woord des Heeren te verspreiden. En u zult ons niet horen, ik geef u het woord van de Heer. Alles is geluiddicht. De Here zij dank. We hebben geluk met zulke geweldige buren.”
Aangezien hij moet weten dat ik degene ben die de protesten tegen hun komst heeft geleid, ben ik bijzonder ontroerd door zijn grootmoedigheid, en terwijl ik naar huis loop, vraag ik me af of er niet toch iets zit in dat christelijke gedoe. Dan geef ik mezelf een vinnige tik op mijn vingers en zeg tegen mezelf dat ik gewóón moet doen.
2 april
Met Gene naar het park in Brixton geweest. Er was niemand anders in de speeltuin, afgezien van een zwart jongetje van zeven. Hij heette Tom. En daar waren we, met z’n drieën op het rubberige asfalt, in de koude wind. Gene hield zich vast aan de binnenkant van de een of andere gekleurde houten constructie en kieperde om, en Tom, die er veel te groot voor was, klom er helemaal overheen en riep: “Gene! Hier ben ik!” Hij was erg lief voor hem, hij tilde hem de treetjes op en hielp hem van de glijbaan.
Toen ik met hem praatte, bleek dat hij zich de hele dag alleen moest vermaken, omdat de rest van de familie met zijn moeder naar het ziekenhuis was. Hij had kennelijk geen vader. Toen ik vroeg wat er met zijn moeder was, bleek dat ze in een rolstoel zat en niet kon bewegen of praten. Zijn zuster woonde ook bij hen. Ze was zestien en had een baby. En ook zijn tante die van een uitkering leeft. Ze wonen allemaal bij elkaar in een tweekamerappartement in een van de akeligste flatgebouwen in de buurt. Uiteindelijk duwde ik Gene terug naar huis, in zijn comfortabele buggy, zuigend aan zijn flesje, naar Chrissie en Jacks centraal verwarmde, ruime, vrolijke appartement, en we zetten de televisie aan en keken naar de Teletubbies. Als ik aan dat eenzame zwarte jongetje dacht, brak mijn hart.
“Only connect,” dacht ik. Wat heb ik een goede connectie met Gene. En ook met dat treurige jongetje. Maar wat een slechte connectie heb ik met mannen.
Archies stem kwam mijn hoofd weer in drijven. “We kennen elkaar al zo lang,” zei hij. “Je hoeft met mij niet te converseren.”
3 april
Lisa kwam naar Londen, vastbesloten om een retrotrouwjurk te kopen. Penny stond erop dat ik zou helpen er eentje uit te zoeken bij Steinburg and Tolkien, een winkel aan King’s Road met een verbijsterend keldergewelf barstensvol mooie – lichtelijk stinkende – retrokleren uit de jaren veertig, vijftig en zestig. Penny en ik renden rond en grepen de ene rok na het andere truitje en zeiden: “Had jij er niet zo een in de jaren zestig?”
“Ik weet nog dat ik heb geprobeerd die Ossie Clark-jurk te kopiëren door een onderjurk te kopen bij Pontings en die te verven…”
“O, kijk, een Bazaar-rok. Altijd veel te duur voor me!”
“Hé, had jij niet zo’n Biba-broekpak? Ik weet zeker dat je er een droeg…”
“Zou het de mijne zijn?”
“O, kijk die regenjas van Courrèges!”
Ten slotte koos Lisa een heel mooie jurk van Zandra Rhodes, en Penny en ik riepen Oh en Ah, en we herinnerden ons de feestjes waar we heen gingen in diezelfde kleren. Het was allemaal heel bizar. Of Bazaar, zoals Penny zei. “En wat een Mary Quantiteit ook,” zei ik. Toen we dubbel klapten van het lachen zei Lisa zachtjes tegen haar moeder: “Wees toch stil. Ik schaam me dood.”
Vastbesloten om onder de bruiloft uit te komen. Vroeger was ik dol op bruiloften, maar nu vind ik het uiterst trieste toestanden. Ten eerste weet je tamelijk zeker dat het stel behoorlijk prikkelbaar uit elkaar zal gaan, en ten tweede is het zo ontmoedigend om al die andere familieleden en peetouders te ontmoeten. De laatste keer dat ik op een bruiloft was, zat ik naast de vrouw van de achterneef van de vader van de bruidegom, die vurig voorstander van de oorlog in Irak was, en aan de andere kant was alleen een lege stoel – de een of andere engerd was niet komen opdagen. En we zaten allemaal! Geen ontsnappen aan.
Begrafenissen zijn veel vrolijker gelegenheden. Die zijn een bijeenkomst van mensen om de leegte op te vullen die door de dode is achtergelaten. We zijn allemaal warm tegen elkaar, warm van verdriet, niet stekelig en argwanend zoals op bruiloften. Ik tenminste.
Binnenkort gaat Hughie natuurlijk dood. En ik zal op zijn begrafenis zijn. Moet hem vragen wat hij wil. Dan hebben we iets om over te praten.
5 april
Hughie voelde zich vandaag beter. Hij was tenminste aangekleed en deed het zonder zuurstof. Het leek niet het goede moment om over begrafenissen te beginnen, maar hij begon er zelf over.
“Wil jij misschien de grafrede houden, Marie?” vroeg hij. “James zegt dat hij het je niet durft te vragen.”
“Natuurlijk wil ik dat, Hughie,” zei ik, en ik sloeg mijn arm om zijn schouders. Het is zo treurig. Hij is helemaal bottig onder zijn kleren, net een geraamte.
“Je mag meedogenloos eerlijk zijn,” zei hij. “Ik kan het toch niet horen.”
“Als je het wel zou kunnen horen, zouden je oren tuiten, dat beloof ik je,” zei ik. “Ben je alles van tevoren aan het regelen?”
“Ja, eigenlijk wel,” zei Hughie. “Normaal vind ik het een beetje oneerlijk om iemands begrafenis van tevoren te regelen, vind jij ook niet? Als er iemand dood is, vinden de nabestaanden het prettig om iets te doen, zich af te vragen op welke melodie psalm 23 gezongen moet worden, dat soort dingen. Maar het geeft ons, James en mij, tenminste iets om over te praten. Een gesprek voeren wordt heel moeilijk als je doodgaat, weet je. Je realiseert je opeens hoeveel daarvan afhangt van de toekomst. Hoe dan ook, ik heb een toekomst, en die heeft de vorm van een begrafenis, dus lezen James en ik elkaar ‘s-avonds urenlang stukken uit Cicero en Tacitus voor en luisteren we naar de mooiste stukken Monteverdi, en hij huilt en ik leun gewoon achterover en geniet ervan.” Het werd even stil. Toen zei Hughie: “Weet je wat James laatst zei?”
“Nee.”
“Hij vroeg of ik wilde dat de begrafenis een viering van mijn leven was! Nou ja! Fuck de viering! Ik wil dat iedereen de ogen uit zijn kop jankt!”
“Gelijk heb je,” zei ik.
“En ook niet van die Canon Hollandtroep,” zei hij. “Hoe gaat het ook weer? “De dood is niets? Alles is goed? Ik ben slechts in de kamer hiernaast?” Ik zal je vertellen: als het even kan, zal ik niét in de kamer ernaast zijn.”
20 april
Penny heeft van de financieel adviseur te horen gekregen dat ze net als de meeste oude mensen geen schamele spaarcentjes heeft, maar in werkelijkheid zwemt in het geld (“Het grijze geld,” zei ik tegen Penny. “Het zilveren geld,” snauwde ze terug). Dus nu heeft Penny, omdat ze dolgraag een beter gevormd lichaam wil om jongere mannen mee aan te trekken, een personal trainer genomen die Friedrich heet. Het is een gespierde Duitser met zijn haar in een paardenstaart, die steevast schijnt op te duiken met een korte broek en een hemdje aan, en die haar onderwerpt aan de gruwelijkste oefeningen.
“Hij wilde een blokje om gaan joggen,” bekende ze. “Maar ik zei nee, ik kon het niet opbrengen. Het is zo vernederend als mensen zien dat ik probeer in conditie te komen. Straks kom ik op straat een bekende tegen. Straks kom ik jou nog tegen!”
21 april
Ben met Marion in Kensington High Street gaan winkelen en heb een speelgoedwinkel gevonden. Geestig dat Marion en ik een poosje geleden kleding- en antiekwinkels afliepen, terwijl we nu alleen nog maar speelgoedwinkels ingaan op zoek naar leuke cadeautjes voor onze kleinkinderen.
We bekeken alles in de categorie tot twee jaar, en ik kocht voor Gene een plastic ding dat allerlei geluiden maakt. Er zitten rode, gele, groene en oranje knoppen op en als je erop drukt, zegt een vreselijk schelle Amerikaanse stem “RED! YELLOW! GREEN!” gevolgd door een merkwaardige kleur die klinkt als “ornstj!”
We dronken koffie bij de verschrikkelijke Starbucks en ze liet me een foto van haar en haar kleindochter zien. Heel lief, maar het kind liet me natuurlijk, omdat het niet het mijne was, volkomen koud.
“O, wat een schatje!” koerde ik. “En jij staat er ook zo enig op!”
“Ja,” zei Marion zuinig, en ze stopte de foto weg. “Raar is dat, hè, dat je je er best mee kunt verzoenen oud te zijn, maar nooit met foto’s waarop je er zo oud op staat. Maar toch hebben we zoveel geluk. Die vreugde – die is zo ongelooflijk verrassend. Heb je gehoord dat kleinkinderen de beloning zijn die je krijgt voor het niet vermoorden van je eigen kinderen?”
Ik lachte beleefd, maar eigenlijk heb ik nooit de neiging gehad Jack te vermoorden – behalve natuurlijk een paar keer toen hij ongeveer zo oud was als Gene.
“Wat ik zo heerlijk vind aan oma zijn,” ging ze enthousiast verder, “is dat ik nu meer voor mijn dochter kan doen. Als kinderen het huis uitgaan, blijf je zitten met een heleboel opgekropte zorgende liefde in je. Die blijft liggen wachten, achter een hoge dijk. Dan komt het kleinkind! En de liefde stroomt naar buiten, als een rivier die helemaal verstopt is geraakt van het ouder worden, plantenresten, modderig schuim en hier en daar stukken zwerfvuil. Nu breekt hij door en stroomt weer helder en sprankelend. Ik vind het heerlijk dat ik opeens iets kan geven aan de toekomst,” ging ze met gloeiend gezicht verder. “Ik vind het heerlijk, ik hou van haar! Als ik naar dat kleine gezichtje kijk, zie ik in haar al de oude dame die ze ooit zal zijn.”
Weet niet hoe Marion het allemaal voor elkaar krijgt. Ik ben dol op haar, maar ze is zo’n soort mens dat ik nooit zou willen zijn. Ze zit in het bestuur van haar plaatselijke gezondheidscomité, werft fondsen voor een school in India, verzorgt haar invalide moeder, past zo vaak als ze kan op haar kleindochter, en ze studeert ook nog eens Filosofie en Achttiende-eeuws aardewerk aan het HOVO, de ouwe-knarrenuniversiteit.
Wat ik wil zegen is: heeft ze niets beters te doen met haar tijd?
Vond bij thuiskomst deze e-mail.
Universitaire diploma’s
Verkrijg een bloeiende toekomstige, geld-verdienende macht, en het prestige dat komt met het hebben van de carrièrepositie waar u altijd van hebt gedroomd. Diploma’s van prestigieuze niet-geaccrediteerde universiteiten die op uw huidige kennis en levenservaring worden gebaseerd. Als u kwalificeert, geen vereiste tests, cursussen, boeken of examens.
Bachelors, Masters, MBA’S, doctoraalstitel en PhD beschikbaar op uw gebied.
Vertrouwelijkheid verzekerd
Bel nu om uw diploma binnen zeven dagen te ontvangen.
Kom erg in de verleiding er een te kopen en tegen Marion te zeggen: “Volgende week heb ik een universitaire graad. Lekker puh!”
22 april
Hughie ligt in het ziekenhuis voor de een of andere behandeling. Een bloedtransfusie? Ik ben op bezoek gegaan. Onderweg kwam ik langs een reus van een man, in- en insmerig, die midden op de stoep op zijn hoofd staand het onzevader opzegde.
Voelde me een beetje flauwvallerig en raar toen ik het ziekenhuis binnenliep, langs alle mensen in rolstoelen en patiënten op krukken die fanatiek zoveel mogelijk sigaretten paften voordat ze weer teruggingen naar hun diverse afdelingen. Ik ging naar boven met de gigantische lift – groot genoeg om lichamen gestrekt in te vervoeren. Ziekenhuizen zijn vervreemdende oorden voor de meesten van ons en duiden meestal op het bestaan van een onaangenaam probleem, waardoor we ze beter bekijken dan de meeste dingen in ons leven. De grijze kleuren van de muren. De fanatiek opgewekte kunstwerken, daar opgehangen om het moreel te bevorderen. De merkwaardige containers voor mysterieuze voorwerpen die Sharps heten. (Hoop dat ik daar nooit in terecht kom.)
En dan de kamers zelf. Al die gordijnen met kleurenpatronen, een landschap als een schilderij van Vuillard. En dan de manier waarop je langs de bedden kijkt. Kan dat geel uitgeslagen geraamte Hughie zijn? Of dat lijk met dat grijze gezicht? Of zou hij er helemaal joviaal en twinkelend uitzien, en ons geruststellen dat het allemaal maar een vergissing was?
Ik herkende hem alleen doordat James naast hem zat en zijn hand vasthield. Het was niet echt Hughie, meer een vorm. Hij zat in een stoel, helemaal toegedekt met een geelgrijze deken die over zijn hoofd hing. Hij ademde door zuurstofslangetjes, zijn lippen waren korstig en uitgedroogd, en zijn ogen lagen diep verzonken in zijn hoofd. Ademen kostte hem moeite, en hoewel hij me herkende, kon hij nauwelijks iets meer opbrengen dan een glimpje van herkenning.
Ik ging zitten en James glimlachte naar me. Ik kon zien dat hij had gehuild. Ik gaf Hughie een kus op zijn voorhoofd en voelde me schuldig dat het me nogal tegenstond omdat hij zo mager en klam was.
“Ze zeggen dat hij hier morgen misschien weg mag,” zei James. “Ze hebben alles bekeken, en als alle waarden weer normaal zijn – en dat zou moeten gebeuren – kan hij naar huis. Een poosje, tenminste.”
James en ik zaten een minuut of tien zwijgend aan weerszijden van Hughie omdat we niet wisten wat we in godsnaam moesten zeggen. Er was geen ander geluid dan het gedruis van de ziekenhuisbedrijvigheid op de achtergrond, en het meedogenloze gepiep van de hartmonitor achter hem. Toen vroeg ik: “Wil je misschien even koffie gaan halen? Dan blijf ik wel hier als je dat wilt.”
James stond op en ik was alleen met Hughie; ik keek naar het lege omhulsel van de man, zijn hand in de mijne, en probeerde me voor te stellen hoe het zou zijn zonder hem.
Opeens probeerde Hughie te praten. Hij maakte grommende geluiden. Ik hield mijn oor voor zijn mond. “Ik vrees dat ik een beetje over mijn uiterste houdbaarheidsdatum heen begin te komen,” zei hij hees. Toen stootte hij een soort hijgende lach uit en deed zijn ogen dicht.
23 april
Net terug van op Gene passen. Hij heeft een springding dat in de deuropening hangt, en daar hangt hij ongeveer tien minuten per keer in en springt dan lachend op en neer als een mengsel van een gnoom en Michael Flatley met z’n River Dance.
Hij kan nu een dekentje over zijn hoofd leggen en het er aftrekken. En dat vind ik onvoorstelbaar knap.
Hij heeft een stoffen boekje met dieren dat we keer op keer lezen, en ik maak alle dierengeluiden. Het enige dat hijzelf kan is het vissengeluid: een soort ‘puhpuh’, dat je vanzelf krijgt als je je mond open- en dichtdoet. Ik ben verrukt. Ik ben ervan overtuigd dat ik Gene heb leren lezen. Ik ben ondersteboven van zijn briljantheid.
Later
James belde en zei dat het veel beter ging met Hughie en dat hij weer thuis was. Maar het is een kwestie van tijd. James zei dat het geen maanden zou duren, maar eerder weken en misschien zelfs dagen. O jee, o jee, o jee.
5 mei
Toen ik gisteren bij Gene was, kon ik zijn speciale boekje nergens vinden, dus kon hij niet meer ‘puhpuh’ doen tegen de vis. Ik tekende een vis voor hem, maar kreeg helaas geen reactie, alleen een wijzende vinger en een: “Bah.” Toen Chrissie terug was van het boodschappen doen, vertelde ze dat ze het kwijt waren. Ik ging in rouw gedompeld naar huis en heb de hele ochtend kinderboekenwinkels afgestruind om het opnieuw te kopen, maar onnodig te vermelden dat ze er allemaal nog nooit van hadden gehoord.
Uiteindelijk ging ik naar Daisy en Tom aan King’s Road, maar de enige stoffen boekjes die ze hadden, waren in cellofaan verpakt, dus kon je ze niet inzien, en voor zover ik kon zien was er niets met een vis. Er waren alleen tientallen zwart-witboeken.
“Waarom zwart-wit?” vroeg ik aan een verkoopster, en die vertelde me dat uit recent onderzoek blijkt dat baby’s beter reageren op zwart-wit dan op kleur. Klinkt idioot. Vast een manier voor uitgevers om geld te besparen – tenslotte kunnen baby’s niet roepen: “Wij willen kleur!”
Ging helemaal somber naar buiten, maar toen ik langs de kleurboekenafdeling kwam, zag ik daar het boek! Helaas verpakt in een set van vier, voor tien pond, maar de liefde van een oma kent geen grenzen. Ik was zo verrukt dat ik naar de verkoopster ging die ik had gesproken, om het haar te laten zien.
“Als hij bij het stukje met de vis komt,” zei ik, en ik verwachtte stiekem dat ze zou flauwvallen van bewondering en haar collega’s zou roepen en me vragen het verbazingwekkende verhaal nog eens te vertellen, “doet hij ‘puhpuh’.”
“Echt waar?” zei ze, en ze deinsde een beetje terug.
Mijn auto had een wielklem toen ik buitenkwam, dus heeft het boekje me in totaal ongeveer tweehonderdtachtig pond gekost. Geen cent te veel, zeg ik maar.
7 mei
Penny belde me in paniek. Ze klonk huilerig en wanhopig. “Ik heb een geslachtsziekte,” zei ze. “Die rotkerel heeft me een geslachtsziekte bezorgd! Kun je het je voorstellen? Ik ben net van de blaasontsteking af, en ik verlies bloed!”
“Je kunt helemaal geen geslachtsziekte hebben,” zei ik verstandig. “Hij moet een condoom hebben gebruikt. Iedereen onder de vijfenveertig gebruikt tegenwoordig een condoom. Dat is verplicht. Hoe dan ook, ze noemen het tegenwoordig geen geslachtsziekte meer. Het is een soa. Tenminste, toen ik voor het laatst…”
“Nou, ik heb er in elk geval een,” zei ze. “Ik heb waarschijnlijk ook aids, als hij homo is. O god. Net toen ik dacht dat ik misschien oma zou worden. Je kunt geen oma met aids zijn! Ik bedoel, dat kun je niet maken!”
“Hou je in, Pen,” zei ik. “Het is heel moeilijk om aids te krijgen. Of liever gezegd,” voegde ik eraan toe om te laten zien dat ik wist waar ik het over had, “om het hiv-virus te krijgen dat tot aids leidt.”
“Nou, als het geen geslachtsziekte is, dan heb ik baarmoederkanker,” zei ze, nu kalmer. “Ik heb het allemaal opgezocht in De thuis-dokter. Ik kan er niet omheen.”
“Ga naar dokter Green,” zei ik. “Om erachter te komen wat het precies is. Ik ga met je mee, als je dat wilt.”
“Nee, dat hoeft niet,” zei Penny. “Ik ga waarschijnlijk toch dood. En nog eerder dan Hughie ook! Als ze mijn lichaam in de vriezer leggen, kunnen we een gezamenlijke begrafenis houden.”
“Onzin,” zei ik. “Bel me als je terug bent.”
Later
Penny belde net. “Nou, ik ben bij dokter Green geweest, en die heeft in me zitten porren en prikken,” zei ze. “En toen zei ze: “Je kunt toch niet toevallig…nog een spiraaltje in hebben?” Ik was het helemaal vergeten, Marie! Toen zei ze: “Nou ja, aangezien je zestig bent, is het een beetje overbodig, vind je niet?” en ze rukte het er zomaar uit.”
Ik denk dat tegenwoordig iedereen aan de pil is. Vreemd idee dat ik toen ik jong was rondliep met een pessarium in mijn handtas. Raar dik rond stuk rubber dat we naar binnen propten en er zes uur erna met een harde plop weer uit trokken.
Nee, echt, seks. Is het het allemaal waard? Ik kende een geweldige oude dame van zestig (nou ja, toen leek ze een oude dame, maar nu ik zelf zo oud ben, durf ik haar nauwelijks in die termen te beschrijven). Een paar maanden na haar verjaardag bekende ze me: “Weet je, lieverd, ik heb besloten niet meer aan seks te doen. Ik vind het nogal onwaardig voor een vrouw van mijn leeftijd om aan seks te doen, vind je niet?”
Hoe dan ook, ik las laatst dat een derde van de vrouwen boven de zestig niet meer bij hun man slaapt – oudere vrouwen hebben liever een aparte kamer dan wat de krant eufemistisch ‘close encounters noemde. Ze waren naar buiten gedreven door ‘snurken’ en ‘wriemelen en onbeheersbare libido’s’. Evelyn Waugh schijnt gezegd te hebben dat hij nog liever naar de tandarts ging dan dat hij het echtelijk bed moest delen.
8 mei
Net gelezen over iemand die opschept dat haar moeder nog de polonaise danste met twee nieuwe heupen toen ze honderd en een was. Is dat fantastisch, bewonderenswaardig en geweldig? Of is het, zoals ik denk, gewoon volkomen zot en gestoord?
Later
Eindelijk de kringloopjas zwart geverfd. Ik heb niets meer geverfd sinds ik een jaar of twintig was, toen Penny en ik naar Pontings gingen om oudemannenhemden te kopen die we paars verfden en als mini-jurk droegen. Deze keer lukte het verven prima. De kringloop-jas was prachtig blauwgrijs geworden en zag er duur uit. Had ik dat maar eerder gedaan…Maar helaas hebben mijn vingers dezelfde chique grijstint aangenomen, en dat is er met geen puimsteen af te krijgen.
Toen ging ik in mijn verschrikkelijke tenen laten hakken door de chiropodiste, een nogal zielige Joegoslavische. Ze vertelde me dat ze een paar weekends geleden zo depressief was dat ze een bad nam, haar beste make-up opdeed, haar mooiste kleren aantrok en naar Paddington Station ging om zichzelf voor de trein te gooien. “Maar daar voelde ik me zo stom dat ik weer naar huis ben gegaan,” zei ze.
Kennelijk trek ik dit soort vreemde confidenties aan. Afijn. Iemand moet het toch doen?
17 mei
Wie z’n billen brandt moet op de blaren zitten. Had een dineetje georganiseerd dat een totale ramp is geworden.
Ten eerste kon Hughie op het laatste moment niet komen omdat hij zich erg slecht voelde. James zei dat het snel bergafwaarts ging. Dus kon James natuurlijk ook niet komen. Penny had een familielid te logeren dat ik grootmoedig ook uitnodigde met de gedachte dat één extra vrouw niet zo erg zou zijn, maar bij de laatste telling hadden we zeven vrouwen en twee mannen – een nachtmerrie. In wanhoop Archie gebeld, in de hoop dat hij misschien in Londen zou zijn, en ongelooflijk maar waar, hij was hier en leek erg enthousiast.
Penny’s familielid, een ziekelijk gele weduwe uit Wiltshire, was zoals mijn vader zou zeggen ‘beschaafd’. Ik hoop zo dat niemand mij ooit zal beschrijven als ‘beschaafd’. Er is iets met dat woord ‘beschaafd’ wat het helemaal samenvat. Hoe dan ook, wat zeer in haar voordeel sprak, en wat ongebruikelijk is bij ‘beschaafde’ mensen: ze rookte. Maar toen ik erop stond dat ze er eentje opstak, viel er een dodelijke stilte aan tafel, en ze zei nee, ze ging wel buiten roken.
Als ex-rookster ben ik fel voorstander van het recht om te roken, en ik werd heel boos dat mijn gasten zoveel sociale druk hadden uitgeoefend dat de arme vrouw buiten in de tuin in de regen moest gaan staan. Dreigend zei ik dat het belachelijk was om mensen te verbieden in je huis te roken, en hoe zouden zij het vinden als ik dodelijke gespreksonderwerpen uit mijn huis bande? Ik zou bijvoorbeeld alle gesprekken over alternatieve geneeswijzen, Films Die Ik Heb Gezien, hoe gevaarlijk Londen tegenwoordig is en gezeur over ouder worden aan mijn tafel verbieden, omdat ze zo onvoorstelbaar slaapverwekkend zijn, maar daar ben ik te beleefd voor, zei ik.
Algemeen gelach, en vervolgens zei Tim tijdens het hoofdgerecht dat hij, over berovingen en gevaar gesproken, kort geleden was beroofd, en na een rondetafelgesprek over berovingen, waarbij ze elkaar allemaal aftroefden met verhalen over overvallers, zei de bleke weduwe dat ze in Salisbury beroofd was, en dat ze er alleen overheen had kunnen komen door naar een genezer in Wells te gaan, en toen vertelde iedereen zijn alternatieve geneeswijzenverhalen, en toen ik knarsetandend van woede het dessert was gaan halen, hoorde ik bij terugkomst een van hen uitvoerig de plot vertellen van de film die ze zaterdag had gezien.
“De actrice was…” zei ze. “O jee…De filmwas…Ik weet het niet meer…niet Nicole Kidman of Meryl Streep, maar die andere…konijnen…obsessieve liefde…”
“Seniorenmoment,” zei iemand. En toen begon iedereen te praten over dat we allemaal last hebben van geheugenverlies.
Het is inderdaad waar dat ik nooit meer weet waar ik mijn auto heb geparkeerd. Maar dat is altijd al zo geweest, ook toen ik op mijn achttiende mijn eerste Fiat 500 kocht. Ik kan niet eens de ene auto van de andere onderscheiden, en de mijne herken ik alleen aan het nummerbord. En dat ik een paar jaar geleden mijn kamer in een hotel in Italië niet meer kon vinden en jammerend werd aangetroffen op de verkeerde verdieping, is zo ongeveer mijn hele score aan recente vergeetachtigheid. Ik vind dat mijn geheugen zelfs aanzienlijk scherper is naarmate ik ouder ben geworden, gedeeltelijk omdat het al zo beroerd was, en gedeeltelijk omdat ik zoveel minder angstig ben dan vroeger, en misschien ook gedeeltelijk omdat ik mezelf volstop met visolie met de gedachte dat het machtige brein van Jeeves te danken was aan de gigantische hoeveelheid vis die hij at.
Gedachte: heb ik dit niet allemaal al eens eerder opgeschreven?
Daarna kwamen we op het laatste standaard dineetjesonderwerp, namelijk dat de tijd vlugger lijkt te gaan als je ouder wordt. Ik legde de theorie uit dat als je drie bent, het volgende jaar een derde van je leven is, maar als je zestig bent, is het volgende jaar een zestigste van je leven, waardoor het kort lijkt, maar iedereen keek me wezenloos aan, en toen zei Marion dat het om de vijf minuten kerst was, nauwelijks de moeite om de boom af te tuigen, totdat Archie, die maar al te goed merkte wat hier gaande was, het gesprek wist om te buigen naar ‘het smerigste wat ik ooit heb gegeten’; misschien niet helemaal origineel, maar in elk geval vermakelijk. Het gesprek ombuigen vereiste een enorme hoeveelheid geestkracht. Ik hielp Archie het onderwerp vast te houden, en voelde me als de bestuurder van een vrachtwagen die een scherpe bocht maakt, terwijl iedereen letterlijk doodgraag over leeftijd en alternatieve geneeswijzen wilde praten.
Ik liep even weg om koffie te zetten, en wie schetst mijn verbazing toen ik terugkwam en de grammofoonplaat weer in dezelfde groef zat vastgelopen. (Jack zou vast zeggen: “Grammofoonplaat? Groef? Wat bedoel je daarmee, mam?”) Nu hadden ze het erover of er leven na de dood was. De keurige weduwe uit Wiltshire bleek heel erg gelovig, en ik was zo stom – ik had mijn mond moeten houden – te zeggen dat ik helemaal nergens in geloofde, en dat ik dacht dat de wetenschap uiteindelijk de hele betekenis van het leven zou verklaren, als die er überhaupt was. Na de kille stilte die volgde, probeerde ik het recht te breien door te zeggen dat Richard Dawkins overal erg enthousiast over is en dat hij zegt dat wetenschap zoveel opwindender, mysterieuzer, ontzagwekkender, blablabla was dan religie, maar ik wist dat ik het verkeerde had gezegd.
Iedereen keek medelijdend naar me (vooral de vrouwen, en, wat het ergste was, Archie, die geloof ik af en toe in een kerk is gesignaleerd), alsof ik een koelbloedige amfibie was die nooit de Vreugde had gekend. Ik probeerde uit te leggen dat ik zeker wel vreugde kende, terwijl ik al mijn DNA en micromoleculen voelde dansen op de maat van hun evenknieën in bomen, bergen, regen en Schotse lochs, maar het kwaad was geschied. De spirituelen dachten duidelijk dat ik een afschuwelijke, ongevoelige vreugdebederver was. Ik voelde me ontzettend onvrouwelijk toen ik mezelf hoorde antwoorden op Marions vraag of ik niet dacht dat ik mijn vader zou terugzien wanneer ik doodging: “Absoluut NIET! En hij was er beslist van overtuigd dat hij mij nooit meer zou zien. Hoewel het heerlijk zou zijn om hem terug te zien, zou het een heel onaangename verrassing voor ons allebei zijn om te ontdekken dat onze opvattingen over het bestaan van een hiernamaals al die tijd verkeerd waren geweest.”
Daarna gingen ze allemaal weg en bedankten me voor een heerlijke avond, maar ik wist dat ze logen dat ze barstten, en toen ik stond af te wassen, voelde ik me volslagen belachelijk. Zelfs Archie ging vroeg weg omdat hij de trein moest halen, maar ik weet zeker dat dat een smoes was. O jee. Ik vrees dat de schellen hem van de ogen zijn gevallen, en dat hij me alleen nog maar een luidruchtig, schreeuwerig, afschuwelijk persoon vindt.
Later
Glenn Close.
27 mei
Nieuwste maffe stukje spam.
Geen bonnen meer van de Flitser!! In tegenstelling tot nummerbordhoezen is Foto Blocker wettelijk in alle landen rond de wereld.
Was dat maar waar.
Middernacht
Veel rumoer op straat, zo luid dat ik in mijn ochtendjas naar buiten ging. Een donkere gestalte hing in elkaar gezakt tegen het huis van mijn buren twee deuren verderop. Een politieauto kwam jankend de straat in. Daarna een ambulance. Een steekpartij, schijnt het.
30 mei
Blijkt dat de man over wie ik had geklaagd, met die radio die zo hard stond, dood was gestoken door een vriend vanwege een lening van tien pond. De Sharpvloek, ben ik bang. Werkt altijd.
2 juni
Ben de laatste tijd bijna dagelijks bij Hughie langs geweest. Sommige dagen kan hij naar buiten en zegt hij dat hij zich een paar uur lang redelijk goed voelt; op andere dagen is hij te moe en moet hij thuis naar bed of in een stoel zitten. Hij is behoorlijk verslaafd geraakt aan televisie overdag, en is enthousiast over programma’s als Richard and Judy en Countdown. De laatste keer was hij zo verdiept in een oude zwart-witfilm, iets met Richard Todd, dat ik hem helemaal uit moest zitten voordat hij de tv uitdeed.
“Als ik had geweten dat er ‘s middags zulke goeie programma’s zijn,” zei hij, “zou ik nooit zijn gaan werken.”
Later
Toen ik vandaag in de keuken was, zag ik dat Michelle een theezakje groene thee op de grond liet vallen, het oppakte en weggooide.
“Waarom doe je dat in ‘s hemelsnaam?” vroeg ik. “Dat is nog heel goed bruikbaar. De thee zelfheeft de grond niet aangeraakt, en het wordt toch gesteriliseerd met kokend water.”
Michelle keek me walgend aan. “Nee, ‘et ies vies!” zei ze.
Ik heb een keer een hele pan suddervlees voor zes personen gemaakt die op de grond viel. Ik heb het gewoon opgeschraapt en geserveerd. Maar dat zal wel de oude, vooroorlogse zuinigheid zijn. Wie wat bewaart, die heeft wat.
Ik vind het heel bijzonder om te denken aan alle veranderingen die ik in de afgelopen zestig jaar heb meegemaakt. Toen ik jong was, hadden we geen auto, geen tv, geen supermarkten, geen diepvriesmaaltijden, geen mobiele telefoons, geen centrale verwarming (de deuren waren ‘s-winters altijd dicht, om de warmte binnen te houden) en de lampen werden altijd uitgedaan als we een kamer uit liepen, om elektriciteit te sparen.
Nu ik hier zo zit, gesmoord door de centrale verwarming en luisterend naar het geklots van de afwasmachine op de achtergrond, lijkt het ongelooflijk dat er toen ik klein was elke avond een man op de fiets langsreed met een lange stok met een vlammetje, om de gaslantaarns in onze Londense straat aan te steken. Er was nog een graanschuur in bedrijfin de straat waar ik doorheen liep op mijn dagelijkse wandeling naar de rivier om de zeemeeuwen te voeren. Voddenmannen reden in het weekend langs met hun karren met paarden met een zak onder hun neus, en riepen hun bijna onverstaanbare kreet: “Vodduh, mensuh, vodduh!” en de straten lagen vol dampende bergen paardenvijgen. En in de zomer haalde ik grote blokken ijs bij de visboer voor in onze ‘ijskast’, de met lood gevoerde voorloper van de koelkast. Bijna iedereen op straat was slank en blank. Ze hadden vaak een slecht gebit, ze wasten hun haar – net als ik in die tijd – maar één keer per week, en iedereen stonk omdat er nog geen deodorant bestond. We woonden in het naoorlogse Londen, waar zoals George Orwell schreef soberheid heerste en alles rook naar ‘gekookte kool en zweet, naar smerige muren en vieze kleren’.
4 juni
Ik weet best dat Jack denkt dat ik langzamerhand gek aan het worden ben, maar de laatste jaren vindt hij me geloof ik totaal gestoord, want hij neemt altijd aan dat ik mijn sleutels ben kwijtgeraakt en hij helpt me de straat oversteken. Vandaag vroeg hij toen we de buggy aan het klaarmaken waren zodat ik met Gene naar het park kon: “Waarom zei je daarnet ‘kut’?”
“Ik zei niet ‘kut’,” zei ik.
“Dat zei je wel.”
“Nee, lieverd, dat soort dingen zeg ik niet.”
“Je zei het echt. Ik vind het heus niet erg dat je ‘kut’ zegt, maar je zei het echt.”
Zei ik dat echt? Heeft hij het soms verkeerd verstaan? Word ik gek, oud?
7 juni
Gene is bij mij omdat Jack en Chrissie samen een avondje uitgaan. Wat heerlijk! Ik kijk steeds naar zijn kopje en bordje; ik heb al het speelgoed te voorschijn gehaald en zijn bedje staat klaar. Ik ben helemaal kriebelig vanbinnen, alsof mijn nieuwe vriendje komt. Hoe Jack en Chrissie zo lang zonder hem kunnen, weet ik niet.
Toen ze hem brachten, droeg hij het blauwe hesje dat ik voor hem heb gebreid, en hij zag er echt uit als een klein manneke, ook al kan hij nog niet lopen.
We hebben het gered naar Holland Park. Jack en Chrissie hadden zijn autostoeltje vóór in mijn auto bevestigd. Maar Gene en de buggy erin krijgen is even moeilijk als een Rubiks cube doen met een blinddoek voor. Uiteindelijk wist ik alle riemen op hun plek te klikken zonder dat hij al te veel krijste, en een uurtje later waren we in het park en voerden we de vogels, een bezigheid die hij voor zover ik kan zien eeuwig zou kunnen volhouden.
Het is raar dat ik zo gelukkig kan zijn met alleen maar vogeltjes staan voeren terwijl Gene toekijkt vanuit zijn buggy. Als ik met Jack in Holland Park rondrommelde, schreeuwde ik het inwendig uit van verveling. Ik moest de was doen, vrienden bellen. O, dacht ik de hele tijd, ik wil een leven!
Tegenwoordig wil ik geen leven meer. Of liever gezegd, ik heb een leven. Op Gene passen.
We liepen door een geheimzinnig bossig stuk in een uithoek van het park. Ik werd heel zenuwachtig toen we in de verte drie extreem enge hangjongeren op een bank zagen zitten, duidelijk bezig met een of andere drugsdeal. Een van hen had een iPod (denk ik) in zijn oren; een andere hield een pitbull aan een ketting. Helaas kreeg Gene de hond in de gaten en wilde er met alle geweld langslopen onder het roepen van “woef, woef!” Toen we bij de groep waren, grijnsde hij en wees schreeuwend naar de hond, terwijl ik mijn gebruikelijke versteende “Waag het niet een vinger naar me uit te steken, ik ben een pittig oud wijffïe met een dodelijke handtas!” gezichtsuitdrukking opzette. Toen we stil bleven staan zodat Gene naar de hond kon kijken barstten de hangjongeren onmiddellijk uit in lieve, vriendelijke grijnzen, en ze gaven Gene allemaal een high five, en de jongen met de iPod liet hem met de oordopjes naar de muziek luisteren. Ik schaamde me dat ik zo wantrouwend was geweest. Je kunt kennelijk een enge dealer zijn en intussen schattig tegen kleine kinderen.
Eindelijk teruggekomen bij de auto nadat Gene naar mijn gevoel elk grassprietje in het park had bestudeerd. Tot zover was alles goed gegaan. Maar toen moest ik de buggy inklappen, en na een kwartier trekken en duwen aan alle hendeltjes gaf ik het op en ramde hem open achterin. Maar toen ik Gene eenmaal in het autostoeltje had, kon ik de gespen niet dicht krijgen. Het is net alsof je een strandstoel moet opzetten met bokshandschoenen aan.
Omdat ik echt niet naar huis kon rijden zonder dat hij in de riemen zat, improviseerde ik door een plastic tas aan een kant van het stoeltje vast te binden, en die weer aan de vinger van een handschoen, en het hele geval aan elkaar te knopen met een rubber ding met haken eraan dat je gebruikt om bagage boven op je auto vast te maken. Op het laatst zag die arme Gene eruit als zo’n vreemd, duister pakket dat je soms ziet op de bagageband op het vliegveld, een pakje dat eruitziet of het er al jaren ligt en er nog jaren zal blijven liggen. Ik reed heel langzaam terug, met een hand aan het stuur en de andere op Genes buik voor het geval hij zichzelf plotseling uit het raam zou gooien.
Toen we thuiskwamen, vielen we aan op de pasta met erwtjes en ham die ik voor hem door elkaar geprakt had. Ik gaf hem een slokje prikwater, en toen hij de belletjes voelde, liet hij het allemaal over zijn kinnetje stromen, gierend van de lach, alsof het water een enorme grap met hem uithaalde.
Hij ging lief naar bed, en toen ik beneden tv zat te kijken voelde ik me helemaal gelukkig bij de gedachte dat hij boven in zijn bedje lag. Ik hoorde zijn lieve, zachte ademhaling door de babyfoon, en ik dacht bij mezelf: nou, Marie, als dit niet de hoorn des overvloeds is, wat dan wel?
En daarna: hoe zou het zijn als er iemand anders bij mij in de kamer was, die ook tevreden naar de babyfoon luisterde? Een lief iemand. Zoals Archie. Ik moet toegeven dat dat wel leuk zou zijn. Toen drong het tot me door dat hij waarschijnlijk op dat moment bezig was met het Zweedse dellenteam in het Ivy, en dat hij hen volpropte met gravadlax.
Later
Ik had gelijk. Ik kan niet ‘kut’ hebben gezegd. Ik moet ‘hup’ hebben gezegd.
8 juni
‘s-Avonds Gene teruggebracht naar Brixton en hem in bed gelegd, want Jack en Chrissie zouden pas na het eten terug zijn. Ik bleef logeren zodat ze laat terug konden komen. En laat waren ze. Ik ging om elf uur naar bed, maar om twaalf uur was er nog geen spoor van hen, en om één uur raakte ik in paniek. Om twee uur was ik wanhopig.
Wat moest ik doen als er iets met hen was gebeurd? Waren ze omgekomen bij een auto-ongeluk? Moest ik dan naar Brixton verhuizen om bij Gene te gaan wonen en voor hem te zorgen, of moest hij bij mij komen wonen? Naar wat voor school moest ik hem sturen?
Jack en Chrissie vonden dat hij naar een openbare school moest. Wat moest ik doen als ze allebei in een coma lagen? Als ik hem naar een school met bijzonder onderwijs stuurde en ze allebei ontwaakten, zouden ze dan woedend zijn en nooit meer een woord met me willen wisselen?
Hoorde opeens de wc doortrekken, en omdat ik zeker wist dat het inbrekers waren, stommelde ik angstig mijn kamer uit en riep: “Hallo?”
Het was Jack. Bleek dat ze al sinds halftwaalf thuis waren, maar ik sliep toen en had hen niet horen binnenkomen.
9 juni
Ik bijt al nagels vanaf mijn geboorte, maar nu is het me eindelijk gelukt ze te laten groeien. Het beginnen onhandige, scherpe klauwen te worden, en mijn vingers voelen helemaal ingesloten en warm eronder. Waar zijn lange nagels eigenlijk voor nodig? Muntjes van de grond oprapen, fliedertjes tussen mijn tanden uit peuteren, kapotte oorbellen repareren? De ogen van mijn vijanden uitkrabben? Er moet toch meer achter zitten.
10 juni
Ik loop naar het kanaal om bij Marion langs te gaan, en opeens doen de zeemeeuwen me denken aan mijn jeugd, toen ik met mijn oma naar de rivier ging om ze te voeren. Ik herinnerde me dat mijn handje in haar grote hand lag.
Als Gene ouder is, zal hij zijn oma dan op dezelfde nonchalante manier aan de kant zetten als ik dat heb gedaan? Toen ik een jaar of twintig was, had ik het zo moeilijk met mezelf dat ik geen tijd voor haar had, voor die vrouw die zoveel voor me had betekend toen ik een kind was. Ik herinner me niet eens of ik op haar begrafenis ben geweest.
Pas nu waardeer ik haar en herinner ik me haar met golven van liefde. Ik hoop dat ze naar beneden kijkt van waar ze ook is – niet dat ik echt geloof dat ze ergens is, maar je weet maar nooit – en dat ze weet hoeveel ik van haar hield en hoezeer ze mijn leven heeft vormgegeven.
En hoe zal mijn zoon zich tegenover mij gedragen? Zal hij ongeduldig zijn als ik oud en ziek ben, zoals mijn vader tegenover mijn grootmoeder? Zoals zoveel zoons tegen hun moeder zijn als die begint af te takelen?
11 juni
Penny belde. Ze heeft in een boek over feng shui zitten kijken en heeft een composthoop gevonden in de ‘relatiehoek’ van haar tuin. Als ze nou eens de composthoop opruimde en er een windgong ophing, zou dan de ware Jakob langskomen, vraagt ze.
Later
Archie belde om te zeggen dat zijn bedankbrief was teruggekomen omdat hij de postcode verkeerd had. Merkwaardig beledigend vond ik dat, dat hij niet eens mijn adres wist. Maar nu kon ik eindelijk mijn excuses aanbieden voor de verschrikkelijke avond die hij niet zo verschrikkelijk gevonden blijkt te hebben. Hij is toch zo verrekte beleefd.
15 juni
Ik maak me vreselijk veel zorgen om Gene. Ik word elke ochtend om vier uur wakker, grauw van zorg en angst.
Wanhopig Marion gemaild. Haar al mijn zorgen verteld – dat hij later op school zal worden gepest, dat hij op zijn veertiende aan de drugs zal raken, dat hij dik zal worden en dat ze hem zullen uitlachen. Ik schreef dat ik bang was dat Jack en Chrissie opeens naar Australië zouden emigreren, dat ze op een dag gewoon zouden opbellen en zeggen: “Sorry, we gaan ervandoor. Pech gehad. Doei!” Haar gevraagd hoe ik van die gedachten moet afkomen.
Binnen een paar minuten schreef ze terug:
Lieve Marie,
Het heeft vast allemaal te maken met de naderende dood van Hughie. Ik spreek mijn zuster (vijf kleinkinderen) bijna elke dag en heel vaak peppen we elkaar op, om de nieuwste angsten om die hemelse schepseltjes te sussen. Het is een zegen om zo betrokken te zijn bij ons kroost – en hun kroost – maar daar zal volgens de regel van voor wat hoort wat wel een prijskaartje aan hangen. Het gebeurt me vaak dat ik zo moet huilen als ik na mijn omadienst naar huis rijd dat ik niet kan zien waar ik ben – het afscheid nemen, het missen. En zij en anderen die over het algemeen heel wat verstandiger zijn dan wij, zijn net zo verdrietig als ze afscheid nemen. Heeft zoals altijd allemaal met gemis te maken, toch? De angst om weer iemand kwijt te raken die belangrijk is…Maar de vreugde, de pure, onvoorwaardelijke vreugde die de omgang met die kleintjes geeft, maakt het allemaal de moeite waard, zelfs de paniek om twee uur ‘s-nachts, vind ik – en zodra je jouw Gene aan de telefoon hebt met zijn ‘Weet je, oma?’-verhalen en ontdekkingen, weet ik zeker dat de weegschaal doorslaat naar de positieve kant. Ik moet al huilen als ik alleen maar denk aan het vertrouwen, de onvoorwaardelijke liefde die uit die heerlijke wezentjes stroomt, en het feit dat ik dezelfde liefde kan teruggeven, ook al onvoorwaardelijk, laat alle angst verbleken.
Ik ben echt verschrikkelijk blij met zulke vrienden.
16 juni
Jack en Chrissie vroegen of ik zondag kwam lunchen. Toen ik aankwam, lagen ze in een deuk van het lachen.
“Gene heeft een naam voor je!” gierden ze.
“O, echt waar?” vroeg ik, en ik trok ongelooflijk gevleid mijn jas uit.
“Wie is dat?” vroegen ze aan Gene, die lachend naar me keek. Ze wezen naar me. “Wie is dat?”
“Gaga,” antwoordde hij. “Gaga. Gaga.”
“Nou, Gene, je wordt bedankt,” zei ik zogenaamd berustend. “Ik kom hier, ik hou van je, ik zorg voor je, en als beloning geef je me een naam die me duidelijk definieert als maf oud wijf. Je gaat te ver.”
Maar inwendig was ik zo gevleid alsof ik in de adelstand was verheven. Gene herkende me. “Gaga.” O hemeltje. Ik geloof dat ik ga huilen.
Toen ik terugkwam, was er een bericht van James. Hughie ligt weer in het ziekenhuis. En deze keer komt hij er waarschijnlijk niet meer uit.
17 juni
Vandaag ligt Hughie op zijn rug in een kamer die door het personeel het ‘eindstation’ wordt genoemd; als je daar eenmaal bent, is er geen terugkeer mogelijk. Het enige dat hij kan doen, is ademen: in en uit, in en uit. En staren. Afschuwelijk gezicht. Nauwelijks leven. Hij ziet eruit als zo’n afschuwelijke installatie van Damien Hirst.
James zat in een blauw plastic schort naast het bed. En bij andere bedden stonden ook familieleden, allemaal in hun blauwe plastic pre-rouwkleren, die hun opgezwollen of uitgemergelde verwanten zenuwachtig aanraakten, met ernstige gezichten, fluisterend, met langzame bewegingen door de pre-rouw.
Hughie maakte aldoor gorgelende geluiden, hij kon niet meer echt communiceren. Hij heeft nu een buisje in zijn keel.
Toen James even wegging, ging ik naast het bed staan, doopte een spons in water en depte zijn lippen. Ik vroeg of hij pijn had, één keer knipperen voor ja, twee voor nee, maar Hughie reageerde niet en toen hij eenmaal knipperde, was ik vergeten wat ja was en wat nee. Wat een timing voor een seniorenmoment.
Ik stond daar zo drie kwartier, sponsde zijn zweterige, klamme gezicht af, streelde zijn baard van een paar dagen en fluisterde merkwaardig genoeg lieve woordjes in zijn oor. Ik zei dat we allemaal van hem hielden, ik hield van hem, hij hield van ons – en onderbrak mezelf af en toe om te zeggen wat een gebazel het allemaal was, en om te zeggen dat hij moest proberen zich vredig en ontspannen te voelen.
“We doen allemaal ons best, iedereen wil het beste voor je, wat er ook gebeurt…” zei ik. In alles wat ik zei, leek de mogelijkheid van de dood besloten te liggen. Ik had het gevoel dat hij blij zou zijn als we niet allemaal alleen maar hoopten dat hij beter werd terwijl dat niet mogelijk was.
Af en toe deed hij zijn ogen open, met een angstige, argwanende blik, maar dan leek hij opgelucht dat ik er was en ging verder met zijn geworstel met ademhalen.
Natuurlijk gaat hij dood. Ik ben alleen maar boos dat ze hem nog in leven houden. Het is zo oneerlijk. Het enige dat ze doen, is hem in een ellendige toestand houden, zwevend tussen leven en dood. Waarschijnlijk zouden ze hem eeuwig zo kunnen vasthouden.
Verpleegsters kwamen binnen en gingen weer weg, de hele dag door, ze hielden hem in de gaten, schreven iets op, keken naar de monitor, rommelden, draaiden aan knopjes…het is een macaber schouwspel.
18 juni
James belde vanochtend dat ze de machines die hem in leven houden gaan uitzetten. Het schijnt dat ze deze situatie ‘stekker eruit’ noemen. Ze verwachten dat hij rond vier uur dood zal zijn.
Ik had die ochtend om tien uur een afspraak bij de kapper, en ik ging er gewoon heen, maar de wetenschap dat ik ‘s middags een afspraak had met de dood, was een vreemde ervaring. Ik voelde me heel raar, met voortdurend aanvallen van duizeligheid. Ik stelde steeds het moment uit om naar het ziekenhuis te gaan. Ik ruimde op. Lunchte. Maaide zelfs het gras. Ik kon het allemaal niet aan. Uiteindelijk toch gegaan, gehaast, en daar zat James aan de ene kant van Hughies bed onder een monitor waarop te zien was dat Hughies hartslag en bloeddruk onder onze ogen wegvielen.
Af en toe kwam er een verpleegster binnen, keek op de monitor en drukte op een paar knoppen. James zei: “Over een kwartier is het allemaal voorbij.” En dat was ook zo.
Wij drieën waren omringd door grote plastic schotten, om ons af te schermen van de andere mensen. Ik zat aan de ene kant van het bed met Hughies hand in de mijne; James zat aan de andere, zijn arm tegen Hughies tere huid. “Net of je in een zwembad bent,” zei James. Hij draaide zich steeds om om te huilen. Arme, oude Hughie. Hij zag er al uit als een lijk, met zijn ogen open, het vergeelde wit van zijn ogen zichtbaar, en snakkend naar adem. Er waren een paar slangetjes uit zijn handen gehaald en hij zat vol pleisters om de wondjes af te dekken. Heel, heel langzaam gleed hij weg en alle apparaten kwamen tot stilstand.
En toen hij stierf, kreeg ik een heel raar gevoel. Ik was me ervan bewust dat doodgaan het natuurlijkste van de wereld was. Het was even natuurlijk als…ja, als naar de wc gaan. Doodgaan was gewoon iets wat je deed. Het enige verschil was dat we het maar één keer in ons leven doen.
Toen Hughie stierf, was het of er een lichte chiffonnen sjaal in de lucht was gegooid en – poef! – weg was hij. Op een vreemde manier was het helemaal niet droevig. Niets meer dan een normaal onderdeel van de dag.
1 juli
De begrafenis was in Golders Green Crematorium. Ik ken het daar nu zo afschuwelijk goed dat ik de kaart niet meer nodig heb om het te vinden. Onderweg had ik een vreemde ervaring. Ik liet een enorme containertruck voorgaan om van baan te veranderen en een andere auto in te halen. Ik volgde hem. Toen ik dat deed, zette de chauffeur zijn knipperlichten aan om te bedanken. Ik werd opeens heel emotioneel. Het leek symbool te staan voor de vriendelijkheid van alle onbekenden ter wereld. Die enorme, grote, smerige vrachtwagen, van god weet waar, een groezelig pakhuis in de buitenwijken van Rotterdam misschien, en toch kwam daar die plotselinge uitbarsting van menselijke warmte uit. Ik begon te huilen van dankbaarheid.
Hughies dood maakt me erg overgevoelig.
Dit grote verdriet, wat een geschenk is het om het zo te voelen…wat een eer. Verdriet is geen vloek, het is een zegen. Je zo verbonden te voelen dat je iemand werkelijk mist – waarom zou je dat betreuren? Waarom zou je iemand ‘troosten’ als hij zich op deze manier ongelukkig voelt? Dit verdriet is alleen maar de keerzijde van de liefde, een kant van wat het betekent om mens te zijn. Ik kan het niet helpen als ik boos word op mensen die proberen medeleven op te eisen als ze in de rouw zijn. Die diepe, rijke, paarse pijn is een soort vreugde; wat een luxe.
Als je de pijn van de rouw voelt, ben je nog verbonden met het leven, wil je nog dat de overledene leeft, heb je nog het gevoel dat het leven de moeite waard is.
Maar bij nader inzien geloof ik dat James het niet met me eens zou zijn.
Op het moment dat ik de auto uit stapte en naar de groep rouwenden voor de kapel liep, zag ik Archie. Lang. In zijn prachtige donkere jas. Deze keer droeg hij ook een zwarte sjaal. Hij torende uit boven de rest, een stille, verslagen groep, hun gezichten op droevig en hun stemmen gedempt.
Toen ik bij hem was, zei hij: “Fijn dat je er bent,” en hij omhelsde me. “Kom naast me zitten.”
We gingen naar binnen en de begrafenis begon. James las een prachtig stuk van Cicero dat als volgt ging:
De dood van de ouden is als een vuur dat inzakt en vanzelf uitgaat, zonder impuls van buitenaf. Op dezelfde manier als appels als ze oud zijn slechts met kracht geplukt kunnen worden, maar wanneer ze tot rijping zijn gekomen uit zichzelf vallen, zo komt ook de dood bij de jeugd met geweld, maar bij oude mensen wanneer de tijd rijp is. De gedachte aan die rijpheid trekt me zo aan dat naarmate ik de dood nader, ik me voel als een mens die de haven nadert na een lange reis: ik geloof dat er land in zicht is.
Ik hield een praatje over Hughie en voelde me een beetje zoals Tony Blair, doordat ik veelbetekenende pauzes liet vallen tussen zinnen en bijvoeglijke naamwoorden. Ik begin ziekelijk handig te worden in dit soort dingen, nu ik al vier grafredes heb gehouden. Ik heb ontdekt dat ik na elke opmerking een poosje moet wachten om een flintertje emotie in me te voelen opstijgen. Het hele drama gaat erop vooruit als de ogen vol tranen staan. Ik was zelfs zo onder de indruk van mijn eigen woorden dat ik asgrauw wegliep bij de katheder, een kus op mijn hand drukte en hem tegen de kist hield. Ik merkte dat ik steeds tegen mezelf zei: “Dag, ouwe jongen. Arme jongen. Ach, arme ouwe bok. Ach, dappere ouwe aardappel.” Gewoon onzin, liefhebbende flauwekul. Toen ik weer naast Archie ging zitten, snoot die hevig zijn neus. Hij zei: “Je weet wel hoe je ons allemaal aan de gang kunt krijgen. En ik heb je getimed, maximaal vijf minuten. De ideale lengte. Briljant.”
Ik keek even naar de kist. Mijn verbinding met Hughie was zo bijzonder geweest dat ik het gevoel kreeg dat niemand anders dat had. Maar tegelijkertijd realiseerde ik me dat iedereen in het gezelschap hetzelfde moet hebben gedacht. Ze verbeeldden zich allemaal dat ze een unieke relatie met Hughie hadden. En dat was wat hem zo bijzonder maakte. Zijn vermogen om ons allemaal het gevoel te geven van zo’n intieme relatie met hem.
Ik keek glimlachend naar Archie, maar toen ik dat deed, ving ik zijn blik op. Toen gebeurde er iets heel raars. Ik werd opeens overvallen door een vreemd verlangen hem te kussen. En dat was heel gênant. Het is afschuwelijkdat je zodra je op iemand valt, het idee hebt dat de ander dat merkt. Ik wist nauwelijks waar ik moest kijken. Toen herinnerde ik me van andere keren dat je door begrafenissen behoefte krijgt aan seks. Van iemand verliezen raak je opgewonden. Dus probeerde ik die flits van aantrekkingskracht opzij te schuiven als een korte vergissing.
Tijdens de nazit in de flat was alle droefheid even verdwenen, en we zaten opgelucht te ratelen alsof we op een grote reünie waren. Ik stond een hele tijd met James te praten, dronk een paar glazen wijn en at ongeveer zes sandwiches met gerookte zalm.
Penny was er ook met, raar genoeg, Friedrich, de trainer die voor één keer uit zijn hemdje gepraat was en in een pak. Hij leek een jaar of dertig. Penny zag er gelukzalig uit.
“Heb jij ooit The Wizard of Oz gezien?” vroeg ik hem in het voorbijgaan in de gang.
Gelukkig keek hij helemaal verbijsterd.
Er was een beetje een opstopping bij de keuken. En terwijl ik me naar de voordeur perste – ik was een beetje uitgebegrafenist – zag ik Archie voorbijpersen in de tegenovergestelde richting.
“Je gaat toch nog niet weg, hè? Nu al? Dan blijven wij allemaal volkomen verlaten achter,” zei hij. “Drink nog iets met me, alsjeblieft? We hebben geen kans gehad om echt te praten.”
Hij pakte me, raar hoor, bij de hand en trok me naar de zitkamer.
We gingen zitten en ik was helemaal in de war. Het was waar. Archie zag er erg smakelijk uit. Hij had dan wel grijs haar, maar het was mooi zijdezacht en wit, hij had een leuke mond…en terwijl we elkaar aankeken, drong het met een schok tot me door dat ik nog net zo op hem viel als toen ik vijftien was. En dat niet alleen, ik meende te zien dat hij ook op mij viel. We praatten geen seconde, maar keken elkaar alleen aan.
“Ik moet je iets vertellen,” zei hij. “Hughie en ik hebben een gesprek gehad voordat hij doodging. En hij vertelde dat je als schoolmeisje smoorverliefd op me was.”
Wat moest ik zeggen? Ik voelde me als een roos in de wind, de blaadjes vlogen alle kanten op. Ik wist niet of ik moest giechelen of helemaal sentimenteel worden. In plaats daarvan zei ik blozend: “Ach, flauwekul. Hij ijlde. Doodziek. Vol chemotherapie. Op zijn hersens geslagen.”
“Hij leek me volkomen bij de tijd,” zei Archie met een heel klein lachje. “En hoe dan ook, ik dacht dat hij geen chemotherapie had gehad? Maar weet je, wat ik je moet vertellen is dat ik, geloof het of niet, toen ik vijftien was ook verliefd was op jou.”
“O, aha,” zei ik helemaal oververhit. Dit kon mij niet overkomen, zei ik tegen mezelf. Ik ben degene met het eenpersoonsbed, weet je nog, Marie? Ik ben degene die niets bakt van relaties. Ik ben degene die de seks na haar zestigste voorgoed heeft afgezworen.
“Vijftig jaar te laat!” hoorde ik mezelf dwaas zeggen.
“Als ik beloof je niet mee te nemen naar Pulli, wil je dan over twee weken met me uit eten, als ik weer hier ben?” vroeg hij. “Dan kunnen we praten. Dan kunnen we, eh…praten over die goeie ouwe tijd.”
En dan: “O, ja!” hoorde ik mezelf zeggen, alle verdedigingsschermen eindelijk weg. “Maakt niet uit welke dag!” Vanbinnen vervloekte ik mezelf en zei: “Marie, hoe kun je! Speel het dan tenminste cool!”
“Wat denk je van donderdag over een week? Kan ik je om acht uur komen halen?”
“Geweldig!” zei ik slikkend en blozend. Ik realiseerde me dat ik het volkomen meende. Ook al had ik die dag vijftien mensen te eten gevraagd, ik zou ze allemaal graag afzeggen.
Archie stond op, pakte mijn hand en kneep erin. Toen bukte hij zich en drukte er een kus op.
“Prachtig,” zei hij. “Ik zal de dagen tellen.” Hij keerde zich om en liet mij helemaal duizelig op de bank achter.
Later
Natuurlijk moest ik de hele tijd aan hem denken. Ik probeerde me te concentreren op de begrafenis, of na te denken over Penny’s verhouding met Friedrich, en probeerde zelfs Genes speelgoed op te ruimen, dat nog overal door de kamer lag na zijn laatste bezoekje, maar mijn hersens leken volkomen overgenomen door Archie.
“Dan kunnen we praten over die goeie ouwe tijd!” Hij zou ‘de dagen tellen’.
Ik ben bang dat ik het hele gedoe ongelooflijk spannend en gekmakend vond, en tegelijkertijd teder en liefhebbend. Het ene moment had ik zin om te dansen, en het volgende berispte ik mezelf omdat ik mijn voornemen aangaande relaties had verbroken.
Toen ik de computer aanzette, vond ik een raar spambericht, zo raar dat ik me afvroeg of het niet van de Andere Kant kwam, van Hughie:
bindend beëindigd gedrag stilte klok intelligent
van schouder veronderstel
vul controle genoeg door
2 juli
Ik zat in de tuin te denken aan Hughie, en aan hoeveel geluk hij in zekere zin had gehad dat hij maar een paar weken had geleden. Ik heb een euthanasieverklaring in bijna elke kamer van mijn huis, in mijn portemonnee, bij mijn huisarts en bij mijn notaris. Jack heeft zo vaak te horen gekregen dat ik graag wil dat hij me wegdoet voordat ik een last word, dat het me soms verbaast dat hij geen kussen grijpt en het nu vast doet om me de mond te snoeren.
Maar hier zit ik. Met een date aan de horizon. Een echte. Met een vriend. Met een volwassene, lijkt het. Met een heerlijke man die ik al jaren en jaren ken. Mijn enige zorg is wat ik in godsnaam tegen Penny moet zeggen. Om nog maar te zwijgen van alle anderen die ik zo verwaten om de oren heb geslagen met mijn zelfverkozen celibaat. Ik voel me volslagen belachelijk.
Later
Ik zat in de tuin naar mijn rozen te kijken, die felrood aan het uitbotten zijn, en voelde me behoorlijk gelukzalig, toen er plotseling een luid gedrum aan de overkant begon. Opeens knalde het geluid van ‘Amazing Grace’ de tuin in, geweldige, brullende livemuziek met tamboerijnen en een koor. Alle merels en duiven vlogen op van schrik, en de oren van Pouncer lagen plat. Ik was bijzonder geïrriteerd. Ik wist wel dat Praise the Lord! Inc. een slecht idee was.
Later
Ik ging even naar buiten om nog een paar rollen wc-papier te halen – Michelle had de laatste twee rollen meegenomen naar haar kamer om onuitsprekelijke dingen met haar gezicht te doen met haar ‘producten’ – toen ik tegen vader Emmanuel opbotste, die na de dienst uit de kerk kwam. Een golf van verontwaardiging sloeg over me heen toen ik boos zei: “Weet u, vader Emmanuel, wat u ook zegt, ik hoor al uw gezangen in mijn tuin. Alle woorden, alles.”
Een lach brak door op zijn gezicht en hij greep mijn handen in de zijne, in zijn zwarte, knobbelige vingers.
“O, mevrouw Shorp,” zei hij. “Dat is geweldig nieuws! Ik ben zo blij dat u kunt delen in onze vreugde! Dat is echt fontostisch!”
Ik wilde net in een knorrige tirade uitbarsten, maar toen ik naar zijn glanzende gezicht keek moest ik wel reageren met een glimlach.
“Echt fontostisch,” herhaalde ik, de woorden proevend. Toen sloeg ik opeens – hoe sentimenteel kan een mens zijn – mijn armen om hem heen.
Omdat het me begon te dagen dat er ergere dingen zijn dan buiten in de zomerzon te zitten, als zestigjarige, de tuin doordrenkt van het geluid van ‘Amazing Grace’, en een echte date met je eerste liefde in het verschiet.
Ik weet dat omgaan met Archie lief, geestig, sexy en liefhebbend zal zijn, allemaal tegelijk. Dat weten we allebei. Eigenlijk is de enige zandkorrel in de radertjes de gedachte aan het formaat van mijn minuscule bed. Maar terwijl ik dit schrijf, weet ik het weer. Michelle gaat weg. En in haar kamer staat een héél groot tweepersoonsbed.
Dus zou ik durven zeggen dat het ‘gewoon fontostisch’ is?
Vost wel.
EOF