12

Een uur later zaten ze nog altijd min of meer op dezelfde plaatsen aan de grote tafel in de recherchekamer. Het leek alsof ze alle vier een vuistslag hadden gekregen die hun de adem had afgesneden.

Liese was even opgestaan om verslag uit te brengen bij haar chef. Ze had zo goed als ze kon geprobeerd om zakelijk en gefocust te klinken, maar het had haar ontzaglijk veel energie gekost.

‘Ik zeg het niet graag,’ gromde Hoogvliet, ‘en ik hoop dat ik het in mijn carrière nooit meer ga zeggen, maar als ik degene vind die dat monster heeft doodgeschoten, dan krijgt hij van mij een schouderklopje.’

Niemand van de anderen reageerde.

Meteen na de ontdekking had Liese de CCU, de Computer Crime Unit, gevraagd om de harde schijf van Bauwens’ computer grondig te onderzoeken en de filmpjes te analyseren. Hier en daar was er een glimp van een interieur te zien geweest. Een kast, een uitklapbaar bed in een woonkamer. Ze hadden mannen horen lachen, er werd af en toe iets gemompeld. Niemand van het team had er iets uit kunnen opmaken, maar Liese hoopte dat de specialisten dat wel konden.

Vanaf het moment dat ze de verschrikkelijke beelden had gezien, was er ergens iets in Lieses hoofd dat om haar aandacht had gevraagd, maar hoe ze ook haar best deed, ze kreeg er geen vat op. Een gedachte. Een idee. Iets wat belangrijk was, daar was ze zeker van, maar meer kwam er niet.

De telefoon op Lieses bureau ging over.

Dayez nam op. ‘Natuurlijk, meneer,’ zei hij, ‘ik zeg het haar meteen.’

‘Derhuwé vraagt of je even langs wilt lopen.’

‘Maar ik ben er een uur geleden nog geweest.’

‘Geef ik ’m door?’

‘Nee, laat maar, ik ga wel.’

Toen ze in het kantoor van haar afdelingschef kwam, zag ze dat hij niet alleen was. De adjunct van de gerechtelijk directeur zat er, en een andere commissaris van de Crim, die volgens haar Marlette of Magnette heette en die ze nog maar één keer kort had gesproken.

‘Ah, commissaris Meerhout’, zei de adjunct. ‘Rudy, vertel het maar.’

Alles aan de lichaamstaal van Derhuwé verraadde dat hij zich niet op zijn gemak voelde.

‘Tja, mevrouw Meerhout, da’s niet zo best, hè, wat we ontdekt hebben.’

Ze kon zich niet herinneren wanneer hij haar ooit met haar achternaam had aangesproken.

‘Nee.’

‘Ik, euh, ik denk dat we op dit cruciale moment in het onderzoek, euh… dat we de krachten beter kunnen bundelen, ik bedoel…’

De adjunct sneed hem af. ‘Wat we bedoelen, is dat deze zaak u boven het hoofd lijkt te groeien, commissaris. U bent nog maar pas bij de moordbrigade, en dan zoiets op je bord krijgen… dat moet niet gemakkelijk zijn. Ik hoop dat u begrijpt dat wij daar het volste begrip voor hebben.’

‘Waarvoor?’ vroeg Liese.

‘Euh… wel, voor het feit dat deze zaak u boven het hoofd groeit.’

‘Doet die dat dan?’

De adjunct vond dat de speeltijd voorbij was.

‘Commissaris Magnette hier blijkt op dit moment geen zaak te hebben. Ik stel voor dat jullie vanaf nu samen aan dit dossier werken.’

‘Jij kent natuurlijk de hele voorgeschiedenis, Liese’, zei Magnette flemend. ‘Als we daar mijn ervaring bij voegen, dan kunnen we snel tot resultaten komen, denk ik.’

‘Geen sprake van.’

Ze had het geroepen.

‘Ik weet dat u bij de Kunst nogal eigengereid te werk ging, commissaris,’ snauwde de adjunct, ‘maar bij de Crim wordt er wel een minimum aan loyaliteit verwacht.’

‘Precies’, zei Liese. Ze boog zich over het bureau van haar chef.

‘Dit is mijn onderzoek’, zei ze met ingehouden woede. ‘Ik los dit op.’

‘Liese…’ zei Derhuwé.

Ze draaide zich naar de adjunct-directeur toe. ‘Wiens beslissing is het?’ vroeg ze.

‘We hebben dit samen besproken, juist omdat…’

‘Wiens beslissing is het?’

De adjunct kon zijn irritatie voor haar nog maar moeilijk verbergen. ‘Het is de afdelingschef die de commissarissen aan een zaak toewijst’, zei hij zuur.

Liese wendde zich van hem af en keek Derhuwé opnieuw recht in de ogen.

‘Als u aan mijn capaciteiten twijfelt, dan haalt u me nu van de zaak’, siste ze. ‘En ik bedoel nu. Dan mag Marlette of Magnette of hoe hij daar ook heet, meteen aan de slag.’

Ze bleef hem aankijken.

‘Als u niet aan mij twijfelt, dan wil ik het nu ook horen. En dan kan ik eindelijk verder gaan werken.’

Ze deed een stapje achteruit.

‘Zegt u het maar.’

Derhuwé antwoordde niet meteen.

‘Commissaris Meerhout zet haar onderzoek voort’, zei hij ten slotte.

De adjunct stond op.

‘Het is uw verantwoordelijkheid’, zei hij koeltjes tegen Derhuwé.

Toen liep hij naar buiten. Magnette volgde hem.

Rudy Derhuwé keek haar aan. Voor één keer had hij zich niet bekommerd om de slierten haar die slordig over zijn hoofd lagen en zijn kale kruin maar half bedekten.

‘Verknoei het niet’, zei hij.

Liese knikte.

Toen liep ze naar buiten.

In plaats van door de gang naar de recherchekamer te lopen nam ze de lift naar de benedenverdieping. Even later stond ze buiten en botste ze bijna tegen Niels Hoogvliet op.

‘Kom je ook roken?’ vroeg Niels. Hij stond met enkele collega’s van een andere dienst op de stoep en had net een sigaret opgestoken.

‘Niet bepaald.’

Haar botte reactie had hem beledigd, zag ze. Hij draaide zich om en toonde haar zijn rug.

Ze haalde diep adem en probeerde haar hartslag opnieuw onder controle te krijgen.

Toen ze voelde dat ze weer wat rustiger werd, wilde ze Niels aanspreken en hem vertellen welk circus er daarnet in het kantoor van Derhuwé was opgevoerd. Op dat moment kwam een enorme vrachtwagen van de gemeentereiniging krijsend tot stilstand aan de overkant van de straat. Het groot huisvuil werd opgehaald.

Op de stoep aan de overkant stond een bonte verzameling afval te wachten. Dozen in allerlei vormen en maten. Grijze en zwarte zakken. IJzerwaren, keurig en verplicht tot kleine pakketjes samengebonden, want anders raakten de mannen van de ophaaldienst het niet eens aan, wist ze. Een zak met daarin een bosje bloemen, waarvan de verwelkte kopjes net boven de rand uit kwamen piepen.

Toen wist ze opeens wat al de hele tijd in haar hoofd knaagde.

‘Kom’, zei ze tegen Hoogvliet.

Toen stormde ze het gebouw binnen.

‘De bloem.’

Ze was voor Sura’s bureau gaan zitten en had haar stoel zo gedraaid dat ze de andere collega’s kon zien.

‘De bloem die op het lichaam van Bauwens lag.’

‘Die witte iris’, zei Sura.

Liese knikte.

‘Misschien was het een mededeling.’

‘Ik volg je even niet’, zei Niels.

‘Misschien… misschien wou de moordenaar een statement maken.’

Het begon Sura te dagen.

‘Je bedoelt de naam zelf?’ vroeg ze. ‘Iris?’

Liese knikte opnieuw.

‘Verdomme’, zei Hoogvliet. ‘Het lijkt me onwaarschijnlijk, maar je weet het natuurlijk maar nooit. Niet na al die… die rotzooi die we te zien hebben gekregen.’

‘Dayez’, zei Liese.

‘Oui, chef.’

‘Neem meteen contact op met de Cel Vermiste Personen.

En met Child Focus. Vraag naar vermiste meisjes, ze moeten daar zeker lijsten van hebben.’

‘Voor heel België?’ vroeg de jonge inspecteur.

‘Ja.’

Nog geen twintig minuten later wist Dayez al veel over de Cel Vermiste Personen. Een beetje te veel eigenlijk.

‘Ze hebben meer dan duizend dossiers per jaar. En dat zijn alleen nog maar de onrustwekkende verdwijningen.’

‘Geef me eens een nummer’, zei Liese.

Vijf minuten later had ze een lid van de Cel aan de lijn. Hoofdinspecteur Cockx kwam meteen ter zake.

‘Wat wilt u precies weten?’

Liese briefte hem bondig over haar onderzoek. ‘Het kan toeval zijn, hoofdinspecteur, dat zou niet de eerste keer zijn in deze zaak. Maar…’

‘Zeg maar, commissaris’, herhaalde Cockx.

Liese wist niet goed waarom ze zo vaag bleef.

‘Kunt u me helpen?’ vroeg ze. ‘Een meisje. We denken dat ze Iris zou kunnen heten.’

Ze hoorde hem op een toetsenbord tikken.

‘Ik heb een Iris’, zei hij even later.

Nog voor hij de details gaf, voelde Liese zich opeens misselijk. Alles in haar lichaam vertelde haar dat ze juist zat. Het gaat om een meisje. En ze heet Iris.

‘Iris Degreef’, zei Cockx. Twee maanden geleden spoorloos verdwenen. Twaalf jaar oud.’

‘Waar?’

‘In Hoeilaart. Ze was op weg naar het station van Groenendaal.’

Liese slikte.

‘Da’s bij het Zoniënwoud’, zei hij.

Een uur later zat hoofdinspecteur Axel Cockx aan de tafel in de recherchekamer. Liese had hem gevraagd of hij tijd had om hun wat achtergrond te geven, en Cockx was daar graag op ingegaan.

Pas toen de man voor haar zat, besefte Liese dat het ondertussen zes uur ’s avonds was. Ze had het grootste gedeelte van de dag geen enkel tijdsbesef gehad.

‘Bedankt dat u zo laat nog wou langskomen’, begon ze.

‘Dat is geen probleem, commissaris.’

‘We hebben wat informatie over jullie werk opgezocht’, zei Sura. ‘Ik wist eerlijk gezegd niet dat het… tja, dat het om zo veel gevallen gaat.’

‘Die meer dan duizend dossiers per jaar lijken inderdaad enorm veel,’ zei hij, ‘maar driekwart van de zaken blijkt gelukkig loos alarm te zijn. Een tiener die een paar dagen van huis wegloopt, een volwassene van wie niemand weet waar hij of zij uithangt, dat soort dingen.’

‘En hoe vaak is het géén loos alarm?’

‘In tien procent van de gevallen worden we geconfronteerd met een overlijden.’

‘Iris Degreef’, zei Liese.

Axel Cockx zette een halve bril op en raadpleegde het mapje dat hij had meegebracht.

‘Een verontrustende verdwijning inderdaad. De aangifte is gebeurd op vrijdag 4 februari van dit jaar, een goede twee maanden geleden dus.’

‘Door wie?’

‘Door de ouders. Het meisje was op weg naar het stationnetje van Groenendaal om haar oma op te halen. Was blijkbaar een korte wandeling, dus ze mocht dat alleen doen. Maar ze is daar nooit aangekomen.’

Cockx las de rest van het dossier vluchtig door.

‘De ouders hebben de lokale politie gewaarschuwd, de politie heeft een zoekactie gehouden en daarna de Cel Vermiste Personen geïnformeerd. De normale procedure dus.’

‘En daarna?’

Cockx nam zijn leesbrilletje van zijn neus.

‘De Cel heeft alle acties verder gecoördineerd. Ook dat is de normale gang van zaken. Er is een buurtonderzoek gedaan, er zijn verhoren geweest, er was een huiszoeking bij de ouders. Alle onderzoeksdaden zijn gesteld. Maar er is geen spoor teruggevonden van het meisje.’

‘Hoe hebben ze dan naar haar gezocht?’ vroeg Liese.

De hoofdinspecteur zette zijn bril weer op, sloeg het mapje opnieuw open en bladerde erin.

‘Er zijn twee zoekacties gehouden. Nogal grondig zo te zien. Eerst alleen met manschappen, de tweede keer ook met de Dienst Hondensteun.’

‘Werden de ouders verdacht?’ vroeg Hoogvliet.

‘Dat worden ze in zo’n zaak bijna altijd.’

Iedereen rond de tafel wist dat de dader in de meeste gevallen vaak heel dicht bij huis moest worden gezocht: een gezinslid of een bekende van de familie.

‘En?’

‘Volgens de pv’s van de collega’s was er niets wat op enige betrokkenheid van de ouders zou wijzen.’

‘Kunnen we een kopie van dat dossier krijgen?’ vroeg Niels.

‘Vanzelfsprekend. Dit exemplaar hier is voor u.’

‘Dus het meisje is nu twee maanden spoorloos’, zei Liese.

‘Correct.’

‘Wat… wat zegt dat over haar…’

Cockx voelde waar ze naartoe wilde.

‘Twee maanden is lang, commissaris.’

‘Gebeurt er nu nog iets met dat dossier, dan?’ vroeg Sura. ‘Of is dat al afgesloten?’

‘Een dossier wordt bij ons pas afgesloten als de vermiste terecht is’, zei hij.

‘Terecht?’

‘Terecht, inderdaad. In de goede of in de slechte betekenis.’

Hoofdinspecteur Cockx was vertrokken, maar het team zat nog steeds rond de vergadertafel.

‘Christophe,’ zei Liese, ‘vraag alle pv’s en alle verhoren op in deze zaak, wil je?’

‘Ik doe het meteen.’

‘De bloem stond dus waarschijnlijk voor het meisje’, begon Sura.

Liese knikte.

‘Laten we ervan uitgaan dat de moorden iets te maken hebben met die… Iris’, zei Hoogvliet. ‘Dan zijn Molenveld en Bauwens afgemaakt omdat ze iets met het meisje te maken hebben.’

‘Maar Molenveld was geen pedofiel’, antwoordde Liese. ‘Niet dat we weten, in ieder geval.’

‘Heel onwaarschijnlijk’, beaamde Sura.

‘Bauwens aan de andere kant…’

Niels maakte zijn zin niet af. Dat hoefde ook niet: iedereen had al lang aan hetzelfde gedacht.

‘Als we van één dader uitgaan, moet er een verband zijn tussen Iris en de beide mannen’, zei Liese. ‘Dat kan niet anders.’

Hoogvliet gromde. ‘We moeten alles opnieuw bekijken. Molenveld en Bauwens. Alles opnieuw uitspitten. Het enige wat we weten, is dat ze twee jaar samen op school hebben gezeten en toen goede vrienden waren.’ Hij schudde het hoofd. ‘Da’s niet genoeg.’

‘We verdelen het werk’, zei Liese. ‘Christophe, zorg jij voor de kopieën? Ieder neemt een deel van het dossier op zich. Ik zal met de ouders beginnen.’

Dayez was ondertussen vluchtig door het mapje van Axel Cockx gegaan.

‘Iris Degreef is geboren op 13 april 1998’, zei hij. ‘Ze zou volgende week dus dertien geworden zijn.’

‘Ze wordt volgende week dertien, Dayez!’ snauwde Liese.

Een tijdje later vormde ze het nummer van de onderzoeksrechter. Ze hoopte dat ze haar vandaag nog aan de lijn kon krijgen, want het was ondertussen voorbij zevenen.

‘U neemt uw tijd, moet ik zeggen’, begon Myriam Carlens.

Als er in deze zaak één klein lichtpuntje was, dan was het dat ze met een onderzoeksrechter mochten werken die haar speurders een relatief grote vrijheid van handelen gaf. Er waren wel andere, wist Liese, scherpslijpers en druktemakers die hun macht over het gerechtelijk onderzoek maximaal invulden en over werkelijk alle onderzoeksdaden hun zegje wilden hebben. Carlens niet, gelukkig. Maar ze werd ook niet graag genegeerd.

Liese bracht bondig verslag uit over de laatste gebeurtenissen.

‘Stuur me alles door’, zei de onderzoeksrechter.

‘Dat doe ik, mevrouw.’

‘En liefst een beetje sneller dan de rest van de pv’s’, voegde ze er een beetje zuur aan toe.

‘Ik wil het onderzoek naar die verdwijning opnieuw kunnen uitvoeren, mevrouw. Volgens mij staan de dossiers met elkaar in verband.’

‘Ook dat wil ik schriftelijk’, antwoordde Carlens. ‘Maar mijn akkoord hebt u bij dezen al.’

‘Dank u’, zei Liese. ‘Maar ik heb nog een vraag. Ik zou een financieel onderzoek willen naar beide slachtoffers.’

‘En wat zijn uw argumenten?’

Liese legde uit hoe mager de verbanden waren die ze tot dusver hadden ontdekt. Misschien kon de financiële toestand van Molenveld en van Bauwens hen iets wijzer maken. Ze wees ook op het feit dat de garage van Bauwens nauwelijks draaide, maar dat hij zich toch een luxemodel Mercedes had kunnen permitteren.

‘Hij was een autohandelaar, mevrouw Meerhout, iemand met connecties in dat wereldje. Zo vreemd lijkt me dat dus niet.’

Carlens dacht even na.

‘Ik bel u zo direct terug’, zei ze.

Vijf minuten later had Liese de onderzoeksrechter opnieuw aan de lijn.

‘Ik vorder een financieel onderzoek naar Patrick Bauwens’, zei deze. ‘Voorlopig zie ik geen reden om hetzelfde te doen voor kolonel Molenveld. Stuurt u me alles zo snel mogelijk door? Ik wens u nog een prettige avond.’