NIEUWJAAR

Woensdag

Ik heb nog steeds dat gevoel van warmte en liefde bij me dat de kerstdagen in zo’n bijzondere gloed hulde. Allebei mijn kinderen om me heen. Zien hoe gelukkig ze zijn: Manon met Joris, en Bart met Maureen. Hoeveel plezier ze hebben en hoe druk ze bezig zijn hun plaats in de maatschappij te vinden. Het waren van die dagen die je, als je er later aan terugdenkt, door moeilijke tijden heen kunnen helpen. Er waren zoveel gezellige dingen om te doen, dat Maureen om de paar uur informeerde wat er nu weer op het schema stond. Op kerstavond een etentje bij mij. Een brunch bij Ellen en Sandra. De thee bij Hanneke, die manmoedig haar best deed om deze eerste feestdagen zonder Jaap in stijl door te komen. Een etentje bij Moniek en Pieter Doorenbos. Een borrel bij Jaap en Sonja, waar ik heel veel moeite mee had en waarover ik eerst met Hanneke heb gepraat. Ik zag de pijn in haar ogen toen ik haar van de uitnodiging vertelde. “Natuurlijk moet je gaan,” zei ze. “Jij kunt er toch niets aan doen dat de feiten zo liggen? Jaap is jouw broer, je kunt hem moeilijk de rest van je leven negeren. Maar ik vind het erg lief dat je er met me over hebt gepraat.” En dus heb ik voor het eerst het appartement gezien waarin Jaap nu woont. Licht en modern, met veel bloemen en kleine vrouwelijke versierinkjes. Het enige dat aan ‘vroeger’ deed denken, is Jaaps werkkamer, waar een paar antieke meubels staan en zijn lievelingsschilderijen hangen. We zijn niet lang gebleven. Het was een eerste stap op weg naar een nieuwe verstandhouding. En hoe Sonja ook haar best deed, ik had toch heel veel moeite om er niet steeds aan te denken dat zij Hanneke van haar plaats heeft geduwd. En dat Jaap daar hard aan heeft meegewerkt. Gelukkig zorgden de kinderen voor de nodige afleiding met hun verhalen, maar ik was blij toen we weer weg konden. “Je vond het niet echt leuk, hè mam?” zei Manon. En het is waar, tussen alle feestelijkheden door, was dit de enige wanklank.

Donderdag

Afscheid van Manon. Ze kijkt de kamer rond en zegt: “Wat zal ik het allemaal missen!” Eigenlijk een vreemde uitspraak voor iemand die in het mooiste deel van Parijs woont. “Mam,” zegt ze, “schrijf je me gauw? Dat vind ik eigenlijk leuker dan bellen!” Ik beloof het.

Eigenlijk schrijf ik haar in gedachten bijna elke dag een brief. Kleine zinnetjes over voorvallen die ik haar wil vertellen. Een soort dagboek in briefvorm. En de avonden dat ik al die gedachten op papier zet, de schemerlampen aan, een cd in de speler en het theeblad voor me op tafel, horen bij de belangrijkste gebeurtenissen van de week.

Ik loop met haar mee tot het tuinhek. Joris staat naast de auto. Hij zal haar naar het station in Amsterdam brengen. “Dag mam,” zegt ze en slaat haar armen om mijn hals. “Ik hou van je!”

“Ik ook van jou,” zeg ik. We staan even dicht tegen elkaar. Dan loopt ze naar de auto. Als ze zich omdraait om naar me te zwaaien, zie ik de tranen in haar ogen. Zelf moet ik ook moeite doen om niet te huilen. Ik kijk de auto na tot hij om de hoek is verdwenen. Maar dan moet ik me haasten. Afscheid of niet, in de boetiek is het druk.

Maandag

“Hé hallo!” zegt Erik verrast als ik mijn fiets van het slot haal. “Dag,” zeg ik kortaf, en kijk net lang genoeg naar hem om een geamuseerde blik te zien. Ik pak de boodschappentas die tegen mijn been geleund staat en hang hem aan mijn stuur. “Levensgevaarlijk!” zegt hij. “Straks val je nog van de fiets.” Ik kijk hem sprakeloos aan. “Wat doe je hier eigenlijk?” vraag ik. “Dit is mijn zoveelste poging om je toevallig tegen te komen,” zegt hij. “Afspraakjes wil je niet maken. En nu pobeer ik om bij jou thuis uitgenodigd te worden.”

“Vergeet het maar,” zeg ik, terwijl ik mijn fiets van de stoep duw. Hij houdt me, met een hand op het stuur, tegen. “Anne-Wil…?” lk kijk verward in zijn ogen. “Doe niet zo koppig,” zegt hij zacht. “We vinden elkaar aardig, dat ik toch duidelijk. Waarom blijf je maar ontkennen?”

“Drie keer raden,” zeg ik, terwijl ik zijn hand van het stuur duw.

Dinsdag

Het lukt me niet meer om Erik de Jager uit mijn gedachten te bannen. Een getrouwde man die er geen geheim van maakt dat hij verliefd op me is. En die verbaasd is dat ik niet direct in zijn armen val. Gisteren kostte het me echt veel moeite om hem af te weren. “We doen er toch niemand kwaad mee om gezellig uit eten te gaan?” zei hij. “Dat doen we wél,” heb ik gezegd, met het beeld van Hanneke voor ogen. “Als je het over Francien hebt, dan kan ik je vertellen dat wij onze eigen gang gaan,” zei hij. “Dat kan me niet schelen,” heb ik gezegd, “je bent getrouwd en dat maakt het wat mij betreft onmogelijk.” Zijn laatste woorden zorgden voor nog meer verwarring. “Je maakt jezelf steeds aantrekkelijker met die preutsheid van je, Anne-Wil,” zei hij. En met een vuurrood hoofd ben ik naar huis gefietst.

Vrijdag

Bart en Maureen blijven nog een paar dagen. Net als vorige keer sjouwen ze ook nu weer half Nederland door om oude vrienden te bezoeken. Het valt me op dat Maureen al een aardig woordje Nederlands spreekt. Bart zegt dat dat voor hem heel belangrijk is. “Ik woon in haar land, dus moet ik haar taal wel heel goed spreken,” zegt hij. “Maar ik blijf toch een Nederlander en ik vind het heel leuk als Maureen me begrijpt als ik Nederlands tegen haar praat!”

Als we ‘s-avonds een uurtje samen zijn, omdat Maureen vroeg naar bed is gegaan, vertelt hij dat ze plannen hebben om samen te gaan wonen. “Maureens familie wil het liefst dat we gaan trouwen,” zegt hij, “maar waarom zouden we daar haast mee maken. We zijn nog zo jong.”

Als hij ook naar boven is verdwenen, zit ik nog een hele tijd alleen in de kamer. Het is er warm en gezellig. Ik schenk een glas wijn in en zit met opgetrokken benen op de bank. Wat is er vorig jaar veel gebeurd! Niet alleen met mij, maar ook met de mensen om mij heen. Ellen, die zonder Peter verder moet. Hanneke, die Jaap voorgoed heeft verloren. De kinderen, die niet meer thuis wonen. En dan dat vreemde gevoel voor Erik. Ik heb niets meer van hem gehoord, maar dat maakt me alleen maar onrustig. Hoe langer hij wegblijft, hoe groter de kans dat hij plotseling weer voor me staat.

Dinsdag

Het huis is leeg nu de kinderen weer zijn vertrokken, maar de warmte en gezelligheid van hun bezoek zijn blijven hangen. Opgewekt maak ik hun kamers weer in orde voor hun volgende bezoek, ook al zal dat wel weer een hele tijd duren. Mijn wasmachine heeft het in geen tijden zo druk gehad, met al die lakens en dekbedovertrekken. De kerstversiering heb ik in dozen gedaan en op zolder gezet. Maar om een paar kandelaars laat ik kleine takjes namaakhulst met een bescheiden rood besje zitten. Na een avond hard doorwerken, ziet het huis eruit alsof de feestdagen nooit hebben plaatsgevonden. Of ik dat nou wel zo leuk vind, weet ik eigenlijk niet. Maar ik ben in elk geval blij dat alles weer eens lekker schoon en opgeruimd is. Ik schenk koffie in, ga op de bank zitten en kijk een beetje om me heen. Manon moest altijd lachen als ze me zo zag zitten.

“Zo tevreden als jij kan kijken, mam!”zei ze dan. En ik bén ook tevreden. Het lukt me lang niet altijd om na een lange dag in de boetiek veel aan het huishouden te doen. Moe. Geen zin om ‘s-avonds ook nog eens aan de slag te gaan. Argumenten die zo kort na de feestdagen niet gelden, want zo’n dag als vandaag was met de beste wil van de wereld niet vermoeiend te noemen. Niemand heeft meer geld, zin en energie om kleren te kopen. Eigenlijk zouden we net zo goed de winkel kunnen sluiten, maar volgens Evelyn is dat psychologisch niet verantwoord. “Klanten moeten van je openingstijden op aan kunnen,” zegt ze. “Eén keer voor een dichte deuren en ze komen niet terug!” We hebben nu afgesproken dat zij de eerste twee weken van januari vrij heeft en ik de laatste twee. Daarna zal ze halve dagen komen werken, iets waar ik me nu al op verheug, want ik heb me het afgelopen halfjaar toch wel vaak een beetje alleen gevoeld in de boetiek.

Woensdag

Zoals altijd verrast hij me volkomen. Terwijl ik bezig ben wat afgeprijsde jurken in een apart rek te hangen, hoor ik ineens zijn stem achter me. Ik draai me met een ruk om en stoot mijn hand gevoelig aan het metalen rek. Terwijl ik de pijnlijke plek naar mijn mond breng, kijk ik in zijn lachende gezicht. “Wat een effect heb ik!” zegt hij. Zijn gezicht is wintersportbruin. Zijn ogen lijken er nog lichter door. Eigenlijk houd ik daar helemaal niet van. Te veel het type man dat je vanaf grote reclameborden iets aanprijst. Hij pakt mijn hand en streelt die. “Heb je een fijne vakantie gehad?” vraag ik, om maar iets zeggen, terwijl ik mijn hand terugtrek. Hij lacht en loopt achter me aan naar de toonbank. “Het was prima,” zegt hij, “maar ik zou méér genoten hebben als jij erbij was geweest.” lk geef geen antwoord. Aan de andere kant van de etalage is het al bijna donker. Grauw, somber januariweer. Nog twintig minuten en ik kan de boetiek sluiten. Op de fiets naar huis, Dinky uitlaten en dan de gordijnen dicht en de schemerlampen aan. Was het maar vast zomer.

Ik merk dat Erik de Jager mij aandachtig aankijkt. “Vergeten dat ik er ben?” vraagt hij. Ik schud mijn hoofd. Mijn keel voelt droog aan en mijn hart bonkt. Zijn ogen laten de mijne niet los. Ik moet iets doen om de spanning die er nu tussen ons is te doorbreken. Voordat ik weet wat er gebeurt, sla ik met de knokkels van mijn rechterhand keihard op de toonbank. De pijn is zo hevig dat ik er even misselijk van word. Maar de betovering is verbroken. Ik zie iets van bewondering in Eriks ogen. “Alweer ontsnapt,” zegt hij zacht. “En toch krijg ik je wel.” Hij strekt zijn hand naar me uit en streelt even mijn wang. Dan is hij weg, snel en geruisloos, zoals hij is gekomen.

Donderdag

Het gaat nog steeds goed met vader. Inez verzekert me elke keer als ik bel dat ik me echt niet ongerust hoef te maken. Toch spreek ik af dat ik vader komende zondag weer zal opzoeken. De schrik toen ik hoorde dat hij ziek was geworden, zit er nog steeds in. Als ik ‘s-ochtends vroeg de trein neem, kan ik aan het einde van de middag weer thuis zijn. Een paar uur is net genoeg voor een bezoekje, daarna wordt hij moe; zijn ogen vallen steeds vaker toe terwijl ik tegen hem praat. En het eindigt ermee dat Inez en ik samen in de kleine, gezellige conversatieruimte koffie gaan drinken, om hem een beetje rust te gunnen.

Zondag

Zoals altijd geniet ik van het wandelingetje van het kleine station naar het bejaardentehuis. Eerst een stukje door het centrum, een gezellig winkelstraat met kleine winkels, en dan een paar lanen met veel groen en weinig huizen. Zelfs in deze tijd van het jaar zien de tuinen er nog leuk uit. Het is een donkere dag; achter de ramen van de huizen zijn de schemerlampen aan. Ik zie een versierde kamer vol mensen. Tegen de muur van het huis staat een kinderfiets met een bontgekleurde slinger om het stuur.

In een ander huis zit een ouder echtpaar te lezen. Hij de krant, zij een boek; het schemerlicht valt op hun grijze haren. Terwijl ik er eigenlijk niet van hou om bij mensen naar binnen te kijken, worden mijn ogen telkens weer naar al die huiselijke tafereeltjes getrokken. Al die mensen die bij elkaar horen en het goed hebben samen. Het geeft me een gevoel dat ik niet kan benoemen. Jaloezie is het niet, maar de beelden die ik zie, confronteren me wel met het feit dat ik alleen ben. Vanavond zal ik immers thuiskomen in een leeg huis, blij dat Dinky me kwispelend tegemoetkomt. Nee, ik voel me niet zielig, en zelfs over het algemeen niet eenzaam. Maar januari is een lange saaie maand. De lente lijkt nog zo verschrikkelijk ver weg, en ik voel ineens een verlangen naar iemand met wie ik kan praten en lachen. Iemand die er is als ik hem nodig heb en die ik kan vertrouwen.

De laatste tien minuten van mijn wandeling kijk ik alleen nog maar voor me uit, en ik ben blij als ik de grote deur van het bejaardentehuis openduw. Ik doe een stap opzij om een man langs te laten lopen die een oude dame ondersteunt. Ze loopt moeilijk, haar gezicht is een beetje vertrokken van de inspanning die het haar kost. Hij heeft haar stevig vast en zegt af en toe iets bemoedigends tegen haar. Als ze langs me heen lopen, kijkt hij me aan, en ik zie aan zijn gezicht dat hij me herkent. “De vrouw uit de trein,” zegt hij, en glimlacht naar me. Ik herken hem nu ook, het vriendelijke gezicht, de grijzende haren. “Gaat het beter met uw vader?” vraagt hij. Ik zeg dat het allemaal is meegevallen. Het oude dametje staat geduldig naast hem en kijkt glimlachend naar hem op. “Kom moeder, nog een klein stukje!” zegt hij. Over haar schouder heen lacht hij naar me. Even later zit ik bij Inez en vader. Hij ziet er goed uit, een blos op zijn wangen. “Kind, alweer! Wat een verrassing!” zegt hij. Ik geef hem een zoen en voel hoe warm zijn gezicht is. Over vaders hoofd kijk ik vragend naar Inez, maar die knikt geruststellend naar me. Als we een uurtje bij elkaar hebben gezeten, zegt vader dat hij even een dutje wil doen. Zoals gewoonlijk lopen Inez en ik naar de conversatieruimte. “Heeft vader koorts? Hij is zo warm,” vraag ik. Ze zegt dat hij een beetje verhoging heeft, niets om ongerust over te worden, heeft de dokter gezegd. We drinken koffie en praten over wat dagelijkse dingen. Er komt een echtpaar bij ons aan het tafeltje zitten. “Hoe is het met uw man?” vragen ze belangstellend aan Inez. “Hij was zo grieperig de afgelopen week. We maakten ons echt zorgen over hem.” Inez kijkt snel in mijn richting, een blos kleurt haar wangen voordat ze antwoord geeft. Als we teruglopen naar hun kamer vraag ik aan Inez waarom ze mij niet heeft verteld dat vader ziek was. “Ik wil je niet steeds ongerust maken,” zegt ze. “Het is zo’n lange reis en je komt altijd meteen als er iets is. Het was een onschuldig griepje, heus, anders had ik je wel gewaarschuwd.”

“Beloof me alsjeblieft dat je me voortaan alles vertelt,” zeg ik. “Anders heb ik geen rust meer.” Ze legt haar hand op mijn arm. “Ik zal het doen,” zegt ze.

Donderdag

“Nog steeds zo stil?” vraag ik aan Evelyn als ik de boetiek binnenkom. Ze knikt en zegt opgewekt dat ze ook niet anders had verwacht. Wel gehoopt natuurlijk, maar na die dure feest-maand zijn de mensen nu eenmaal een beetje zuiniger dan normaal.

“Het trekt wel weer aan,” zegt ze, “straks met de nieuwe collectie. Maar vertel nou eens hoe het met je gaat?”

“Goed, geloof ik,” zeg ik, “een beetje slapjes, maar dat komt doordat ik nog moet wennen aan ‘op’ zijn, na drie dagen koorts.”

“Je moet echt meteen weer naar huis,” zegt Evelyn bezorgd. “Het gaat bij mij thuis zo prima met Victors moeder en Jasmijn. Ze heeft ineens weer een doel in haar leven, zegt ze. Hoe vaker ik een beroep op haar doe, hoe liever het haar is. Dus maak je geen zorgen, Anne-Wil, ook zonder jou gaat het hier prima.”

Ik stribbel niet langer tegen. Eigenlijk trekt de gedachte me wel aan om nog een dagje thuis te kunnen zijn. “Maar morgen kom ik weer!” zeg ik.

“Maandag,” zegt Evelyn, “en dan zien we wel weer verder.” Ze brengt me naar de deur. “O ja,” zegt ze dan. “Die vriend van jou, Erik, was hier gisteren. Hevig teleurgesteld dat jij er niet was.”

“O,” zeg ik, terwijl ik probeer mijn hartkloppingen in bedwang te houden. “Ja,” zegt Evelyn, “het is wel een volhoudertje hè?”

Vrijdag

Ik hoef niet eens op het kaartje te kijken om te weten dat het prachtige boeket van Erik afkomstig is. Hij wenst me beterschap en belooft deze week nog langs te komen. Daar zit ik nou echt op te wachten. Ik zet zijn bloemen in een vaas en ga weer op de bank liggen. De laatste dagen probeer ik zo min mogelijk te slapen overdag, maar een hele dag overeind hou ik nog niet vol. Ik doe mijn ogen dicht en zie meteen Erik voor me. Geïrriteerd kom ik weer overeind. Ik peins er niet over om als een verliefd schoolmeisje van mijn prins te gaan liggen dromen. Ik pak het boek dat ik met kerst van Bart en Maureen heb gekregen. Als ik begin te lezen, gebeurt waar ik al op hoopte: na een paar regels wéét ik niet eens meer dat Erik bestaat.

Woensdag

Ellen heeft me uitgenodigd om bij haar te komen eten. “Ik kom je halen met de auto,” zegt ze, “dat gefiets is niks zolang je nog niet helemaal beter bent!” Prompt om vijf uur staat ze voor de deur. “We eten heel eenvoudig hoor,” waarschuwt ze me terwijl we de straat uitrijden. “Gewoon een soepje en een ovenschotel.”

“Breng me dan maar weer naar huis,” zeg ik. Ze kijkt me aan en begint te lachen. “Je hebt gelijk, het is tuttig om zoiets te zeggen,” zegt ze.

Ik vraag hoe het gaat met de man van de contactadvertentie. Staat hij haar nog steeds op te wachten? “Vorige week zag ik zijn auto in de straat staan. Maar daarvoor een hele tijd niet,” zegt ze. “Ik denk dat het ergste achter de rug is. Hij zal er wel een beetje genoeg van krijgen. Ik heb voor het eerst weer een nieuwe afspraak durven maken met iemand. Een leuke man, tenminste, als ik op de foto en zijn brief moet afgaan. Volgende week, in de stationsrestauratie in Utrecht. Er moet heel wat gebeuren, wil ik hem hier thuis uitnodigen.” Als we met een glas sherry op de bank zitten, begint ze over Sandra en hoe eenzaam ze zich voelt nu die niet meer thuis woont. “Ik weet best dat het niet goed voor haar was, altijd met haar moeder samen. Maar ik heb het er zo moeilijk mee!” zegt ze. Ik zie tranen in haar ogen. “Ze heeft nu ook ineens een vriendje. Precies wat ik al had verwacht. Ze is de deur nog niet uit of ze zit de helft van de tijd bij hém op de kamer!”

“Is het een leuke jongen?” vraag ik. Ze kijkt me verbaasd aan en haalt dan haar schouders op. “Geen idee. Je denkt toch niet dat ik hem uitnodig? Straks heeft ze weer een ander vriendje, je kunt wel aan de gang blijven.”

“Maar je blijft dan wel een beetje op de hoogte,” zeg ik voorzichtig. “En voor Sandra is het toch fijn als ze hier met haar vrienden welkom is?”

“Ja, dat zal wel,” zegt Ellen. Ze staat op. “Ik ga even de oven aanzetten.” Ik kijk haar na terwijl ze de kamer uitloopt en ik verbaas me erover dat iemand zoveel eenzaamheid kan uitstralen.

Vrijdag

Manneke komt onverwacht langs. Ik maak verse koffie, terwijl zij op een stoel bij de keukentafel zit en een beetje met Dinky speelt.

“Je ziet er goed uit,” zeg ik.

“Het gaat ook goed,” zegt ze. “Ik woon heerlijk, eigenlijk een stuk prettiger dan in dat grote huis dat veel te vol met meubels stond. Het is zo licht en gezellig, je kunt er bijna niet somber zijn!” Ik schenk koffie in en we lopen naar binnen. “Jaap was van de week bij me,” zegt ze. “Hij had er behoefte aan om me weer eens te zien, zei hij. Het was zo vreemd om koffie met hem te drinken en te praten alsof er niets is gebeurd. Natuurlijk was het anders dan vroeger, maar ik vond het zo bijzonder dat het weer kón! Maar toen hij weg was, kreeg ik het ineens zo moeilijk. Kun je je dat voorstellen, Anne-Wil? Als we het zo prettig kunnen hebben samen, waarom moest dat dan kapot? Ik stond op het punt om hem te bellen en te zeggen dat ik hem nooit meer wil zien…”

“Waarom heb je het niet gedaan?” vraag ik. Ze kijkt me aan. “Omdat ik het erger vind om hem niet te zien, dan om hem wél te zien,” zegt ze zacht.

Zaterdag

Als ik vlak bij de hei ben, stopt er ineens een auto naast me. Een portierraampje wordt naar beneden gedraaid en ik herken het lachende gezicht van Erik. Ik kan mezelf wel slaan om de eerste gedachte die door me heen flitst: ik zie er niet uit met die ouwe jas en die onder m’n kin geknoopte shawl! Onverschilliger dan ik me voel, zwaai ik even en loop verder met Dinky, die ongeduldig aan de lijn trekt omdat hij weet dat we er bijna zijn en dat hij dan los mag. Achter me hoor ik een portier dichtslaan en dan de gehaaste voetstappen van Erik. Ik loop in hetzelfde tempo door, het pad op dat tussen de lage bosjes door naar de hei voert.

“Kun je niet even wachten!” zegt Erik en ik hoor dat de verontwaardiging in zijn stem gemeend is.

“Waarom?” vraag ik, zonder mijn pas in te houden. Hij gaat er niet op in.

“Mag ik meelopen?” vraag hij. “Je doet maar,” zeg ik. Hij pakt mijn schouder en dwingt me stil te staan. “Is er één goeie reden waarom je niet normaal tegen me zou kunnen praten?” vraagt hij. “Zelfbescherming,” zeg ik. Hij glimlacht. “Oké, dan begrijp ik het.”

We lopen door. Mijn ogen tranen van de wind. Ik voel Eriks arm om m’n schouder, het geeft me een heerlijk warm gevoel. Ik vecht tegen de neiging mijn hoofd tegen zijn schouder te leggen en al mijn principes, al is het maar voor een halfuur, opzij te schuiven.

“Doe maar niet, Erik,” zeg ik. In de verte naderen twee vrouwen met een golden retriever, die een enthousiaste stoeipartij met Dinky begint. Erik haalt zijn arm van m’n schouder en gaat iets verder van me aflopen. “Hallo Erik,” zegt één van de vrouwen. Ze laat haar ogen langs mij glijden, zoals vrouwen dat kunnen doen. Ik weet dat ze mijn oude winterjas en de kouwelijk om m’n hals gewikkelde shawl in zich opneemt. Erik heeft nonchalant teruggegroet en nu we de vrouwen zijn gepasseerd, kijkt hij me opgewekt aan. “Dat wordt gedonder!” zegt hij. “De beste vriendin van Francien. Het zou me verbazen als de tamtam zijn werk niet heeft gedaan voordat ik thuis ben.”

Dinsdag

Ze had me kunnen opbellen, een brief kunnen schrijven of naar mijn huis kunnen komen, maar ze kiest ervoor de confrontatie aan te gaan op een moment dat de boetiek vol klanten staat. Ik zie haar binnenkomen, tot in de puntjes verzorgd alsof ze naar een feestje gaat. En terwijl mijn hart in dubbel tempo begint te bonken, zie ik haar op mij afkomen. “Hoe haal je het in je hoofd om afspraakjes te maken met mijn man!” zegt Francien de Jager. Ik weet werkelijk niet wat ik moet zeggen. Schrik, schaamte en woede vechten om voorrang. Ondertussen is het doodstil geworden in de boetiek. Iedereen houdt de adem in, bang om ook maar iets van het voorval te missen.

“Kijk maar niet zo onschuldig!” zegt Francien. “Ik ken jouw type. Aardig zijn tegen mij en ondertussen proberen mijn man in te pikken.” Het bloed gonst in mijn oren en nog steeds weet ik niet wat ik zeggen moet. Dan ineens staat Evelyn tussen Francien en mij.

“Wilt u zo vriendelijk zijn uw privé-zaken in een privé-sfeer af te handelen?” zegt ze. Haar stem is beleefd, maar van een Siberische temperatuur. Francien kijkt haar aan. “Als u maar niet denkt dat ik hier ooit nog een voet zet!” zegt ze. Evelyn glimlacht alleen maar.

Francien werpt mij een vernietigende blik toe. “Je bent nog niet van me af!” zegt ze. Dan draait ze zich om. De deur van de boetiek valt met een klap achter haar dicht.

Zondag

Nog steeds kan ik aan niets anders denken dan aan het moment dat Francien de Jager de boetiek binnenstapte. Telkens weer zie ik haar woedende gezicht, hoor ik haar luide stem. “Hoe haal je het in je hoofd om afspraakjes te maken met mijn man!” De stilte om me heen, omdat de klanten geen woord wilden missen van deze onverwachte sensatie. De minachting in Franciens stem, en alle woorden van verweer die in mij opkwamen, maar die ik niet uit kon spreken, verlamd als ik was door schrik en schaamte.

Toen Francien verdwenen was, en gelukkig dat Evelyn zich ermee bemoeide, merkte ik dat mijn knieën zo trilden dat ik nauwelijks overeind kon blijven. “Ga even zitten,” zei Evelyn zacht. Maar ik wilde niet. Ik ben doorgegaan met de klant die ik aan het helpen was. Een aardige vrouw, die bezorgd naar me keek en zei: “Wat een afschuwelijk mens was dat!” Het laatste uur dat we open waren kroop voorbij, maar eindelijk was de deur op slot en zat ik tegenover Evelyn, die koffie had gezet en even haar hand op de mijne legde toen ze zag hoe die rilde. “Volgens mij heb je dit niet verdiend,” zei ze rustig. En ik kreeg een huilbui zoals ik die in jaren niet had gehad. Woedend en wanhopig, want Evelyn had gelijk: ik had het niet verdiend. Dat probeerde ik ook tussen mijn tranen door uit te leggen. Hoe ik alle toenaderingspogingen van Erik had afgekapt, niet op zijn uitnodigingen was ingegaan, hem nauwelijks behoorlijk antwoord gaf als hij mij benaderde.

Evelyn gaf me een zakdoek en terwijl ik mijn tranen afdroogde, verbaasde ik me erover dat iemand een schone, keurig opgevouwen en naar eau de toilette geurende zakdoek in haar schoudertas heeft zitten. Ik vertelde wat er de afgelopen zaterdag was gebeurd en hoe Erik met me mee was gelopen over de hei en z’n arm om mijn schouders had gelegd. Uitgerekend op het moment dat een vriendin van Francien voorbijkwam. “Ik kan het haar niet eens kwalijk nemen dat ze denkt dat er iets tussen hem en mij is,” zei ik. “Ik zou precies hetzelfde denken.”

“Zelfs dan is het geen reden om je zo onbehoorlijk te gedra-gen,”zei Evelyn. “Maar ik vrees, Anne-Wil, dat je inderdaad nog niet van haar af bent. Dit is een bijzonder onprettige vrouw en als ze werkelijk haar tanden in je gaat zetten, kun je je lol op!” Die woorden blijven in mijn hoofd ronddraaien. Ik merk dat ik elke minuut van de dag bang ben voor een nieuwe confrontatie. Als de deur van de boetiek opengaat, schrik ik. Als de telefoon gaat, krimp ik in elkaar. En op weg naar huis kijk ik om me heen of Francien mij niet ergens op staat te wachten. Ik vraag me af wat zich nu tussen Erik en haar afspeelt. Dat hij niets van zich laat horen, lijkt me alleen maar goed. Ik wil niet nog verder in deze beerput belanden dan ik al zit. Maar het vreet wel aan me. Tenslotte heb ik deze ellende aan hém te danken en dat weet hij net zo goed als ik. Sinds de confrontatie met Francien heb ik de uren afgeteld die me van de zondag scheidden. En nu het zover is, doe ik wat ik me al die tijd heb voorgenomen: ik kom even mijn bed uit om Dinky uit te laten en de gordijnen beneden open te doen, dan kruip ik er weer in. Diep weggedoken onder mijn dekbed, alweer bijna in slaap. In geen tijden ben ik zo moe en verslagen geweest en het liefst zou ik een paar maanden achter elkaar slapen, om pas weer wakker te worden als de ergste emoties voorbij zijn. Want geëmotioneerd ben ik nog steeds. Tenslotte bén ik verliefd op Erik en omdat hij dat haarfijn heeft aangevoeld, is hij niet opgehouden met achter mij aan lopen. Wat dat betreft heb ik ook schuld aan de situatie, ook al heb ik alles gedaan om Erik op een afstand te houden. Zonder het te merken, glijd ik weg in een diepe slaap.

Als ik wakker schrik omdat de telefoon gaat, is het schemerdonker in de kamer. Is de dag werkelijk voorbijgegaan zonder dat ik het merkte? Ik neem slaperig de telefoon op en ben in één klap klaarwakker als ik Eriks stem hoor. “Is het waar dat Francien je heeft lastiggevallen?”

“Ik wil er niet over praten,” zeg ik. “Ik moet het weten!” zegt hij. “Ik heb haar gezegd dat jou niets te verwijten valt. Ik ken die streken van haar, ze zal alles op jou afreageren omdat ze mij niet aandurft.”

“Erik, ik wil niet praten,” zeg ik en voordat hij kan reageren, leg ik zacht de hoorn op de haak. Ik ben nu zo klaarwakker dat ik net zo goed op kan staan. Ik neem een douche en trek een spijkerbroek en een trui aan. Als ik in de woonkamer de schemerlampen heb aangedaan en bij het raam sta om de gordijnen te sluiten, zie ik Francien uit de tuin van de buren komen. Het is te laat om nog weg te lopen. Ze staat even doodstil en ik voel haar blik branden, ook al zit er een dikke ruit tussen ons. Dan draait ze zich om en verdwijnt.

Dinsdag

“Mag ik binnenkomen?” vraagt Moniek Doorenbos. “Natuurlijk!” zeg ik en glimlach naar haar, maar mijn hart klopt als een bezetene. Hier heb ik op gewacht, vanaf het moment dat ik eergisteren Francien de Jager bij haar weg zag gaan. Ik kan me levendig voorstellen wat die allemaal over mij heeft zitten vertellen en ik kan het Moniek niet kwalijk nemen als ze die verhalen gelooft. Tenslotte weet ze dat Erik belangstelling voor me heeft. Iets waarvoor ze mij al een tijdje geleden heeft gewaarschuwd.

“Wil je koffie?” vraag ik en ik ben blij als ze ‘graag’ zegt, zodat ik even bij kan komen in de keuken, terwijl zij binnen met Dinky speelt. Maar onvermijdelijk komt het moment dat we tegenover elkaar zitten met koffie. Ze draait er niet omheen. “Francien was hier zondag,” zegt ze kalm, terwijl ze in haar koffie roert. “Als ik het goed heb begrepen, heeft ze een scène gemaakt in de boetiek. Op grond van wat vermoedens en het feit dat vriendinnen van haar jou en Erik hebben zien wandelen.” Ik knik, met het treurige gevoel dat het geen zin heeft om iets te zeggen. “Ik liep met Erik over de hei, en hij had z’n arm om me heen geslagen.” Terwijl ik zucht, ontmoet ik de bezorgde ogen van Moniek.

“Hier was ik al een tijdje bang voor,” zegt ze. “Francien is zo’n verschrikkelijk vals kreng! Iedereen weet dat ze een flirt is, maar als ze ook maar dénkt dat Erik geïnteresseerd is in een ander, breekt de hel los. Want dan heeft ze een handig excuus om de aandacht van zichzelf af te leiden. Overigens geloof ik geen seconde dat jij iets hebt met Erik. En ik vind het verschrikkelijk vervelend voor je dat je klem zit tussen twee mensen, die de vervelende gewoonte hebben om andere mensen in hun spelletjes te betrekken. Dat wilde ik je gewoon even zeggen. Want als je toevallig hebt gezien dat Francien zondag bij ons was, dan loop je je natuurlijk zorgen te maken over wat wij wel van je zullen denken.”

“Wat een mensenkennis!” zeg ik, terwijl ik mijn handen tegen mijn gloeiende wangen druk. “En wat fijn dat je gekomen bent. Want je hebt gelijk, ik ben verschrikkelijk zenuwachtig over alles.”

“Helpt het een beetje dat wij geen woord van Franciens verhaal geloven?” zegt ze. “Ja,” zeg ik, “natuurlijk helpt het. Ik ben alleen doodsbang dat ze weer een scène komt maken.”

“O nee,” zegt Moniek gedecideerd, “ik denk niet dat je je daar nog zorgen over hoeft te maken. Toen ze vertelde dat ze dat had gedaan, hebben Pieter en ik haar echt een veeg uit de pan gegeven. En uiteindelijk vond ze het zelf ook wel ver gaan.” Ik schenk koffie in. “Hoe komen jullie eigenlijk aan Francien en Erik?”vraag ik.

Moniek vertelt dat ze Francien al kent van de middelbare school. “Een leuk mens was het toen,” zegt ze. “Ze is erg veranderd nadat ze Erik heeft leren kennen. Maar ze heeft nog steeds haar leuke kanten. En zo’n langlopende vriendschap verbreek je ook niet gemakkelijk.”

Het zijn de laatste woorden die we over Francien spreken. Wat moet er ook nog meer gezegd worden? We praten over Manon en Joris en over hun liefde die alleen maar sterker wordt naarmate ze elkaar langer moeten missen. “Denk jij dat Manon thuis komt wonen, als ze uit Parijs terugkomt?” vraagt Moniek voorzichtig. De woorden van Manon schieten me weer te binnen. Lang geleden bijna terloops gezegd. Over samenwonen met Joris ging het.

“Ik denk misschien voor even,” zeg ik langzaam, “maar het zou me niet verbazen als die twee al lang plannen hebben gemaakt.”

“Mij ook niet,” zegt Moniek. “Vind jij het erg?” Ik denk even na. “Het gaat toch een keer gebeuren,” zeg ik dan. “En Joris is zo’n lieverd. Dat geeft me tenminste een gerust gevoel.”

En ik meen het. Een jaar geleden had ik niet kunnen dromen dat ik zo laconiek op zoiets belangrijks zou kunnen reageren. Maar inmiddels is Manon alweer zo lang het huis uit dat ik eraan gewend ben geraakt. En het lijkt eigenlijk onlogisch dat ze weer bij haar moeder komt wonen en de zelfstandigheid die ze heeft verworven, opgeeft.

Zaterdag

Ik ben opgehouden me te verbazen over het komen en gaan van onze klanten. Het ene moment staat de winkel vol, zijn alle paskamers bezet en weten we werkelijk niet hoe we iedereen tevreden kunnen houden, en het volgende moment is het uitgestorven. En dan zijn er ook nog dagen zoals vandaag: vanaf het moment dat we opengingen een gestage stroom van klanten, die maar één ding in hun hoofd hebben: iets leuks voor het komende voorjaar! Leuke kleren genoeg en omdat er nog steeds mensen zijn die niet op de prijs hoeven te letten, wordt er stevig gekocht. En zo wordt het een lange, drukke dag, met nauwelijks tijd om even koffie te drinken of een beetje uit te blazen. Bovendien lijkt het wel alsof elke klant vandaag eerst de hele collectie wil passen voordat er een beslissing wordt genomen. Elke keer als ik de gepaste kleren uit de pashokjes haal om weer op te hangen, kom ik weer andere klanten tegen die met een berg kleren over hun arm een pashokje in willen. Zeggen dat er niet meer dan twee stuks kleding meegenomen mogen worden, is onbegonnen werk. Als een stel ondeugende kinderen doen ze allemaal wat ze zelf willen. Af en toe voorbijlopend werpt Evelyn mij een stralende glimlach toe. Die betekent: “Als het zó blijft gaan, hoeven wij ons voorlopig geen zorgen te maken!”

Als we even staande een kop koffie drinken, vraagt ze of ik morgenmiddag een glas sherry kom drinken. “Je hebt Jasmijn zo’n tijd niet gezien, en ze is zo beeldig, je móet gewoon komen kijken!” Ik beloof het graag. Ik hou van de sfeer van geluk die Evelyn en Victor om zich heen hebben. Het doet me denken aan die tijd, lang geleden, dat Rob en ik het gevoel hadden dat de wereld oeverloos voor ons open lag. Alles zat ons mee en we genoten ervan, dankbaar en blij, maar ook met het dwaze gevoel dat je alleen maar kunt hebben als je jong bent: dat geluk iets is waar je recht op hebt.

Dinsdag

“Mam, ik heb groot nieuws!” zegt Bart. Even slaat de angst mij om het hart. Maureen zal toch niet zwanger zijn? Hoe heerlijk ik het ook zou vinden om oma te worden, ik gun hen toch liever nog een onbezorgde periode in hun leven. “We hebben een appartement gevonden en over een maand gaan we samenwonen. Wat vind je ervan?” Ik zeg dat het mij fantastisch lijkt. “We hebben een logeerkamer, dus je komt maar zo vaak als je zelf wilt!” zegt Bart. “En Maureen vindt dat ook,” voegt hij eraan toe.

Die Bart heeft op zijn jonge leeftijd al geleerd om rekening te houden met de mening van zijn vriendin! Het geeft hoop voor de toekomst. Ik wens hem geluk en zeg dat ik zeker zal komen logeren.

“Maureens ouders moeten nog aan het idee wennen,” zegt hij. “Ze willen liever dat we trouwen. Maar laten we eerst maar eens proberen hoe het gaat. En mam, ik mag weer een cursus gaan volgen. Anderhalf jaar, elke zaterdag, dan krijg ik promotie!”

Als ik heb neergelegd, denk ik over zijn woorden na. Ze hebben allebei een drukke baan en nu zal hij ook nog de hele zaterdag weg zijn. Geen woord over bezwaren van Maureen. Elke keer dat ik hem of Maureen spreek, wordt het me duidelijk dat hij met zijn Engelse lief een lot uit de loterij heeft.

Woensdag

Als ik net Dinky heb uitgelaten en op het punt sta om naar bed te gaan, wordt er gebeld. Door het ruitje van de voordeur zie ik Joris staan, handen in zijn zakken en opgewekt fluitend. “Sorry dat ik zo laat kom,” zegt hij vrolijk. Ik doe de deur wijd open. “Je bent altijd welkom,” zeg ik, “al had ik over een kwartier niet meer opengedaan.” Hij lacht en stapt de gang binnen. Vrijdag gaat hij naar Parijs, vertelt hij terwijl we naar binnen lopen. Manon heeft een vrij weekend gekregen, dus ze kunnen eindelijk weer eens een paar dagen samen zijn. Als er iets is wat ik mee wil geven voor Manon, dan moet ik het maar even langs komen brengen. Ik zeg dat ik dat zeker zal doen. Met weinig dingen kan ik Manon zo’n plezier doen als met een grote zak Engelse drop, iets dat volgens haar in heel Parijs en misschien wel in heel Frankrijk niet te krijgen is. Er is een speciale winkel waar ik het altijd voor haar koop: een melange waar weinig zwarte en heel veel van die gekleurde vierkanten in zitten. Omdat ik nooit van Engelse drop heb gehouden, neem ik aan dat zij als kenner wel zal weten waar ze het over heeft. Ik vraag of Joris iets wil drinken, maar hij heeft weinig tijd, zegt hij. Hij zit vlak voor een tentamen en eigenlijk had hij het komend weekend moeten studeren. Maar de kans om Manon te zien, kan hij niet laten lopen. Zijn vader is vanaf vrijdag een halve week in Liverpool en als hij hem naar Schiphol heeft gebracht, mag hij de auto gebruiken totdat hij weer terugkomt. “Je mist haar erg, hè?” zeg ik. Hij knikt, ineens ernstig. “Ik wist van tevoren al dat ik het erg zou vinden. Als ze weer terug is, laat ik haar nooit meer gaan!” Ik glimlach om de vastbeslotenheid in zijn stem. Ineens kijkt hij me onderzoekend aan. “Als het aan mij ligt, gaan we samenwonen als ze weer terug is,” zegt hij, “dat weet u toch? Manon moet er zelf maar met u over praten, maar ik vind het eerlijker als u van tevoren al weet hoe ik erover denk.” Ik kijk hem aan en realiseer me dat hij me erg dierbaar is geworden in de periode dat hij Manons vriend is. “Joris,” zeg ik, “ik zal haar heel erg missen, maar dat doe ik nu ook en ik elk geval zal ik haar vaker zien dan nu, als jullie samenwonen. En als ze bij jou is, hoef ik me in elk geval geen zorgen over haar te maken.” Een jongensachtige blos van plezier trekt over zijn gezicht. Hij bukt zich en geeft me onhandig een zoen op m’n wang. Het volgende moment is hij verdwenen.

Donderdag
; zeg

Ellen vertelt over de afspraakjes die ze de afgelopen tijd heeft gemaakt met mannen die ze via een contactadvertentie heeft ontmoet. De categorie ‘eenzame mannen die naar verzorging verlangen’ is groot, zegt ze. Er zijn mannen die tijdens het eerste gesprekje al vragen of ze kan koken. Een andere man keek naar haar handen en zei dat het wel niks zou worden met het huishoudelijk werk. Te lange nagels en nog gelakt ook! Ellen op haar beurt informeerde meestal in het eerste gesprek al belangstellend naar het gevoel voor romantiek van de desbetreffende meneer. “Hoe bedoel je?”was het standaardantwoord dat ze erop kreeg. Er was maar één man die zei dat hij stran-dwandelingen bij ondergaande zon zeer kon waarderen. “Eerlijk gezegd heb ik nog steeds niet iemand ontmoet met wie ik zelfs maar een volgende afspraak wil maken,” zucht Ellen. “Maar het is wel heel leuk om al die verschillende types te ontmoeten.”Toch is ze van plan om geen advertentie meer te zetten. Zo’n bureau waar ze echt voor jou op zoek gaan naar iemand die bij je past, is wel een stuk duurder, maar geeft ook veel meer kans, zegt ze. “Zullen we er samen naartoe gaan?” stelt ze voor. Ik zeg lachend dat het voor mij niet hoeft. “Onzin,” zegt ze, “sinds ik jou ken, ben je al een paar keer verliefd geweest. De behoefte aan een man heb je dus wél. Waarom laat je het zo van het toeval afhangen?”

“Ik ben er nog niet aan toe,” zeg ik, en dat meen ik oprecht. Toevallig iemand tegenkomen die je aardig vindt, is tenslotte iets heel anders dan doelbewust op zoek gaan naar een partner. Voor mijn gevoel gaat dat net iets te ver. Maar wie weet ga ik daar nog wel eens anders over denken. Het zal niet de eerste keer zijn dat mijn ideeën over iets veranderen.

Dinsdag

Jaap belt op als ik een zending kleren aan het uitpakken ben. Of ik zin heb om morgenavond een hapje met hem te eten. Ik aarzel even. “Wij tweeën,” zegt Jaap, en ik hoor aan zijn stem dat hij de reden van mijn aarzeling doorheeft. Ik zeg dat ik het leuk vind en hij spreekt af dat hij me thuis komt halen. Dan kan ik eerst nog even Dinky eten geven en uitlaten. Als ik weer verder ga met uitpakken, heb ik het vervelende gevoel dat ik door Jaap betrapt ben. Want mijn aarzeling had inderdaad te maken met Sonja. Ik heb haar een paar keer ontmoet: beleefde en correcte ontmoetingen waarbij we allebei ons best deden de gevoelige onderwerpen te vermijden. En toch hield ik er elke keer opnieuw een onprettig gevoel aan over. Zo’n groot deel van mijn leven waren Jaap en Hanneke een eenheid, dat ik er niet aan wennen kan hem met een andere vrouw te zien. Wetend hoe eenzaam Hanneke haar dagen doorbrengt en hoe zij diep in haar hart nog steeds van Jaap houdt. Ik hoop niet dat Jaap morgenavond over dit onderwerp zal praten, want hij heeft gelijk als hij van mij verlangt dat ik zijn nieuwe vrouw aanvaard. En wat moet ik antwoorden als hij vraagt waarom de ontmoetingen zo stroef verlopen, waarom ik nooit eens uit mezelf opbel of langskom, maar altijd uitgenodigd moet worden. De relatie tussen Jaap en mij is afgezakt tot een minimum sinds hij Sonja heeft. Ik zou willen dat het anders was, maar ik weet niet hoe ik dat zou moeten aanpakken.

Woensdag

Een beetje zenuwachtig wacht ik op zijn komst. Maar als Jaap de gang vult met zijn grote gestalte en zijn warme, hartelijke stem, ben ik alleen nog maar blij. “Hallo zusje,” zegt hij, “gaat het goed met je? Je ziet er mooi uit!” Het is een opmerking die hij vroeger nooit gemaakt zou hebben. Ik weet zeker dat het totaal aan hem voorbijging hoe andere mensen eruitzagen. Nu heeft hij oog voor details gekregen. Hij zoekt zelfs, gehurkt bij het gootsteenkastje, een vaas uit waarin het boeket dat hij heeft meegebracht het best tot z’n recht komt. O ja, hij is zeker veranderd en het zijn geen veranderingen in zijn nadeel. Zoals ik van hem kon verwachten, heeft hij een tafeltje besproken in een duur restaurant, dat bekend staat om z’n goede keuken. Ik ben blij dat ik het nieuwe mantelpak aan heb dat Evelyn mij met Kerstmis heeft gegeven. En toch voel ik me een beetje onzeker als ik door het restaurant naar ons tafeltje loop. Met de kinderen naar de Chinees en met Dick en later Laurens af en toe naar een kleine bistro, meer ben ik de laatste jaren niet gewend geweest.

We drinken een Kir Royaheen scheutje crème de cassis, aangevuld met champagne. Na twee slokjes krijg ik al een aangenaam licht gevoel in mijn hoofd. Ik durf nu ook wat vrijer om me heen te kijken. Mooi zacht licht, zonder dat ik ergens sche-merlampjes zie. In het midden van het restaurant een gigantisch boeket bloemen. Schilderijen aan de muur. Ik neem een slokje Kir en kijk naar Jaap. “Hoe kwam je ineens op dit idee?” vraag ik.

Hij glimlacht. “Het was niet ineens,” zegt hij. “Ik heb het vervelende gevoel dat we uit elkaar groeien. Nog even en we krijgen het soort relatie dat uit kerst- en verjaardagskaarten bestaat. En dat zou ik jammer vinden, Anne-Wil.”

“Ik ook,” zeg ik. “Ik zou willen dat het anders was, maar ik voel me zo’n verrader als ik bij jullie zit. Ik weet dat het onzin is en Manneke heeft ook nooit aan mij gevraagd om jullie te vermijden, maar ik voel dat nu eenmaal zo. En ik heb er ook moeite mee, dat jij en Sonja krijgen waar Manneke haar hele leven naar heeft verlangd. Het is onrechtvaardig, Jaap. Dat zit me het meest dwars, geloof ik. Manneke heeft nooit iemand kwaad gedaan en nu zit zij alleen en jij benteen nieuw leven begonnen.” Ik zwijg en voel mijn wangen gloeien. Jaap heeft aandachtig geluisterd. “Ik begrijp precies wat je voelt, Anne-Wil,” zegt hij. “Sonja ook. Alleen doet het haar verdriet dat ze zelfs de kans niet krijgt om zich beter te laten kennen door jou. Dacht je dat zij zich nooit schuldig heeft gevoeld? Dat ze niet weet hoe er over haar wordt gedacht door kennissen van Manneke en door Manneke zelf? De vrouw die een wig heeft gedreven in een goed huwelijk. Het enige is, dat het huwelijk tussen Manneke en mij niet was zoals een huwelijk hoort te zijn. Dat wist ik allang voordat ik Sonja leerde kennen. Nooit ruzie. Altijd alles gezellig. Maar ook nooit werkelijk contact. Nooit gesprekken die verder gingen dan de boot, het werk, de vakanties. Nooit in elkaars armen liggen. Ik heb mij vaak zo eenzaam gevoeld. Hoe eenzaam, realiseer ik mij pas nu ik samen met Sonja ben. En het enige dat ik wil vragen is: geef ons een kans…”

Zaterdag

Sonja belt: of ik zin heb om morgen te komen eten. Ik zeg dat het mij erg gezellig lijkt, maar dat ik toevallig net deze zondag heb afgesproken om naar vader en Inez te gaan. Haar stem klinkt alsof ze me niet gelooft als ze zegt dat het dan waarschijnlijk pas na de bevalling zal worden. Ze loopt op alledag, zoals dat heet. “En dan heb je toch nog de energie om voor iemand te koken?” vraag ik. Ze lacht en zegt dat ze wat dat betreft een leven als een prinses heeft: Jaap kookt de laatste tijd bijna elke dag! In een opwelling zeg ik dat ik het bezoek aan vader en Inez een weekje uit zal stellen. “Dat is gezellig!” zegt ze, en ik hoor aan haar stem dat het haar plezier doet dat ik kom.

Zondag

Sonja doet zelf open en ik moet lachen als ik haar buik zie. Ze is werkelijk als een tonnetje zo rond. “Iedereen vraagt of het een tweeling is,” zegt ze, terwijl ze mijn jas ophangt. “Maar volgens de echo is het gewoon één kind.”

“Maar wel mijn formaat!” roept Jaap vanuit de keuken. “Je begrijpt zeker wel dat het een jongen is!”

“Nee hoor,” zegt Sonja, die achter mij de keuken is ingelopen, “het wordt een lief klein meisje.”

“We zullen zien,” zegt Jaap, terwijl hij liefkozend een hand op haar buik legt. Ze kijken elkaar aan en ik zie aan hun ogen hoeveel ze van elkaar houden.

Ik ga op een keukenstoel zitten. Dit is een keuken waarin wordt geleefd, dat is duidelijk. Gezellig en een beetje rommelig. Er liggen kranten op een hoek van de tafel en een boek ligt dichtgeslagen met een servet ertussen, alsof er zojuist nog iemand in aan het lezen was. Jaap, met een groot barbecueschort voor, biedt een aanblik die volkomen nieuw voor me is. Zo te zien heeft hij in korte tijd een enorme koksroutine opgedaan. “Even een dressing maken, dan is het voorgerecht klaar,” zegt hij. “Son, proef eens even, moet er nog wat knoflook bij?” Ze overleggen serieus wat er nog aan de smaak van het sausje ontbreekt.

Ik denk aan Hanneke en hoe die er plezier in schepte om alle huishoudelijke zaken ver van Jaap te houden. “Die heeft het al druk genoeg,”was haar standaarduitspraak. “Oeps!” zegt Sonja, en laat zich voorzichtig op een stoel zakken, haar handen op haar buik. “Ze heeft haar schopuurtje weer!”

“Hij, zul je bedoelen!” zegt Jaap, terwijl hij met een glimlach wat salade op de borden legt.

Woensdag

Ik lig net in bed als Dinky als een bezetene begint te blaffen. Het soort geblaf waarvan ik weet dat er dan iemand in de tuin loopt. Ik doe het lichtje naast mijn bed aan en vraag me af wat er in hemelsnaam aan de hand kan zijn. Om deze tijd heb ik nog nooit bezoek gehad. Er wordt gebeld. Luid en doordringend. Ik kom haastig mijn bed uit en trek met trillende handen mijn ochtendjas aan. Wie kan het zijn? Gedachten aan een ongeluk van Manon of Bart flitsen door mijn hoofd. De politie aan de deur, die met een verschrikkelijke mededeling komt. Iets met vader kan het niet zijn, dan zou Inez opbellen. Ik struikel als ik halverwege de trap ben en hang een paar angstige seconden aan één hand aan de trapleuning. Dinky blaft nog steeds. Als ik naar de voordeur loop, is hij me net voor, zodat ik ook nog over hém struikel. Ik doe het buitenlicht aan, en zie tot mijn geruststelling het vertrouwde gezicht van Jaap door het ruitje. Maar de angst zit nog in me, en het duurt wel even voor ik de deur van het nachtslot heb gekregen. “Een zoon!” zegt Jaap, tilt me op en draait met mij in zijn armen een paar keer rond. “Een zoon, Anne-Wil. Hij heet Maarten en hij is geweldig!” Hij zet me neer, en we omarmen elkaar. “Ik móest het even komen vertellen!” zegt hij, “na zo’n avond alleen thuiskomen, dat gaat niet.”

“Hoe is het gegaan?” vraag ik en hij begint meteen te vertellen. De weeën, die sneller doorzetten dan werd verwacht. De rit naar het ziekenhuis, Sonja kreunend naast hem. “Maar toen ze eenmaal in de verloskamer lag, hield alles meteen op,” zegt Jaap. “De gynaecoloog zei zelfs dat het misschien nog wel een nachtje kon duren voordat het zover was. En toen ineens begon het weer. Anne-Wil, het is verschrikkelijk wat jullie mee moeten maken!” Hij kijkt er weer ontdaan van. Ik moet lachen en zeg dat elke vrouw dat meteen vergeten is zodra ze haar baby in haar armen houdt. “Het moment van de geboorte,” zegt Jaap, “ik had me van tevoren afgevraagd of ik daartegen zou kunnen. Je weet hoe kinderachtig ik in die dingen ben: als ik bloed zie, word ik al week in m’n knieën. Maar dit…je eigen kind geboren zien wordenen meteen erna, zoals Sonja keek…ik heb haar nog nooit zo gezien.”

Hij kijkt me aan, opnieuw geroerd. Later, als hij een fles wijn heeft opengemaakt en we ieder met een glas in onze hand zitten, zegt hij dat hij niet kan geloven dat het hem werkelijk is overkomen. “Ik heb zo lang geleefd met de gedachte dat ik nooit kinderen zou hebben,” zegt hij, “en daar had ik ook veel minder moeite mee dan Manneke. Ik ben een realist. Als iets niet kan, dan kan het niet en dan heeft het ook geen zin om je er nog langer druk over te maken. Maar nu ineens weet ik wat het betekent.” Hij kijkt op zijn horloge en schrikt. “Sorry Anne-Wil, ik heb je verschrikkelijk uit je slaap gehouden. Ik ben ook zo wakker! Ik heb het gevoel dat ik vannacht geen oog meer dichtdoe.” Als we bij de deur zijn, zegt hij: “Ik ga tiet zelf aan Hanneke vertellen, vandaag. Zou jij ook even langs kunnen gaan bij haar? Ik ben bang dat ze het er toch moeilijk mee zal hebben.”

Hij verdwijnt uit de lichtcirkel van de lamp boven de voordeur. Ik kijk huiverend in de koude nacht zijn auto na tot de achterlichten om de hoek zijn verdwenen. Dan ga ik langzaam weer naar binnen. Ik heb ineens het gevoel dat ook ik deze nacht geen oog meer dicht zal doen.

Donderdag

“Wat lief dat je komt,” zegt Hanneke. “Ik had eigenlijk al het gevoel dat je dat wel zou doen. Je bent zo trouw!” Ze ziet er kalm uit. Geen spoor van tranen. “Een jongetje,” zegt ze, “Maarten, net als de vader van Jaap. Hij was zo blij. Ik heb hem nog nooit zo gelukkig gezien. Weet je dat ik de laatste weken wel eens denk dat ik maar een gedeelte van hem heb leren kennen, in alle jaren die we samen zijn geweest? Ik kende zijn werkkant. En ik kende hem als zeilfanaat. Maar hoe goed kende ik hem als man? We hebben zolang in hetzelfde bed geslapen, Anne-Wil, en we hebben zoveel lief en leed gedeeld. Maar de man die zie sinds hij thuis weg is, is iemand die ik helemaal niet ken. Hij heeft iets gevonden dat ik hem nooit heb kunnen geven, en dan heb ik het niet alleen over deze baby. Soms twijfel ik eraan of hij ooit wel gelukkig is geweest bij mij. Een verschrikkelijke gedachte is dat.”

“Die je ook van je af moet zetten,” zeg ik. “Jaap heeft heel veel van jou gehouden en wat er sindsdien is gebeurd, doet daar niets aan af. Dat móet je geloven, Manneke, anders ga je nog denken dat het allemaal voor niets is geweest.”

“Ja,” zegt ze zacht, “je hebt gelijk. Anders ga ik nog denken dat het allemaal voor niets is geweest.”

Vrijdag

Ze zien me niet meteen, als ik de ziekenhuiskamer binnenkom. Sonja ligt in een zee van bloemen, in haar armen een klein hoopje mens met een serieuze frons op z’n gezichtje en samengeknepen ogen. Z’n handjes ballen zich tot vuistjes en ontspannen zich dan weer en hij maakt kleine, maar zeer indringende geluidjes. Sonja heeft haar pyjama opengemaakt, en met een geluidje dat alleen maar tevredenheid kan betekenen, hapt de kleine Maarten naar haar borst. Jaap zit op een krukje naast het bed, zijn gezicht stralend. Hij streelt voorzichtig het hoofdje van zijn zoon. Ik zie hoe Sonja en Jaap naar elkaar kijken en ik weet hoe zij zich voelen, met dit kindje tussen hen in. Door hem moeten zij zich meer dan ooit met elkaar verbonden voelen.

; zeg

Jaap ontdekt mij het eerst. Hij staat op en loopt naar me toe. “Leuk dat je er bent, Anne-Wil. Ik had je niet zo gauw al verwacht,” zegt hij. Ik zoen hem, en buig me dan over Sonja om haar een zoen te geven. “Hallo!”Ze is oprecht blij om me te zien en dat doet me meer goed dan ik had verwacht. “Wat een beeldig kind,” zeg ik, terwijl ik Maarten nog eens goed bekijk. Het lijkt alsof hij me verstaat. Hij doet één oog open, zodat hij een slimme uitdrukking op z’n gezicht krijgt. Het staat komisch en we moeten er alledrie om lachen. Dan gaat het oog weer dicht. “Vind je ‘m echt mooi?” vraagt Sonja. “Wij vinden hem prachtig, maar als ik vroeger de baby’s van vriendinnen zag, vond ik ze eigenlijk bijna altijd lelijk.”

Ik lach. “Jullie baby is echt heel mooi,” zeg ik, “en hier spreekt iemand met ervaring.”

Jaap schuift een stoel bij. Ik geef mijn mooi ingepakte cadeautje aan Sonja. Ik ben ervoor naar de winkel gegaan waar Evelyn alle kleertjes voor haar baby heeft gekocht. Ik was lang niet in zo’n winkel geweest en het maakte veel herinneringen los. En het gaf een flits van dingen die nog komen…kleinkinderen. Sonja houdt het kruippakje omhoog en laat het aan Jaap zien. “Dat zal hem goed staan!” Ze leunt tevreden in de kussens. “Maarten heeft zoveel leuke dingen gekregen. Het is allemaal één groot feest!” zegt ze. “Achteraf gezien had ik best thuis kunnen bevallen. Het ging allemaal zo makkelijk. Maar Jaap wilde het niet.”

“O nee,” zegt Jaap beslist. “Stel je voor dat het wél gecompliceerd was geweest.”

“Hij bedoelt dat ik niet zo jong meer ben,” zegt Sonja met een lach. Jaap strijkt even door haar haren en ik verbaas me voor de zoveelste keer over de man die hij is geworden sinds hij bij Sonja is. Ik denk aan de woorden van Hanneke: “Ik denk dat ik maar een gedeelte van hem heb leren kennen in alle jaren die we samen zijn geweest. Sinds hij thuis weg is, is hij iemand geworden die ik helemaal niet ken. Hij heeft iets gevonden dat ik hem nooit heb kunnen geven.” Ze heeft gelijk. Nu, voor het eerst in mijn leven, zie ook ik een deel van zijn persoon waarvan ik het bestaan nooit heb vermoed.

Zaterdag

Het is een drukke dag geweest en als ik naar huis fiets, heb ik het gevoel dat mijn fiets te zwaar beladen is, zo moeizaam kom ik vooruit. Thuis wacht Dinky op me, vrolijk kwispelend. Die is eraan gewend dat hij meteen met het vrouwtje mee uit mag als hij een hele dag alleen is geweest. De verleiding is groot om eerst even een halfuurtje op de bank te gaan liggen, maar ik kan het hem niet aandoen. Want hij kan er tenslotte ook niets aan doen dat ik na een hele dag werken moe ben. Ik lijn hem aan en loop naar buiten. Eigenlijk had ik eerst andere schoenen aan moeten doen, maar ik heb geen zin om terug te gaan. Ik loop langzaam het blokje om dat ik altijd ga als ik het niet op kan brengen of de tijd niet heb om met Dinky naar de hei te gaan. De stem van Erik komt zo onverwacht dat ik naar adem hap van schrik.

“Sorry,” zegt hij. “Ik wilde je niet laten schrikken. Ik loop al vijf minuten achter je aan, ik reed je voorbij, zag je me niet?”

“Nee,” zeg ik.

Hij aarzelt even. Ik heb je een paar heel vervelende momenten bezorgd en dat spijt me.

“Mij ook,” zeg ik. Het klinkt niet hartelijk, maar ik ben te moe om me daar veel van aan te trekken.

Hij glimlacht. “Ik heb Francien er overigens van weten te overtuigen dat er niets aan de hand was,” zegt hij. “Voor het geval je bang bent dat ze nog eens een scène komt maken, dat is ze dus niet van plan.”

“Bof ik even,” zeg ik. “Ik kan me zo goed voorstellen wat je van ons vindt,” zegt hij. “Eerlijk gezegd ben ik het met je eens, maar ook daar schiet je weinig mee op. In elk geval heb ik het nu gezegd!” Hij lacht naar me, en ondanks alles voel ik toch even mijn hart sneller kloppen.

Dan steekt hij zijn hand uit. “Het ga je goed,Anne-Wil. Ik vind je nog steeds een bijzondere dame!” We houden elkaars hand iets langer vast dan strikt nodig is. Dan draait hij zich om en loopt weg. Ik loop verward door. Het geeft een goed gevoel dat ‘de zaak Erik’ nu tenminste is afgerond. Maar ondanks dat voelt het toch alsof ik iets heb verloren waaraan ik was gehecht.

Donderdag

Manon belt uitgelaten vrolijk op. Ze komt aanstaand weekend thuis en blijft dan een hele week. Ik zeg dat ik het heerlijk vind.

“Maar als je een weekje later zou komen, had ik vakantie gehad,” zeg ik. “Ik ben er twee weekends, mam, we zien elkaar zo vaak dat je blij zult zijn als ik weer wegga! Maar mam…” Ze is even stil alsof ze haar moed verzamelt om het te zeggen. “Ik ben niet de hele week thuis hoor, alleen de weekends, verder slaap ik bij Joris.”

Zaterdag

“Daar is ze!” zegt Joris en hij is meteen tussen de mensen verdwenen. Als ik hem weer zie, heeft hij Manon in zijn armen. Ik wacht tot ze elkaar loslaten en om zich heen kijken. “Mam!” roept Manon. We omarmen elkaar. Ze ziet er goed uit. Elke keer een beetje volwassener dan ik me haar herinner. Ze loopt tussen Joris en mij in naar de uitgang van het station. “O, wat heerlijk om jullie weer te zien. Ik heb er zo naar verlangd! En wat fijn dat jullie me komen halen. Ik was al bang dat ik met al mijn bagage zou moeten overstappen. Hoe gaat het met opa en Inez, mam? En heb je nog wat van Bart en Maureen gehoord?” Ze praat honderduit. Opgewonden en blij als een kind. Af en toe kijkt ze Joris aan; ik heb haar nog nooit zo verliefd gezien en het doet me goed dat hij net zo verliefd naar haar kijkt. “O mam, in september kom ik weer naar Nederland. Voorgoed. O jee, ik had het je thuis pas willen vertellen. Nou ja, dan weet je het nu al. De rest vertel ik vanavond wel, oké?” Ze blijft de hele weg naar huis praten. Over Parijs, de kinderen, hoe heerlijk het is dat het goed is gekomen met Jean-Luc. “Ik zou het mijzelf nooit vergeven hebben als hij iets aan dat ongeluk had overgehouden!” zegt ze. “Nathalie wordt steeds snoeziger. Een Parijs nuffig meisje, maar zo lief.”

Als de auto stopt, ben ik blij dat ik wat frisse lucht in mijn gezicht voel. Ik heb een beetje hoofdpijn gekregen en ik vraag me af wat Manon me vanavond kan gaan vertellen dat haar zo zenuwachtig maakt.

Zondag

Het is laat geworden gisteravond. Joris heeft bij ons gegeten, maar is met duidelijke tegenzin al om een uur of elf naar huis gegaan. Ik voel dat ze dat afgesproken hebben, zodat Manon rustig met mij kan praten. Maar nu ze eindelijk de gelegenheid heeft, kan ze kennelijk de moed niet opbrengen. Ze praat over wat ze de afgelopen tijd in Parijs heeft meegemaakt en over haar cursus waardoor ze zo’n leuke vriendenkring heeft opgebouwd.

“Zeg het nou maar gewoon, Manon,” zeg ik, als ze even ophoudt met praten. “Ik word een beetje zenuwachtig van je. Zó erg kan het toch niet zijn dat je me te vertellen hebt?”

“Oké,” zegt ze dan met een zucht. “Als ik in september terugkom, gaan Joris en ik samenwonen. Alleen is zijn kamer te klein voor ons tweeën. Hij moet rustig kunnen studeren, terwijl ik met mijn eigen dingen bezig ben. Maar gelukkig kan hij eind augustus een etage krijgen, alleen: die is te duur voor hem alleen. Maar met mijn geld erbij lukt het wel.”

“Welk geld van jou?” vraag ik verbaasd. Ze zucht weer. “Mam, ik ga een baan zoeken,” zegt ze. “Ik weet dat we afgesproken hadden dat ik weer zou gaan leren als ik uit Parijs kwam en dat wil ik ook wel. Maar later, nu nog niet.”

“Later!” zeg ik. “Wat bedoel je met ‘later’? Als je kinderen hebt? Als je kinderen de deur uit zijn? Dit is de meest ideale leeftijd om een opleiding te volgen, Manon. Je weet hoeveel moeite ik heb gehad om een baantje te vinden. Jij zou het anders aanpakken. Jij zou een vak leren, zodat je jezelf altijd kunt redden, wat er ook in je leven gebeurt. En nou trap je in precies dezelfde valkuil als ik indertijd. Zonder behoorlijke opleiding aan een relatie en straks misschien aan een huwelijk beginnen. Afhankelijk van een man die het geld binnen brengt.”

“Daarom ga ik juist werken!” zegt Manon. “Lieverd, als je ooit alleen voor je kinderen moet zorgen en je man heeft geen voorzieningen voor je kunnen treffen, zal je leven zo verschrikkelijk zwaar zijn. Ik weet ook wel dat een opleiding tegenwoordig geen waarborg meer is voor een behoorlijke baan. Maar het is in elk geval een uitgangspunt. En je hoeft tenminste niet, zoals ik, spijt te hebben omdat je niet geleerd hebt toen het nog kon!”

“Ik wist dat je dit allemaal zou gaan zeggen,” zegt Manon een beetje verdrietig. “Maar ik heb gewoon geen zin in studeren op dit moment. Ik wil om vijf uur klaar zijn met m’n werk en dan geen gezeur van ‘s-avonds ook nog eens van alles moeten doen voor de volgende dag. Ik heb mijn school gedaan en het afgelopen jaar Parijs, en nou heb ik er gewoon helemaal genoeg van. Het spijt me mam, en ik hoop dat je niet boos op me bent, maar ik heb dit met Joris afgesproken en ik houd me eraan.”

Dinsdag

Manon belt op. Joris heeft haar in het weekend naar Parijs teruggebracht in de auto van zijn vader. Ze zijn samen nog gezellig uit geweest, hebben anderhalf uur in de rij gestaan om het Louvre in te kunnen, maar vonden het absoluut de moeite waard. “Waarom kom je niet, voordat ik weer naar Nederland ga, een weekje hier?” stelt ze voor. “Ik zoek wel een goedkoop hotelletje uit, het lijkt me enig mam, samen met jou op vakantie!” Het idee spreekt me enorm aan, maar ik ben vooral blij met het feit dat ze zoiets bedenkt. Ooit heb ik gedacht dat het een beetje reclame-onzin was: je dochter als vriendin. Maar ik begin langzamerhand te begrijpen dat er toch wel iets dergelijks mogelijk is.

Manons telefoontje zorgt ervoor dat ik neuriënd aan mijn karwei voor deze tweede vakantiedag begin: de keuken. Dat ik het wat te royaal aanpak, merk ik pas aan het einde van de ochtend. Ik heb weliswaar alle keukenkastjes én de koelkast leeg gehad en uitgesopt, en het fornuis en de oven weer smetteloos gekregen, maar er is nog minstens evenveel werk dat nog gedaan moet worden. Ik zet koffie en ga aan de keukentafel zitten. De tegels moeten gesopt worden. Om van de plinten maar niet te spreken. Dat de lamp boven de tafel een beetje vettig is, valt me nu pas op. Het lijkt wel alsof ik alleen maar dingen zie, die nfet in orde zijn. Omdat ik daar een beetje genoeg van krijg, verhuis ik met mijn koffie naar de kamer. Het eerste wat ik zie, is een spinnenweb. Dat moet er pas heel kort zijn, want daar let ik altijd op bij het stofzuigen. Moeten de gordijnen trouwens niet eens naar de stomerij? Ik ga op de bank zitten. Mag ook wel eens een nieuw stofje op. Over stof gesproken…Ineens heb ik er verschrikkelijk genoeg van. Aan de andere kant van het raam lokt het lenteweer en er moet nog zoveel in de tuin gedaan worden. Iets waar ik eigenlijk altijd wel zin in heb. Een kwartier later ben ik buiten bezig, lentewind door mijn haren, de geur van voorjaarsbloemen in mijn neus. En met het vaag schuldige gevoel dat ik aan het spijbelen ben.

Zondag

“Wat prettig om je weer te zien, kindje,” zegt vader. “Heb je de baby niet meegebracht?” Ik kijk hem verbaasd aan. “Welke baby, vader?” vraag ik. “Ach!” zegt hij, “wat dom nou toch van me. Ik dacht even dat je Sonja was.” Ik glimlach naar hem. “Wat een compliment, vader. Sonja is een stuk jonger.” Inez legt haar hand op de zijne. “Wil je nog thee?” vraagt ze. Ik heb het gevoel dat ze ons gesprek met opzet onderbreekt. “We hebben vanochtend zo heerlijk in het park gewandeld,” zegt ze. “En op een bankje in de zon gezeten. Als je nu even gaat rusten, kunnen we daarna misschien met z’n drieën even de deur uit.” Vader knikt en staat op. “Dan ga ik maar even slapen,” zegt hij. Ik kijk naar hem zoals hij naar de deur van de slaapkamer loopt. Het lijkt wel alsof hij ineens een stuk ouder is geworden. De deur gaat achter hem dicht. Ik kijk naar Inez en zie iets in haar ogen, dat ik niet meteen kan plaatsen. Verdriet. Bezorgdheid. Maar waarom?

“Laten we even naar buiten gaan,” zegt ze. “Soms houd ik het niet uit, hier binnen. Vroeger leefde ik in de tuin, maar je vader is een echte binnenzitter. Ik moet hem soms bijna dwingen om naar buiten te gaan.”

We lopen door de lange gangen van het tehuis naar de openslaande deuren. Meestal kan ik er wel tegen, maar vandaag maakt het mij ineens verdrietig en een beetje angstig om al die oude mensen te zien, die ooit een actief leven geleid hebben en nu zo weerloos en breekbaar zijn geworden. Inez behoort in deze omgeving tot de jongsten en de meest fitten en ik kan me voorstellen dat het haar soms moeite kost om zich aan het veel langzamere tempo van vader aan te passen. We lopen zwijgend naast elkaar door het prachtig aangelegde park. Ik hoor hoe Inez diep ademhaalt, terwijl ze haar gezicht naar de zon heft. Ik kijk haar van opzij aan. “Wat is er met je?” vraag ik. “Je bent vandaag zo…anders.”

“Laten we even gaan zitten,” zegt ze. Als we op een diepgroen geschilderd bankje gaan zitten, zegt ze: “Je moet niet schrikken, Anne-Wil, maar je vader begint een beetje te dementeren. Het is al een tijdje aan de gang, maar tot nu toe was het voor mensen die hem niet iedere dag meemaken niet merkbaar. Dat is nu aan het veranderen. Je hoorde hoe hij zich vergiste, toen hij jou voor Sonja aanzag. Dat soort dingen gebeurt steeds vaker. Het is…het voelt alsof je iemand van je af ziet drijven, zonder dat je iets kunt doen om hem vast te houden.” Ze zwijgt. Ik zeg ook niets. Het bloed bonkt in mijn slapen en ik voel me vaag misselijk. Nu Inez het zegt, weet ik dat er eerder dingen zijn gebeurd die mij een beetje bevreemdden. Kleinigheden, snel vergeten, snel weggedrukt. Wie wil eraan denken dat oude mensen dement kunnen worden? Het gebeurt vaak met oude mensen, maar dan zijn het de ouders van anderen, niet die van jezelf. Typisch Inez om dat weer zo goed onder woorden te kunnen brengen. Ik zie het beeld voor me. Vader, die steeds meer verstrikt zal raken in z’n steeds warriger wordende gedachtewereld. Onbereikbaar. Totdat er een moment komt dat hij ons misschien niet eens meer zal herkennen. Ik voel de arm van Inez om mijn schouder. “Lieverd, huil nou niet. We hebben hem nu nog.”

“Ja,” zeg ik hulpeloos, terwijl de tranen over mijn gezicht stromen. Ze huilt nu ook. Ik sla mijn arm om haar schouders, en zo zitten we op een bankje in de zon samen te huilen om iets dat we moeten, maar nog lang niet kunnen aanvaarden.

Dinsdag

Ik ben blij dat ik werk. Dat ik vroeg op kan staan en meteen al een druk schema moet afwerken. Natuurlijk is de gedachte aan vader er meteen al, maar ik heb niet genoeg tijd om er lang over na te denken. Dat komt pas ‘s-avonds, als ik heb gekookt en zoveel nuttige dingen heb gedaan als ik kon bedenken. Onvermijdelijk komt toch het moment dat ik op de bank zit en merk dat ik mijn gedachten niet bij de krant kan houden. Gedachten aan vader. Herinneringen aan vader. Soms moet ik mezelf streng tot de orde roepen. Ik denk aan hem alsof hij dood is, en dat is niet zo. Nog lang niet. En dement is hij ook nog niet. Een beetje verward, soms. Vergist zich af en toe in een naam, een gezicht. Wat dan nog? Dat doen oude mensen toch vaker? Misschien is het allemaal wel een misverstand, en is de term ‘beginnende dementie’ wel een vergissing. Maar diep in m’n hart voel ik dat het geen vergissing is. Woedend lig ik in bed. Vader bij wie je altijd terecht kon, die altijd raad wist. Mijn vader. Gisteravond ben ik bij Jaap en Sonja langs geweest om het te vertellen, zoals Inez aan mij had gevraagd. Jaap verbleekte. Maar ook hij had kleine dingen opgemerkt die hem verbaasd hadden, zoals dat ook met mij gebeurd was. We hebben er lang over gepraat, maar we weten ook dat we niets kunnen doen. Behalve hem zo vaak mogelijk gaan zien nu hij in ons nog zijn kinderen herkent.

Donderdag

Bart belt. Ze hebben een appartementje gevonden, piepklein en verschrikkelijk duur, zegt hij. Maar het voordeel van klein en duur is dat er weinig meubels in kunnen en die hadden ze toch niet kunnen betalen, dus dat scheelt weer. Het appartementje komt begin augustus vrij. Ze gaan het zelf schilderen en Maureens moeder maakt de gordijnen. Ik moet gauw maar eens komen kijken als ze erin zitten. Hij klinkt opgewekt en gelukkig.

“Zeg mam,” zegt hij, “kunnen we een weekje komen logeren bij jou? We willen er zo graag weer eens tussenuit. Maureen heeft het erg druk gehad de laatste tijd en het werk begint mij ook een beetje boven m’n hoofd te groeien.” Ik zeg dat ik het enig vind als ze komen. Alleen heb ik net zelf een week vakantie achter de rug, dus voorlopig wil ik liever geen vrij vragen. Daar is Bart het mee eens.

“Dan gaan we ‘s-avonds gewoon met z’n drieën iets gezelligs doen,” zegt hij. “Ik heb Maureen canasta geleerd en ze is er reu-zegoed in. Heb jij de kaarten nog, mam?” Ik lach en zeg dat ik ze nog heb. Net zoals alle andere spelletjes. En net zoals de kinderboeken van hem en Manon. “Mooi,” zegt hij tevreden, “dat is leuk voor de kinderen.”

“Welke kinderen?” vraag ik gealarmeerd. “Die van Maureen en mij natuurlijk,” zegt hij. “Ze moeten tweetalig opgroeien, vind ik, en dan zijn die boekjes wel handig. Maar voorlopig hoefje nog niet te breien hoor, mam!” Ik zeg dat ik dat een hele opluchting vind, wat ik ook meen, want hoe graag ik ook oma wil worden, ik gun Bart en Maureen van harte nog een hele tijd samen.

Als ik heb neergelegd, vraag ik me af of ik er goed aan heb gedaan om niet over vader te praten. Maar ik vind het niet iets dat je iemand door de telefoon vertelt. Over een paar weken is Bart hier, dan kunnen we er rustig over praten en dan kan hij bovendien zelf naar vader gaan. Ik weet hoeveel hij van z’n grootvader houdt. Bij vader en Inez zie ik vaak ansichtkaarten en briefjes van hem en Maureen liggen. Net zoals trouwens van Manon, aan wie ik het ook nog niet heb verteld. Het zijn altijd trouwe kleinkinderen geweest en ik weet nu al dat de schok en het verdriet om de naderende dementie van vader heel groot zal zijn.

Dinsdag

Er is iets met Evelyn. Ze doet anders dan ik van haar gewend ben, maar als ik vraag of er iets aan de hand is, zegt ze: “Nee hoor, waarom denkje dat?”

We hebben het erg druk met het afprijzen van de collectie. Ik zie een beetje tegen de uitverkoop op. Er komen klanten in de winkel die je anders nooit ziet. Sommigen ervan maken hardop opmerkingen over de prijzen, terwijl er van veel kleding vijftig procent van de prijs is afgedaan. Anderen proberen zelfs op de uitverkoopprijs nog af te dingen. Onze vaste klanten hebben een briefje thuis gekregen, zodat ze in de voorverkoop hun keuze kunnen doen. Maar ongetwijfeld zal een aantal van de klanten met vakantie zijn. Wat dat betreft, is het eigenlijk een onhandige tijd om uitverkoop te houden. Terwijl we bezig zijn met het veranderen van de prijskaartjes, merk ik aan Evelyn dat haar gedachten ergens anders zijn. Maar deze keer vraag ik niet of er iets aan de hand is. Ze zal er toch niet over praten voordat ze eraan toe is.

Woensdag

Ik heb Inez gebeld om te vragen hoe het met vader is. “Lichamelijk goed,” zegt ze. Ik moet er aan wennen dat er vanaf nu twéé dingen zijn om naar te informeren: zijn lichamelijke en geestelijke gezondheid. Tot nu toe was hij één geheel. Inez vertelt dat hij merkt dat hij geestelijk achteruitgaat. Hij vindt het bijvoorbeeld verschrikkelijk als hij namen verwisselt. Na zo’n vergissing kan hij ineens weer zo helder zijn. “Ik word toch niet dement?” heeft hij aan Inez gevraagd, en zij heeft “Nee, natuurlijk niet lieverd,” gezegd. Wat later heeft ze gemerkt dat hij stil zat te huilen. Ik voel de tranen achter mijn oogleden branden als ze het vertelt.

“Weet je,” zegt Inez, “ik ben er dankbaar voor dat hij meestal nog redelijk helder is. Maar voor hém zou ik bijna wensen dat het allemaal achter de rug is. Want als hij werkelijk dement is, heeft hij er zelf in elk geval geen verdriet meer van. O Anne-Wil, ik zie er zo tegenop om het allemaal aan te moeten zien. Zoveel van iemand houden en er dan in moeten berusten dat hij steeds verder van je afdrijft. Sorry, ik heb het allemaal al een keer tegen je gezegd, ik zal proberen om er niet steeds over te praten.”

Ik zeg bijna verontwaardigd dat ik juist wél wil dat ze er steeds over praat. “Ik kom zondag naar jullie toe,” zeg ik, “als vader slaapt, gaan we een eind lopen. En dan praat je maar zoveel als je wilt, Inez. Al zeg je tien keer hetzelfde. Er is toch al zo weinig wat ik kan doen om je te helpen. Bovendien, hoe kan het me vervelen dat je over vader vertelt!”

Als ik heb neergelegd, dringt het tot me door dat ik een afspraak heb gemaakt op de eerste dag dat Bart en Maureen er zijn. Zaterdag zullen ze aankomen en ik heb er een beetje een spijtig gevoel over dat ik ze niet van Schiphol zal kunnen halen. Maar Bart vindt het hoe dan ook onzin dat ik zo’n reis onderneem. Ze kunnen toch zelf wel de trein deze kant op nemen? In elk geval zullen ze thuis op mij zitten te wachten als ik uit de boetiek kom, en dat heeft ook iets feestelijks. Maar nu moet ik ze zondag alweer de hele dag alleen laten! Mijn moedergevoel is even in een hevige strijd gewikkeld met mijn dochtergevoel. Maar het laatste gevoel wint. Er zit niets anders op: zaterdagavond zal ik vertellen wat er met vader aan de hand is en dan moeten ze zelf maar beslissen of ze zondag mee willen gaan of niet.

Donderdag

Tot mijn verbazing zie ik Ellen de tuin in fietsen. Ik wist niet eens dat ze een fiets had. Ik zwaai naar haar en ze zwaait terug, een beweging waardoor ze bijna in de heg terechtkomt. Als ik de tuin in loop, komt ze met een pijnlijk gezicht naar me toe.

“Zadelpijn!” zegtze.

“Sinds wanneer fiets je?” vraag ik verbaasd.

“O, dat komt door Frank. Die wil elke avond na het eten een fietstochtje maken. Toen ik zei dat ik geen fiets had, kwam hij de volgende dag met deze aan.” Ze loopt mee naar het terrasje, waar ik net de kussens op de stoelen heb gelegd. “Vertel,” zeg ik. “Wie is Frank? Wat is Frank? Of nee, wacht, wat wil je drinken?”

Als ik terugkom met twee glazen frisdrank waar de ijsblokjes in tinkeien, zegt ze: “Mijn vriend, mijn vriend door een advertentie.” Haar gezicht straalt.

“Ik dacht dat je geen advertenties meer wilde zetten,” zei ik. “Klopt. Hij heeft een advertentie gezet en ik heb erop geschreven,” zegt ze. “Doodeng om jezelf zo aan te zitten prijzen bij een wildvreemde. En dan ook nog een foto sturen en weten dat die naast allerlei foto’s terechtkomt, en dat iemand dan gaat kiezen. Gelukkig vond hij mijn brief meteen al zo leuk dat hij niet eens contact met die andere vrouwen heeft opgenomen. We hebben heel prozaïsch in de stationsrestauratie afgesproken en het was meteen raak. Het is zo’n leuke man, Anne-Wil. Doe nou ook eens zoiets. Je kunt toch niet je hele leven alleen blijven?”

“Waarom niet?” vraag ik. “Er zijn ontzettend veel vrouwen die alleen wonen en die zijn heus niet per se ongelukkig.”

Vrijdag

Een heerlijke zomerdag. Ik fiets op m’n gemak van de boetiek naar huis, me verheugend op de avond die voor me ligt. Ik weet nu al dat ik geen zin heb om te koken. In de koelkast staan ingrediënten genoeg voor een salade, en ik heb nog een restje soep staan. In minder dan tien minuten kan ik in de tuin zitten. Ik zet mijn fiets in het schuurtje en neem meteen de kussens voor de tuinstoelen mee. De krant leg ik ook alvast klaar op de tuintafel. Precies zoals ik het heb gepland, zit ik een kwartiertje later buiten te eten. De zon is nog steeds warm, ook al is hij al een eind gezakt. Aan de andere kant van de heg is Pieter Doorenbos bezig met zijn grasmaaier. Een vredig geluid dat helemaal bij een avond als deze past. Ik leun achterover, doe mijn ogen dicht en adem diep de geur in van zomer en zon en bloemen. En ik verbaas me erover dat er soms maar zo weinig nodig is om je gelukkig te voelen.

Zaterdag

Het is rustig in de boetiek. Geen wonder, er zijn al aardig wat mensen met vakantie, en wie vandaag niet hoeft te werken, kan kennelijk wel wat beters bedenken dan winkelen. Evelyn is een lang weekend weg met Victor en Jasmijn. Toen ze hoorde dat Bart en Maureen vandaag aankomen, was ze geschokt. Als ze het eerder had geweten, zou ze andere plannen gemaakt hebben, zei ze. Nu was er niets meer aan te doen. Ik heb gezegd dat ik het niet erg vind om vandaag te werken. Het is een leuk idee dat ze er zijn als ik thuiskom, maar het is niet nodig om daar speciaal vrij voor te nemen. Ze is vertrokken, nog steeds een beetje aarzelend. “Als het stil is zaterdag kun je best een uurtje eerder sluiten,” heeft ze gezegd. Maar we weten allebei dat ik daar niet over peins. Mensen moeten op openingstijden kunnen rekenen. Het is toch al zo verwarrend dat winkels op verschillende uren open- en dichtgaan, dat moet je niet nog eens extra ingewikkeld maken. Nu het rustig is, heb ik mooi de gelegenheid om wat achterstallige dingen in orde te maken. Het kantoortje moet worden opgeruimd en we hebben de laatste weken ook geen tijd gehad om veel aan de administratie te doen. Ik merk dat ik loop te neuriën terwijl ik bezig ben. De woorden van Ellen schieten me te binnen: “Je zult eens zien hoeveel gelukkiger je zult zijn als je weer een man hebt!” Ik vraag het me af. De paar keer dat ik de afgelopen jaren verliefd ben geweest, hebben niet echt bijgedragen tot mijn geluk. Ja heel even, maar de problemen begonnen zo snel dat er nauwelijks tijd was om ervan te genieten. Bovendien kan ik goed tegen alleen zijn. Het gebeurt maar zelden dat ik me eenzaam voel en dan is er altijd wel iemand bij wie ik kan langsgaan: Ellen, Hanneke, Moniek en Pieter. Jaap en Sonja. Soms kan ik Rob ineens weer heel hevig missen. Maar ik heb niet het gevoel dat een man de sleutel is tot Het Geluk. Nee, zoals het nu gaat, bevalt me wel. En als er niet de donkere schaduw van vaders gezondheidstoestand was, zou ik zelfs niets meer te wensen hebben.

Zondag

De thuiskomst gister was nog leuker dan ik had verwacht. Maureen deed de deur open, met mijn keukenschort voor. Ze sloeg haar armen om mij heen en kuste me op beide wangen. “Hi, mum!” zei ze en het klonk onweerstaanbaar. “Bart is in the tuin.” En daar was hij inderdaad, gebogen over de barbecue die ze voor me hadden gekocht. “Ik maak een salad,” zei Maureen. “Bart does de koken.” Bart en ik omhelsden elkaar. “Lieverds wat een verrassing!”

“Ga lekker zitten, mam. We hebben witte wijn koud staan, wil je een glas?” Hij drukte me gedecideerd in een tuinstoel. “Zo, en daar kom je voorlopig niet meer uit. Jij hebt vandaag genoeg gewerkt.” Maureen kwam met drie glazen wijn en we hieven het glas naar elkaar en toastten op de zomer, op de vakantie. Daarna keek ik naar Bart, die toegewijd bezig was met het roosteren van het vlees, terwijl Maureen de tafel dekte en de salade neerzette. Zoveel zorgen heb ik me ooit om deze jongen gemaakt, zoveel tranen om hem vergoten en het is nooit in me opgekomen dat sommige dingen gewoon voorbijgaan. Dat een kind door een moeilijke periode heen kan groeien en een evenwichtige volwassene wordt. “Wat is er, mam?” vraagt Bart, die even van zijn werk opkijkt. “Niks,” zeg ik, “gewoon een beetje rook in mijn ogen.”

Maandag

We zijn gisteren met z’n drieën naar vader geweest. Bart was stil onderweg. Hij houdt heel veel van zijn opa en ik weet dat hij bang is voor wat hij zal aantreffen. Inez zit op een bankje in de zon op ons te wachten.

“Er is toch niks bijzonders aan de hand?” vraag ik ongerust, want ik ben gewend dat ze bij vader zit als ik kom.

“Ik had er behoefte aan om even buiten te zijn,” zegt ze. “Je vader heeft steeds minder zin om de deur uit te gaan. Het lijkt wel alsof hij zich alleen nog maar veilig voelt in zijn eigen omgeving. Als we net tien minuten buiten zijn, wil hij alweer terug.”

We lopen door de lange gang naar hun kamer.

“Hoe gaat het ermee?” Ik kijk verbaasd naar de man die een oud dametje in een rolstoel duwt. Dan herken ik hem. Het is de vriendelijke meneer wet wie ik ooit in de trein heb gezeten en die ik later nog een keer in het tehuis ben tegengekomen. Hij steekt zijn hand uit. “We moeten nu maar eens kennismaken, vindt u ook niet? Kees van Vlooten.” Ik druk zijn hand en noem mijn naam. Het oude dametje zit glimlachend voor zich uit te kijken.

“Mijn moeder,” zegt hij vervolgens, “ze is niet helemaal met haar gedachten bij deze wereld.” Als ik doorloop, hoor ik steeds opnieuw zijn woorden. Wat klinkt dat mooi, veel minder hard dan ‘dement’, veel begrijpelijker ook. Het helpt ook om wat er met vader gebeurt met andere ogen te zien.

Dinsdag

Het is alweer een tijd geleden dat ik rustig met Evelyn heb zitten praten. Meestal wil ze zo snel mogelijk naar huis, waar Victor op haar wacht met Jasmijn. Ze heeft er toch moeite mee dat ze Jasmijn zo weinig ziet. Ik heb het gevoel dat dat de reden is dat ze de laatste tijd wat stil en teruggetrokken is, ook al ontkent ze het als ik ernaar informeer. Maar om de een of andere reden is het niet meer tussen ons als vroeger, toen we met elkaar over onze problemen praatten en probeerden elkaar raad te geven.

Vrijdag

Manon belt om te vragen wanneer ik naar Parijs kom. Ik heb de beslissing een beetje voor me uit geschoven. In de boetiek begint het weer drukker te worden nu de nieuwe collectie binnendruppelt, en de tuin lijkt wel een zee van onkruid. “Zullen we nu meteen maar een datum afspreken, mam?” stelt Manon voor. “De voorlaatste week van augustus?”

“Dat is volgende week al!” zeg ik verschrikt. “Sorry Manon, maar dat is écht te snel.”

“Oké, dan de week erna,” zegt Manon. “Maar later kan niet hoor, mam, want ik wil echt begin september in Nederland zijn. Bovendien werk ik hier vijftien augustus voor het laatst. Daarna kan ik bij een vriendinnetje logeren, totdat jij komt.” Ik beloof dat ik het morgen met Evelyn zal bespreken. “Hoe vind je het om afscheid van de kinderen te moeten nemen?” vraag ik.

“Vreselijk,” zegt ze uit de grond van haar hart. “Ik weet zeker dat ik ga huilen. Ik heb echt het gevoel dat Jean-Paul en Nathalie ook een beetje mijn kinderen zijn. Maar het kan nu eenmaal niet anders. Na de vakantie komt er weer een andere au pair. De kinderen zijn me zó weer vergeten.” Het klinkt een beetje droevig, maar een minuut later is ze alweer opgewekt, als ze vertelt over het bliksembezoekje van Joris, het afgelopen weekend. “Ik verheug me er zo op om met hem samen te wonen,” zegt ze.

Zaterdag

Natuurlijk heeft Evelyn er geen enkel bezwaar tegen dat ik een dag of vier naar Parijs ga. Er moeten wel heel belangrijke redenen zijn, wil een plannetje van mij niet door kunnen gaan. “Ik ben er de hele maand september niet,” zegt ze, “vind je dat een bezwaar?”

“Nee, alleen maar een beetje ongezellig af en toe,” zeg ik. Ze lacht. “Terwijl ik de laatste tijd niet echt gezellig ben,” zegt ze. “Of is je dat niet opgevallen?”

“Jawel,” zeg ik voorzichtig, “maar ik had het gevoel dat jij er liever niet over wilde praten.”

Ze aarzelt. “Ik zal het toch een keer moeten zeggen,” zegt ze dan. “Anne-Wil, ik denk er serieus over om de boetiek te verkopen. Ik vind het steeds erger om Jasmijn maar zo weinig te zien. Aan de andere kant zal ik het werk verschrikkelijk missen. En jou trouwens ook. Ik ben er nog niet uit, maar ik vind toch dat je moet weten wat er aan de hand is. Kun je het een beetje begrijpen?”

“Ja,” zeg ik, en ik probeer ondanks het loodzware gevoel in mijn maag naar haar te glimlachen.

Zondag

Het ligt als een steen op mijn maag wat Evelyn heeft gezegd. Als ze werkelijk de boetiek gaat verkopen, wat moet ik dan doen? Ze heeft beloofd om mij in dat geval aan de nieuwe eigenaar aan te bevelen als ‘topkracht’, maar zelfs als die mij aan zal nemen, zal het nooit meer worden zoals het nu met Evelyn is. Ik beschouw haar als een vriendin. En ook al zien we elkaar buiten werktijden maar zelden, toch hebben we een speciale band met elkaar. Ik moet er niet aan denken om in dezelfde vertrouwde omgeving te moeten werken voor mensen die ik niet ken. Wil ik dat wel? Is het niet beter om ander werk te zoeken? Of helemaal niet meer te gaan werken? Er zijn ineens zoveel mogelijkheden en ze bevallen me geen van alle. Ik loop een beetje landerig met Dinky over de hei. Het is mooi weer, maar de zomer is duidelijk over haar hoogtepunt heen. Het geeft me een nostalgisch gevoel van afscheid nemen, wat eigenlijk onzin is, als alles meezit.

Woensdag

Al in de trein komt het gevoel van ontspanning. Elke meter verwijdert me verder van de dingen die me de laatste tijd een beetje zijn gaan benauwen. Natuurlijk ben ik er nog niet los van, maar telkens als zich een sombere gedachte aandient, duw ik hem weg. Nu even niet. Gewoon een paar dagen alleen maar leuke dingen doen en aan leuke dingen denken. Op het station heb ik tijdschriften gekocht, maar als ik erin ga lezen, merk ik dat ik m’n gedachten er niet bij kan houden. Ik kijk uit het raampje naar weilanden en huizen en mensen met wie ik nooit iets te maken zal hebben. Ik ben een beetje slaperig. De Hitchcock-film waarnaar ik gisteravond heb gekeken, was pas tegen middernacht afgelopen, en daarna kwam ik op een andere zender jazz-musici tegen, die muziek speelden waar Rob en ik op feestjes van vrienden nog op hebben gedanst. Nostalgie alom, en het was tegen tweeën toen ik in bed lag. Maar het doet er niet toe. De komende uren kan ik een beetje zitten suffen en als het meezit, val ik misschien ook nog wel even in slaap.

Manon staat wuivend op het perron als ik op Gare du Nord uit de trein stap. Ze heeft een leuk klein hotelletje gevonden, in een rustige straat niet ver van het metrostation. We brengen er mijn bagage heen, en gaan dan meteen weer op stap. Het is drukkend warm in de stad, en ik heb er spijt van dat ik me niet even heb verkleed in het hotel. Manon vertelt dat er in deze tijd van het jaar nog maar heel weinig Fransen in Parijs zijn. “Bijna alle mensen die je ziet zijn buitenlanders!” zegt ze. “De Parijzenaars zelf vluchten weg, als ze het zich ook maar even kunnen veroorloven.”

Alleen toeristen zijn kennelijk zo gek om de warmte van de stad, die door het asfalt wordt weerkaatst, op te zoeken. Boven aan ons verlanglijstje staat een bezoek aan het Louvre, maar als we de ongelooflijk lange rij mensen zien, die staan te wachten totdat ze naar binnen kunnen schuifelen, kijken we elkaar aan. We schudden tegelijkertijd ons hoofd en draaien ons om. Je moet wel héél graag het museum in willen als je er ruim een uur wachten voor over hebt.

“Moet je luisteren, Manon,” zeg ik terwijl we weglopen, “ik ben hier maar een paar dagen, en dit is niet de eerste keer dat ik in Parijs ben. Waarom vergeten we niet gewoon dat we toeristen zijn en dingen willen zien? Het is warm, het is druk, laten we gewoon naar een park wandelen en af en toe op een terrasje gaan zitten. Als we iets tegenkomen waar we méér van willen zien, kunnen we het altijd nog doen.”

“Weet je het zeker?” vraagt Manon bezorgd. “Ja, lieverd, heel zeker. Misschien is het raar om in Parijs te zijn en niet meteen de Eiffeltoren op te gaan, maar ik zit er totaal niet mee. Ik geniet ervan om er weer eens helemaal uit te zijn, en wat we nu precies doen, maakt me echt niet zoveel uit.” Het blijken toverwoorden te zijn, want nu Manon zich ontslagen voelt van de verplichting met mij naar de toeristische hoogtepunten van Parijs te gaan, komt ze ineens voor de dag met de adresjes waar ze met haar vrienden en vriendinnen naartoe ging. De leuke straatjes met kleine winkeltjes in de Marais, eethuisjes waar ze voor weinig geld goed aten, slenteren langs de Seine terwijl schuin boven ons het verkeer voortraast. Op een klein pleintje is een marktje waar we allebei een ceintuur kopen, en ergens achteraf, waar geen toerist te zien is, drinken we citron pressé op een halfleeg terrasje.

Vrijdag

De spanning is allang uit me weggevloeid, en al na de eerste middag heb ik het gevoel dat ik weken van huis weg ben. Dat het bed een diepe kuil heeft, zodat ik ‘s-ochtends het eerste halfuur geknakt rondloop, kan me niet schelen. Vooral niet omdat Manon met hetzelfde euvel kampt, zodat we elkaar tijdens het aankleden een beetje uitlachen. Het is heerlijk om met een volwassen dochter op stap te zijn, en voor het eerst realiseer ik me wat het betekent dat Manon niet meer thuis zal wonen. Ze merkt het onmiddellijk als ik daaraan denk. “Mam, je kijkt ineens zo ernstig, is er iets?” Ik aarzel even, en vertel dan zo luchtig mogelijk wat ik mij zo-even realiseerde. “Daar heb ik vanochtend ook aan gedacht,” zegt ze. “Ik vind het best moeilijk, hoor mam, net zoals jij. Alleen zit er voor mij een heel leuke kant aan, zodat het toch minder erg is.” Ik glimlach naar haar en geef haar even een aai over haar wang. Of ze nu thuis woont of niet, we zullen hoe dan ook goed contact met elkaar houden, daar ben ik zeker van.

Zondag

Ik merk dat Manon het er moeilijk mee heeft om Parijs de rug toe te keren. Als we in de trein zitten, zie ik dat ze met moeite haar tranen bedwingt. Ze heeft een paar dagen geleden al verteld hoe emotioneel het afscheid van de kinderen was. Jean-Luc en Nathalie, allebei in tranen, net zoals zijzelf. Inmiddels zijn ze met vakantie gegaan en als ze terugkomen in Parijs zal er een nieuwe au pair op hen wachten. Lang verdriet zullen ze dan ook niet hebben, maar dat zij ook moeite met het afscheid hadden, deed Manon toch goed.

Maandag

Natuurlijk staat Joris te wachten op het perron. Hij kijkt zo stralend gelukkig naar Manon als we de trein uitstappen, dat het me ontroert. Manon wordt er een beetje verlegen van. Maar ze ziet er net zo blij uit als hij.

Joris zet de koffers in de achterbak van Monieks auto. “Ik heb een verrassing,” zegt hij. “Nu wil ik het weten ook!” zegt Manon. Joris vertelt dat hij erin geslaagd is om andere kamers te vinden. “Twéé kamers,” zegt hij trots, “met een keukenhoek en een eigen douche en wc. Wat vind je ervan?”

“Geweldig!” Manon slaat haar arm om hem heen en geeft hem een zoen op z’n wang. “Wanneer kun je erin?” Joris lacht. “Ik zit er al in. Daarom had ik het ook nog even niet willen vertellen. Maar ja, je weet hoe ik ben met geheimen.”

“Mam, is het niet geweldig?” Manon kijkt mij aan. Ik zie hoe vreugde en bezorgdheid om mijn reactie elkaar afwisselen op haar gezicht. “Lieverd, het lijkt me heerlijk voor jullie. En het zou toch binnenkort gaan gebeuren, dus waarom dan het komende weekend niet?” Manon slaat haar armen om me heen en zoent me op allebei m’n wangen. Ik glimlach alleen maar, want ik vertrouw mijn stem niet, maar Manon praat alweer met Joris. Over hoe groot de kamers zijn en wat ze allemaal mee kan nemen en wanneer ze ernaar kan kijken en of er al gordijnen hangen. Als we thuis zijn, draagt Joris de koffers naar binnen. We staan midden in de kamer. “Gaan jullie toch zitten,” zeg ik, “wil je wat drinken?” Ze gaan naast elkaar op de bank zitten. Ik haal frisdrank voor Manon en mij en een biertje voor Joris. Als ik weer binnenkom, houden ze op met praten. Er hangt iets in de lucht, dat ik niet helemaal kan plaatsen.

“Heb ik iets gemist?” vraag ik. Joris zwijgt en neemt een slok bier. Manon kijkt me aan, ik zie dat ze verlegen is. “Mam, vind je het erg als ik vannacht bij Joris slaap? Hiernaast bedoel ik. Bij hem.” Het komt er zo onhandig uit dat ik in de lach schiet. “Lieverd, zal ik je eens wat vertellen? Ik had niet anders verwacht,” zeg ik. Ze kijkt me verbaasd aan. “Echt waar, mam?”

“Echt waar,” zeg ik.

De stemming is weer ontspannen. We vertellen over de dingen die we in Parijs hebben gezien, maar ik kan merken dat Manon er met haar gedachten eigenlijk niet bij is. Een uurtje later stappen ze op. Ik breng ze naar de deur, met Dinky al aan de lijn. Het is vreemd om mijn dochter bij de buren naar binnen te zien gaan.

Ik loop langzaam met Dinky door de stille straten. Vanuit de tuinen hoor ik het geluid van stemmen. Er zitten nog veel mensen buiten op deze prachtige avond. Het is ook eigenlijk geen avond om alleen te zijn, en toch zal ik eraan moeten wennen. Als ik de voordeur achter me dicht doe, word ik ineens overvallen door een immens gevoel van verlatenheid. Nooit meer de vanzelfsprekendheid van de kinderen in huis. Waarom slaat die gedachte nu ineens zo hard toe, ze zijn toch al een hele tijd van huis? Maar het is net alsof het deze avond pas echt tot me doordringt wat het betekent om moeder van volwassen kinderen te zijn.

Woensdag

Manon heeft de nieuwe kamers gezien en is er laaiend enthousiast over. Het uitzicht is geweldig, zegt Manon, ze zitten op een hoek. Aan de ene kant kijken de ramen uit op een smal winkelstraatje, vanaf de andere kant op een pleintje. Hartstikke vol auto’s, dat is wel jammer, maar op woensdag en zaterdag mag er niet geparkeerd worden, dan is er markt. Ze heeft zich laten inschrijven voor een cursus stenotypen bij een uitzendbureau. Veel kans op werk is er niet, hebben ze haar verteld. Ze heeft een te algemene opleiding en geen enkele kantoorervaring. “Maar ik wil ook best zoals jij in een boetiek werken,” zegt ze, “het kan me eigenlijk niet schelen wat ik ga doen, als ik maar werk krijg.” Ik luister naar haar verhalen en vraag me af of ze geen enkel gevoel van weemoed heeft. Tenslotte gaat ze over een paar dagen afscheid nemen van een belangrijke periode. Maar als ze daar al over nadenkt, weet ze het in elk geval goed te verbergen!

Zondag

Gisteren is Joris met een busje de spullen van Manon komen halen. Lang niet alles kon mee en toen ze was vertrokken, bleef haar kamer onttakeld achter. “Vind je het erg, mam? Ik kom het zo gauw mogelijk opruimen!” zei ze. Ik heb gezegd dat ik het niet erg vond en heb ze uitgezwaaid. Daarna ben ik naar boven gegaan, naar haar kamer en heb op de rand van haar bed een potje zitten huilen. Eigenlijk nogal gek, want tenslotte woont ze al zolang niet meer thuis. Maar dit voelt anders, was ook anders: echt afscheid van de tijd dat ze nog ‘kind aan huis’was. Omdat ik eigenlijk niet wist wat ik anders moest doen, ben ik haar kamer gaan opruimen. Gelukkig had ze niets van de muur gehaald. Er was alleen een grote verschoten plek op de muur waar een foto van Rob met Manon op zijn schouders had gehangen. Genomen tijdens één van onze laatste vakanties, toen we in een kleine badplaats aan de Spaanse kust kampeerden. Het was een van haar lievelingsfoto’s en het deed me goed dat ze hem had meegenomen.

Vrijdag

“Heb je plannen vanavond?” vraagt Ellen door de telefoon. Ik zeg dat ik niets bijzonders van plan ben. Het is een heerlijke avond en ik heb, nadat ik uit de boetiek kwam, nog een uurtje in de tuin gewerkt. Nu ben ik met de vaat bezig, en daarna zie ik wel wat ik doe. Dat Ellen even wil langskomen, vind ik alleen maar gezellig. Al vraag ik me af of er iets aan de hand is: ik ken die gespannen vrolijkheid van haar. Nog geen halfuur later stopt haar auto voor de deur.

“Wat is het hier toch gezellig!” zegt ze, terwijl ze rondkijkt. “Ik begrijp niet hoe je het voor elkaar krijgt, Anne-Wil. Ik koop me suf aan dure dingen en het is toch nooit zo leuk als bij jou.”

“Misschien juist daardoor,” zeg ik.

Ze kijkt verbaasd. “Zou je denken?” Ze is alweer met haar gedachten bij iets anders. “Wat vind jij nou van Frank? Ik bedoel, wat vind je écht van hem?”

Nu ben ik verbaasd. “Een leuke man, dat heb ik toch als eens gezegd?”

“Ja, maar meende je het?” dringt ze aan. Ze loopt nog steeds een beetje heen en weer door de kamer. Pakt dingetjes op en bekijkt ze, zet ze terug. Eén bonk onrust is ze en nog steeds heb ik geen idee waar ze nou eigenlijk naartoe wil met al die vragen. “Ik vind hem écht een leuke man,” zeg ik. Ik denk terug aan de avond dat ik hem voor het eerst ontmoette, alweer een paar weken geleden. Barbecue in de tuin. Frank aandachtig bezig met het roosteren van het vlees. Donker haar, grijze ogen, vriendelijke glimlach. Gepensioneerd, maar nog wel druk met het geven van adviezen op zijn vakgebied. Ik heb niet echt persoonlijk met hem gepraat.

“Vind je het niet gek dat een man zoals hij een contactadvertentie zet?” vraagt ze. “Nee,” zeg ik, “niet gekker dan dat jij erop hebt gereageerd.”

“Waar moeten mensen van onze leeftijd elkaar ontmoeten? Je kunt moeilijk in een café gaan zitten hopen dat je aangesproken wordt.” Daar moet ze om lachen. Ze gaat zitten en roert in haar koffie. “Ellen,” zeg ik, “wat is er nou eigenlijk aan de hand?” Ze aarzelt. “Ik weet het niet precies,” zegt ze. “Ik dacht dat het fantastisch ging tussen Frank en mij. We zijn verliefd, we kunnen met elkaar praten, maar ik heb het gevoel dat ik hem niet écht bereik. Dat er een soort muur om hem heen is waar ik niet doorheen kom.”

“Heb je daar met hem over gepraat?” vraag ik. Ze knikt. “Vaak. Maar hij zegt dat hij niet begrijpt wat ik bedoel. Hij vindt ook dat ik te veel verwacht. We kennen elkaar nog maarzo kort, zegt hij. Maar dat is het niet, Anne-Wil. Waar ik last van heb, is het gevoel dat er iets is dat hij niet wil vertellen.”

“Zoals wat?” vraag ik.

“Dat weet ik nou juist niet!” zegt ze wanhopig. “Maar geloof me, Anne-Wil, ik heb een soort intuïtie als mensen iets voor me verbergen. En Frank verbergt iets, en dat maakt me verschrikkelijk onzeker en zenuwachtig!”

Zondag

“Hoe is het met de kinderen?” vraagt vader. Ik vertel dat Manon sinds kort samenwoont met Joris. Ik kan mezelf er nog net van weerhouden om te zeggen: “Je weet wel, vader.” Natuurlijk heb ik hem vaker over Joris verteld, maar de naam blijft niet hangen. Telkens opnieuw moet ik het uitleggen: de buurjongen op wie Manon verliefd is geworden. Ook nu zie ik zijn wenkbrauwen omhooggaan. “Joris?” Op het samenwonen geeft hij geen commentaar. Maar hij is vanmiddag wel helder, want hij informeert nadrukkelijk naar Bart. “Die was hier laatst met een alleraardigst meisje. Ze praatte alleen een beetje vreemd,” zegt hij. Ik zie de geamuseerde blik van Inez. “Ze is een Engelse, lieverd,” zegt ze.

“Moet ze daarom vreemd praten?” vraagt vader. Nu moet ik ook lachen. Vader lacht mee.

Zo kan het dus ook, denk ik. Het feit dat vader geestelijk achteruitgaat, hoeft niet per se te betekenen dat we alleen nog maar in dodelijke ernst met hem kunnen omgaan! Het geeft even een gevoel van opluchting. Ik merk dat Inez begrijpt wat in me omgaat. Ze glimlacht bemoedigend naar me. Voordat we naar vader gingen, die nog aan z’n middagdutje bezig was toen ik kwam, hebben we een stukje gewandeld. Ze vertelde toen dat ze niet alleen probeert te aanvaarden wat er met vader aan het gebeuren is, maar er ook steeds vaker in slaagt de vrolijke momenten te waarderen. Durft te lachen als het onbedoeld grappig is wat hij zegt. “En weet je,”zei ze, “terwijl hij totaal niet begrijpt waar de grap zit, is hij blij en bijna trots dat hij me aan het lachen heeft gemaakt. Bij hem zit het probleem niet, ik ben het die moet leren ermee om te gaan.” Jaap en Sonja zijn het vorige weekend geweest. Met de baby. “Weet je nog, lieverd?” Inez buigt zich naar vader over. “Baby?”

“Ja Maarten, het kindje van Jaap en Sonja,” zegt Inez. Ik zie aan vaders gezicht dat het hem niets zegt. Hij is ineens moe, een vermoeidheid die diepe groeven in zijn gezicht lijkt te trekken. “Is het geen tijd voor m’n middagslaap?” vraagt hij. Er zit iets kinderlijk verlangends in zijn stem. Inez zegt dat hij nog maar een paar uur wakker is. “Wil je niet liever even naar buiten?” stelt ze voor. “Het is prachtig weer.”

“Ja, gezellig vader, dan loop ik mee,” zeg ik. Maar hij schudt koppig zijn hoofd. “Ik ben moe,” zegt hij. “Goed, dan breng ik je even naar bed,” zegt Inez. Ik sta op. “Ik loop even de tuin in,” zeg ik. Het is heerlijk om buiten te zijn. De nazomer op z’n mooist, een blauwe hemel, de zon en de prikkelende geur van de naderende herfst. Ik loop even door de tuin en ga dan op een bankje in de zon zitten. Met mijn ogen dicht koester ik me in de warmte. “Mag ik er even bij komen zitten of stoor ik?” zegt iemand. Ik doe verschrikt mijn ogen open. Naast me zit de man, die ik ooit in de trein heb gezien en later een paar keer in het tehuis, samen met zijn moeder. Maar hoe hij heet, weet ik echt niet meer, “Kees van Vloten,” zegt hij met een glimlach.

Ik bloos. “Sorry,” zeg ik onhandig, “ik ben slecht in namen onthouden.” Hij zegt dat het niet geeft. Ik vraag hoe het met zijn moeder is.

“Niet goed,” zegt hij. “Ze gaat de laatste weken ineens erg achteruit. Vandaag wilde ze niet eens haar bed uitkomen. Je had haar vroeger moeten zien, de flinkste vrouw van de wereld. We waren met vier kinderen, maar niets was haar ooit te veel. We namen horden vriendjes mee uit school, alles kon altijd. En nu is er niets meer van over. Een vogeltje is ze.” Hij zwijgt en ik weet hoe hij zich voelt.

“Mijn vader,” zeg ik, “ik keek altijd zo tegen hem op. Hij was echt iemand. Als hij ergens tegen was, dan hield je daar rekening mee. Ook nog toen hij met moeder in het bejaardentehuis woonde. Maar toen ze doodging…Ik weet het niet, maar ik denk dat er toen iets is geknapt in hem. De draad die hem met het verleden verbond, zoiets. Of klinkt het gek wat ik zeg?”

“Nee,” zegt Kees van Vloten, “zoiets heb ik ook gedacht toen mijn vader overleed. Een jaar of acht geleden was dat. Niet lang daarvoor was mijn oudste broer verongelukt en daar was moeder nog lang niet overheen toen mijn vader dat infarct kreeg. Ik heb toen gedacht dat het niet eerlijk is. Iemand die haar hele leven zo hard gewerkt heeft en zo voor iedereen heeft klaargestaan, krijgt op haar oude dag nog zulke klappen te verwerken. Maar natuurlijk is het onzin om over ‘eerlijk’te praten.”

“Ja,” zeg ik wacht, “het is onzin, maar voor mijn gevoel is er nog veel meer niet eerlijk. Als ik hier om me heen kijk, dan vraag ik me af waar het voor nodig is dat we eerst zo verschrikkelijk moeten aftakelen voordat we dood mogen.” Inez komt naar ons toe lopen. “Dag meneer Van Vloten,” zegt ze en geeft hem een hand. Hij is opgestaan en het valt me op dat hij langer is dan ik me herinner. “Hij slaapt,” zegt ze tegen mij, “zullen we nog een eindje lopen?” Ik sta ook op en steek mijn hand uit naar Van Vloten. “Sterkte,” zeg ik.

Hij glimlacht. “Jij ook.” Hij draait zich om en loopt met grote passen naar huis.

Dinsdag

“Anne-Wil, ik moet je even spreken. Heb je tijd om wat langer te blijven?”

Ik sta op het punt om naar huis te gaan, maar ik leg mijn tas op de toonbank en kijk Evelyn aan. Mijn hart is ineens sneller gaan kloppen. Zonder er ook maar een moment aan te twijfelen, weet ik wat ze gaat vertellen. Ze heeft de fles sherry uit de koelkast gehaald en schenkt twee glazen vol. Zoals zo vaak zitten we in de kleine ruimte achter de winkel, waar haar administratie ligt. Hoeveel gesprekken hebben we hier niet gehad? En nu gaat ze me vertellen dat ze de boetiek heeft verkocht. “Anne-Wil…”ze zoekt naar woorden. Ik zie dat het haar moeilijk valt om te zeggen wat ze te zeggen heeft. “Je weet dat ik al een hele tijd met het plan rondloop om de boetiek te verkopen,” zegt ze dan. “Niet alleen omdat ik vaker thuis wil zijn, bij Jasmijn, maar ook omdat het verschrikkelijk moeilijk is om de zaak draaiende te houden. De ene keer verkopen we goed en dan word ik weer een beetje optimistisch, maar dan ineens ligt de boel weer een tijdje stil. En ik heb nu eenmaal niet veel marge. Er moet een behoorlijke gemiddelde verkoop zijn, anders red ik het niet. Bovendien,” ze zucht even, “eerlijk gezegd, Anne-Wil, heb ik gewoon geen zin meer in al dat gedoe. Ik ben dagen achter elkaar van huis voor de inkoop, ik zit hier de helft van de week terwijl andere mensen voor mijn dochter zorgen, en als ik thuis ben, loop ik te tobben. Enfin, ik heb de knoop doorgehakt, hoeveel moeite het me ook heeft gekost. De zaak is verkocht, Anne-Wil, het spijt me meer dan ik zeggen kan.” We kijken elkaar aan. Ik heb geen idee wat ik moet zeggen. Er zit een brok in mijn keel, die het slikken moeilijk maakt. “De nieuwe eigenaars zijn in principe bereid om jou te laten blijven,” zegt ze. “Ze willen alleen een proeftijd en dat lijkt me voor jou net zo belangrijk als voor hen. Als het niet klikt, heeft het geen zin om in zo’n kleine ruimte te blijven samenwerken. Of wil je liever weg?”

“Ik weet het niet,” zeg ik, “ik moet erover nadenken. Het kan me op dit moment eigenlijk niet schelen.”

“Ik begrijp het,” zegt ze, “we hebben het goed gehad met elkaar, Anne-Wil, ik zal je missen.”

Ik knik alleen maar en sta op. “Sorry,” zeg ik, “maar ik moet nu weg.” Zonder haar antwoord af te wachten, draai ik me om. De oktoberwind is aangenaam koud in mijn gezicht; als ik op de fiets zit, beginnen m’n ogen te tranen. Ik veeg de tranen weg, maar ze blijven komen en het dringt tot me door dat het niets met de wind te maken heeft.

Woensdag

Ik heb goed geslapen, terwijl ik het gevoel had dat ik geen oog dicht zou doen. De laatste gedachte voordat ik wegzakte in een diepe slaap was: wat nu? En het is de eerste gedachte waarmee ik wakker word. Terwijl ik met Dinky een blokje om loop, bedenk ik dat niet eens wet per wannéér Evelyn de zaak heeft verkocht. En aan wie. Ze had het over ‘eigenaars’, maar evengoed is het dan mogelijk dat er maar één iemand in de zaak komt werken. Ik probeer het me voor te stellen. In die kleine ruimte, waarin je geen moment uit elkaars gezichtsveld bent, samen met iemand die je niet kent. Ik zeg tegen mezelf dat ik niet moet overdrijven. Tenslotte kende ik Evelyn ook niet toen ik in de boetiek kwam werken. Dat het wonderwel uitpakte en we meer een vriendinnenverhouding kregen dan die van werkgever en werknemer, was niet te voorzien. Wie weet hoe leuk het nog kan worden! Maar het lukt me niet om me met die redenering op te peppen. Ik raak iets kwijt dat ontzettend belangrijk voor me is en ik weet niet wat ik daarmee aan moet. In zo korte tijd is alles waaraan ik houvast had uit mijn leven verdwenen. Bart naar Engeland. Manon het huis uit. En nu ook de vertrouwdheid van de boetiek en Evelyn weg. Toen Rob doodging, was de toekomst een zwart gat, maar met twee lichtpuntjes in de vorm van de kinderen. Natuurlijk is wat er nu gebeurt veel minder aangrijpend. Maar toch zie ik een grote leegte voor me als in de toekomst kijk.

Vrijdag

Vandaag komen de nieuwe eigenaars. Ze hebben de boetiekal een paar keer op zondag bezocht, zegt Evelyn, maar nu komen ze kijken hoe het op een werkdag draait. Het is een echtpaar dat al jaren in de mode zit, maar het nu rustiger aan wil doen. Hun grote zaak in Amsterdam hebben ze verkocht, de formule ervan willen ze nu in de boetiek toepassen. Ik vraag wat die formule inhoudt en Evelyn trekt een gezicht. “Kleren die je na één seizoen weggooit, daar komt het eigenlijk op neer. Leuke modellen, veel flair, maar stof en afwerking…” Ze zucht. “Misschien hebben ze wel gelijk. Ze hebben er in elk geval een boel mee verdiend.”

Terwijl ik er de hele dag op ben voorbereid, overvalt het me toch als ze de zaak binnenkomen. Ik zie meteen dat zij het moeten zijn, door de manier waarop ze om zich heen kijken. De vrouw heeft veel te veel make–up op, en draagt veel glinsterende sieraden. Hij ziet er smaakvoller uit, in een goedgesne-den pak. De vrouw schuift meteen achter de toonbank, het ontbreekt er nog maar aan dat ze mij opzijduwt. Ik ben net bezig met een klant die een cheque uitschrijft en zie haar verbaasde blikken als er ineens iemand naast me staat. “Je let toch wel goed op het pasnummer, hè?” zegt de toekomstige eigenares. Ik voel een warme blos naar mijn gezicht stijgen.

Evelyn staat er nu ook bij. “Mevrouw de Boer heeft de zaken prima in de hand,” zegt ze, met een vleugje koelte in haar stem. “Ik heb al een aantal keren de zaak in het volste vertrouwen aan haar overgelaten. Wekenlang soms.” De vrouw is niet in het minst uit het veld geslagen. “Je kunt niet vaak genoeg controleren,” zegt ze. Evelyn haalt diep adem en slikt iets in dat ze wilde zeggen. “Anne-Wil, dit is mevrouw Terbrugge. Mevrouw Terbrugge, mag ik u mijn assistente mevrouw De Boer voorstellen?” Het is niets voor Evelyn om zo formeel te zijn. Dat ze bovendien begint de nieuwe eigenares aan mij voor te stellen in plaats van omgekeerd, is een kleine wraakoefening voor de manier waarop de vrouw haar entree heeft gemaakt. De man is er nu ook bij komen staan. Evelyn stelt ons aan elkaar voor. De vrouw is al niet meer geïnteresseerd. Ze heeft zich omgedraaid en loopt nu langs de rekken. Een van onze beste klanten komt uit een paskamer met een jurk in haar handen. “Anne-Wil, heb je dit een maatje groter? Ik ben toch weer aangekomen,” zegt ze zachtjes tegen mij. Ik knik, maar voordat ik een grotere maat kan zoeken, heeft mevrouw Terbrugge de jurk al aangepakt en is ermee verdwenen. De klant kijkt mij verbaasd aan. “De nieuwe eigenares,” zeg ik zacht. “O!” zegt ze, en het is verwonderlijk hoeveel je met één woordje kunt zeggen.

Woensdag

“Doe nu niets overhaast, Anne-Wil,” zegt Evelyn. “Ik ben ook niet zo dol op die Terbrugges, maar misschien valt het allemaal wel mee. Bovendien zijn ze van plan om nog een paar kleine boetieks op te kopen, dus zullen ze zeker niet elke dag hier aanwezig zijn. Wie weet kun je hier de boel voor ze runnen.”

“Ja, wie weet,” zeg ik lusteloos. Ik heb net gezegd dat ik weg wil op de dag dat de nieuwe eigenaars in de boetiek komen, en aan Evelyns gezicht zag ik meteen al dat ze het er totaal niet mee eens is. Nu kijkt ze me onderzoekend aan. “Ik voel me zo ellendig dat ik je dit aan doe,” zegt ze. “Maar heus, Anne-Wil, geef die mensen een kans. Geef jezelf een kans. Ontslag nemen kun je altijd nog.”

Ik probeer te glimlachen, maar het lukt niet. Het lijkt wel alsof het gedeprimeerde gevoel, dat ik al een paar dagen heb, steeds meer energie opslokt. Ik heb niet eens meer zin om net te doen alsof ik opgewekt ben. Gelukkig komt er een klant binnen. “Wat hoor ik nou, heeft u de zaak verkocht?” vraagt ze nieuwsgierig aan Evelyn. Die knikt, en houdt een opgewekt verhaal over de nieuwe eigenaars. “Het zal mij benieuwen,” zegt de klant. “Meestal wordt alles meteen heel anders en meestal is het dan niet leuk meer.” Hoofdschuddend begint ze in de rekken te snuffelen. Evelyn kijkt me aan, met opgetrokken wenkbrauwen. Ik haal licht m’n schouders op. Dat het meteen heel anders zal worden, en waarschijnlijk niet leuk meer, is iets dat ik bij voorbaat al zeker weet.

Donderdag

Ik ben met de afwas bezig als er ineens hard op de keukendeur wordt gebonsd. Ik schrik me wezenloos, ook al omdat Dinky luid blaffend door de keuken schiet en tegen de keukendeur op begint te springen. Dan zie ik Ellens gezicht achter de ruit verschijnen. Ze ziet er opgewonden uit en nog voordat ze goed en wel binnen is, praat ze al. Haar zinnen zijn zo verward en chaotisch dat ik niet begrijp waarover ze het heeft. “Ellen, alsjeblieft, begin nou nog eens, ik snap er niets van!” zeg ik.

Ze leunt tegen het aanrecht en ik zie dat ze op het punt staat in tranen uit te barsten. “Frank,” zegt ze, “ik was bij Sandra, we waren aan het winkelen en toen zag ik hem. Met een vrouw. Een meisje nog. Zoiets als Sandra. Als je ze gezien had, Anne-Wil, het leek wel alsof ze net getrouwd waren, zo intiem waren ze aan het praten. Ik wist dat er iets met hem aan de hand was. Ik zei het je toch de hele tijd?”

“Wat deed hij toen hij je zag?” vraag ik. “Hij heeft me niet gezien,” zegt Ellen. “Hij werd zo in beslag genomen door die vrouw. Ze hing maar aan z’n arm en bleef praten. Dat mij dit nou weer moet overkomen!” Nu huilt ze werkelijk. Dikke tranen, die een spoor door haar make–up trekken. Ze pakt een zakdoekje uit haar tas en dept haar gezicht. “En wat nu?”

Ze snuit luidruchtig naar neus. “Ja, wat nu?” zegt ze. “Morgenavond komt hij eten. Dan zal ik het uitmaken. Ja, dat doe ik, wat moet ik anders?”Ze begint weer te huilen. “Ik dacht dat we het zo goed hadden samen. Ik geloofde echt dat we een toekomst hadden samen.”

“Maar je vertrouwde hem niet helemaal,” zeg ik. “Oké,” zegt ze, “maar toch hadden we het leuk. En nu moet ik wéér opnieuw beginnen. Ik word er zo ziek van. Telkens opnieuw iemand ontmoeten: vind ik hém leuk genoeg, vindt hij mij leuk genoeg, vertellen over je leven, over vroeger, over wat je wilt en hoopt en doet en denkt. En als je dan een beetje vertrouwd raakt met iemand en er hoeft niet meer zoveel uitgelegd te worden, gebeurt er iets waardoor het toch nog mis gaat. Waarom kan ik niet gewoon een man ontmoeten met wie ik gelukkig word?”

Ik kan er niets aan doen, maar ik moet even lachen. “Ja, lach jij maar,” zegt ze bitter, “jij zit er niet mee. Jij bent zo zelfstandig dat je geen man nodig hebt. Maar ik wil niet alleen leven. Ik wil het gewoon niet. Ik vind er niets aan. Alleen op vakantie, alleen wandelen, alleen naar de film, alleen in de weekends. Ik ben geen vrouw voor alleen, en ik ga net zolang door met zoeken totdat ik iemand vind die wél bij me wil blijven!” Ze kijkt me uitdagend aan. Ik haal m’n schouders op. “Waarom zeg je niets?” vraagt ze.

Ik voel me ineens heel erg moe worden. “Ik weet niet wat ik moet zeggen,” zeg ik. “Ik vind het ellendig voor je dat het zo is gelopen. Maar eerlijk gezegd begrijp ik er niet veel van. Waarom zou hij stiekem met iemand anders iets hebben? Wat is het voordeel daarvan? Jullie zijn toch niet getrouwd? Hij zit elk moment bij jou, hij is er bijna ieder weekend. Dat zou hij toch niet doen als hij serieus iemand anders had?” Ze pakt haar poederdoos en bekijkt zichzelf vol afschuw in het spiegeltje. “Op onze leeftijd zou je eigenlijk niet meer moeten huilen,” zegt ze.

Ik glimlach naar haar. “Terwijl jij je opknapt, ga ik even een kopje koffie voor ons zetten,” zeg ik.

Zaterdag

Onzinnig, zo snel als de weken voorbijgaan. Het geeft me het gevoel dat m’n leven tussen m’n handen doorglipt, maar ik weet ook niet wat ik zou moeten doen om dat gevoel te vermijden. Ik voel me nog steeds gedeprimeerd. Dat het nog twee maanden duurt voordat Evelyn vertrekt en de nieuwe eigenaars de zaak ook in praktisch opzicht overnemen, is een kleine troost. Ik heb tenminste nog de tijd om mijn beslissing over mijn ontslag nog eens te overwegen. Aan de andere kant: ik heb de nieuwe eigenaars ontmoet en meteen gevoeld dat ik zeker met haar niet zal kunnen opschieten. Ik probeer mezelf voor te stellen hoe het zal zijn om in dezelfde ruimte, waarin ik zo prettig heb gewerkt, een ‘bazin’ te hebben die ik niet mag. Evelyn kan honderd keer zeggen dat ik haar en mijzelf de kans moet geven aan elkaar te wennen, ik geloof er niet in. Maar goed, om Evelyn een plezier te doen, heb ik mijn ontslagaanvraag ingetrokken. Ze had gelijk toen ze zei dat ik altijd nog kan besluiten om weg te gaan. Ondertussen glijden de dagen voorbij, zonder dat ze zich van elkaar onderscheiden. Vallend blad op nat asfalt, alles een beetje somber en troosteloos, wetend dat de echte winter nog moet komen en dat het maanden en maanden zal duren voordat het weer voorjaar wordt. Ik probeer mezelf tot de orde te roepen. Als ik nu al zo begin, is het einde zoek. Gewoon een beetje flink zijn. Maar echt goed lukt het op dit moment nog niet.

Zondag

Inez en ik hebben een halfuurtje gewandeld, met de kragen van onze jas omhoog. Het waaide te hard om een paraplu mee te nemen, onze haren zijn behoorlijk doorweekt als we weer binnen zijn. Vader slaapt nog steeds. Inez zegt dat het haar moeite kost om hem wakker te maken. Hij vindt slapen zo heerlijk, zegt ze. Maar het is niet goed voor hem om te vaak en te lang te liggen. Hij moet een beetje actief blijven, heeft de dokter gezegd. De bewegingstherapie die hij regelmatig krijgt, houdt zijn spieren een beetje in conditie. Maar hij moet ook geestelijk actief blijven, wat ik een beetje vreemd vind klinken voor iemand die aan het dementeren is, maar waarbij ik me ook wel iets kan voorstellen. Terwijl Inez vader uit bed helpt, loop ik naar de conversatiezaal. Even een kop thee drinken en een beetje krachten verzamelen voor mijn ontmoeting met vader. Want nog steeds kan ik het niet goed verdragen om te zien hoe hij geestelijk steeds verder van ons raakt verwijderd. Als ik in gedachten aan een tafeltje zit, hoor ik ineens een bekende stem. “Wat een verrassing op zo’n saaie zondag.” Ik kijk op in het glimlachende gezicht van Kees van Vloten. “Mag ik bij u zitten?”

“Natuurlijk,” zeg ik.

Hij zet zijn koffie op het tafeltje en gaat zitten. “Eerlijk gezegd hoopte ik dat u er vandaag zou zijn,” zegt hij. “Ik heb nog vaak gedacht aan het gesprek dat we de vorige keer hadden. Over oud worden en de eerlijkheid van het lot.”

“Ja,” zeg ik, “en over de aftakeling die de meeste oude mensen moeten ondergaan voordat ze doodgaan.”

“Dood mógen,” zegt Van Vloten. “Dat waren de exacte woorden die u gebruikte. Telkens als ik naar mijn moeder kijk, moet ik eraan denken. Ze heeft zoveel meegemaakt, en ze had acht jaar geleden, toen mijn vader overleed, als enige wens om zelf ook dood te mogen. Je denkt dat zoiets tijdelijk is, dat het bij het verdriet hoort, maar bij haar is het niet zo. Ze zit haar tijd uit. Met tegenzin.”

“Het ging de vorige keer dat ik er was niet goed met haar,” zeg ik, “hoe is het nu?”

Hij maakt een berustend gebaar. “Nog steeds hetzelfde. Ze ligt bijna de hele dag in bed, is zo moe, zo krachteloos. Ik denk eerlijk gezegd niet dat het nog lang zal duren. Voor mij is dat heel moeilijk, maar voor haar kan ik alleen maar blij zijn.” Mijn kopje is leeg. Ik weet dat Inez nu met vader op mij wacht. Ik leg even mijn hand op de arm van Van Vloten. “Veel sterkte,” zeg ik.

Hij glimlacht. “Dank u,” zegt hij, “u ook veel sterkte.” Ik voel zijn ogen op mij rusten als ik opsta en wegloop. Eigenlijk zou ik langer met hem willen praten, het is goed om af en toe iemand te ontmoeten die de dingen begrijpt die je dwars zitten.

Dinsdag

Ik bel Ellen om te vragen hoe het is afgelopen met Frank. Na haar onverwachte bezoekje, waarin ze vertelde dat ze hem met een andere vrouw had gezien, heeft ze niets meer van zich laten horen. Ze is een beetje zenuwachtig als ik haar vraag hoe het is gegaan. Hij zou toch komen eten en dan zou ze het toch uitmaken? Ze zegt dat het daar niet van gekomen is. Hij had bloemen bij zich en wijn, en was zo overrompelend lief dat ze het niet over haar hart kon verkrijgen. Ze staat zich zo te verontschuldigen voor het feit dat ze hem de deur niet uit heeft gezet, dat ik er een beetje om moet lachen.

Woensdag

“Wil je me een plezier doen?” vraagt Ellen. Ze ziet er een beetje nerveus uit.

“Natuurlijk,” zeg ik.

“Fijn!” zegt ze opgelucht. “Wat ben je toch een lieverd!” Ze trekt haar jas uit om hem aan de kapstok te hangen. Dinky springt tegen haar op.

“Niet doen!” zeg ik, maar Ellen bukt zich en knuffelt hem. “Ga vast naar binnen,” zeg ik, “dan haal ik koffie.”

Als ik binnenkom, is ze nog steeds met Dinky aan het spelen, iets dat ik niet van haar gewend ben. “Ellen?” zeg ik, terwijl ik een kop koffie voor haar neerzet. “Wat moet ik nou eigenlijk voor je doen?”

Ze kijkt me even niet-begrijpend aan en schiet dan in de lach.

“O wat idioot, dat ben ik helemaal vergeten te zeggen. Kom je vrijdagavond eten?”

“Gaat het daarom?” zeg ik verbaasd.

Ze knikt. “Frank komt ook en ik wil zo graag dat je dan heel goed op hem let. Jouw mening is heel belangrijk voor mij.”

“0,” zeg ik een beetje uit het veld geslagen. Ik kan niet zeggen dat ik echt blij ben met haar verzoek. Vriendelijk met iemand aan tafel zitten terwijl je eigenlijk bezig bent met spioneren, vind ik niet echt leuk. Maar ik begrijp ook Ellens verlangen naar de mening van een derde over haar vriend. “Je komt toch?” vraagt ze nog eens. “Ja, ik kom,” zeg ik met een zucht.

Donderdag

Ik herken haar stem onmiddellijk, ook al heb ik haar niet zien binnenkomen en sta ik met m’n rug naar haar toe met een klant te praten. “Mevrouw De Boer, als u klaar bent, heeft u dan even tijd voor mij?”

Ik draai me om, ruik de geur van haar parfum eerder dan dat ik haar zie. Ze is weer in vol ornaat, een laag uitgesneden blouse onder een mantelpak dat er duur uitziet. Veel opvallende sieraden en een prachtige, maar voor overdag wel erg zware make–up.

“Ik kom zo bij u,” zeg ik, en draai me weer om naar de klant. Vanuit mijn ooghoek zie ik hoe ze achter de toonbank gaat, en ongegeneerd laden opentrekt en in de inhoud ervan rommelt. Het ergert me verschrikkelijk, ook al weet ik dat het haar goed recht is, nu ze de boetiek heeft gekocht en betaald. De klant verdwijnt naar een paskamer en ik loop naar de toonbank. “Wel een rommeltje,” zegt ze misprijzend. “Ik ruim dat elke avond op,” zeg ik, “het zijn trouwens alleen maar prijskaartjes en duplicaatnota’s. Dat een klant snel wordt geholpen, vind ik belangrijker dan dat alles keurig op een stapeltje in een laatje ligt dat niemand ziet.”

“Ik heb het niet over ‘of of’ maar over ‘en en’,” zegt ze. “De klanten moeten snel geholpen worden en het moet hier netjes zijn.” Ik zwijg: aan het gloeien van mijn hals weet ik dat ik rode vlekken heb. Niet van de zenuwen, maar van de moeite die het me kost mijn woede niet te laten merken. Ze bekijkt me even zwijgend, ik heb geen idee van wat er in haar omgaat, maar ze doet het laatje dicht en schuift een stapeltje kleding naar me toe. “Misschien heeft u even tijd om dit weer terug te hangen in het rek?” vraagt ze. Het is precies wat ik van plan was om te doen. De vorige klant heeft veel gekocht, maar minstens vier keer zoveel gepast. Een vrolijk, gezellig mens, dat met haar arm vol kleren uit een paskamer stapt, alles op de toonbank dumpt en met een nieuwe lading weer in de paskamer verdwijnt. Als iedere klant zo was, zou ik krankzinnig worden, maar zij is een uitzondering, die bovendien het meeste omzet van alle klanten. De chaos die ze achterlaat, is onbeschrijfelijk, maar meestal heb ik die snel weggewerkt, behalve als er een nieuwe klant binnenkomt en ik alleen in de zaak ben, zoals vandaag. Als ik de kleren terughang op hun hangers, komt mijn klant de paskamer uit. “Laat maar,” zegt mevrouw Terbrugge tegen me en loopt naar haar toe. “Het staat u voortreffelijk,” hoor ik haar zeggen.

“Dank u,” zegt mijn klant koel, “maar ik wil graag verder geholpen worden door Anne-Wil.” Zonder een woord te zeggen loopt mevrouw Terbrugge terug naar de toonbank. Onze ogen kruisen elkaar. Als ik niet uit mezelf wegga, zorgt zij ervoor dat ik verdwijn, dat weet ik op dat moment met absolute zekerheid.

Vrijdag

Ellen is zenuwachtig, ik merk het aan haar drukke manier van praten. Ze neemt het herfstboeket van mij over, bedankt me en loodst me naar binnen, waar Frank de krant weglegt en opstaat op mij te begroeten. “Ik ben nog even in de keuken bezig,” zegt Ellen. “Frank, schenk jij een glas sherry voor Anne-Wil in? Ik ben zo klaar.”

Ik ga op een stoel zitten en kijk naar Frank terwijl hij aandachtig een glas vult. Weer valt me zijn kalmte op, de rustige manier waarop hij zich beweegt, de open manier waarop hij mij met zijn grijze ogen aankijkt, als hij me het glas overhandigt. Wat zou hij antwoorden als ik zou zeggen: “Frank, Ellen heeft je gezien met een vrouw, hoe zit dat eigenlijk?”Zulke dingen zeg je niet, dat zou tegen alle regels zijn, maar jammer is het wel, want ik zou werkelijk niet weten hoe je achter de waarheid moet komen als er niet over gepraat mag worden.

Zondag

Het park rondom het tehuis ligt vol herfstbladeren. Het regent en stormt al een paar dagen; de blaadjes liggen opgewaaid en nat tegen de boomstammen en de heggetjes. De bankjes zijn leeg en de paar mensen die er lopen, zijn verzorgsters die zich, met hun gezicht weggedoken in hun kraag, van het grote huis naar de dependance haasten. Het schiet me ineens te binnen hoe ik in deze tuin Kees van Vloten een paar keer heb ontmoet. Leuke gesprekken waren het, ze tilden de dag een beetje uit boven de toch wat beladen stemming van een bezoek aan vader.

Inez staat in de gang op me te wachten. Ik schrik ervan, er zal toch niets ergs zijn gebeurd? Ze zegt dat de dokter even bij vader is. “Hij had het benauwd, maar gelukkig is er geen verslechtering in zijn toestand. Ik wilde alleen niet dat je zou schrikken als je de dokter zou aantreffen bij je vader.”We geven elkaar een zoen. Ze ziet er moe uit. Ineens vraag ik me af of ze meer weet dan ze aan mij vertelt. Misschien probeert ze zich in alle stilte voor te bereiden op een leven zonder hem. Het zou een verklaring kunnen zijn voor het feit dat ze er zo slecht uitziet. We lopen door de lange gang, langs mensen in rolstoelen die met hun bezoekers praten. De moeder van Van Vloten is er niet bij en van hem is ook geen spoor te bekennen. De dokter is weg als we vaders kamer binnenkomen. Vader ligt met zijn ogen dicht, zijn ademhaling gaat moeizaam. Ik kijk naar zijn handen op het dekbed. Smal en oud, met pigment-vlekken en aderen die erop getekend lijken. Inez kijkt me vragend aan. “Vind je het goed als we hem laten slapen? Hij heeft vannacht zo weinig rust gehad.”

We gaan in het restaurant wat drinken. Het is er vol, er is veel bezoek. Een paar kleine kinderen spelen krijgertje tussen de tafeltjes, de mensen eromheen kijken er vertederd naar. “Maak je je erg ongerust over vader?” vraag ik. Inez knikt. “Ik ben zo aan hem gehecht,” zegt ze zacht, “de gedachte dat ik hier zou wonen zonder hem is ondraaglijk. En toch gaat het gebeuren.” Ze ziet mijn schrikbewegingen en legt haar hand even geruststellend op de mijne. “O, niet snel. Maar hij gaat achteruit, met heel kleine beetjes tegelijk.” Ze glimlacht. “Hoe is dat gedicht van Toon Hermans ook alweer…dat op een dag alle beetjes op zijn. Zoiets is er aan het gebeuren. En ik kan alleen maar toekijken. Het is zo moeilijk om te aanvaarden dat iemand uit je handen wegglijdt. Zó moeilijk.” Ze kijkt even zwijgend voor zich uit. Dan zegt ze met een glimlach: “Maar het is heerlijk dat jij zo vaak komt, Anne-Wil. Het helpt me zo dat ik er met jou over kan praten.” Ze buigt zich in een opwelling naar me toe en geeft me een zoen op m’n wang.

Maandag

De dag begint met een verrassing. Een telefoontje van Bart, waarin hij aankondigt dat hij en Maureen rond sinterklaas een paar dagen in Nederland zullen zijn. Iets met zijn werk waar hij dan gezellig nog een paar dagen aan vastplakt. “Kunnen we bij jou logeren?” vraagt hij. Natuurlijk kunnen ze dat. We praten nog even en als ik de telefoon neerleg, voel ik een opgewektheid die ik een hele tijd kwijt ben geweest.

Woensdag

Manon begint meteen enthousiast plannen te maken als ze hoort dat Bart en Maureen met sinterklaas bij mij logeren. Daar moet een groot feest van worden gemaakt, vindt ze. Er moet alleen nog overlegd worden met de familie van Joris, want dat zijn ook van die fervente sinterklaasvierders. “Best moeilijk, mam, als je twee families hebt,” zegt Manon. “Ik weet ook nog steeds niet hoe het met Kerstmis moet. Wanneer wil jij het vieren?”

Ik zeg dat zij alles maar moeten regelen zoals het haar en Joris het beste uitkomt. Mij maakt het niet zoveel uit of ze nu eerste of tweede kerstdag bij mij zijn. Ze belooft zo snel mogelijk te bellen.

Donderdag

Als ik aan het koken ben, staat Moniek ineens voor de keukendeur. “Stoor ik?” vraagt ze. Ik zeg dat ik het juist leuk vind om iemand op bezoek te krijgen in de keuken en dat meen ik. Ik schenk een glas sherry voor haar in, installeer haar aan de keukentafel en houd een oogje op de pannen die op het fornuis staan, terwijl Moniek vertelt dat het haar zo leuk lijkt om sinterklaas met z’n allen te vieren.

“We trekken lootjes, dan wordt het niet zo duur. En het lijkt me gezellig met al die jonge mensen erbij! Niels heeft sinds kort ook weer een vriendin, Laura, en omdat ze bij haar thuis nooit iets aan sinterklaas doen, zijn er wat haar betreft gelukkig geen organisatieproblemen. Wat vind jij ervan?” Ze kijkt me vol verwachting aan. Ik zeg dat het me enig lijkt, dat ik alleen nog even Bart moet bellen, maar dat ik niet kan voorstellen dat die er bezwaar tegen heeft. “Mooi,” zegt ze tevreden en staat op.

Donderdag

Bart belt dat hij zaterdag aankomt. Nee, ik hoef hem niet van Schiphol te halen, dat doen Jaap en Sonja. Vind ik het erg vervelend als ze daar blijven eten en daarna pas naar mij toe komen? Ik zeg dat ik het absoluut niet vervelend vind. Het is heerlijk om te weten dat ze in aantocht zijn en het is fijn dat het contact met Jaap en Sonja goed is en dat ze daar een leuke avond zullen hebben. Vlak nadat ik heb neergelegd, belt Manon. Ze hoort binnen een minuut dat er iets aan de hand is.

“Mam, zeg het nou maar,” dringt ze aan. “Ik ben je volwassen dochter, weet je wel? Tegen mij kun je alles zeggen!” Ik vertel haar over mevrouw Terbrugge en dat ik mijn ontslag heb ingediend.

Ineens kan ik het niet meer houden. Ik sta als een kind te snikken, met de telefoon in mijn handen, terwijl ik in de verte Manons ongeruste stem hoor. “Ik bel je zo terug,” zeg ik en leg neer. In de keuken hou ik m’n polsen onder de koude kraan en daarna veeg ik met een stuk papier van de keukenrol mijn gezicht droog. Maar de tranen blijven komen, hoe ik ook probeer ze tegen te houden. Op het laatst geef ik gewoon maar toe. Als ik dan toch zo nodig moet huilen, laat het dan maar gebeuren ook. En tegen het aanrecht geleund, snik ik om alles dat me verdriet doet of ooit heeft gedaan. Rob, mijn moeder, mijn baan in de boetiek die ik kwijt ben, vader die zo achteruit gaat, het alleen zijn dat soms zo moeilijk is…Het is één grote brij, maar als het huilen eindelijk is opgehouden, voel ik me behalve uitgeput ook heel erg opgelucht. Alsof een grote prop uit mijn gevoel is verdwenen.

Donderdag

Aan het einde van de sinterklaasavond, toen Manon nog even met me meeliep naar huis, zei ze: “Mam, vanavond deed me zo denken aan vroeger, toen pap er nog was! Had jij dat ook?” En ja, dat was precies wat ook in mij was opgekomen. De kamer vol met mensen, de gezelligheid, het gevoel van bij elkaar horen…Het bracht herinneringen boven van lang geleden, toen we nog een compleet gezin waren en de feestdagen vierden met alle mensen die zo nauw met ons waren verbonden. Vader en moeder, gezond en vol energie, Jaap en Hanneke, nog bij elkaar en gelukkig. En Manon en Bart die vrolijk en onbezorgd waren, zoals kinderen horen te zijn. Geen idee hadden we ervan dat het zo snel afgelopen zou zijn, en dat de kinderen de droevigste periode in hun leven tegemoet gingen, omdat Rob, mijn grote liefde, de vader van mijn kinderen, voorgoed uit ons leven zou verdwijnen. “Nou, niet ineens treurig worden, mam,” zei Manon, die vaak mijn gedachten kan lezen. “Het was tóen heerlijk, maar we hebben het nu toch ook leuk? Ik ben zo blij met de familie van Joris! Ik zou net zoveel van hem houden als hij een vervelende familie had, maar dit maakt het wel een stuk leuker.”

Dinsdag

Eind van deze week gaat Evelyn met vakantie. Twee weken naar de wintersport. Ze vond het moeilijk om te vertellen, kon ik aan haar zien. Want het betekent dat de tijd dat we samen in de boetiek waren, voorgoed voorbij is. Als ze terugkomt van vakantie is het januari, dan heeft het echtpaar Terbrugge de zaak overgenomen en ben ik trouwens ook voorgoed vertrokken. Het is een klap voor me, die plotselinge vakantie van Evelyn. Ze geeft er een beetje zenuwachtig allerlei redenen voor, die mij eigenlijk niet eens aangaan en die zeker de teleurstelling niet minder maken. Op de een of andere manier had ik me eraan vastgeklampt dat ik in elk geval tot mijn vertrek met en voor haar zou werken. Nu zit ik vanaf volgende week maandag met mevrouw Terbrugge, een vooruitzicht dat me een wee gevoel in mijn maag geeft, een beetje zoals vroeger op school als ik een repetitie niet goed had geleerd. “Het spijt me zo,” zegt Evelyn, maar ik ga er niet op in. Dat maakt het voor haar nog erger. “Ben je boos?” vraagt ze. Daar moet ik over nadenken. En ja, eigenlijk neem ik het haar kwalijk dat ze het niet belangrijk genoeg vindt om de rit samen met mij af te maken. Dat zeg ik ook, tot mijn eigen verbazing, want over het algemeen ben ik er niet zo goed in om mijn gevoelens onder woorden te brengen. Zeker niet als ze voor de andere partij niet echt prettig zijn om te horen. Evelyn is dan ook duidelijk geschokt. “Ik kan er nu niet meer vanaf,” zegt ze ongelukkig.

“Je hoeft er ook niet vanaf,” zeg ik, “ik vind het alleen jammer dat het zo gaat.” En omdat ik zie dat ze het werkelijk heel erg vindt, zeg ik er ook nog bij dat ik best begrijp dat ze met de kerstdagen weg wil en dat ik hoop dat ze veel plezier zal hebben.

De verdere dag kost het me moeite m’n hoofd bij m’n werk te houden. De paar weken die ik nog moet werken, voordat ik definitief de deur van de boetiek achter me kan dichtdoen, lijken me onoverkomelijk. De gedachte aan mezelf ziek melden flitst even door m’n hoofd, maar ik verwerp het meteen. Dat zou ik zo zwak vinden van mezelf. Ik moet gewoon mijn tijd volmaken, en wat zijn nu twee weken op de eeuwigheid?

Woensdag

Als ik aan het afwassen ben, klopt Ellen op de keukendeur.. “Stoor ik?” vraagt ze terwijl ze langs me heen binnenstapt. Ze ziet er goed uit, wat me een beetje verbaast. De laatste keer dat ze hier was, was ze nogal aangeslagen, omdat ze Frank met een jonge vrouw had gezien. “Heb je koffie gezet of zal ik het even doen?” vraagt ze.

Ik droog m’n handen af en zeg dat ik er meteen aan begin. “Leuk om je weer te zien,” zeg ik, en meen het. Misschien komt het door deze donkere tijd, maar ik heb het gevoel dat ik mijn vriendinnen niet vaak genoeg meer ontmoet. Ze gaat aan de keukentafel zitten terwijl ik koffie in het filterzakje doe. “Hoe is het met Frank?” vraag ik. “Goed,” zegt ze, “we hebben het leuk samen.” Ik informeer voorzichtig of ze ooit nog met hem heeft gepraat over de vrouw met wie ze hem heeft gezien, en ze zegt opgewekt dat ze dat niet heeft gedaan en ook niet gaat doen. “Ik word ook een dagje ouder, Anne-Wil,” zegt ze, “ik schud de mannen echt niet meer van de bomen, dus ik ga mijn relatie niet op het spel zetten door over pijnlijke onderwerpen te praten. Wat niet weet, wat niet deert, nietwaar?” Haar toon is luchtig, maar haar ogen doen niet helemaal mee. “Je kunt zoiets belangrijks toch niet negeren?” zeg ik bijna verontwaardigd. “Wat is dat nu voor een basis voor een relatie; iemand niet vertrouwen, maar je mond erover houden terwille van de lieve vrede!”

Ze haalt haar schouders op. “Ik probeer niet verder te denken dan dit moment,” zegt ze, “en het moment is leuk en gezellig. Kijk eens naar jezelf, Anne-Wil. Jij hebt een paar keer een leuke man ontmoet, maar je was zo kritisch dat het steeds fout is gegaan. Moet ik daar een voorbeeld aan nemen?”

Ik kijk haar sprakeloos aan. “Zie je het zo?” vraag ik als ik de schok weer een beetje te boven ben.

“Ja natuurlijk,” zegt ze, “Misschien ben je nu voorgoed alleen, vind je dat een leuk vooruitzicht?”

Ik zet de koffiekoppen op tafel, mijn handen trillen een beetje.

“Ik kan niet leven met onduidelijkheden en oneerlijkheden,” zeg ik, “dan ben ik echt liever alleen. Ellen.”

Vrijdag

Het was een heerlijke kerst. Natuurlijk heb ik Bart gemist, hij hoort bij zulke feestdagen, maar hij was in mijn hart en in mijn gedachten, en ik weet zeker dat hij ook aan ons dacht terwijl hij met zijn schoonfamilie kerst vierde. Manon zag er zo stralend uit dat ik me even afvroeg of ze misschien zwanger is, maar dan zou ik het toch weten? Terwijl ik na het diner in een hoekje bij de haard koffiedronk, dacht ik even terug aan de tijd dat ik nog maar net wist dat ik zwanger was van Bart. Liep ik toen ook meteen naar mijn moeder om het te vertellen? En nee, ineens herinnerde ik me weer hoe Rob en ik ons geheim een paar maanden samen deelden, en hoe ik daarna mijn moeder als eerste ‘buitenstaander’ het grote nieuws vertelde. Maar Manon zwanger…ik wens haar liever nog een paar onbezorgde jaren toe!

“Wat zit je naar me te kijken, mam?” vroeg ze, en kwam op de leuning van mijn stoel zitten. “Je ziet er zo bijzonder uit vanavond,” zei ik. Ze keek me aandachtig aan. “Bijzonder?”

“Ik weet niet hoe ik het uit moet leggen,” zei ik, “heel mooi, maar anders dan anders.”

“Die mam toch,” zei ze luchtig en rommelde even met haar handen door mijn haren. Verder heb ik het er niet meer over gehad met haar. Als er iets is wat ik niet wil, is het mijn kinderen forceren om vertrouwelijk met mij te zijn.

 

EINDE

[NL] 1991 - Het dagboek van Anne-Wil
kBshznNL1991HtdgbkvnnnWl3.html
C000.html
C001.html
C002.html