1 Het heden Bangkok, Thailand

Generaal Joe Kistner zweette niet, iets wat Willy Jane Maitland hooglijk verbaasde, omdat bij haar de stralen langs haar lichaam liepen en Kistner eruitzag als iemand die bij deze hitte drijfnat zou moeten zijn. Hij had een vuurrode huid, een dubbele onderkin, een neus waar een heel netwerk van rode adertjes door-heen scheen, en een nek die zo dik was, dat hij ieder moment uit zijn gesteven uniformkraag dreigde te barsten. Op en top de barse, rechtlijnige oud-militair, dacht ze. Met uitzondering van de ogen. Die waren onrustig, ontwijkend.

Die ogen, van een koele, bleekblauwe kleur, keken nu over de veranda. In de verte lagen de sappig groene Thaise heuvels te dampen in de middagzon. 'Dit is een vruchteloze onderneming, Miss Maitland,' deelde hij haar mee. 'Het is twintig jaar geleden. U gaat er toch wel van uit dat uw vader dood is?'

'Mijn moeder heeft het nooit willen accepteren. Ze wil een lichaam begraven, generaal.'

Kistner zuchtte. 'Natuurlijk. De echtgenotes. Het zijn altijd de echtgenotes. Er waren zoveel weduwen dat je geneigd bent te vergeten dat 

'Zij is het niet vergeten.'

'Ik weet niet wat ik nog moet zeggen.' Hij richtte zijn bleekblauwe ogen op haar gezicht. 'Werkelijk, Miss Maitland, wat heeft dit voor nut? Buiten dat het uw nieuwsgierigheid bevredigt.'

Die opmerking irriteerde haar, want daardoor leek haar missie banaal, en ze vond het verschrikkelijk als iemand haar het gevoel gaf dat ze onbelangrijk was. Vooral als de persoon in kwestie een opgeblazen generaal was. Generaal, pff, het mocht wat. Van rangen was ze totaal niet onder de indruk, zeker niet na alle gesprekken die ze de afgelopen maanden met allerlei in uniform gestoken blaaskaken had gevoerd. Stuk voor stuk hadden ze haar hun medeleven betuigd, haar vragen ontweken en haar verteld dat ze haar niet konden helpen.

Willy was echter niet iemand die zich liet afschepen. Ze had hen met zoveel vragen bestookt, dat ze haar óf antwoorden hadden gegeven óf de deur uit hadden geschopt.

De laatste tijd was ze uit heel wat kantoren geschopt.

'Deze zaak valt onder de Commissie Opsporing Oorlogsslachtoffers,' vervolgde Kistner. 'Zij zijn de aangewezen instantie om -'

'Zij kunnen me niet helpen, zeggen ze.'

'Ik ook niet.'

'We weten allebei dat u dat wel kunt.'

Even was het stil. Toen vroeg hij onzeker: 'Is dat zo?'

Ze boog zich naar voren, vastbesloten gebruik te maken van die onverwachte onzekerheid. 'Ik heb mijn huiswerk gedaan, generaal. Ik heb brieven geschreven, tientallen mensen gesproken, iedereen die iets te maken had met die laatste opdracht. En iedere keer wanneer ik het over Laos, Air America of vlucht 5078 had, dook uw naam op.'

Hij glimlachte flauwtjes. 'Leuk als mensen nog weten wie je bent.'

'Ik heb gehoord dat u destijds de militaire attaché in Vientia- ne was. Dat u persoonlijk opdracht tot die vlucht hebt gegeven.'

'Waar heb je dié nonsens vandaan?'

'Van iemand die bij Air America werkt. Een van mijn vaders vroegere kameraden. Ik ga ervan uit dat die niet liegen.'

In eerste instantie reageerde Kistner niet. Aandachtig nam hij haar op. 'Het zou kunnen dat ik die opdracht heb gegeven,' gaf hij uiteindelijk toe.

'Bedoelt u dat u het zich niet herinnert?'

'Ik bedoel dat ik niet gemachtigd ben dit met u te bespreken. Dit is geheime informatie. Wat er in Laos is gebeurd, ligt uiterst gevoelig.'

'We hebben het hier niet over militaire geheimen. De oorlog is al vijftien jaar voorbij!'

Kistner deed er het zwijgen toe, verbaasd door haar felheid, temeer daar hij het niet had verwacht van iemand van haar postuur. Klaarblijkelijk beschikte Willy Maitland, die op haar blote voeten hooguit één meter zestig mat, over een flinke dosis vechtlust. Eigenlijk had hij al geweten dat dit een vrouw was om rekening mee te houden vanaf het moment dat ze haar entree had gemaakt, met kaarsrechte schouders en haar kaak kop-pig vooruitgestoken. Ze deed hem denken aan die uitspraak van Eisenhower, die erop neerkwam dat het niet belangrijk was hoe stevig je tanden waren, maar of je ze ergens in durfde te zetten. Drie oorlogen, in Japan, Korea en Vietnam, hadden Kistner geleerd dat je de vijand nooit ofte nimmer moest onderschatten.

Dat gold ook voor de dochter van Wild Bill Maitland.

Hij verplaatste zijn blik van de veranda naar de felgroene heuvels. Een ara in een smeedijzeren kooi kraste een luidruchtig protest.

Eindelijk begon hij te spreken. 'Vlucht 5078 vertrok uit Vientiane met een driekoppige bemanning - je vader, een cargo kicker en een copiloot. Ergens tijdens de vlucht zijn ze van de route afgeweken en kwamen ze op Noord-Vietnamees grondgebied. We nemen aan dat ze door de vijand zijn beschoten. Alleen de cargo kicker, een man genaamd Luis Valdez, 

heeft zich weten te redden door eruit te springen. Hij werd on-middellijk gevangengenomen door de Noord-Vietnamezen. Uw vader is nooit gevonden.'

'Dat wil nog niet zeggen dat hij dood is. Valdez heeft het er levend afgebracht, dus

'Als je nagaat wat er met de man is gebeurd, kun je nauwelijks van "levend" spreken.'

Er viel een stilte. Een stilte voor een man die vijf jaar krijgs-gevangenschap had getrotseerd, maar zijn terugkeer in de beschaving niet had overleefd. Luis Valdez was op een zaterdag thuisgekomen en had zichzelf op zondag door het hoofd geschoten.

'U hebt niet alles verteld, generaal,' ging Willy verder. 'Ik heb gehoord dat er nog een passagier was...'

'Ja, dat klopt,' zei Kistner, 'dat was ik vergeten.'

'Wie was het?'

'Een Laotiaan. Zijn naam doet er niet toe.'

'Werkte hij bij de inlichtingendienst?'

'Die informatie is geheim, Miss Maitland.' Kistner keek van haar weg, haar daarmee te kennen gevend dat dat onderwerp niet bespreekbaar was. 'Nadat het vliegtuig was neergestort, zijn we een zoekactie gestart. Maar we werden van alle kanten beschoten, en het werd ons al snel duidelijk dat als iemand het had overleefd, hij in vijandelijke handen was gevallen.'

'Dus u hebt ze daar achtergelaten.'

'We geloven niet in het verspillen van levens, Miss Maitland. En daar zou een reddingsoperatie op uitgelopen zijn: op het verspillen van levens.'

Ja, ze begreep wat hij gedacht moest hebben. Oorlog voeren was zijn vak, hij moest krijgsplannen opstellen, met gevoelens kon hij geen rekening houden. Zelfs nu zat hij continu met zijn ogen de omgeving te verkennen, alsof hij nog steeds op zoek was naar een vijand.

'We hebben de plek waar het vliegtuig is neergestort nooit ge- vonden,' vervolgde hij. 'Maar de jungle slokt alles op, met al die mist en die rook die boven de dalen hangt. De begroeiing is zo dicht, dat er nooit een streep daglicht op de bodem valt. Maar dat zult u zelf snel genoeg merken. Wanneer vertrekt u naar Saigon?'

'Morgenochtend.'

'En hebben de Vietnamezen toegezegd met u over deze kwestie te praten?'

'Ik heb ze niet verteld wat de reden van mijn bezoek is. Ik was bang dat ik anders geen visum zou krijgen.'

'Heel verstandig. Ze houden niet zo van al die rompslomp. Wat hebt u ze dan wel verteld?'

'Dat ik een doodgewone toerist ben.' Ze schudde haar hoofd en begon te lachen, ik krijg een privétoer. Zes steden in twee weken.'

'Zo moet je de dingen aanpakken in Azië. Nooit rechtstreeks ergens op afgaan, altijd eromheen draaien.' Hij keek op zijn horloge ten teken dat het gesprek was afgelopen.

Ze gingen allebei staan. Terwijl ze elkaar de hand schudden, zag ze dat hij haar een goedkeurende blik toewierp. Zijn handdruk was stevig, precies wat ze had verwacht van zo'n oude vechtersbaas.

'Veel succes, Miss Maitland,' zei hij. ik hoop dat u datgene zult vinden waarvoor u bent gekomen.'

Weer dwaalde zijn blik in de richting van de heuvels. Pas toen zag ze de zweetdruppeltjes die als minuscule diamantjes op zijn voorhoofd glinsterden.

Generaal Kistner keek de vrouw die in het gezelschap van een bediende naar het huis terugliep, na. Hij voelde zich niet op zijn gemak. Wild Bill Maitland herinnerde hij zich maar al te goed, en die dochter van hem had een aardje naar haar vaartje. Er zouden problemen komen. Hij liep naar de theetafel en liet de zilveren bel rinkelen. Een paar seconden later kwam zijn secretaris er aanlopen. 'Is Mr. Barnard er?' vroeg Kistner. 

'Hij zit al een halfuur te wachten,' antwoordde de man.

'En de chauffeur van Miss Maitland?'

'Die heb ik weggestuurd, zoals u had gevraagd.'

'Mooi.' Kistner knikte. 'Mooi.'

'Zal ik Mr. Barnard naar u toe brengen?'

'Nee. Zeg hem maar dat ik al mijn afspraken voor vandaag heb afgezegd. En die van morgen.'

De secretaris fronste zijn voorhoofd. 'Dat zal hij niet leuk vinden.'

'Dat kan ik me voorstellen,' zei Kistner terwijl hij zich omdraaide en op weg ging naar zijn kantoor. 'Maar dat is zijn probleem.'

Een Thaise bediende in een spierwit jasje begeleidde Willy via een enorme, hol klinkende hal naar een ontvangstruimte. Daar stopte hij en glimlachte beleefd naar haar. 'Wilt u dat ik een taxi voor u bestel?' vroeg hij.

'Nee, dank u. Mijn chauffeur rijdt me terug.'

Niet-begrijpend keek de bediende haar aan. 'Maar uw chauffeur is een tijdje geleden vertrokken.'

'Dat is onmogelijk!' Geërgerd wierp ze een blik uit het raam. 'Hij zou op me wachten.'

'Misschien heeft hij de auto in de schaduw onder de bomen gezet. Ik zal even gaan kijken.'

Door de openslaande deuren zag Willy de bediende gracieus de trap af dalen en de weg op lopen. Het landgoed, dat zeer uitgestrekt was, was rijkelijk beplant met bloemen, struiken en bomen, dus het was heel goed mogelijk dat de auto ergens stond waar hij niet te zien was.

Langs de oprijlaan was een tuinman bezig een jasmijnstruik te snoeien. Een keurig net grindpad slingerde zich een weg door het groene gras. In de verte bedekte een wazigblauwe nevel de contouren van Bangkok.

Haar aandacht werd getrokken door iemand die zijn keel schraapte. Ze draaide zich om en zag toen pas de man die in de

hoek van de ontvangstruimte stond. Hij boog zijn hoofd ten teken dat hij haar had gezien. In de gauwigheid zag ze een scheve grijns en een verdwaalde lok bruin haar die over een gebruind voorhoofd viel. Toen richtte hij zijn aandacht weer op het oude wandkleed dat aan de muur hing.

Vreemd, hij zag er niet uit als het soort man dat geïnteresseerd was in door de motten aangevreten borduurwerk. Hij droeg een kaki overhemd waarvan de mouwen nonchalant tot de ellebogen waren opgerold. Op zijn rug zat een grote zweet- vlek, en zijn broek was zo gekreukt, dat het leek of hij er de hele week in had geslapen. Naast hem op de grond stond een koffer met een opdruk van het forensisch laboratorium van het Amerikaanse leger, maar een militair was hij vast niet. Zo te zien had hij liever ergens in een bar gehangen dan duimen te staan draaien in de met marmer betegelde receptie van generaal Kist- ner.

'Miss Maitland?'

De bediende was terug, verontschuldigend zijn hoofd schuddend. 'Er moet een misverstand zijn. De tuinman zegt dat uw chauffeur terug is naar de stad.'

'O, nee.' Vertwijfeld keek ze naar buiten. 'Hoe kom ik dan in Bangkok?'

'Misschien dat generaal Kistners chauffeur u terug kan brengen. Hij is nu weg om ergens iets af te leveren, maar als het goed is, is hij over een halfuurtje of een uurtje weer terug. Als u wilt, kunt u in de tussentijd de tuin bekijken.'

'Ja. Ja, ik denk dat ik dat maar doe.'

Trots glimlachend opende de bediende de deur. 'De tuin is heel beroemd. De generaal is vermaard om zijn arboretum. U vindt de bomentuin aan het eind van het grindpad, vlak bij de karpervijver.'

Willy stapte de broeierige middaghitte in en begon aan haar wandeling over het grind. Afgezien van het geknip van de heg- genschaar was er geen geluid te horen. Ze liep in de richting van de bomen, maar stopte halverwege en keek achterom.

In eerste instantie zag ze alleen de reflectie van het zonlicht op de voorgevel van het landhuis. Toen ze wat beter keek, zag ze op de begane grond een man bij de openslaande deuren staan. De bediende misschien?

Ze draaide zich weer om en vervolgde haar weg. Bij iedere stap die ze zette, was ze zich er echter van bewust dat er iemand naar haar stond te kijken.

Vanachter de openslaande deuren keek Guy Barnard naar de vrouw die over het grindpad liep. Wat hij zag, beviel hem wel; het zonlicht dat over haar goudblonde haar danste, de manier waarop ze zich bewoog, de bijna zwierig wiegende heupen. Langzaam liet hij zijn blik over haar heen glijden, alles goed in zich opnemend. Een slanke taille, lekkere heupen, mooie kuiten, mooie enkels, mooie...

Met tegenzin riep hij zichzelf tot de orde en probeerde zich ergens anders op te concentreren. Het was niet slim om zich nu te laten afleiden. Toch wierp hij nog een laatste goedkeurende blik op het steeds kleiner wordende figuurtje. Oké, ze was misschien een beetje aan de magere kant, maar ze had fantastische benen. Werkelijk fantastische benen.

Voetstappen weergalmden op de marmeren vloer. Guy draaide zich om en zag Kistners secretaris, een Thai met een ernstig gezicht.

'Mr. Barnard,' zei de man, 'wij bieden u onze excuses aan voor het uitstel, maar er is iets dringends tussengekomen.'

'Kan Mr. Kistner me nu ontvangen?'

Gegeneerd schraapte de man zijn keel. 'Ik ben bang dat -'

'Ik wacht al vanaf drie uur.'

'Ja, ik begrijp het. Maar we zitten met een probleem. Generaal Kistner kan u nu niet ontvangen.'

'Mag ik u eraan herinneren dat ik niet om deze ontmoeting heb gevraagd. De generaal wilde mij spreken.'

'Ja, maar -'

'Ik heb een gaatje kunnen vrijmaken in mijn drukke agenda...' Een beetje overdrijven kon geen kwaad, '...om helemaal hiernaartoe te rijden, dus -'

'Ik begrijp het, maar -'

'Vertel me dan op zijn minst waaróm hij aandrong op deze afspraak.'

'Dat zult u hem zelf moeten vragen.'

Guy, die zich tot nu toe redelijk in had weten te houden, rechtte zijn rug. Hoewel hij niet heel lang was, was hij zeker een hoofd groter dan de secretaris, is dit de manier waarop de generaal normaal gesproken zaken doet?' viel hij uit.

De man was niet onder de indruk. 'Het spijt me, Mr. Bar- nard,' zei hij schouderophalend. 'We hadden die problemen totaal niet verwacht...' Plotseling was hij afgeleid en keek hij naar iets wat buiten gebeurde.

Guy volgde zijn blik. Door het glas van de openslaande deuren zag hij waar de man naar keek: naar de vrouw met het goudblonde haar.

De secretaris draaide zich half om. Het was duidelijk dat hij het gesprek als beëindigd beschouwde. 'Mr. Barnard, ik kan u verzekeren dat als u over een paar dagen belt, we een nieuwe afspraak voor u kunnen maken.'

Nijdig greep Guy zijn aktetas, en hij liep naar de deur. 'Over een paar dagen zit ik in Saigon.'

Een hele middag naar de filistijnen, dacht hij geërgerd terwijl hij via de trap naar beneden liep. Zijn humeur werd er niet beter op toen hij zag dat zijn auto een heel eind verderop, in de schaduw van een grote poinciana-boom geparkeerd stond. De chauffeur was in geen velden of wegen te bekennen. Puapong kennende, zat de man waarschijnlijk te flirten met de dochter van de tuinman.

Diep zuchtend liep Guy in de richting van de auto. De zon was nu op zijn heetst, en van de weg steeg een verzengende hitte op. Toen hij vlak bij zijn auto was, keek hij opzij en zag hij de vrouw met het goudblonde haar op een stenen bankje zitten. Ze zag er terneergeslagen uit. Geen wonder, het was een eind rij-

den naar de stad, en Joost mocht weten wanneer ze opgehaald werd.

Ach, wat kon het hem ook schelen, dacht hij, en hij liep naar haar toe. Hij kon wel wat gezelschap gebruiken.

Ze was zo diep in gedachten, dat ze pas opkeek toen hij pal voor haar stond.

'Hai,' zei hij.

Met haar ogen knipperend, keek ze omhoog. 'Hallo.' Het klonk niet vriendelijk, maar ook niet onvriendelijk.

'Heb ik dat goed gehoord: wil je een lift naar de stad?'

'Die heb ik al, dank je.'

'Misschien dat je lang moet wachten, en ik ga toch die kant op, dus...' Omdat ze niet reageerde, voegde hij eraan toe: 'Het is echt geen enkele moeite.'

Onderzoekend keek ze hem aan. Ze had zilvergrijze ogen, en een open, vastberaden blik die dwars door hem heen leek te kijken. Beslist geen bang muisje.

Na even naar het huis gekeken te hebben, zei ze: 'De chauffeur van generaal Kistner zou me brengen.'

'Ik ben hier. Hij niet.'

Weer diezelfde blik, alsof ze hem aan een derdegraads verhoor onderwierp. Maar de uitkomst beviel haar kennelijk, want uiteindelijk ging ze staan. 'Dank je. Dat stel ik zeer op prijs.'

Naast elkaar liepen ze naar zijn auto. Eenmaal bij de auto, zag Guy dat het achterportier openstond en dat er twee vieze bruine voeten naar buiten staken. De voeten van zijn chauffeur, die als een lijk languit op de achterbank lag.

Geschrokken keek de vrouw naar het roerloze lichaam. 'O, nee! Hij is toch niet...'

Luidruchtig gesnurk verbrak de gespannen stilte.

'Nee, dat is hij niet,' zei Guy. 'Hé, Puapong.' Met zijn platte hand sloeg hij op het dak van de auto.

De man begon nog harder te snurken.

'Hallo, schone slaper!' Weer gaf Guy „een klap op de auto. 'Word je uit jezelf wakker, of moet ik je wakker kussen?' 'Wat? Hè? Wat?' bromde Puapong, één bloeddoorlopen oog openend. 'Wat, baas? Jij nu al terug?'

'Heb je lekker geslapen?' vroeg Guy vriendelijk.

'Ja, baas, goed.'

Met een zwierig gebaar gaf Guy zijn chauffeur te kennen dat hij op moest staan. 'Ik vind het vreselijk om je lastig te vallen, maar als je het niet erg vindt: ik heb deze dame een lift aangeboden.'

Puapong hees zich omhoog en liep wankelend naar voren om achter het stuur plaats te nemen. Hij schudde een paar keer met zijn hoofd en bukte zich toen om de autosleutels van de grond te rapen.

De vrouw zag er met de seconde twijfelachtiger uit. 'Weet je zeker dat hij kan rijden?' vroeg ze zo zacht dat de chauffeur het niet kon verstaan.

'Deze kerel,' antwoordde Guy, 'heeft het reactievermogen van een kat. Als hij nuchter is.'

'En is hij nuchter?'

'Puapong, ben je nuchter?'

Duidelijk in zijn wiek geschoten, vroeg de chauffeur: 'Ik zie nuchter uit, toch?'

'Daar heb je je antwoord,' zei Guy.

De vrouw zuchtte. 'Nou, dat is een hele geruststelling.' Verlangend keek ze achterom naar het huis, waar de Thaise bediende op de trap was gaan staan om hen uit te zwaaien.

Guy gebaarde de vrouw dat ze moest instappen. 'Het is nog een heel eind naar de stad.'

Ze zei niets terwijl ze over de bochtige bergweg reden. Hoewel ze beiden op de achterbank zaten, hooguit vijftig centimeter van elkaar, was ze mijlenver weg. Aan één stuk door zat ze naar het voorbijtrekkende landschap te kijken.

'Je bent vrij lang bij de generaal geweest,' merkte hij op.

Ze knikte en draaide haar hoofd naar hem toe. ik had hem een hoop vragen te stellen.' 'Ben je journaliste?'

'Hè?' Verbaasd keek ze hem aan. 'O. Nee. Het ging over een... eh, familie-aangelegenheid.'

Hij wachtte tot ze meer zou vertellen, maar ze draaide haar gezicht weer naar het raam.

'Dat moet een nogal belangrijke familieaangelegenheid zijn geweest,' ging hij verder.

'Hoezo?'

'Omdat hij daarna al zijn afspraken heeft afgezegd. Inclusief de mijne.'

'Heb je hem niet gesproken?'

'Nee, alleen zijn secretaris. En dat terwijl Kistner mij wilde spreken, en niet omgekeerd.'

Niet-begrijpend fronste ze haar wenkbrauwen, duidelijk in verwarring gebracht. Toen haalde ze haar schouders op. 'Ik weet zeker dat het niets met mij te maken heeft.'

En ik weet zeker dat dat wel het geval is, dacht hij, plotseling geïrriteerd. Tjonge, waarom werd hij zo prikkelbaar van die vrouw? Ze zat volkomen stil, maar hij had het gevoel dat er een storm woedde in dat knappe hoofdje. Want dat ze knap was - zonder dat ze nu heel opvallend was - daar was hij nu wel uit. Make-up droeg ze niet. Gelukkig maar, want dat zou haar uitstraling meer kwaad dan goed gedaan hebben. Dit was de eerste keer dat hij belangstelling had voor zo'n naturel meisje. Maar ze was dan ook anders. Haar ogen hadden de kleur van rook, ze had een puntige kin en op haar neus, een beetje een brede neus, zaten lichte sproeten. En haar mond zou hij, onder de juiste omstandigheden, graag eens kussen. De vraag rolde er automatisch uit: 'Hoe lang blijf je in Bangkok?'

'Ik ben hier nu al twee dagen. Morgen vertrek ik.'

Verdomme.

'Naar Saigon.'

Zijn mond viel open van verbazing. 'Naar Saigon?'

'Of Ho Chi Minhstad, zoals het tegenwoordig geloof ik heet.'

'Wat een toeval,' zei hij zacht. 

'Wat?'

ik ga ook over twee dagen naar Saigon.'

'Echt waar?' Ze keek naar zijn aktetas met de opdruk van het forensisch lab van het leger en vroeg: 'Wat ga je daar doen?

'O, regeringszaken? En jij?'

'Familiezaken,' antwoordde ze kortaf.

'Oké,' zei hij, zich afvragend wat dat in godsnaam voor familiezaken konden zijn. 'Ben je wel eens in Saigon geweest?'

'Eén keer. Toen ik tien was.'

'Heeft je vader in dienst gezeten?'

'Zoiets.' Haar blik was gefixeerd op een punt in de verte, ik kan me niet zoveel van de stad herinneren. Een hoop stof en hitte en auto's. Eén grote verkeerschaos. En de mooie vrouwen...'

'Het is erg veranderd sinds die tijd. De meeste auto's zijn verdwenen.'

'En de mooie vrouwen?'

Hij lachte. 'O, die heb je daar nog steeds. Net als de hitte en het stof. Maar verder is alles anders.' Even wachtte hij. Toen, alsof het hem plotseling inviel, voegde hij eraan toe: 'Als je het leuk vindt, kan ik je wel wat van de stad laten zien.'

Ze aarzelde, vond het duidelijk een verleidelijk aanbod.

Kom op, kom op, ga erop in, dacht hij. Ineens ving hij een glimp op van Puapong, die naar hem zat te grijnzen en te knipogen in de achteruitkijkspiegel.

Hopelijk had de vrouw het niet gezien.

Maar Willy had het wel degelijk gezien en had meteen door wat al die vette knipogen en dat gegrijns te betekenen hadden. Daar gaan we weer, dacht ze vermoeid. Nu gaat hij vragen of ik met hem uit eten wil en dan zeg ik dat ik niet kan en dan stelt hij voor om samen iets te gaan drinken en ga ik door de knieën en zeg ik ja omdat hij er zo ongelooflijk goed uitziet en -

'Hé, toevallig ben ik vanavond vrij,' zei hij. 'Heb je zin om een hapje te gaan eten?'

ik kan niet,' antwoordde ze, zich afvragend wie dit afgezaagde script had geschreven en of het ooit een keer in de prullenbak zou belanden.

'Wat dacht je er dan van om samen iets te gaan drinken?'

Met één mondhoek opgetrokken keek hij haar lachend aan, en ze voelde dat ze op het randje van een hoge afgrond balanceerde. Het stomme was dat hij eigenlijk helemaal niet knap was. Zijn neus stond scheef, alsof hij hem had gebroken en niet de moeite had genomen hem weer recht te laten zetten, en hij moest hoognodig naar de kapper, of anders moest zijn haar op zijn minst een keer gekamd worden. Ze schatte hem eind dertig, hoewel de jaren nauwelijks sporen hadden achtergelaten op zijn gezicht, behalve dan bij zijn ogen, waar lachrimpeltjes zaten. Nee, ze had wel knappere mannen gezien. Mannen die haar meer te bieden hadden dan een plakkerige nacht in een vreemd hotel.

Dus waarom voelde ze zich dan aangetrokken tot die vent?

'Alleen wat drinken,' zei hij nogmaals.

'Dank je,' zei ze, 'maar nee.'

Tot haar opluchting drong hij verder niet aan. Hij knikte, liet zich tegen de rugleuning zakken en draaide zijn hoofd van haar weg. Met zijn vingers trommelde hij gedachteloos op zijn aktetas. Ze werd er gek van en probeerde hem te negeren, maar het was hopeloos. Hij was eenvoudigweg té aanwezig.

Tegen de tijd dat de chauffeur voor Oriental Hotel stopte, was ze in staat om de auto uit te springen. Dat deed ze ook bijna. 'Bedankt voor de lift,' zei ze nog voor ze de deur met een klap dichtgooide en ervandoorging.

'Hé, wacht!' riep de man door het open raampje, ik weet niet hoe je heet.'

'Willy.'

'Heb je ook een achternaam?'

Half omgedraaid de trap van het hotel op lopend, zei ze: 'Maitland.'

'Tot ziens, Willy Maitland,' schreeuwde de man.

Vergeet het maar, dacht ze. Toch kon ze niet nalaten nog even

een blik over haar schouder te werpen voor ze naar binnen stapte. Terwijl de auto de hoek om verdween, realiseerde ze zich dat ze niet eens zijn naam wist.