6

‘Ik heb al gebeld. Marc Gondelaers verwacht ons,’ zei Sura, ‘al was het dan niet van harte, zo te horen.’

Het was halfnegen ’s ochtends, Sura Droste was Liese met de dienstauto komen oppikken.

‘Heb je ’m gezegd dat het wederzijds was?’

‘Niet echt, nee, ik verstond maar de helft van wat hij zei. Kleine Marco had blijkbaar een huilbui.’

Liese kreunde. ‘Ook dat nog.’

Ze had niet zo best geslapen de afgelopen nacht. Ze was vroeg onder de wol gekropen, maar blijkbaar was het lange telefoongesprek dat ze daarvoor met tante Liz had gevoerd, nog door haar hoofd blijven malen.

‘Gisterenavond heb ik de televisie nog eens aangezet’, had Liz verteld. ‘Bloody hell, wat een rotzooi.’

Liese kende weinig mensen die zo zelden tv keken als Liz. Het oude toestel in haar woonkamer diende vooral om fotolijstjes op te zetten. Ze kende ook weinig mensen van 76 die ‘bloody hell’ zeiden.

‘Ik was nog geen vijf minuten aan het kijken of er was een programma over terminale patiënten. Kun je nagaan hoe ik me daarbij voelde.’

Liese lag languit op de bank onder haar favoriete dekentje. In een hoekje van de kamer lag Elvis haar woedend aan te kijken. Hij was de hele avond al uitzonderlijk slechtgeluimd.

‘En maar bidden’, zei Liz. ‘Alsof dat je ook maar een zier kan helpen.’

‘Het zal mensen wel een beetje troost brengen, toch?’ had Liese voorzichtig geprobeerd. Ze had nog steeds niet helemaal willen vatten dat die goeie ouwe Elisabeth Anderson er heel binnenkort misschien niet meer zou zijn. Ze wilde er niet eens over nadenken.

‘Dat zal wel’, antwoordde Liz. ‘Maar een tumor krijg je er bij mijn weten nog niet mee weg, hoor.’

Liz liet een stilte van enkele seconden vallen. Liese voelde bijna wat ze ging zeggen.

‘Simon is niet bij jou?’

‘Nee.’

Ze hadden niet echt gepland om de avond samen door te brengen, maar Liese had op zijn minst toch een telefoontje van hem verwacht, en dat was er niet gekomen. Toen ze zelf had geprobeerd hem te bereiken, had ze gemerkt dat zijn gsm uit stond.

‘Hij is hier geweest, tot een halfuurtje geleden’, zei Liz. ‘Best lang, hoor.’

‘Ah.’

‘Het was wel gezellig, we hebben samen iets gedronken. Toen ging hij weer over die behandeling zeuren, dat was minder leuk. Waarom zeuren jonge mensen toch zo?’

Liz was een meester in dat typische onderkoelde dat Britten waarschijnlijk met de paplepel ingegoten kregen. Liese wist dat de oude dame al een jaar geen druppel alcohol meer dronk omdat haar maag het niet verdroeg, dus het was haar manier geweest om te vertellen dat Simon had zitten drinken. En te veel ook, waarschijnlijk.

‘Hij is rond halftien hier vertrokken, hij moest nog snel even langs een vriend. Kan jij ’m niet eens zeggen dat ie moet ophouden met zeuren?’

Vertel mij wat, dacht Liese, ik probeer ’m al te zeggen dat ie moet ophouden met drinken, en dat lukt me evenmin. Nu wist ze ook waarom zijn gsm uit stond. Simon was bij haar weten de enige voor wie ‘vriend’ een eufemisme was voor een pub of een bar. Ze probeerde zich op het gesprek met Elisabeth te concentreren, maar het lukte haar maar half. Ze kon gewoon niet vatten hoe een man de ene avond met veel passie had gevreeën met haar en haar meermaals had verteld hoe graag hij haar wel zag, en hij de volgende avond niet eens een telefoontje gaf, laat staan even langskwam.

‘Hij wil dat je beter wordt, dat is toch logisch’, zei ze.

‘I’m an old bat, my dear’, antwoordde Liz. ‘Ik ben 76, wat kan er dan nog beter worden? Een rolstoel over enkele jaren? Tussen de andere oudjes met een plaid over je knieën en melk drinken door een rietje? No bloody thank you.’

‘Ik wil je ook niet kwijt, Liz.’

Ze hoorde haar zuchten. Tante Liz klonk opeens heel breekbaar.

‘Dat weet ik wel.’

Meteen daarna kwam het flegma weer bovendrijven.

‘Kom heel snel eens langs, goed? Dan kook ik iets lekkers. Gaan we fijn een beetje bijpraten.’

‘Dat doe ik, beloofd’, had Liese gezegd.

Het gesprek had haar droevig gemaakt. Ze voelde zich opeens ook doodmoe. Toen ze van de bank opstond, maakte Elvis een kort, snerpend geluid. De warrige kater keek nog altijd even boos.

‘Bekijk me niet zo’, had Liese gezegd. ‘Ik kan er ook niets aan doen dat hij er niet is. Voed hem dan zelf een beetje op, als je het beter kunt.’

Toen was ze naar de slaapkamer gestrompeld.

‘Waarom komde mij eigenlijk lastigvallen’, gromde Marc Gondelaers. ‘Hebde niks beters te doen, of wa?’

De woning bestond uit een ruime, uitgeleefde kamer die pal boven de inrijpoort van Transports Bouvie lag. Er stond niet meer dan een zitbank, een tafel met wat stoelen, een aftands kinderbedje en een campingfornuis op houten schragen. In een hoekje lag een dubbele matras. Het rook er muf, alsof de kamer al een hele tijd niet meer gelucht was.

Gondelaers zat op de bank. Hij had dik zwart haar, dat zo te zien dringend een wasbeurt nodig had. Zijn huid was vaal en grijs, en hij had een stoppelbaard van enkele dagen.

‘Heel de nacht met de camion gereden. ’k Was een uur thuis en dan staat da mens hier al met de kleine, godverdomme.’

De peuter kroop rond op een matje dat voor de zitbank lag en speelde met de veters van zijn vader. Hij droeg niets anders dan een luier.

Liese had ogenblikkelijk een gloeiende hekel aan de man, niet in de laatste plaats omdat hij zijn ex-vrouw als ‘da mens’ omschreef.

Opeens begon de kamer lichtjes te trillen. Onder hen hoorden ze het loeien van een zware motor, en even later zagen ze een grote truck met oplegger onder het venster naar buiten rijden.

‘Stoort u dat niet, die vrachtwagens?’ vroeg Sura toen het geluid was weggestorven. Ze slenterde ondertussen door de kamer.

De man haalde zijn schouders op. ‘Ik ben het gewend. We rijen nie tussen tien ure ’s avonds en de vijve ’s morgens. En dan is da joenk toch al wakker’, zei Gondelaers terwijl hij zijn zoontje zachtjes een aai over zijn hoofdje gaf.

Sura boog door haar knieën en nam het kleintje op haar arm. De man keek verbaasd toe, maar zei niets.

‘Meneer Gondelaers,’ zei Liese, ‘we zijn hier omdat u iemand gechanteerd hebt. René Molenveld, met name.’

‘Ge moogt da denken, ja.’

‘Ik denk dat niet. U hebt hem om geld gevraagd, en hij heeft het u gegeven omdat hij waarschijnlijk dacht dat u anders uw mond niet zou houden. Dat heet chantage.’

Gondelaers keek haar ongeïnteresseerd aan.

‘’t Is nie omdat wij gewone mensen zijn da zo ne kolonel moet denken dat ’m mijn vrouw mag binnen doen.’

‘En?’

‘En ik heb ’m om “compensatie” gevraagd, ja’, zei de man grijnzend.

‘U weet dat René Molenveld dood is?’

Hij knikte. ‘Leen vertelde het toen ze de kleine kwam brengen.’

‘Waar was u vorige vrijdag tussen zes en elf uur ’s avonds?’

Gondelaers dacht na. ‘Al ergens in Duitsland, denk ik. ’k Zèn om vier uur vertrokken. Da kunde checken bij den baas.’

Liese knikte. ‘Dat zullen we doen ook.’

Ze wees naar Marco. ‘En als u wilt dat die kleine nog af en toe wat lucht krijgt, dan zou ik maar eens dringend een venster openzetten.’

Ze liep naar buiten zonder op zijn antwoord te wachten. Sura zette de peuter opnieuw op de mat en volgde haar.

Ze spraken pas weer toen ze allebei in de auto zaten.

‘War was dat nu weer?’ zei Sura geïrriteerd.

‘Ik weet het, sorry. Die kerel stoorde mij enorm.’

‘Daarom ga je iemand nog geen lesje in huishoudkunde geven.’

Liese ging in de verdediging. ‘Heb je daar eens goed rondgekeken? Daar kan je toch geen klein kind in opvoeden, in zoiets?’

Sura sprak rustig. ‘Marco had pas een nieuwe, droge luier om. Daarom heb ik ’m ook even in mijn armen genomen. En zijn bedje was oké, er lag zo te zien ook een schoon dekentje op. Daarom ben ik even gaan rondwandelen.’

‘Het is al goed.’

‘De vloer en dat matje voor de bank waren niet vies,’ ging Sura verder, ‘dus er wordt wel schoongemaakt in die kamer.’

‘Ik zei toch al dat het goed was!’ riep Liese, maar ze kon een glimlach niet onderdrukken.

Haar vriendin lachte ook.

‘En er is een hele week lang niemand geweest, dus is het logisch dat het er een beetje muf ruikt.’

‘Betweter.’

Sura’s telefoon ging over.

‘Sura Droste.’ Dan: ‘Dag mevrouw Ingelbert, een ogenblikje graag.’

Ze kwakte haar gsm in de houder aan het dashboard en duwde op de speaker, zodat Liese kon meeluisteren.

‘Wat kan ik voor u doen?’

‘Ik hoop dat ik u niet met iets stoms lastigval, mevrouw Droste. Maar die foto die u mij hebt laten zien, die foto van die man?’

Sura keek naar Liese en mimede: ‘Molenveld.’

‘Wat is daarmee, mevrouw?’

‘Ik wist dat ik die man al ergens gezien had, en nog niet zo lang geleden ook, en het wou me maar niet te binnen schieten. Maar nu denk ik dat ik het weet. Die man was hier bij ons, Frank Vervaet heeft met hem gepraat.’

Lieses hart sloeg enkele tellen over.

‘Het moet een maand of zo geleden zijn,’ ging de bibliothecaresse verder, ‘Frank was net weer aan het werk na zijn… tja, na zijn depressie. Ik heb hem met die man gezien, ik weet het zeker.’

‘Ik luister, hoor,’ zei Sura, ‘vertelt u maar.’

‘Het was tijdens de lunchpauze, ik keek toevallig naar buiten en ze waren druk aan het praten met elkaar, in het parkje hier bij de bibliotheek.’

‘Dat is heel vriendelijk van u om me te bellen, mevrouw Ingelbert.’

‘Ik wil geen problemen voor Frank, maar omdat u zei dat alles belangrijk kon zijn…’

‘Dat is zo, mevrouw’, zei Sura. ‘Nogmaals bedankt, hoor.’

Zodra Sura de verbinding had verbroken, startte ze de wagen en voegde ze in op de Vilvoordsesteenweg. Liese had haar mobieltje al in haar hand.

‘Niels, Liese hier.’

Ze vertelde Hoogvliet in enkele zinnen wat ze net gehoord hadden.

‘Laat Vervaet onmiddellijk ophalen. En vraag de onderzoeksrechter meteen om een huiszoekingsbevel.’

‘Die persoon vergist zich’, zei Frank Vervaet met zachte stem. ‘Echt, die heeft het helemaal verkeerd, ik kan het niet anders zeggen.’

Het verhoor in een van de videokamers duurde al een goed kwartier, maar veel nieuws hadden Liese en Hoogvliet nog niet uit de man gekregen. Het had lang geduurd voordat ze Vervaet naar het politiegebouw hadden kunnen brengen. Hij was een tochtje aan het maken op zijn nieuwe racefiets, had zijn vrouw Astrid tegen de speurders gezegd, en dan wist ze nooit wanneer hij zou thuiskomen. Bijna twee uur later had Christophe Dayez een duidelijk geïrriteerde Vervaet naar een van de verhoorkamers geleid.

‘De getuige is absoluut zeker dat het om kolonel Molenveld gaat’, zei Liese. Ze had Vervaet niet gezegd dat de getuige zijn eigen diensthoofd was.

‘En ik zeg u dat dat niet kan.’

Hoogvliet keek de notities na die hij tijdens het verhoor had gemaakt.

‘U liep wat te wandelen in het parkje bij de bibliotheek, want u had lunchpauze.’

‘Dat klopt.’

‘Er kwam een man op u af die een babbeltje wou maken. Over van alles en nog wat.’

‘Jawel.’

‘Ik geloof u gewoon niet, meneer Vervaet’, zei Niels.

Frank Vervaet keek Hoogvliet bijna smekend aan. Zijn gezicht leek Liese nog scherper dan de eerste keer dat ze hem ontmoet had, alsof hij in die korte tijd vermagerd was. Hij nam zijn bril af, wreef met beide handen over zijn gezicht, en zette hem toen opnieuw op zijn neus.

‘Bent u moe?’ vroeg Liese.

‘Een beetje wel, ja. Hard gefietst. En dan dit…’

‘Waarover hebt u het met die man gehad, in het park?’

Vervaet dacht na. ‘Dat herinner ik me niet meer zo goed. Over de bibliotheek, geloof ik, het gebouw zelf. En dat hij regelmatig in het parkje kwam, omdat hij dat zo mooi vond, dat ook.’

‘U hebt kolonel Molenveld ontmoet, in dat parkje’, zei Hoogvliet op rustige toon. ‘U was zelfs druk met hem aan het praten, volgens de getuige. Waarover had u het?’

‘Ik heb geen idee wat u bedoelt.’

‘Was het Molenveld die u in elkaar heeft gemept, zo’n drie weken geleden?’

Vervaet keek verrast op.

‘Dat… euh… nee, hoe weet u dat trouwens, ik heb daar nooit aangifte van gedaan.’

‘Nee,’ ging Hoogvliet verder, ‘dat klopt.’

Hij gooide zijn balpen op de tafel, leunde achterover en hield zijn beide handen achter zijn hoofd.

‘Merkwaardig toch allemaal, niet? De kolonel wordt vermoord in het Zoniënwoud. U zegt dat u al jaren geen contact meer had met hem. Maar dan blijkt dat u Molenveld een goeie maand geleden zelf hebt opgebeld. U was dat blijkbaar vergeten.’

‘Dat was ik ook, ik…’

‘Drie weken geleden wordt u op klaarlichte dag in elkaar gemept’, ging Hoogvliet onverstoorbaar verder. ‘U geeft een wel erg flauwe verklaring voor die agressie, en u doet geen aangifte. En iets daarvoor of iets daarna ziet men u met René Molenveld praten in datzelfde parkje bij de bibliotheek.’

Hij liet zich plotseling voorovervallen op zijn stoel en sloeg nogal hard met zijn hand op de tafel.

‘Vertelt u me dan eens hoe we dat allemaal moeten zien, meneer Vervaet, want ik snap er de ballen van!’

Vervaet schudde met zijn hoofd. Zijn stem klonk nog zwakker dan anders.

‘U hebt het helemaal mis, echt.’

Er werd op de deur geklopt en Sura Droste stak haar hoofd naar binnen. Op de manier waarop ze naar Liese keek, wist die dat er iets heel dringends was.

Ze knikte naar Hoogvliet dat hij verder kon gaan, en liep naar buiten. Sura stond in de gang tegen de muur geleund.

‘Vertel eens, wat is er?’ zei Liese.

‘Telefoontje van de lokale politie. Het Zoniënwoud’, zei Sura.

Ze keek Liese met grote ogen aan.

‘Ik heb de onderzoeksrechter al gebeld. Het lijkt erop dat ze een nieuw graf hebben gevonden.’