15
Haar dromen zijn onrustig. Niet meer dan korte flitsen die elkaar in een snel tempo afwisselen en geen begin of einde hebben. In die fragmenten is één constante: waar en met wie ze zich ook bevindt in haar droom, er is altijd een hond op de achtergrond die onafgebroken in dezelfde toonsoort blaft.
“Heu heu heu,” dom, koppig en vooral hinderlijk. Het trekt haar uit de schemertoestand van haar slaap, en terwijl ze bezig is wakker te worden realiseert ze zich dat Jochem echt blaft, onafgebroken, zoals ze het hem nooit eerder heeft horen doen.
Ze kijkt met open ogen het donker in. Er is een reden waarom Jochem zo blaft, hij wil haar aandacht en het minste wat ze kan doen is uitzoeken waarom dat is. Ze drukt de schakelaar in van de schemerlamp naast haar bed, maar het warme licht dat anders altijd de kamer vult, blijft uit. Perfect timing, dat uitgerekend nu de gloeilamp het begeven heeft.
Op de tast pakt ze de zware staaflamp die ze altijd mee naar boven neemt. De lichtknopjes in dit oude huis bevinden zich op onverwachte plekken en ze heeft geen zin er in het donker naar te lopen zoeken, mocht de noodzaak zich voordoen.
Ze aarzelt op de drempel van de slaapkamer. Het lijkt alsof het zwart aan de andere kant van de deur nog intenser is. Beneden is Jochem nog steeds staccato aan het blaffen, een irritant geluid dat haar zenuwachtig maakt omdat ze daardoor geen enkel ander geluid kan opvangen.
Langzaam loopt ze achter het licht van de lantaarn aan. Haar blote voeten zijn nu al koud, de kilte van het ‘s nachts niet verwarmde huis dringt door haar flanellen pyjama. Ze had pantoffels en een ochtendjas aan moeten doen.
De lichtbaan van haar lantaarn glijdt langs de muur en verlicht de schakelaar van de lamp op de overloop. Met een gevoel van opluchting drukt ze erop. Het duurt een paar seconden voordat het tot haar doordringt wat het betekent dat het ook nu donker blijft.
Een elektriciteitsstoring. Dat moet de reden zijn voor Jochems geblaf. De hal waar zijn mand staat is ‘s nachts altijd vaag verlicht door het schijnsel van de lamp boven de voordeur. De afwezigheid ervan moet hem gealarmeerd hebben.
Ze daalt voorzichtig de trap af, terwijl ze kalmerend tegen hem praat zonder veel hoop dat haar stem door zijn geblaf heen zal dringen. Maar hij hoort haar kennelijk naar beneden komen, want zijn blaffen verandert en ze ziet hem in het licht van haar lantaarn opgewonden heen en weer lopen.
Ze is nu halverwege de hal, die kaal en leeg de aanblik van een wachtlokaal biedt. Het lichtschijnsel van haar lantaarn glijdt langs verschoten plekken waar kasten hebben gestaan en schilderijen hebben gehangen, terwijl een vreemde geur haar neus binnenglijdt, tegelijk met de vage herinnering aan een kampvuur toen ze ooit met een schoolkamp mee was.
Jochem is opgehouden met blaffen. Hij staat dicht tegen haar aan, het is precies zoals ze dacht, hij wilde de geruststelling van haar gezelschap.
Het is in de hal aanmerkelijk kouder dan boven, een ijzige tocht strijkt langs haar gezicht, als ze niet beter zou weten zou ze denken dat er ergens een deur of een raam openstaat. Een gedachte die ze meteen verwerpt omdat ze iedere avond alle sloten op de benedenverdieping controleert.
Ze heeft het nu zo koud dat haar vingers gevoelloos beginnen te worden. Een kop hete thee!, denkt ze. Een kruik en dan terug naar bed.
Ze loopt de keuken binnen. De koude is hier nog intenser, de geur van brandend hout scherper, ze moet ervan niesen terwijl ze zich afvraagt waar die geur vandaan komt. Misschien heeft Gerrit vanmiddag tuinafval verbrand dat nog na ligt te smeulen. Eigenlijk moet ze plassen, maar ze wil eerst water opzetten.
Een zacht geluid trekt haar aandacht, er beweegt iets, en ze staat doodstil, haar hart bonkend in haar keel, terwijl ze het licht van de lantaarn op de ramen richt die gesloten zijn en daarna op de deur naar de tuin.
Van het ene moment op het andere voelen haar knieën te slap om haar lichaam te dragen, ze leunt tegen de muur, en kijkt naar de deur die half openstaat en zacht beweegt in de wind.
Wat ze ziet kan alleen maar betekenen dat er iemand in huis is. Iemand die heeft gedacht dat er iets te stelen valt in deze afgelegen villa. Iemand die door een van de vele ramen naar binnen is geklommen en voordat hij op onderzoek uitging de keukendeur open heeft gedaan om zich te verzekeren van een vluchtweg.
Terug het huis in gaan is uitgesloten, ze zou geen stap meer in de hal durven zetten, overal kan het gevaar vandaan komen. Het enige wat ze kan doen is naar buiten vluchten, de straat op, hopen dat de inbreker er geen belang bij heeft haar achterna te gaan.
“Kom Jochem,” zegt ze zacht. Ze haalt diep adem en loopt snel over de stenen keukenvloer naar de buitendeur.
Ze is bijna buiten als de handen als een klem haar schouders omsluiten, haar hals vinden en een druk uitoefenen op haar luchtpijp, die haar op hetzelfde moment in ademnood brengt.
Ze vecht tegen de paniek en tegen de man achter haar van wie ze de lichaamswarmte tegen haar rug voelt. In een laatste moment van helderheid omklemt ze de staaflantaarn met allebei haar handen en zwaait er met alle kracht die ze op kan brengen over haar hoofd mee naar achteren.
Een dof geluid, de greep om haar hals wordt slapper, de man achter haar brult, maar ze weet niet of het van woede of pijn is.
Ze rukt zich los, haar plas veroorzaakt een aangename warmte langs haar benen, draait zich half om, heft de lantaarn die bizar genoeg nog steeds licht geeft en slaat met alle kracht waarover ze beschikt in het gezicht van de man die ze in die fractie van een seconde herkent, de man die ze een paar keer gezien heeft aan de andere kant van de schaduwtuin. De man die een kat de nek omdraaide. De man die nu door zijn knieen zakt en met beide handen naar z’n gezicht grijpt en schreeuwt in een taal die ze niet verstaat.
Ze rent.
Tussen de bomen door ziet ze een rode gloed achter de ramen van het buurhuis, zwaailichten in de oprit, als ze daar eenmaal is, hoeft ze niet meer bang te zijn, het is hier waar het gevaar loert, hier waar niemand kan zien wat er gebeurt.
Ze rent dwars door de schaduwtuin, struikelend omdat haar voeten te koud zijn om zich te buigen, het licht van haar lantaarn maakt bizarre figuren op de stam van bomen en op struiken waar ze zich doorheen worstelt. Haar voeten raken verstrikt in slierten klimop, en terwijl ze zich losrukt verliest ze de lantaarn. Maar ze kan geen tijd verliezen met zoeken, ze moet verder in het donker, met de zwaailichten als baken, terwijl Jochem tegen haar op probeert te springen omdat hij denkt dat ze spelen.
Ze is net bezig over de houten omheining te klimmen, daar waar de planken half zijn doorgezakt, als ze achter zich het geluid hoort van iemand die zich door de schaduwtuin worstelt op dezelfde manier als zijzelf een paar minuten eerder.
Haar enige wapen is ze kwijt, de voorsprong die ze heeft wordt steeds kleiner, ze klauwt zichzelf omhoog waarbij de schutting krakend omvalt, zodat ze op handen en voeten in de buurtuin terechtkomt.
Nu komt het erop aan. Nog een meter of tien en ze zullen haar zien, ze moet het redden, maar de man heeft haar nu bijna ingehaald, ze hoort zijn stotende ademhaling vlak achter haar, hij heeft al een paar keer geprobeerd haar te grijpen, ze voelde z’n handen langs haar rug schrapen.
En dan struikelt ze over Jochem, de man zit te dicht achter haar om haar te kunnen ontwijken. Hij komt met zo’n klap op haar terecht dat ze het gevoel heeft dat haar rug breekt. Ze vormen een kluwen van worstelende armen en benen en opnieuw voelt ze de klem om haar hals, zodat ze gierend naar adem hapt. Op het moment dat ze haar bewustzijn verliest verdwijnt de druk op haar keel. Duizelig en naar adem happend ligt ze op de grond terwijl zich naast haar een gevecht afspeelt.
Stemmen om haar heen en licht, veel licht. Iemand buigt zich over haar heen en pakt haar arm, voelt haar pols.
“Meisje,” mompelt ze terwijl ze op een brancard wordt gelegd.
“Wat zeg je?”
“Meisje,” herhaalt ze. “In het huis.” Ze probeert overeind te komen.
De mouw van haar pyjama wordt omhooggeschoven. Terwijl de naald in haar arm glijdt verdwijnen haar laatste vluchtige gedachten.
Sandra Cofinho staat een ogenblik stil boven aan de vliegtuigtrap. Na de koelte in het vliegtuig beneemt de hitte haar de adem en ze ondergaat de merkwaardige sensatie van hevig transpireren en het verdampen ervan op hetzelfde moment. Ze daalt de trap af, haar beautycase in haar ene hand, haar andere hand losjes op de gloeiend hete leuning.
Boven de landingsbaan zindert de hitte, het maakt haar loom, er is niet veel meer voor nodig om een westers tempo te veranderen in een oosters. Met de andere passagiers loopt ze naar de bus die haar naar de aankomsthal zal brengen. Jakarta, denkt ze. De stad waar Derks leven eindigde en zij een nieuw leven zal beginnen. Een ander uiterlijk, een nieuwe naam, een nieuw paspoort. Allemaal mogelijk dankzij de adressen die Derk haar heeft gegeven. “Goed bewaren,” zei hij. “Goud waard!”
Hij was altijd bezig zich voor alles in te dekken, zijn over de hele wereld verspreide netwerk was indrukwekkend. Evengoed werd hij neergeschoten, op klaarlichte dag in een chique kledingzaak waar hij zich een pak aan liet meten. Het was het begin van een stammenoorlog waarin mannen die ze goed had gekend werden omgelegd als kegels op een bowlingbaan.
Ze mist hem nog steeds, maar te lang bij gebeurtenissen stilstaan is gevaarlijk, heeft ze van hem geleerd en Jakarta is niet meer dan een tussenstation. Wanneer hier alles geregeld is, wordt het Rio de Janeiro, de stad van het carnaval, de sambascholen, het bonte wilde leven zoals ze dat altijd heeft willen leiden.
Ze schuift haar zonnebril op haar zwarte, in een wrong bij elkaar gehouden haren waarvan niet te zien is dat ze onderdeel vormen van een dure pruik. Ze ziet er zuidelijk uit, weet ze. Een mooie zuidelijke vrouw die van plan is het er de rest van haar leven goed van te nemen.
Midden in de nacht gaat de telefoon. Eelco is meteen wakker. Sinds de gesprekken met Carien Vredenburg en Yuri staan zijn zenuwen op scherp, hij slaapt als een dier, klaar voor de vlucht, gealarmeerd door alles wat ongewoon is.
En gebeld worden om deze tijd is ongewoon. Hij komt overeind en reikt over Pat heen naar de telefoon. Ze staat erop dat die aan haar kant van het bed ligt, wat waanzin is, want door de combinatie van wijn en een slaappil voor het slapengaan zou zelfs het instorten van het huis haar niet wekken. Ze heeft dan ook niets gehoord en terwijl hij zich noodgedwongen dicht bij haar lichaam bevindt omdat hij anders niet bij de telefoon kan komen, hoort hij het zacht reutelende geluid van haar ademhaling.
Met de telefoon in zijn hand trekt hij zich terug op zijn eigen helft van het bed.
“Kampstra,” zegt de stem in zijn oor, en meteen krijgt hij hartkloppingen.
“Ja?”
“Ik heb goed bericht voor de familie: Merel Blaauw is een paar uur geleden bevrijd.”
“Bevrijd,” herhaalt hij.
“Op het nippertje mag ik wel zeggen. Het huis waarin ze gevangen werd gehouden stond al in lichtelaaie toen de buurvrouw vertelde dat er een meisje in het huis was.”
“De buurvrouw,” zegt hij toonloos.
“Het is een heel verhaal waarvan wij op dit moment ook het fijne niet weten, maar het belangrijkste is dat uw stiefdochter leeft en in relatief goede gezondheid verkeert.”
“Wat een geweldig bericht. Waar is ze nu?”
“In het AMC. Ze ondergaat een onderzoek, maar alle tekenen wijzen erop dat ze geen schadelijke gevolgen van de ontvoering zal ondervinden.”
“Ik ga het meteen aan mijn vrouw vertellen.”
“Breng haar mijn gelukwensen over,” zegt Kampstra.
Met de telefoon tussen zijn handen zit Eelco Verheul rechtop in bed. Yuri heeft zich niet aan de afspraken gehouden, dat is duidelijk. Merel in het brandende huis achterlaten kan rampzalige consequenties hebben, maar een levende Carien Vredenburg vormt een directe bedreiging. Hij moet zo snel mogelijk zien weg te komen.
Hij stapt uit bed, loopt naar de badkamer en staat kort onder de douche.
De kleren die hij nu aantrekt zal hij een paar dagen achter elkaar dragen. Ze moeten makkelijk zitten en vooral niet te warm zijn, maar ze mogen ook niet uit de toon vallen zodat mensen later zullen zeggen dat hij gekleed was alsof hij naar een warm land ging.
Het belangrijkste is nu om alles wat hij nodig heeft bij elkaar te zoeken. Toiletartikelen, z’n paspoort en rijbewijs. Wat documenten zodat hij het bij een eventuele controle aannemelijk kan maken dat hij op zakenreis is.
Zijn kleren laat hij achter. Wie twaalf miljoen aan diamanten tot z’n beschikking heeft, moet van zulke kleinigheden geen probleem maken.
Uit de inloopkast waar Pat en hij elk een afdeling voor hun garderobe hebben, haalt hij vanachter een stapel skikleren het zeemieren zakje met de diamanten tevoorschijn.
Hij staat er even mee in z’n handen.
In dit zakje zit z’n nieuwe leven. Sandra heeft hem een tip aan de hand gedaan waardoor ze de controle op een luchthaven kunnen passeren zonder opgemerkt te worden, een kleine voorziening die hij in z’n koffertje heeft laten aanbrengen door iemand die Sandra kende, en die geen vragen stelde. Hij zal haar onderweg bellen dat ze elkaar eerder zullen ontmoeten dan ze verwacht hadden. Het vooruitzicht kikkert hem op. Nog even en hij hoeft zich nergens meer zorgen over te maken.
Hij loopt de slaapkamer weer in. Pat ligt nog steeds in dezelfde houding dezelfde weerzinwekkende geluiden te maken, het is de laatste keer dat hij ze aan moet horen en hij kan zich niet voorstellen dat hij ze ooit zal missen.
Hij schudt zacht haar schouder.
“Tissur,” mompelt ze.
“Merel,” zegt hij. “Ze is vrij.”
Ze probeert overeind te komen. “Vrij?”
“Ze is in het AMC, alles is goed met haar.”
“Ik wil naar haar toe.”
Ze zakt drie keer terug in de kussens, maar dan zit ze op de rand van het bed, al is het niet in een helemaal stabiele houding.
“We gaan er zo naartoe,” zegt hij. “Haast je niet. Ze loopt niet weg.”
Hij vindt het zelf eigenlijk wel een geslaagde opmerking, maar zoals gewoonlijk ontgaat het haar volkomen. Ze gaat staan, steunt even op het tafeltje naast het bed en begint dan aan de oversteek naar de badkamer. Hij loopt de slaapkamer uit. Zijn Samsonite heeft hij op de overloop gezet.
Perfecte planning, samen met haar naar het AMC, bloemetje en belangstelling voor Merel, Pat bij haar dochter achterlaten, Alphons Blaauw bellen dat hij een paar uurtjes bij Pat en Merel zal blijven en meteen doorrijden naar Duitsland om het eerste het beste vliegtuig te nemen en met zo veel mogelijk transfers zo ver mogelijk van Nederland vandaan te komen, maakt niet uit waar. Hoe ingewikkelder de reis hoe moeilijker te traceren. Mooi hoe een beetje actie iemand kan oppeppen, denkt hij terwijl hij met zijn koffertje in zijn hand naar beneden loopt.
Ook Blaauw wordt midden in de nacht gebeld.
Hij is laat gaan slapen, met die verdomde gipsen nekkraag doet hij toch geen oog dicht. Als een mummie ligt hij op z’n rug in bed, starend naar het plafond, als hij z’n ogen dichtdoet heeft hij nog steeds het gevoel dat hij staart. Vakkundig gevloerd door een vrouw, dat is al erg genoeg. Maar zoals hij eruitziet, met dat krankzinnige ding om z’n nek zodat hij niet links of rechts kan kijken, is nog erger. Er zitten godbetert baleinen in, hij heeft gewoon een ouwevrouwencorset om z’n hals, uitgevoerd in het witste wit. Zijn wangen plooien eroverheen. Zijn kin wordt erdoor omhooggeduwd, en boven al dat vet dagen zijn ogen iedereen uit die hij ontmoet. Lach eens als je durft!
Hij heeft de avond doorgebracht in z’n stoel, voor de verandering eens een keer met Stan Kenton, ‘Opus in Pastels’, ook zo’n gouwe ouwe, en met iets te veel sigaren en drank, maar hij is op slag klaarwakker als hij de stem van Kampstra hoort. Hij zit al met z’n benen buiten bed terwijl Kampstra nog aan het vertellen is. Het douchen slaat hij over. Hij trekt de kleren van de vorige dag aan, die slordig over een stoel in de slaapkamer liggen, en stapt in z’n auto.
Amsterdam bij nacht, hij zou het vaker moeten doen. Het zwarte water in de grachten roerloos in het licht van straatlantaarns, hier en daar een figuur die wankelend z’n weg zoekt, lege frietzakken waar de wind mee speelt, en een ringweg waar nauwelijks verkeer is. Een groot ziekenhuis bij nacht heeft ook al iets speciaals. De enige mensen die hij in de brede gangen tegenkomt lopen zachtjes te huilen, maar dat kan toeval zijn.
Hij vindt de kamer die hij zoekt, doet voorzichtig de deur open en schrikt als hij het smalle lijfje in het veel te brede bed ziet liggen, en het gelige gezichtje op het grote witte kussen. Ze doet haar ogen open als hij binnenkomt, en ook die lijken te groot. Een Biafra-kindje, denkt hij terwijl hij naar het bed loopt.
“Zo sufkop,” zegt hij terwijl hij onhandig over haar hoofd strijkt. “Wie laat zich nou ontvoeren?”
Ze glimlacht. “Dat viel mij nou ook zo tegen van mezelf.”
Haar stem klinkt zachter dan hij gewend is.
Hij schuift een krukje van onder het bed vandaan en gaat naast haar zitten.
“Ik heb je gemist,” zegt hij.
“Ik jou ook,” zegt ze. “Er werd daar zo verdomde weinig gevloekt, het was echt een ontwenningskuur.”
“Hoe gaat het?”
“Moe.” Ze doet haar ogen dicht.
Hij legt zijn hand over de hare en wacht met weggaan tot haar rustige ademhaling hem vertelt dat ze slaapt.
Het is voorpaginanieuws. De bevrijding van de ontvoerde Merel Blaauw uit een huis dat in lichtelaaie stond, en de rol van tuinman Gerrit van Dijk, slachtoffer van drie roofovervallen en nu de held die Carien Vredenburg uit de handen redde van de man die haar wilde vermoorden. De man die er in alle commotie in slaagde om te ontsnappen en naar wie het moeilijk zoeken is bij afwezigheid van een duidelijk signalement.
Bob is naar het winkelcentrum gereden om de kranten te halen, en ze kijken ze samen door aan de keukentafel, terwijl ze gebakken eieren eten en koffie drinken, Carien in een rolstoel die zo dicht mogelijk naar de tafel is gereden. Haar voetzolen bleken vol schrammen, sneeën, schaafwonden, dorens en houtsplinters te zitten toen ze in het ziekenhuis onderzocht werd. Een heel gedoe om al die troep eruit te krijgen en pijnlijk was het ook. Ze zal zeker een week niet kunnen lopen.
Toen ze uit de kleine operatiekamer werd gereden, stond Bob in de gang. Gebeld door Aleid en met overschrijding van iedere snelheidslimiet naar het ziekenhuis gereden. Niet van plan om haar nog een uur alleen te laten. “Waar dan ook,” zei hij nadrukkelijk en bijna agressief, alsof hij tegenspraak verwachtte. Maar Carien peinsde er niet over hem tegen te spreken. Dat ze Bob niet in het huis van Simone wilde hebben, is allang niet meer relevant. Simone is weg. Verdwenen tegelijk met haar meubels, planten en schilderijen. Waar ze haar ook ooit terug zal vinden, in elk geval niet tussen de kale muren en in de lege kamers van het huis dat ze heeft bewoond.
Ze kregen een opvouwbare rolstoel mee van het ziekenhuis en reden Simones tuin in toen het eerste ochtendlicht de geblakerde ruïne van villa Nachtegaal bescheen. Een troosteloze aanblik in de vroege nevel die zich mengde met de zwartgrijze walm boven de puinhoop. De keukendeur was op slot en toen Bob een lichtschakelaar aanraakte ging de lamp branden, iets wat hem niet in het minst verbaasde maar haar des te meer. Ze vermoedde dat Gerrit en Aleid nog even in het huis waren geweest, dat zou ze allemaal nog wel te horen krijgen tegelijk met alle andere verhalen.
Ze was uitgeput. Er zijn weinig emoties die zoveel energie kosten als angst, het dringt door tot in alle vezels van je lijf, als een gif waarvan je niet weet hoe je het moet neutraliseren. Het bizarre was dat ze geen woorden kon vinden om de paniek van de afgelopen nacht te beschrijven, toen Bob ernaar vroeg.
Toen het onmogelijk bleek om de trap op te lopen, haalde Bob een dekbed uit de slaapkamer waarna hij haar instopte op de enige bank die nog in huis was. Achtergelaten omdat Jeanine er niet in geïnteresseerd was en de kringloop er geen plek voor had gehad in de bestelbus. “Ga jij nou toch gewoon boven slapen,” zei ze tegen hem. Maar hij weigerde om haar alleen te laten. Sloeg een deken om zich heen en ging in een stoel naast de bank zitten, waar ze zijn vertrouwde gezicht zag telkens als ze uit een angstige droom wakker schrok.
Terwijl Bob een eindje met Jochem loopt, zit Carien met Aleid en Gerrit aan de koffie met taart in de keuken waarin alleen nog maar een tafel met vier stoelen staan en wat kookgerei. Ze zullen vanmiddag geïnterviewd worden in BUZZ, Gerrits favoriete programma, vertelt Aleid trots. Natasha Currie heeft zelf gebeld, een aardige vrouw, die zei dat Gerrit een held is en dat het hele Nederlandse volk trots is op hem.
“Op jou, Gerrit!” zegt ze terwijl ze hem aanstoot.
“Maar wat deden jullie daar nou midden in de nacht?” vraagt Carien.
“Gerrit zag de zwaailichten van de brandweer langsrijden, Simones kant uit. We zijn meteen gaan kijken. We stonden er net toen jij aan kwam rennen met die engerd achter je aan,” zegt Aleid. Het klinkt alsof ze het hele verhaal gerepeteerd heeft, klaar voor de uitzending van vanmiddag.
“En toen ben jij erbovenop gesprongen.”
Gerrit haalt z’n schouders op, z’n ooglid knippert hevig. “Ach…” zegt hij.
“Wat hebben we nou afgesproken, Gerrit!” zegt Aleid nijdig. “Jij gaat niet net doen alsof het allemaal heel gewoon is. Je hebt Carien gered, en het hele Nederlandse volk wil weten hoe dat gegaan is. Dat heeft Natasha Currie nog speciaal gezegd. Ze wil een verhaal, zei ze. Een goed verhaal. Van jou Gerrit, omdat jij eenheid bent.”
Carien buigt zich naar hem over en geeft hem een zoen. “Je kwam net op tijd,” zegt ze.
Gerrit bloost diep onder zijn baardstoppels. Aleid staat op. Ze zullen straks met een auto gehaald worden. Alsof ze de koningin zijn. Daarom kunnen ze niet lang blijven.
Carien rijdt in haar rolstoel met ze mee naar de voordeur, langs haar koffer die tegen de muur in de hal staat. Er is niets meer te doen in huis; als ze weg is zullen de laatste spullen opgehaald worden door Beerman. Daarna moet er alleen nog maar grondig schoongemaakt worden, en dat kan ze rustig aan Aleid overlaten.
“De laatste keer,” zegt ze tegen Aleid. Net zoals die middag twee weken geleden, toen ze van het kerkhof rechtstreeks naar Simones huis kwam, omhelzen ze elkaar. “We komen jullie binnenkort opzoeken,” zegt Carien.
“Vast wel,” zegt Aleid. Jochem is meegelopen. Hij zit naast Carien en bekijkt Aleid met zijn kop scheef. “Wat gaat er eigenlijk met hem gebeuren?” vraagt ze.
“Ach,” zegt Carien en ze haalt haar schouders op.
“Als ik het niet dacht,” zegt Aleid met een lichte triomf in haar stem.
Bob is het volkomen met Kampstra eens. Natuurlijk heeft de ontvoerder een reden gehad om Carien uit de weg te willen ruimen. Hij had het buurhuis al in brand gestoken, zijn auto stond klaar in de oprit van Simones huis, Carien was duidelijk de laatste klus die nog geklaard moest worden voor hij ervandoor ging. En omdat op het moment van de brand niemand op de hoogte was van wat zich in het huis had afgespeeld, kon hij nadat hij Gerrit van zich had afgeschud ongehinderd in z’n auto stappen en wegrijden.
“Maar jullie wisten toch wat er aan de hand was?” zegt Carien verbaasd.
“Wat wisten we?” vraagt Kampstra.
“Die vrouw, die vriendin van die crimineel Derk Vader, dat was de vrouw die hiernaast in en uit liep. Alleen was ze blond en heette ze anders. Ik heb het gisteren allemaal aan meneer Verheul verteld. Die zou er meteen met jullie over praten.”
Kampstra is opgestaan van zijn stoel aan de keukentafel, zijn mobiel in de hand. Terwijl hij naar de voordeur loopt hoort ze hem zeggen dat Eelco Verheul aangehouden moet worden, en wel onmiddellijk.
Alphons Blaauw probeert voorzichtig een ballpoint tussen de gipskraag en zijn huid te wringen terwijl hij naar Kampstra kijkt. De jeuk is gruwelijk, als dat zo doorgaat scheurt hij straks dat verdomde ding van z’n nek.
“Houd een oogje op uw kleindochter. Het is een taaie, maar wat zij heeft meegemaakt is niet gering.”
“Met andere woorden?”
“Deskundige nazorg. Enfin, dat moet de familie natuurlijk zelf beslissen. Ik zit hier voor iets anders,” zegt Kampstra, terwijl hij een foto uit de zak van zijn colbert haalt en hem over het bureau naar Blaauw schuift. Die kijkt met gefronste wenkbrauwen naar Derk Vader, met zijn arm om een donkerharige vrouw.
“Derk Vader. Ex-cliënt van me. Aangeklaagd voor het inschakelen van een huurmoordenaar en het deel uitmaken van een criminele organisatie. Beide aanklachten niet bewezen. Verdween naar Jakarta, waar hij een paar jaar later is doodgeschoten. Zij komt me vaag bekend voor, maar daarmee houdt het op, ik verdiep me niet in het liefdesleven van mijn cliënten. Wat moet ik hiermee?”
“Stelt u zich eens voor dat die vrouw kortgeknipt haar zou hebben. Blond.”
“Waarom zou ik mij dat voor willen stellen?”
Kampstra glimlacht. “Deze vrouw is medeplichtig aan de ontvoering van uw kleindochter. Ze is herkend door de buurvrouw, die om een aantal redenen het gevoel had dat er iets niet klopte in het buurhuis. Ze heeft op twee verschillende tijdstippen over die vermoedens gepraat met uw schoonzoon Eelco Verheul, die in beide gevallen beloofde contact op te nemen met de politie. Wij willen graag van hem horen waarom hij dat niet heeft gedaan. Met andere woorden…”
Hij kijkt verbaasd naar Blaauw, die zacht vloekend een bureaula opentrekt en de foto’s van Boor uit een grote envelop haalt. “Surprise!” zegt hij, terwijl hij de foto’s naar Kampstra schuift.
“Die lulhannes heeft zeker op mijn stoel gezeten terwijl ik er niet was,” zegt hij tegen Ariane terwijl ze een stapeltje kranten op zijn bureau legt. Het woord ‘lulhannes’ komt er wat stroef uit. Het lijkt niet meer zo van toepassing, nu de man hem twaalf miljoen aan diamanten lichter heeft gemaakt.
“Ik kon niet verhinderen dat hij daar ging zitten, meneer Blaauw. Maar het was wel een heel verschil.”
“Dat wilde ik horen.” Hij geeft haar nog net geen speelse tik op haar billen, al komt het wel even in hem op. Vroeger beschouwden vrouwen zoiets als een compliment, tegenwoordig maken ze er een rel om. Je kunt niet voorzichtig genoeg zijn. “Je hebt het nieuws over mijn schoonzoon gehoord?”
Ze is al halverwege de deur. “De politie zoekt contact met hem,” zegt ze neutraal terwijl ze zich omdraait.
“Wat denk je ervan?” Hij moet zijn stoel half draaien om haar aan te kijken, evengoed schuurt de kraag pijnlijk langs z’n huid.
Ze aarzelt. “Meneer Verheul heeft er nooit bij gehoord.”
Peinzend kijkt hij haar na. Dan draait hij zijn stoel recht, trekt de kranten naar zich toe en denkt aan zijn kleindochter. Ze is er goed van afgekomen, dat is het belangrijkste. Belangrijker dan het feit dat hij tot z’n nek in de schulden zit.
De wonden op haar buik zijn niet zo ernstig als ze op het eerste gezicht leken. Natuurlijk moet er mettertijd iets aan gedaan worden door een plastisch chirurg, maar dat is van later orde. En Kampstra heeft natuurlijk gelijk met z’n deskundige nazorg. Maar eerst moet er rust in de tent komen. Merel is nu thuis, ligt op de bank in de zitkamer omdat ze niet weer alleen in een kamer op een bed wil liggen, heeft Pat verteld. Veel rust, goede voeding en een relaxte vakantie ergens waar de zon schijnt, zullen wonderen doen.
Pat is een ander verhaal. Ze heeft nauwelijks gereageerd toen hij meteen na het bezoek van Kampstra naar haar toe ging om haar te vertellen welke rol Eelco volgens de politie in de ontvoering gespeeld heeft, dat men vermoedt dat hij allang over de grens is en dat er nu internationaal door de politie naar hem wordt gezocht. Hij had haar ogen willen zien, maar ze staarde naar haar handen die ze in haar schoot had gelegd. Haar schouderbladen staken uit als beginnende vleugeltjes.
Van Eelco had ze niets meer gehoord sinds vanochtend, toen hij met haar naar het ziekenhuis ging, zei ze zonder op te kijken. Het bosje bloemen dat hij beneden in de hal had gekocht legde hij op het bed van Merel, hij vroeg hoe het met haar ging en vertrok meteen weer.
Dat Pat geen emotie toonde was natuurlijk wel makkelijk, hij weet nooit wat hij met huilende vrouwen aan moet, maar totaal niet reageren is weer het andere uiterste. Terwijl hij naar haar gebogen hoofd keek schoot hem te binnen dat het misschien goed zou zijn als ze er met z’n drieën een tijdje tussenuit zouden gaan. Niet alleen Merel, maar ook z’n eigen dochter een beetje verwennen. Iets maken van zijn rol als pater familias. Nu hij erover nadenkt is het eigenlijk een verdomd goed idee.
“Eerst was ik pissig,” zegt Merel. “Ik heb die klootzak een paar keer een trap voor z’n schenen gegeven, maar dan nam hij me te grazen, dus dat deed ik maar niet meer. Later kon het me niet meer schelen. Ik was zo moe, ik wist niet meer of het dag of nacht was.”
“Je hebt nooit zijn gezicht gezien?” vraagt Kampstra.
“Hij had altijd een bivakmuts op. Hij was lang en mager en hij had een accent, maar ik weet niet wat voor.”
“We kunnen je voorbeelden laten horen, misschien herken je het dan,” zegt Kampstra. “Je had het over nog iemand.”
“Een vrouw,” zegt Merel. “Ik heb haar nooit gezien. Wel gehoord af en toe. Ik denk dat ze eten kwam brengen of zoiets, want die man ging nooit de deur uit.”
“Noemden ze elkaar bij de naam?”
Merel schudt haar hoofd. “Niet als ik ze hoorde.”
“Als je nog iets te binnen schiet, wat dan ook, bel me dan,” zegt Kampstra. “Hier is mijn kaartje. Alles kan belangrijk zijn.” Pat brengt hem naar de deur.
Als ze de kamer weer binnenloopt, gaat haar mobieltje. “Hallo Pat, je spreekt met Natasha Currie. We zijn zo blij voor je Pat, dat je je dochter weer bij je hebt. Wat zul jij ongelofelijk gelukkig zijn. En wij willen dat geluk graag met je delen. Als ik ‘wij’ zeg, dan bedoel ik natuurlijk ook het Nederlandse volk, dat zo met jullie heeft meegeleefd en dat graag wil blijven doen. Wat vind je ervan als ik een auto stuur zodat Merel en jij vanmiddag alle mensen die zo betrokken zijn kunnen laten zien dat het weer goed gaat met de familie Blaauw? Vind je dat geen geweldig idee, Pat?”
“Fuck you, Natasha Currie,” zegt Pat Blaauw.
Ze legt haar mobieltje neer en kijkt naar haar dochter die met een grijns op haar gezicht heeft geluisterd.
“Sorry sir, these are no good sir!” Eelco kijkt verbijsterd naar de kleine Chinees tegenover hem. “Very very sorry sir!” De man legt de loep neer. “Costume jewelry sir. Very nice but no value.”
Hij staat weer buiten. De stank en de hitte van Hongkong omsluiten hem als een kooi. Het duizelt hem. Hij leunt tegen een muur en toetst een nummer in op zijn mobiel. Het signaal van een telefoon die niet opgenomen wordt. San dra, denkt hij. Hij heeft al dagen geen contact meer met haar gehad. Onvindbaar. Terwijl ze elkaar hier zouden ontmoeten.
Hij zal haar toch moeten vertellen dat er iets in hun plannen gewijzigd is. ‘Iets’ in de vorm van vijftienhonderd waardeloze diamanten. In een zeemieren zakje dat tenminste wel echt is. Ze zijn belazerd door Alphons Blaauw. Geen seconde heeft hij gedacht dat die het aan zou durven om met nepdiamanten te komen aanzetten. Het leven van zijn kleindochter hing er tenslotte van af. Maar hij had het kunnen weten, van die klootzak kun je alles verwachten.
Wat hij nu verder moet, weet hij niet. De enige zekerheid is dat hij bijna geen geld meer heeft. De laatste vijfentwintigduizend euro die hij aan Yuri moest betalen hebben er behoorlijk in gehakt. Teruggaan naar huis is uitgesloten. De politie zal zeker al met Carien Vredenburg gepraat hebben. Nederland is een dicht boek. Het enige houvast dat hij nu nog heeft is Sandra. Hij wil opnieuw haar nummer intoetsen als het tot hem doordringt…
Algauw vormt zich een menigte nieuwsgierigen om de blanke man in het verkreukelde witte pak, die tegen een muur geleund staat te lachen terwijl de tranen over zijn gezicht glijden. Uit een zakje haalt hij glinsterende steentjes die hij een voor een opgooit, waar ze in wisselende kleuren het meedogenloze licht van de zon reflecteren voordat ze tussen het straatvuil verloren gaan. Een vreemde man, die zich zonder verzet te bieden tussen twee politiemannen naar een gereedstaand busje laat brengen.