I | Allegro con spirito
JEUGDJAREN
•••
In mei 1883 vestigde de grootvader van Melchert, de akkerbouwer Melger Schuurman uit Andijk, zich met zijn gezin van acht kinderen in Alkmaar. Het gezin, dat een maand eerder de jongste dochter had verloren, betrok een armoedige woning aan de Ropjeskuil, een inmiddels verdwenen achterbuurt. Sinds eeuwen was het de vuilstortplaats en mesthoop van de stad, waar nog tot in het begin van de twintigste eeuw mest en menselijke fecaliën werden gedumpt. Lang geleden, in de zestiende eeuw, was er een brandstapel opgericht waar de enige ketter die ooit in de stad ter dood werd gebracht in vlammen opging. Open vuur buiten de stadsveste was immers wel zo veilig. [1]
Het was niet uit vrije wil dat de grootvader van Melchert Schuurman Andijk verruilde voor de kaasstad. De agrarische crisis die de landbouw teisterde in de jaren tachtig van de negentiende eeuw ging ook aan zijn bedrijf niet voorbij en betekende, zoals de kleinzoon later schreef, de ‘ondergang’ van zijn grootvader. De verhuizing naar Alkmaar volgde op zijn faillissement van een halfjaar eerder. [2] Over zijn situatie als landbouwer in Andijk is niet veel bekend, maar uit het feit dat Schuurman was getrouwd met de burgemeestersdochter van Twisk blijkt wel dat hij daar een redelijke positie moet hebben opgebouwd. Dat hij geen keuterboer was, valt ook af te leiden uit de opgave van goederen die na zijn faillissement werden geveild, zoals achttien koeien, twee pinken, drie kalveren, twee paarden, zes varkens, twaalf biggen enzovoorts. [3] Deze crisis was een gevolg van de import van goedkoop graan en andere akkerbouwproducten uit met name de Verenigde Staten, waardoor de binnenlandse productie enorm onder druk kwam te staan. [4] De gemeenteverslagen van Andijk van 1882 en 1883 maken melding van een ‘zeer ongunstige’ en een zich verder verslechterende landbouw, waar de akkerbouwers in het dorp enorm van te lijden hadden. [5] Enkele jaren na zijn vestiging in Alkmaar, in 1887, vertrok Melger Schuurman naar Amerika om daar zijn geluk als veehandelaar te beproeven. Zijn gezin liet hij achter in Alkmaar. Hij arriveerde met het schip SS Zaandam op 25 april 1887 in New York. [6] Dit avontuur had kennelijk geen succes, want in oktober van het jaar daarop keerde hij alweer terug naar Alkmaar, waar hij zijn laatste jaren sleet als arbeider. ‘Gebroken liep hij rond in de Victoriestad, tot de dood zich over hem ontfermde in 1894’, zou zijn kleinzoon later over hem schrijven. [7] Hij overleed op slechts 57-jarige leeftijd. [8]
De gevolgen van de economische ondergang waren groot voor de familie Schuurman. De weduwe leidde nadien een diep ongelukkig bestaan, terwijl zoon Melger het hoofd boven water moest zien te houden als sigarenmaker. De sociale neergang van het gezin Schuurman had niet alleen gevolgen voor de zoon, maar ook voor kleinzoon Melchert, die in 1900 werd geboren. Het werd een gezinstrauma waaraan kleinzoon Melchert, voor wie niets meer dan een bestaan als bakkersknecht en sigarenmaker leek te zijn weggelegd, zich met veel moeite probeerde te ontworstelen. Mogelijk beïnvloedde de ondergang van zijn grootvader zijn latere politieke keuzes en zijn streven om zich los te maken van het familiepatroon, namelijk om als handarbeider door het leven te moeten gaan. Aan het eind van zijn leven schreef hij dan ook pathetisch dat de beslissing van zijn eigen zoon, Melchert Christof, om zich aan te sluiten bij de Waffen-SS, was ingegeven door dit familiedrama: ‘Hij was vastbesloten te herwinnen wat zijn overgrootvader, Melger Schuurman, als landman in de vorige eeuw had moeten prijsgeven in Andijk. Helaas het mocht niet zo zijn...’ [9]
Het huwelijk van de ouders van Melchert Schuurman was gedwongen, een ‘moetje’. Al binnen vier maanden na de huwelijkssluiting werd zoon Melchert op 1 juni 1900 geboren. Twee jaar later volgde een dochter, Guurtje, waarna in 1911 een tweede dochter, Maria, werd geboren. Over de jeugdjaren van de latere musicus zijn alleen wat fragmentarische gegevens bewaard gebleven. Wat Schuurman daar later zelf over aandroeg, moet met enige scepsis worden bekeken. Hij had de neiging om een en ander op te blazen en het lijkt erop dat hij niet geheel afkerig was van de beoefening van de kunst van het fabuleren. Zo schreef hij in de oorlogsjaren dat hij als kind, gevolgd door tientallen speelkameraadjes, het bos in trok om daar op een open veld fluit te spelen, zijn liederen ten gehore te brengen en toespraken te houden ‘[…] over de socialisten van dien tijd en de knapen erop [wees] hoe gevaarlijk het was zich thuis te laten ophitsen, om bij deze idealisten de ruiten in te gooien en hun deuren te besmeuren.’ [10] Over het gezinsleven is al evenmin veel bekend. Zijn moeder, Grietje Hop, was volgens haar zoon Melchert verarmd uit de Schermer naar Alkmaar gekomen nadat haar vader ‘[…] alles er door had gejaagd’. [11] Naar verluidt was zij ondanks haar armoede zeer vrijgevig en konden armen altijd bij haar aankloppen. [12] Na de oorlog zou Melchert Schuurman met warmte terugdenken aan zijn moeder, zoals blijkt uit het gedicht ‘Moeder…’ dat hij in gevangenschap schreef:
•••
Moeder, soms hoor ik uw stem zeer nabij,
Zij komt uit een peilloos diepe nacht.
Zij fluistert teed’re woordjes, innig zacht:
Mijn kind, ook deze smart gaat voorbij…
•••
[…]
•••
Soms droom ik van een groote wei,
Waar wij zochten naar een pinksterblom
En u keek lachend naar mij om:
Mijn kind, ook deze smart gaat voorbij… [13]
•••
Warme herinneringen koesterde hij ook aan zijn grootmoeder, de burgemeestersdochter Maartje Zijp, die naar zijn zeggen haar laatste levensjaren in armoede en eenzaamheid sleet en bij wie hij graag over de vloer kwam. [14]
Ook aan zijn vader bewaarde hij goede herinneringen. Het was een man met veel humor die graag mensen in de maling nam. [15] Zijn vader werkte als tabaksbewerker in de Alkmaarse sigarenfabriek Fa. Helling en Co. Later begon hij zelf sigaren te maken, aanvankelijk op de zolder van hun woning aan de Ropjeskuil, later in een loodsje dat aan hun nieuwe huis elders in de stad was aangebouwd. De jaren rondom de eeuwwisseling waren de hoogtijdagen van de Alkmaarse sigarenindustrie, waarin zo’n vierhonderd mannen werkzaam waren. Vaak ging het om heel kleine bedrijfjes. De Fa. Helling vormde daarop een uitzondering. Deze fabriek produceerde in de jaren twintig zo’n twaalf tot vijftien miljoen sigaren per jaar die tot ver over de grenzen werden geëxporteerd. In de toptijd had de fabriek ongeveer tweehonderd arbeiders in dienst. Tijdens de crisisjaren gingen veel sigarenfabriekjes ten onder. Ook de opkomst van de sigaret en de machinale sigarenfabricage werkten dit in de hand. [16]
•••
•••
MELCHERT SCHUURMAN IN 1919.
•••
Echter, de verhuizing van de Ropjeskuil naar de Roemer Visscher-straat wijst er wel op dat het gezin van de sigarenmaker in betere doen raakte. De Roemer Visscherstraat was, anders dan de Ropjeskuil, geen achterbuurt, maar een rustige straat die vooral werd bewoond door gezinnen die gerekend konden worden tot de lagere middenstand. Die opwaartse sociale mobiliteit kwam echter te laat voor Melchert Schuurman, die al op heel jonge leeftijd werd geconfronteerd met de harde kanten van het bestaan van een arbeiderskind en nog voor het beëindigen van de lagere school aan het werk moest. Over die periode schreef hij na de oorlog: ‘Toen ik 10 jaar oud was, bracht ik van 7 tot half negen brood weg voor mijn oom, de bakker Pieter Bijpost in de Bergerhout. Dan naar school. Na schooltijd van 4 tot 6 werkte ik in de koekbakkerij van oome Jan Schuurman aan de Voordam. Thuisgekomen wachtte mij de taak van tabaksstripper enz… enz.…’ Na de lagere school ging hij aan de slag in de sigarenfabriek Helling. In die periode had hij, naar eigen zeggen, heimelijk vioolles. [17] Hoe heimelijk deze vioollessen gevolgd werden, is de vraag, want het is moeilijk voor te stellen dat in de krappe woning aan de Ropjeskuil de vioolstudie in het geheim kon worden beoefend. Zijn hart lag al vroeg bij de muziek en niet bij de sigaren, zoals hij ook elders schreef: ‘Hoewel ik zo gaarne violist wilde worden, moest ik van armoede, zo van de schoolbanken af naar de sigarenfabriek van Helling te Alkmaar.’ [18] Tijdens zijn detentie na de oorlog zou hij op zijn jeugd terugkijken in het gedicht ‘De sigarenmaker’. Daarin komt het beeld naar voren van een jongen die in het weekend vergetelheid zocht in de drank, maar bovenal het gevoel had een mislukkeling te zijn:
•••
Zijn vingers rollen bruine bladeren,
Zijn hand mangelt het model.
Hij zingt liederen en balladen
Of hitst een rode rel…
•••
De meester keurt de fijne soorten,
Bolknak blijft steeds nummer één.
’s Avonds snelt hij naar de poorten,
Zijn hart is immers niet van steen.
•••
Het weekend gaat hij aan het zwieren,
Blauwe maandag komt erbij.
Hij mint dranken en zware bieren
Het maatje van de slijterij.
•••
De kerk is hij voorbij geloopen,
Hij voelt dat niet als gemis.
Zijn ziel wil hij aan de hel verkoopen
Omdat hij maar een … miskleun is. [19]
•••
Of Melchert Schuurman inderdaad betrokken was bij politieke activiteiten of zelfs, zoals hij schrijft, aanstichter was van rode rellen, kan nergens bevestigd worden en kan ook worden betwijfeld. Zelf zou hij later zeggen dat hij in die tijd een socialist was zonder partij, maar van politieke activiteiten in zijn jeugd is niets gebleken.
De verwijzing naar zijn desinteresse in de kerk intrigeert wel. Zijn vader was Nederlands-hervormd, maar sloot zich later aan bij de Doopsgezinde gemeente, mogelijk onder invloed van zijn vrouw die doopsgezind was. Hun zoon Melchert liet zich op 18-jarige leeftijd dopen en leek dus niet zo ongeïnteresseerd te zijn in het geloof als hij in dit gedicht wilde doen geloven. [20] Levenslang duurde zijn lidmaatschap van de kerk niet, want in 1936 werd hij door de kerkenraad geschorst omdat hij weigerde zijn financiële verplichtingen aan de Doopsgezinde gemeente te voldoen. [21]
In dit gedicht schemert een zelfbeeld door als miskleun. Het leven als arbeider in een sigarenfabriek ervoer hij als mislukt en uitzichtloos. Door zijn geldingsdrang vond hij echter een manier om daarmee te breken en zijn muzikale aanleg bood hem die kans.
•••
BEGIN VAN DE MUZIEKLOOPBAAN
•••
Hoe en wanneer Schuurman met de viool in aanraking is gekomen, blijft onduidelijk. In 1960 schreef hij onder de titel Ik zag je staan… een autobiografische roman over zijn jeugd, waarin hij vertelt dat een ver familielid violist was en op kermissen speelde. Deze leerde hem de eerste deuntjes strijken, maar de jonge leerling werd hem hierin al snel de baas. [22] Of dit echt zo gegaan is, is onbekend. Wahrheit und Dichtung lijken elkaar wel heel innig te omarmen in dit onuitgegeven manuscript. Over deze episode schreef Schuurman dat hij ook nog landschappen schilderde en zich toelegde op het beeldhouwen, maar uiteindelijk koos voor de muziek. Een oude vrouw, die inwoonde bij de broer van zijn zwager, zou zo in de ban van de muziekprestaties van de jonge Melchert zijn geraakt dat zij hem onderbracht bij een Alkmaarse vioolleraar.
Meer houvast geeft het volgende. Aanvankelijk kreeg Melchert Schuurman vioolles van zijn aangetrouwde oom, de musicus Chris Kroon. Later werden de lessen vervolgd bij de directeur van de Alkmaarse afdeling van de Maatschappij tot Bevordering der Toonkunst. Hij bleek zoveel talent te hebben dat hij daarna onderricht ontving van docenten aan de Amsterdamse Toonkunstschool. [23] Met het geld dat hij als sigarenknecht verdiende, bekostigde hij zijn lessen in Amsterdam. Aan het eind van zijn leven beschreef hij hoe hij in die tijd op klompen met zijn vioolkist naar Amsterdam reisde. Daar werd hij om uitgelachen en ook wel uitgescholden voor ‘boer’. [24] Volgens eigen zeggen volgde hij in Amsterdam lessen bij onder meer Julius Röntgen jr., de zoon van de bekende componist Julius Engelbert Röntgen. Ook nam hij zanglessen bij de volkszanger Johan Brands. [25] Brands was een Alkmaarse toonkunstenaar die onder meer de dirigent was van het Amsterdamse koor Amstels Werkman.
Hoe de muziekvorming van Schuurman precies is verlopen, is niet duidelijk, maar in ieder geval was die voldoende robuust om een loopbaan in de muziek op te bouwen als uitvoerende, componist en docent en later als zangleider/componist van de NSB. Rond 1920 kon hij zich bedruipen als musicus en kon hij de sigarenmakerij vaarwelzeggen.
•••
ALS JONGE VIOLIST IN 1924.
•••
Mogelijk zal ook het feit dat hij de dienstplicht grotendeels ontliep hierin een rol hebben gespeeld. Na de eerste oefening vanaf januari 1920 mocht hij al in juli met groot verlof. [26] Dit maakte het hem mogelijk om zich volledig op de muziek te richten, terwijl hij anders lange maanden van zijn leven in de kazerne zou hebben moeten doorbrengen. Overigens, ook tal van andere jongens uit dezelfde lichting viel eenzelfde geluk ten deel. Na de mobilisatie tijdens de Eerste Wereldoorlog liep de behoefte aan miliciens, ook door bezuinigingen en door de pacifistische wind die was gaan waaien, aanmerkelijk terug. Wel stelde de opleiding tot infanterist hem in staat om alvast kennis te maken met de eerste beginselen van de krijgskunst. Tweeëntwintig jaar later zou hij, maar dit keer met groot enthousiasme en uit volle overtuiging, de wapens opnieuw oppakken.
•••
•••
GEDWONGEN HUWELIJK
•••
Vanaf de jaren twintig trokken duizenden Duitse jonge vrouwen naar ons land om de misère in eigen land na de Eerste Wereldoorlog te ontvluchten. In Nederland was er veel vraag naar dienstbodes, waarbij vooral Duitse meisjes een goede naam hadden vanwege hun werkkracht en discipline. [27] Een van hen was Klasine Hermine Bruns. Als twintigjarig meisje uit Norden, een kuststadje in Ostfriesland, niet ver van de grens met Groningen, vond ze een betrekking in Alkmaar.
Waarom Käthe, want dat was haar roepnaam, zich juist in Alkmaar vestigde, is niet bekend. Ook weten wij niet bij welke gelegenheid zij in contact kwam met Melchert Schuurman, maar binnen enkele maanden mondde die kennismaking uit in een huwelijk, op 22 oktober 1924. Was het liefde op het eerste gezicht dat al zo snel het jawoord klonk? Dat lijkt niet het geval te zijn geweest. De verliefdheid was van korte duur, maar toen na beëindiging van de verhouding bleek dat Käthe in verwachting was geraakt, besloten ze te trouwen. Net als bij de ouders van Melchert het geval was, volgde de geboorte van hun eerste zoon, Melchert Christof, binnen vier maanden na de huwelijkssluiting. Er zouden nog twee zoons volgen, Manfred Erich in 1926 en een nakomertje, Antoon Adriaan, in 1935.
•••
KÄTHE SCHUURMAN-BRUNS. JAREN TWINTIG.
•••
Ongelukkig was het huwelijk niet, maar het weerhield de echtgenoot er niet van om gedurende een groot deel van zijn leven relaties aan te knopen met andere vrouwen. Zijn leven, dat zich veelvuldig buiten Alkmaar afspeelde en hem in contact bracht met tal van vrouwen, bood hem die gelegenheid. Käthe was niet van een oogverblindende schoonheid, maar zag er wel altijd verzorgd uit en stak zichzelf graag in chique kleren. Haar echtgenoot klaagde erover dat hij om die te bekostigen extra muzieklessen moest verzorgen. Als persoon was zij geen partij voor de musicus, die dominant was, altijd het hoogste woord voerde en heel goed wist hoe en wanneer hij een charmeoffensief moest inzetten. Käthe was daarentegen een teruggetrokken, maar wel ijdele persoonlijkheid, gelijkmatig en zonder veel humor. [28]
•••
DE ZOONS MANFRED ERICH EN MELCHERT CHRISTOF (RECHTS). BEIDEN ZOUDEN OP 18-JARIGE LEEFTIJD OMKOMEN ALS LID VAN DE WAFFEN-SS.
•••
Zeker met het oog op de latere politieke ontwikkeling van Melchert Schuurman is het saillant dat Käthe van joodse afkomst was. Melchert was daarvan op de hoogte, hoewel hij van mening was, blijkens zijn latere aantekeningen, dat de moeder van Käthe een ‘ondergeschoven kind’ was. [29] Daar bedoelde hij mee dat zij een onecht kind was. Dat bleek inderdaad te kloppen en mogelijk was zij verwekt door een joodse vader. Maar ook op een andere wijze blijkt haar joodse afkomst onmiskenbaar. Haar betovergrootvader, Samuel Lazarus, stapte van het joodse geloof over naar de Lutherse Kerk. Zijn joodse naam verdween uit de familielijn omdat zijn zoon niet zijn vaders naam – Lazarus – aannam, maar die van zijn moeder, Poppen. [30] Waarschijnlijk voerde hij in het Duitse keizerrijk, dat bepaald niet vrij was van antisemitisme, liever zijn moeders achternaam. Kortom Käthe, had in ieder geval joodse voorouders. Haar joodse afkomst zou Käthe er overigens niet van weerhouden om haar man later volledig te volgen in zijn nationaalsocialistische en antisemitische opvattingen.
•••
•••
MUZIKALE OMZWERVINGEN
•••
Na 1920 nam Schuurman zijn loopbaan met veel energie ter hand. Hij was actief als componist, als leraar, als solist en als lid en aanvoerder van diverse ensembles. Vooral zijn vroege composities contrasteerden sterk met de militante marsen en liederen die hij vanaf 1933 voor onder meer de NSB en de Waffen-SS zou componeren. De strijdlust van die composities is niet terug te vinden in de vaak zoete en sentimentele melodieën en teksten die hij tot dan toe het licht liet zien. Poppen- en wiegeliedjes, het is moeilijk daar de hand in te herkennen van de militante activist waartoe hij zich later zou bekeren. In hem school blijkbaar ook een zachtaardige en gevoelige persoonlijkheid waarvoor in zijn latere nationaalsocialistische muziekuitingen geen ruimte meer was.
Vanaf 1923 tot 1934 verschenen er tientallen composities van zijn hand op de achterzijde van Het weekblad Cinema en Theater. Schuurman mocht zich in goed gezelschap wanen, want het waren niet de geringste kleinkunstenaars die ook op die plek hun liederen het licht deden zien. We komen daar liederen tegen van Willy Corsari, Jean Louis Pisuisse, Willy Derby, Koos Speenhoff, Piet Muijselaar, Louis Davids en Wim Sonneveld. Zo verscheen in 1923 ‘Indisch Wiegeliedje’, waarvan een van de volgende coupletten nogal typerend was voor de teksten die de componist toen schreef en die blijkens de instructie ‘Langzaam met zeer veel gevoel en innigheid’ moest worden uitgevoerd:
•••
Wil Nonja mamma kussen gaan,
Die eenzaam bij jou wacht.
Van ’t kimmenveld zwerft zonlief weg,
Aan den hemel wiegt de nacht.
Suja, suja, soe
Nonja slapeke doe. [31]
•••
TUSSEN 1923 EN 1934 VERSCHENEN ER MET REGELMAAT LIEDCOMPOSITIES VAN MELCHERT SCHUURMAN OP DE ACHTERKANT VAN HET WEEKBLAD CINEMA EN THEATER, ZOALS ‘HET OUDE LIED’ UIT 1923.
•••
In hetzelfde jaar verscheen ook zijn lied ‘Popke’ dat over een meisje ging dat haar speelgoedpop brak, die echter werd opgelapt door de poppendokter. Later werd het meisje dodelijk ziek en op haar sterfbed smeekte zij haar vader om de poppendokter nogmaals te roepen. Als hij haar pop kon maken, was hij wellicht ook in staat om haar te genezen. Toen de poppenmaker vervolgens bij haar werd geroepen, voltrok zich het volgende tafereel:
•••
Aan popkes vroege stervenssponde
Knielt snikkend d’oude poppenman.
Hij snikt om zijn gebroken popje,
Dat hij nu niet maken kan. [32]
•••
Schuurman componeerde dit lied voor ‘Neerlands jongste piano-humoriste’ Jeanne Timm, die het in haar repertoire opnam en op wie hij, althans volgens zijn autobiografische roman, verliefd was. [33] Het leek wel of het lied over haarzelf ging, want ziekelijk als zij was, stierf Jeanne Timm op jonge leeftijd in 1932 aan tbc. Het lied was blijkbaar zo’n succes dat het in 1929 opnieuw werd afgedrukt. [34]
‘Zacht en innig’ moest ook zijn ‘Wiegeliedje’ worden uitgevoerd dat hij in 1926 schreef en waarvan het tweede couplet luidt:
•••
Mijn lied zal een troost zijn, een warme vacht.
Een licht dat je nimmer zal schaden.
Een stem op je pad als je zorgen wacht.
Gods liefde de groote genade. [35]
•••
Waren dergelijke liedjes na de verwoestingen van de Eerste Wereldoorlog juist in trek omdat als reactie daarop behoefte bestond aan sentimentaliteit en lieflijkheid? Als dat zo was, dan wist Schuurman als geen ander daaraan te voldoen.
Uit zijn liederen blijkt dat hij een taalvaardigheid had die je niet direct zou verwachten van iemand die alleen de lagere school had gevolgd. Op dat terrein was hij blijkbaar autodidact en had hij talent als tekstschrijver, zoals in de bovenvermelde composities. Soms verzorgde hij zowel de tekst als de muziek, maar in andere gevallen componeerde hij alleen de muziek en werden de teksten geschreven door anderen. Dirk Gozewijn van Beek was zijn vaste tekstschrijver. Zijn laatste composities voor Cinema en Theater verschenen in 1934. Het meest trots was hij op zijn compositie Vision, die hij in 1920 voltooide en die in 1924 op plaat werd gezet door Polydor. Hij vond dat in deze romance voor viool en piano zijn eigen vaardigheid als violist uitstekend tot haar recht kwam. [36]
Deze en andere composities speelde Schuurman talloze malen op feestavonden, dansavonden en bij andere gelegenheden. Hij had tal van podia tot zijn beschikking, variërend van bioscopen, waar hij stomme films begeleidde, tot lunchrooms, restaurants, hotels en toneelzalen. Zijn optredens werden menigmaal in de pers besproken, welke recensies hij dan uitknipte en in een plakboek bewaarde, helaas zonder de herkomst te noteren. Doorgaans waren de commentaren positief. Toch was er ook wel kritiek: ‘De heer S. is technisch een goed violist, kan toveren met streek, maar vervalt, zelfs in zijn eigen prachtige pianissimo’s wel eens in het ziekelijke sentimenteele, wat nu wel het publiek erg boeit, maar wat men toch niet vraagt van een serieus violist.’ [37]
Hij trad op met diverse ensembles, zoals de Alcmaria Ramblers, een verwijzing naar het populaire dansorkest The Ramblers, en het Trio Melchert Schuurman. In deze en andere ensembles was Schuurman de nadrukkelijke bandleider die graag in het middelpunt stond. Met Jan Werkman verzorgde hij een revue waarmee hij niet alleen door de Randstad toerde, ‘[…] doch ook en vooral in de provincie Groningen. In Winschoten, Veendam en Ter Apel.’ [38] Jan Werkman zou overigens na de oorlog een nadrukkelijke rol spelen in het proces tegen zijn vroegere revuegenoot.
In Ik zag je staan… schrijft Schuurman dat hij na optredens met regelmaat werd opgewacht door vrouwen die uit waren op een avontuurtje. Daar ging hij dan, zeker in het begin, nogal eens op in: ‘[…] riekend naar dure parfums, en dan heupwiegend te worden meegelokt naar de biefstuk van de bedstee… Als wij verzoeknummers speelden, kwamen de briefjes: “Snoezepoes... speel eens Salut d’Amour” – of – “Darling, ik wacht op je bij paal 26.”’ Dit bracht hem wel soms in problemen als hij daags daarna opbiechtte dat hij getrouwd was. Zo stuurde een vrouw een brief naar de directie van het hotel, waar hij kapelmeester was, met de klacht dat hij haar had aangerand en onteerd. Ook werd hij een keer meegenomen door een vrouw die zich uitnodigend op de divan neervlijde. ‘Juist toen ik de arena wilde binnenstormen’ zag hij een schilderijtje aan de wand bewegen: ‘De fotograaf-handlanger zal, als hij nog leeft, zijn kaken nog kunnen voelen.’ [39] Wel geldt ook hierbij weer de vraag in hoeverre Schuurman bij de feiten was gebleven, dan wel de verhalen had verzonnen of aangedikt. Dat geldt ook voor zijn beschrijving van de begeleiding die hij verzorgde bij de optredens van grote cabaretiers als Willy Corsari, Chris de la Mar, Willy Derby en Lou Bandy. Begeleidde hij werkelijk de toenmalige nationale top?
In ieder geval niet verzonnen waren zijn optredens in het toen befaamde hotel Nassau-Bergen in de badplaats Bergen aan Zee. De verzoeken van ensembles om daar in de zomermaanden te mogen optreden, stroomden binnen bij dat hotel. [40] Ook Schuurman bood zich aan, maar werd in 1929 afgewezen omdat het hotel meende orkesten van grotere naam te kunnen contracteren. Dat veranderde in 1932 toen er als gevolg van de economische crisis geen geld meer was voor grote orkesten met klinkende namen en het hotel zich genoodzaakt zag met het trio van Melchert Schuurman in zee te gaan. [41] Gedurende de gehele zomer trad Schuurman daar met zijn strijkje dag in dag uit op, waarbij hij zich als Stehgeiger van tafel tot tafel bewoog. [42] Schuurman was populair in het hotel: ‘En hij was aardig, zéér charmant, erg behulpzaam voor iedereen. [...] een geliefd muzikant!’ [43] Niet alleen de gewone gasten, maar ook de befaamde concertmeester van het Concertgebouworkest, Louis Zimmermann, die zich onder de hotelgasten bevond, was onder de indruk van zijn spel. Hij schreef een ronkende aanbeveling: ‘De heer Melchert Schuurman, die gedurende het zomerseizoen 1932 in hotel “Nassau-Bergen” werkzaam is, heb ik gedurende mijn verblijf aldaar leeren kennen en waarderen als een uitstekend violist en een voortreffelijk musicus.’ [44] Later zou Schuurman zich erop voorstaan dat ook Willem Mengelberg, de dirigent van het Concertgebouworkest, een vergelijkbare aanbeveling had afgegeven, maar daar is geen bewijs van aangetroffen. Wel vermeldde het hoofd van de Dienst Muziek van de NSB, A. de Smet, dit wapenfeit in zijn nawoord bij de uitgave in 1942 van de NSB-strijdliederen ‘Werkersappèl’ en ‘Ja! Kameraden’. [45] Dat zal hem ongetwijfeld aangereikt zijn door Schuurman zelf.
In Ik zag je staan… wierp Schuurman de vraag op waarom hij nooit was toegetreden tot een van de grote orkesten, maar vooral de ‘bühne der lichte muze’ veroverde. Een afdoende antwoord kon hij niet geven: ‘Of was het misschien de eerzucht naar (tijdelijke) roem, die hij als concertviolist moeilijk ontvangen kon?’ [46] Hij gaf het antwoord eigenlijk zelf. Schuurman had veel behoefte aan het applaus en de bewondering die hem als individueel kunstenaar ten deel viel. Dat bevredigde hem meer dan de waardering die hij zou krijgen als radertje binnen een groot orkest.
Inmiddels had Schuurman in zijn geboortestad ook een muziekschool geopend waar hij vioollessen verzorgde. Hij stond bekend als een goede muziekleraar en een uitstekende pedagoog die goed overweg kon met zijn leerlingen. Nog op hoge leeftijd roemde een oud-leerling Schuurman, die al zijn andere vioolleraren in de schaduw stelde: ‘Ik moet zeggen dat hij de beste was van alle vioolleraren die ik heb gehad. […] Hij leerde je niet alleen alle kneepjes van het vioolspel, maar leerde je ook echt muziek maken.’ [47]
Vanaf de jaren twintig had Melchert Schuurman gestaag gewerkt aan een loopbaan in de muziek welke het hem mogelijk maakte de sigarenmakerij vaarwel te zeggen. Dankzij zijn uiteenlopende muzikale activiteiten kon hij zijn leven volledig in dienst stellen van de muziek. In de regio werd hij door zijn muziekactiviteiten een bekende persoonlijkheid die alom werd gewaardeerd en gerespecteerd. Klaarblijkelijk was dat voor hem niet genoeg en zocht hij nieuwe impulsen en uitdagingen in zijn maatschappelijk leven. Die vond hij bij de NSB.
•••
MELCHERT SCHUURMAN (STAAND, LINKSACHTER) WAS IN DE JAREN DERTIG SUCCESVOL MET ZIJN MUZIEKSCHOOL. OP DE VOORSTE RIJ ZITTEN OP HUN KNIEËN ZIJN ZOONS MANFRED ERICH (DERDE VAN LINKS) EN MELCHERT CHRISTOF (ZEVENDE VAN LINKS).
•••
•••
[1] Kees Komen en Joop Mutters, Van Kennemerhout tot cultuurpark. Kaleidoscoop van een Alkmaars stadsparkbos (Alkmaar 1998) 81. Maarten Müller, ‘Misdaad en straf in Alkmaar in de zestiende eeuw’, Oud Alkmaar. Tijdschrift van de Historische Vereniging Alkmaar 35 (2011) 71-79.
[2] Zie onder meer Het Nieuws van den Dag, 3, 13, 25 november en 1 december 1882. De Tijd, 17 november 1882.
[3] Het Nieuws van den Dag, 3 november 1882.
[4] J.L. van Zanden, De economische ontwikkeling van de Nederlandse landbouw in de negentiende eeuw, 1800-1914 (Wageningen 1985) 246-252.
[5] Westfries Archief (WA), Gemeentearchief Andijk 1812-1925, inv. nrs. 112, 113, Gemeenteverslagen 1882 en 1883.
[6] www.castlegarden.org. Hij staat op de passagierslijst onder de naam Melchur Schuurman. Vriendelijke mededeling Olga Minkema.
[7] Regionaal Archief Alkmaar (RAA), Coll. M. Schuurman, Losse genealogische aantekeningen van Melchert Schuurman.
[8] RAA, bevolkingsregister Alkmaar 1880-1900. Burgerlijke stand Alkmaar, overlijdensakte Melger Schuurman 14 juni 1894.
[9] RAA, Coll. M. Schuurman, ‘Het Schuurmannen-Zijpboekje’.
[10] M. Schuurman, ‘Het lied van je vaderland’, De Zwarte Soldaat, 8 november 1944.
[11] WA, Coll. C. Koeman, inv. nr. 151, correspondentie met Melchert Schuurman,
[12] Mededeling Astrid Schuurman.
[13] RAA, Coll. M. Schuurman, Kampkolder. Dit is een schrift met gedichten die Melchert Schuurman in de beginperiode van zijn detentie schreef.
[14] RAA, Coll. M. Schuurman, Losse genealogische aantekeningen van Melchert Schuurman.
[15] Gesprekken met Ton Schuurman en Henk Veeninga.
[16] Paul Post, ‘Het is geen man die niet rooken kan!’, Alkmaarsche Courant 19 april 2011.
[17] RAA, Coll. M. Schuurman, Familieboek.
[18] RAA, Coll. M. Schuurman, Losse genealogische aantekeningen van M. Schuurman.
[19] RAA, Coll. M. Schuurman, Kampkolder.
[20] RAA, archief Doopsgezinde gemeente, inv. nr. 141.
[21] RAA, archief Doopsgezinde gemeente, inv. nr. 9, notulen kerkenraad 10 februari, 9 maart en 27 april 1936.
[22] RAA, Coll. M. Schuurman, Ik zag je staan…
[23] Alkmaarsche Courant, 2 februari 1932.
[24] Mededeling Ton Schuurman. RAA, Coll. M. Schuurman, Losse genealogische aantekeningen.
[25] ‘Melchert Schuurman terug als zangleider der beweging’, Het Nationale Dagblad, 12 oktober 1943. Toelichtende beschrijving van A. de Smet bij G.W. Kettmann, M. Schuurman e.a., Werkersappèl, Ja Kameraden! (z.pl. 1942) (in bibliotheek NIOD).
[26] Nationaal Archief (NA), archief ministerie van Oorlog, inv. nr. 2469, stamboek.
[27] Barbara Henkes, Heimat in Holland. Duitse dienstmeisjes 1920-1950 (Amsterdam 1995) 38, 39.
[28] Gesprekken met Ton en Astrid Schuurman.
[29] RAA, Coll. M. Schuurman, Losse genealogische aantekeningen.
[30] Genealogisch onderzoek van Hugo Stiller in onder meer het begrafenisboek van de Evangelisch-lutherse gemeente te Norden, 1870.
[31] Het weekblad Cinema en Theater, nr. 148, 1923.
[32] Idem, nr. 114, 1923.
[33] RAA, Coll. M. Schuurman, Ik zag je staan…
[34] Het weekblad Cinema en Theater, nr. 306, 1929.
[35] Het weekblad Cinema en Theater, nr. 145, 1926.
[36] Mededeling Ton Schuurman.
[37] RAA, Coll. M. Schuurman, Plakboek met recensies.
[38] RAA, Coll. M. Schuurman, Reisverslag van M. Schuurman, zomer 1961.
[39] RAA, Coll. M. Schuurman, Ik zag je staan…, hfdst. 18.
[40] RAA, archief hotel Nassau-Bergen, inv. nrs. 6, 7.
[41] RAA, inv. nr. 7, Brief C.F. Zeiler, 4 februari 1932.
[42] Brief van de dochter van de hoteleigenaar, mevr. A. Zeiler, aan het Noord-Hollands Dagblad, 6 juli 2010.
[43] Brief mevr. A. Zeiler aan de auteur, 5 augustus 2010.
[44] Alkmaarsche Courant, 2 augustus 1932. Dit wordt bevestigd in een brief van F.D. Zeiler aan de auteur, 3 augustus 2010, waarin hij schrijft dat zijn vader daar in gesprekken meermalen aan had gerefereerd.
[45] Aanwezig in de bibliotheek van het NIOD.
[46] RAA, Coll. M. Schuurman, Ik zag je staan…, hfdst. 1.
[47] Brief C.W. van Twuiver aan de redactie van de Alkmaarsche Courant, 19 mei 2010, in bezit van de auteur.