BEGIN
Maandag
We hebben Bart weer naar Schiphol gebracht, maar het was anders, minder verdrietig, dan de vorige keer. Door zijn onverwachte bezoek is het ineens zo duidelijk geworden hoe dichtbij hij eigenlijk is. Binnen een paar uur thuis. Toen hij de eerste keer wegging, wist ik dat alleen maar met mijn verstand. Het ging ook allemaal zo snel. Plotseling had hij die baan in Londen via Jaap. Deze keer weet ik het ook met mijn gevoel, en dat maakt het afscheid makkelijker en zelfs een beetje vrolijk. Toch moet ik even iets wegslikken als ik hem door de douane zie verdwijnen. Een zwaai en een brede lach en hij is weg. Ik zit bij Jaap en Hanneke achter in de auto en kijk naar ze terwijl we naar huis rijden. Andere keren zaten we altijd druk te praten onderweg, maar nu wordt er geen woord gewisseld, en het stilzwijgen is drukkend en geladen. Nog steeds heeft Jaap niets over zijn vriendin gezegd tegen mij. Hanneke heeft het in tranen verteld. Jaap met zijn secretaresse. Het heeft me diep geschokt. Op een dag zal hij erover beginnen. Maar hij is geen prater, en zeker niet over zaken die zo gevoelig liggen. In het begin was ik bang voor het moment dat hij erover zou beginnen, maar nu verlang ik er bijna naar. Want het onuitgesproke-ne vormt een barrière tussen ons, en ik vind het steeds moeilijker om met hem en Hanneke samen te zijn. Hanneke komt nu naar mij toe als ze haar hart uit wil storten. Ze begint een hekel te krijgen aan hun huis, waarin ze altijd zo gelukkig is geweest. “Ik zit daar maar en als Jaap zegt dat hij ‘s-avonds moet werken, weet ik niet of het waar is of niet. Ik wil hem niet controleren, maar ik vertrouw hem ook niet meer. Hij heeft me maandenlang bedrogen, dus waarom zou hij een volgende keer niet opnieuw liegen? Ik vind het zo erg om zo over hem te denken, Jaap, een man op wie ik altijd kon bouwen. Kun je je dat voorstellen?” Natuurlijk kan ik het me voorstellen. En ik vind het verschrikkelijk dat het mijn broer is die Hanneke zo’n verdriet doet. Voor het eerst komt de gedachte aan een scheiding in mij op, en dat maakt me een beetje panisch. Hanneke en Jaap, die in verschillende huizen wonen. Het einde van die veilige, vertrouwde plek waar ik altijd terechtkon. Ik weet dat het egoïstisch is om zo te denken, en dat het voor hen beiden veel erger is dan voor mij, maar ik kan er niets aan doen. De problemen tussen Jaap en Manneke voel ik ook voor mezelf als bedreigend.
Dinsdag
Voor het eerst sinds weken belt Laurens op. Hij heeft me bloemen gestuurd met Kerstmis, prachtige dieprode rozen tussen takken met een prachtig glanzend groen blad, waarvan ik de naam niet ken. Er zit een briefje bij met de vraag of ik de volgende dag met hem wil eten, en ik aarzel even en zeg dan ‘ja’.
Zaterdag
Telkens als ik de deur van vaders kamer opendoe, schrik ik als ik zie dat de stoel, waarop moeder altijd zat, bezet is. Mevrouw Van Raalte op de plaats naast het theeblad. Mevrouw Van Raalte die vraagt of ik melk en suiker wil, die dat kennelijk nog steeds niet kan onthouden. Mevrouw Van Raalte die mij een koekje aanbiedt uit het zwartgelakte trommeltje met de gouden versieringen erop. Aan de kapstok in het smalle portaaltje heb ik haar wintermantel zien hangen. Of ze ook samen slapen, weet ik niet. Ik duw de gedachte weg aan iemand anders die naast vader in het tweepersoonsbed ligt. O, ik kan mezelf wel slaan dat ik zulke kinderachtige gedachten heb. Waarom kan ik niet gewoon blij zijn om vader, die weer zo vrolijk is en zo geniet van dit onverwachte geluk, dat hem in de schoot is geworpen toen hij nergens meer op rekende. Ze is lief voor hem, dat merk ik telkens weer. Geïnteresseerd in zijn verhalen. Ze maken kleine grapjes samen. Alles wijst erop dat ze blij en gelukkig zijn met elkaar.
Ik wéét dat vader nog vaak aan moeder denkt, en dat er nooit plaats geweest zou zijn voor een andere vrouw als moeder was blijven leven. Maar ze is er niet meer. “En wat ik ook doe, Anne-Wil, ze komt niet meer terug!” heeft hij gezegd. “Dat Inez zo’n grote plaats in mijn leven heeft gekregen, heeft niet alleen met mijn gevoel te maken, maar ook met mijn verstand. Want het heeft geen zin dat ik alleen blijf zitten treuren. Niemand schiet daar iets mee op. En Inez denkt er net zo over. Die is ook heus haar man niet vergeten. Maar het leven gaat door. Ook voor ons. Dat wij in een bejaardentehuis wonen, wil toch niet zeggen dat we geen aanspraak meer mogen maken op een beetje geluk? Of dacht je dat geluk er alleen voor jonge mensen was?”
Ik heb naar hem gekeken terwijl hij praatte, en gevoeld hoe dierbaar hij mij is. Het gesprek bracht ons ineens weer heel dicht bij elkaar, en toen ik naar huis fietste, had ik het gevoel dat ik vanaf nu met andere ogen naar mevrouw Van Raalte zou kijken. Dat ik het toch moeilijk blijf vinden om haar zo dicht bij vader te zien, valt me tegen van mezelf. Ik wil haar aardig vinden, sterker nog, ik vind haar aardig. Maar het verwart mij zo, om de plaats van moeder ingenomen te zien. Daar komt bij dat ik niet weet hoe ik haar noemen moet. ‘Inez’ zeggen tegen iemand van die leeftijd vind ik verschrikkelijk moeilijk. ‘Mevrouw Van Raalte’ klinkt bijna onaardig afstandelijk, voor iemand die eigenlijk een beetje familie is geworden. ‘Moeder’ is uitgesloten. Tante’ kan niet. Ik wring me in alle bochten om het noemen van een naam te vermijden, en benijd Jaap en Hanneke die ‘Inez’ zeggen alsof het de gewoonste zaak van de wereld is. Terwijl Manon van de ene op de andere dag ‘tante Inez’ is gaan zeggen. Ik ben werkelijk de enige, die zelfs geen oplossing kan bedenken voor de naam waarmee ik haar aan moet spreken, en dat zit me ontzettend dwars.
Zondag
We zijn door de buren uitgenodigd om te komen fonduen. Manon is uitgelaten vrolijk nu ze geen excuus hoeft te bedenken om Joris te ontmoeten. Maar tegelijkertijd is ze zenuwachtig, omdat ze het gevoel heeft dat iedereen zal opletten hoe Joris en zij zich gedragen ten opzichte van elkaar. “Mam, je zegt niks over Paul hoor!” smeekt ze als we met de afwas bezig zijn. Ik laat verbaasd de kwast in het sop zakken en kijk haar aan. “Wat zou ik in hemelsnaam moeten zeggen over Paul?” vraag ik. Ze bloost vurig. “Nou, dat hij mijn vriendje is, of zoiets,” zegt ze. “Manon, wat ken je mij toch slecht,” zeg ik. “Denk je nou echt dat ik over zulke persoonlijke dingen praat met andere mensen? Ik ben het niet eens met de manier waarop je met Paul omgaat, maar dat is iets tussen jou en mij. Daar heeft verder niemand iets mee te maken.”
“Als zij er ook maar niet over beginnen,” zegt ze. “Ze zien Paul hier zo vaak naar binnen gaan. Ze zullen ook wel denken…”
“O, ze zullen zeker iets denken,” zeg ik, “maar dat roep je over jezelf af. Erover praten zullen ze vast niet, of ik moet me wel heel erg vergissen.” Ze droogt zwijgend de borden af.
Woensdag
“Mam, Joris geeft morgenavond een feestje, omdat hij een nieuwe kamer heeft,” zegt Manon. “O ja?” zeg ik. Natuurlijk weet ik dat zo’n zin de inleiding is tot een “Mag ik er naartoe?” maar ik wil het haar niet te makkelijk maken. Bovendien heb ik nu tijd om even na te denken over mijn antwoord op die vraag. Dat ik meteen al een onprettig gevoel heb, alleen al bij het denken aan feestjes in Amsterdam, is iets dat ik met mezelf moet uitvechten. Mijn informatie over die stad krijg ik uit de krant. En dan komt Amsterdam op me over als een heel enge en gevaarlijke stad, waar je elke meter de kans loopt neergeslagen en beroofd te worden, als het niet erger is. Wat weer niet strookt met de ervaringen van Jaap en Hanneke, die regelmatig in Amsterdam naar het Concertgebouw gaan, of een film gaan zien. En ook niet met die van Evelyn, die in Amsterdam woont en die, behalve dat bijna elke maand haar auto wel een keer wordt opengebroken, nergens over klaagt. “Mam…zeg nou eens wat!” dringt Manon aan. Ik kijk haar verbaasd aan. “Zie je wel, je hoorde me niet eens!” zeg ik. “lkvroeg of ik naar Joris z’n feestje mag. Mag het?”
“Hoe kom je er en hoe kom je weer thuis?” vraag ik. Ze vertelt dat ze er alleen met de trein en de tram heen gaat, en dat Joris haar naar huis zal brengen met de auto, die hij van een vriendje kan lenen.
“Met de auto?” roep ik verschrikt, want die mogelijkheid was nog niet eens in me opgekomen. “Hij kan toch niet met drank op achter het stuur gaan zitten?”
“Nee, mam,” zegt Manon geduldig, “als Joris moet rijden, drinkt hij niet.”
“En hoe zit het met Paul?” vraag ik. Ze zucht. “Die gaat niet mee, mam,” zegt ze dan. “Maar laat maar, ik ga wel niet.” Ze draait zich om en sjokt met hangende schouders de keuken uit. Het toonbeeld van een in haar moeder teleurgestelde dochter.
Ik maak het aanrecht schoon en hang het vaatdoekje over de verwarming. Leuke moeder ben ik, denk ik, terwijl ik het koffiezetapparaat vul. In een paar zinnen iemands plezier letterlijk de grond instampen! Ik ga aan de keukentafel zitten terwijl ik wacht tot de koffie klaar is. Wat er zo-even is gebeurd tussen Manon en mij bevalt me helemaal niet. Het is een tijd geleden dat ik me zo ontevreden voelde over mijn moederrol. De koffie loopt met een pruttelend geluid door, en ik sta op en schenk een kopje vol.
Waar gaat het nu eigenlijk precies om, denk ik als ik op de bank zit. Manon is uitgenodigd voor een feestje door een aardige jongen. Bezwaar één: Manon hééft al een aardige vriend die Paul heet en niet fraai door haar wordt behandeld. Ben ik onredelijk door dat vervelend te vinden? Nee, dat ben ik niet. Bezwaar twee: feestje is in Amsterdam en Manon gaat er alleen naartoe. Ik, Anne-Wil de Boer, vind Amsterdam eng. Maakt dat mijn bezwaar redelijk? Eigenlijk niet. Ik kan Manon niet weghouden van alles wat ik zelf griezelig of onaangenaam vind. Wie weet gaat ze over een jaar in Amsterdam studeren of werken. Bovendien is het feestje bij Joris thuis, en niet in de een of andere disco. Dus: bezwaar twee afgewezen! Ik sta op en haal nog een kop koffie, terwijl de gedachten in mijn hoofd hun logische weg proberen te gaan. Bezwaar drie: met Joris in de auto naar huis. Het is een gedachte waarvan ik opnieuw klamme handen krijg. Dat mag, als je iemand, die je zo dierbaar was, hebt verloren door een auto-ongeluk. Maar daar hoef ik Manon niet mee op te zadelen. Joris heeft zijn rijbewijs, en hij lijkt me niet zo’n machotype, dat een auto nodig heeft om zijn stoerheid te bewijzen. En ja, ik moet ervan uitgaan dat hij niet zal rijden als hij heeft gedronken.
Is dat de essentie van het moederschap als je kinderen ouder worden? Hopen dat dingen goed zullen gaan…ervan uitgaan dat zij en hun vrienden zich verstandig zullen gedragen…ze loslaten terwijl je ze eigenlijk nog veel en veel langer zou willen beschermen en koesteren? Ik weet dat ik morgennacht geen oog zal dichtdoen. En erger nog, het zal de eerste zijn van vele, vele avonden dat Manon haar eigen leven leidt en ik me voor haar bestwil afzijdig zal moeten houden. Ineens krijg ik het beeld voor ogen van Manon in het zwembad. Ze had al een aantal lessen achter de rug en wilde mij laten zien hoe goed het al ging. Met mijn badpak aan, en erop voorbereid om in te grijpen, liep ik langs de kant met haar mee. Trots, ontroerd en bezorgd, terwijl ik haar kinderlijfje met het felrode badpak aan met horten en stoten door het water zag gaan. En nu gaat ze opnieuw het diepe in, alleen kan ik nu niet meer langs de kant met haar meelopen.
“Wat kijk je droevig, mam,” zegt Manon die, zonder dat ik het merkte, is binnengekomen. Ik kijk naar haar. Ze ziet er ouder uit dan ze is, maar dat geldt voor alle meisjes van haar leeftijd. Alleen haar ogen hebben de openheid en het vertrouwen dat je zelden in de ogen van volwassenen tegenkomt. “Lieverd,” zeg ik, “ik heb er nog eens over nagedacht, maar het is goed…Ga maar naar Joris’feestje!”
Dinsdag
Er is iets veranderd sinds Manon naar het feestje van Joris is geweest. Ze is stil en een beetje in zichzelf gekeerd. Ik vraag of er iets aan de hand is, maar ze zegt: welnee, hoe kom ik erbij, nee hoor, helemaal niks! En om het te bewijzen, loopt ze het eerstvolgende kwartier grapjes te maken en te zingen. Totdat ze het vergeet en weer als een dromerige schim door het huis loopt.
Dan vraag ik nergens meer naar. Niets vervelender dan je een houding moeten aanmeten, omdat je anders vragen op je krijgt afgevuurd. Bovendien, Manon kennende komt er ongetwijfeld een moment dat ze haar gedachten met mij wil delen. En dat komt ook, als ik net de televisie heb aangezet om naar een van mijn lievelingsseries te kijken. Ze gaat naast me zitten en kijkt mee, maar ik kan aan haar reacties merken dat het nauwelijks tot haar doordringt wat ze ziet. Ik doe de televisie uit en ze kijkt me verschrikt aan. “Wat is er, mam, stoor ik je soms?”
“Nee,” zeg ik, “maar ik drink liever een kop thee met jou.”
“lk zet wel even water op,” zegt ze, en ik kan aan haar opluchting merken dat ze nauwelijks meer kan wachten met praten.
“Mam, ik heb een besluit genomen,” zegt ze, als we op de bank zitten. Ze heeft haar benen onder zich opgetrokken, de beker met thee tussen haar handen, haar blonde haar valt half over haar gezicht als ze erin blaast. Ik wacht, en ze kijkt me aan alsof ze bang is dat ik niet luister.
“Ik ga het aan Paul vertellen. Morgen,” zegt ze. “Joris wil het niet langer zo. Die wil mijn vriend zijn of anders niks. En ik hou het ook niet langer vol op deze manier. Paul weet alles, dat merk ik aan hem. Hij doet alleen maar of er niks aan de hand is, omdat hij bang is voor ruzie. Ik vind het zo zielig. Maar ik zal hem zo missen. Snap jij dat nou, mam, dat je om twee mensen tegelijk zoveel kan geven?”
“Ik snap het niet, maar ik weet dat het zo is,” zeg ik, en denk aan Jaap die op dit moment hetzelfde meemaakt. “Wanneer praat je met hem?”
“Morgen,” zegt ze met tegenzin. “Ik wou dat het maar vast voorbij was.”Ze staat op en loopt naar de deur. “Ik ga nog even werken, mam,” zegt ze. Ik hoor haar langzaam de trap opgaan.
Vrijdag
“Wat is er met tante Hanneke aan de hand?” vraagt Manon als we met de vaat bezig zijn. “Ze ziet er zo droevig uit!” Ik aarzel. Tot nu toe heb ik haar niets verteld over de problemen tussen Hanneke en Jaap. Maar nu ze er zelf over begint, kan ik er moeilijk om gaan liegen. Heel voorzichtig vertel ik haar over Jaap, die van iemand anders is gaan houden, maar toch ook Hanneke niet kan en wil missen. Manon knikt begrijpend. “Ja, zo gaan die dingen,” zegt ze, “Maar hij zal toch een keer moeten kiezen, want dit is niks!”
Haar reactie verbaast me. Ik had verwacht dat ze boos zou worden, partij zou kiezen voor Hanneke, maar in plaats daarvan deze bijna afstandelijke volwassen benadering. Ze hangt de theedoek weg. “Ik vind het wel rot voor tante Hanneke,” zegt ze, “en voor ons ook, als ze uit elkaar gaan. Ik zou het zo raar vinden om ze nooit meer samen te zien!”
“Ik ook,” zeg ik zacht, “ik hoop in godsnaam maar dat het zover niet komt!”
Zondag
De wekelijkse Wandeling met Hanneke over de hei. Ze was er al vroeg en ging aan de keukentafel zitten, terwijl ik de vaat wegborg. Haar kastanjebruine winterjas met de grote bontkraag nog aan. “Trek ‘m uit,” zei ik, “anders heb je er straks buiten niks meer aan!” Het was alsof ik mijn moeder hoorde praten, maar Hanneke reageerde niet. Ze keek naar het tafelkleed, Waar ze met haar nagel figuren op trok. Ik moest twee keer vragen of ze zin had in een kop koffie voordat ze het hoorde. Ze schudde afwezig haar hoofd, en streelde Dinky die kwispelend aan haar voeten zat, wetend dat de komst van Manneke een leuke wandeling inluidde. “Laten we maar gaan,” zei ze, “ik heb het een beetje benauwd.”
Zonder dat ze het merkte, keek ik naar haar. Ze is mager geworden en dat zou haar goed staan als ze er niet zo doodongelukkig uit zou zien. Grote, treurige ogen en lijnen om haar mond, die me niet eerder zijn opgevallen. Ik vind het vreselijk om haar zo te zien, en ik vraag me af wat het Jaap doet. Wetend dat hij de oorzaak is van haar verdriet. We lopen lang zwijgend naast elkaar. De wind is guur en op een nattige manier koud. ‘Griebelweer’ noemde moeder het altijd, terwijl vader het over ‘waterkoud’ had.
“Jaap heeft nog steeds niet met jou gepraat hè?” vraagt Hanneke ineens. “Nee,” zeg ik, “ik heb het gevoel dat hij me een beetje ontloopt.”
“Hij ontloopt iedereen,” zegt Hanneke. “Hij ontwijkt de confrontatie. En misschien heeft hij wel gelijk. Hij kan toch niets anders zeggen dan dat hij van haar houdt en ook van mij. En dat hij ons geen van beiden op wil geven. Hoe vind jij dat hij eruitziet?”
“Niet goed,” zeg ik. “De laatste keer dat ik hem zag, was ik echt een beetje ongerust. Hij ziet eruit alsof hij overspannen is. Zenuwachtig. Gejaagd. Hij is in zo’n korte tijd zo veranderd.”
Dinsdag
Evelyn is zo stralend dat het bijna niets met de boetiek te maken kan hebben. De omzet is weliswaar omhoog gegaan, maar ook weer niet zo spectaculair dat ze daar zo uitbundig over hoeft te zijn. Ze heeft me met een kus op elke wang begroet, en is vervolgens neuriënd aan het werk gegaan. Het is een stille ochtend, zodat we mooi wat dozen uit kunnen pakken en de indeling van de rekken kunnen veranderen. Tot mijn verbazing wil ze ineens thee in plaats van koffie. En als ik een kop koffie voor mezelf inschenk, vraagt ze of ik soms een nieuw merk heb gekocht, want het ruikt zo sterk. En nog vermoed ik niets. Dat komt als ik haar voor een passpiegel zie staan. Ze kijkt naar zichzelf, gaat dan dwars voor de spiegel staan en trekt haar rok strak over haar buik. Op dat moment ontmoeten onze ogen elkaar. “Ja,” zegt ze, in antwoord op mijn onuitgesproken vraag. “O Evelyn, wat heerlijk voor je!” zeg ik. Ze bloost. “Ik word wel een erg ouwe moeder, vind je niet?” zegt ze. “Je wordt de leukste, liefste moeder die er rondloopt,” zeg ik, sla mijn armen om haar heen en zoen haar warme wangen.
Woensdag
Het is vreemd zoals ook Laurens langzaam wegglijdt uit mijn leven. Zonder dat we echt ruzie hebben gehad, is hij verdwenen, zoals foto’s in de loop van de tijd kunnen vervagen. De kleuren worden valer, de contouren onscherp. Het is meer dat je wéét wat erop staat, dan dat je het nog kan onderscheiden. Ons laatste etentje was best gezellig, maar gaf me niet het gevoel dat ik nog zoveel meer wilde. En waarschijnlijk heeft hij ook zo gedacht, want er komen geen bloemen meer en ook geen telefoontjes.
Donderdag
Deze week komt er alleen maar een kaart van Bart. Hij heeft het erg druk, schrijft hij. Veel overwerk, en bovendien heeft hij een paar vrienden gemaakt met wie hij af en toe naar de pub gaat. En mam, er werkt op de zaak een meisje, nou ja, je begrijpt het wel. En hij tekent er een onhandig hartje bij. “Wat sta je te glimlachen, mam?” vraagt Manon nieuwsgierig. Ik zeg niets en geef haar de kaart. Ze leest hem en begint te lachen. “Verliefd! Bart is verliefd!” roept ze. “Zullen we maar vast een cursus Engels voor schoonfamilies doen?”
“Hou op,” zeg ik, “zo’n vaart zal het toch niet lopen!” Maar Manon ziet het helemaal zitten. Een Engelse schoonzus. Weekendjes Londen. “Te gek, mam!” zegt ze en loopt de kamer uit terwijl ze uit volle borst ‘Daar komt de bruid’ zingt.
Zondag
“Vind jij het gek als ik de vriendin van Jaap wil ontmoeten?” vraagt Hanneke. Ik sta stil en kijk haar aan. De februariwind heeft mijn lippen zo koud gemaakt, dat ik moeite heb met duidelijk praten. “Hoe haal je dat nou in je hoofd?” vraag ik. In de verte zie ik Dinky belangstellend aan een veel kleiner hondje snuffelen. Die hond raakt ineens geïrriteerd. Hij keert zich tegen Dinky en ik hoor zijn schelle geblaf. Dinky schrikt en neemt de benen. “Het is zo bedreigend dat ze geen gezicht voor me heeft,” zegt Hanneke. “Ik stel me haar zo mooi en jong en slank en onverwinnelijk voor. Ik wil liever weten met wie ik te maken heb.”
“Heb je dat tegen Jaap gezegd?” vraag ik. Ze knikt. “Hij is zich doodgeschrokken,” zegt ze. “Hij denkt dat ik me niet kan beheersen en een scène ga maken. Hij weet ook niet of Sonja de confrontatie aankan.”
“Sonja…” zeg ik. “In elk geval weet je nu hoe ze heet. Maar kun je het echt opbrengen om haar te ontmoeten? Ik bedoel, Hanneke, ze is de vrouw met wie Jaap…Mijn hemel, wil je echt dat ze bij jou in de kamer zit?”
“Ja,” zegt Hanneke, “Bij mij. Bij mij en Jaap. Laat haar maar zien hoe we het samen hebben. Ons huis. Onze sfeer. De schilderijen die we samen hebben uitgezocht, de antieke kast van mijn ouders die Jaap zo mooi vindt. Onze tuin. De planten. Laat haar maar rondkijken. Ik wil haar zien, maar ik wil ook dat ze mij ziet. Ze mag best weten wie ze tegenover zich heeft. Kun je dat begrijpen?”
“Nog niet helemaal,” zeg ik dan, “maar ik kan me er wel iets bij voorstellen.”
Vrijdag
Manon gaat het weekend naar Amsterdam. Morgenavond met Joris naar een feestje bij een vriend van hem en ‘s middags samen ‘een beetje door de stad sjouwen’, zoals ze het noemt. “Ik kom bijna nooit in Amsterdam,” heeft ze gezegd. “Ik ben pas één keer in mijn leven in het Van Goghmuseum en in het Rijksmuseum geweest, en in het Stedelijk nog nooit! In een rondvaartboot heb ik ook nog nooit gezeten en ik wil al die leuke winkeltjes ook wel eens zien.”
“Allemaal op één middag?” vraag ik, en ze trekt een gezicht naar me. “En nu we het er toch over hebben, hoe kom je morgenavond eigenlijk thuis? Ik ben niet zo dol op die late treinen en een studentenfeestje zal niet vroeg zijn afgelopen.” Aan haar gezicht zie ik dat ze iets gaat zeggen waar ze tegenop ziet. Ze haalt diep adem. “Ik kan logeren bij een vriendin van Joris,” zegt ze dan. “Die woont op kamers met twee meisjes. Die vriendin gaat ook naar het feestje, dus we kunnen samen naar huis, in een taxi. Joris rijdt met ons mee en die loopt vanaf die vriendin naar zijn eigen huis.” Ze kijkt me afwachtend aan.
“Jullie hebben het goed geregeld,” zeg ik. “Ja,” zegt ze, “en nu gaat het er maar om of je het gelooft. Dat is toch zo, mam?”
“Ik geloof het best,” zeg ik, “ik moet alleen aan het idee wennen dat je zo lang wegblijft. ‘s Middags de deur uit, en de volgende ochtend pas weer terug!”
“Nou,” zegt Manon weifelend, “ochtend zal het niet worden. Ik bedoel, voordat we uitgeslapen zijn! En als ik toch in Amsterdam ben, kan ik toch best nog wat leuks met Joris gaan doen?”
“Je gaat wel hard ineens, Manon,” zeg ik. “Maar mag het nou, mam?” vraagt ze. “Goed,” zeg ik met tegenzin, “maar kom dan niet al te laat thuis zondag.”
“Oké,” zegt ze opgelucht, “dan ga ik het nu even aan Joris vertellen. Die is hiernaast. Tot zo, mam!”
Zaterdag
Dat had ik niet gedacht. Dat ik met een dikke prop in mijn keel en door een mist van tranen naar Manon sta te zwaaien, die samen met Joris wegfietst. “Je lijkt wel gek!” zeg ik bestraffend tegen mezelf.
Ik maak koffie, ga op een stoel in de kamer zitten en kijk om me heen. Wat lijkt de kamer ineens groot en kaal en leeg. En wat is het stil in huis. Vreemd, ik ben toch wel vaker alleen thuis, maar dan valt het me nooit op. Ik drink mijn kopje leeg en loop naar de keuken om het weer vol te schenken. Eén uur. Nog een heleboel uren voordat het avond is. En morgen. En voordat Manon weer thuis is.
Bart heeft al een week niet geschreven. Ik heb ineens het gevoel dat mijn kinderen een heel eind van me vandaan zijn. Kon ik maar iets verzinnen om te gaan doen. Maar wat? Manneke is nauwelijks de aangewezen persoon om me op te vrolijken. Trouwens, waarom moet ik meteen gezelschap zoeken als ik even alleen ben? De weekendbijlage van de krant kost me zeker een avond. Misschien is er wel een leuke film op de televisie en ik ben pas op de helft van mijn boek. Om de tijd een beetje sneller te laten gaan, neem ik Dinky mee voor een wandeling. Maar het is guur en ongezellig weer en ik ben blij als ik weer thuis ben. Dan is het pas drie uur. Ik bedenk ineens dat ik een appeltaart kan bakken. Ik vind het een leuk werkje en Manon is dol op appeltaart.
Als de taart in de oven staat, wordt er gebeld. Ik loop naar de voordeur en zie het gezicht van mijn buurvrouw Moniek Doorenbos door het raampje van de voordeur. “We zitten zonder kinderen vanavond,” zegt ze opgewekt. “En jij nu dus ook. Heb je zin om bij ons te komen racletten? En daarna video te kijken? Pieter heeft een oude film van Katherine Hepburn en Spencer Tracy gehuurd. Ik weet niet meer precies hoe hij heet, maar het is een goeie.”
“Lijkt me enig,” zeg ik, “ik breng een appeltaart mee.”
“Fantastisch! Tot zo!” En met een vrolijke armzwaai verdwijnt ze. Ik doe langzaam de deur dicht. Ongelooflijk hoe mijn stemming van de ene minuut op de andere is veranderd. Ik loop neuriënd naar de keuken, genietend van de geur die uit de oven komt.
Zondag
“Kind, wat leuk om je weer te zien!” zegt vader. Verbeeld ik het me of klinkt zijn stem krachtiger dan ik de laatste jaren van hem gewend ben? Het is in elk geval zeker dat hij er heel goed uitziet. Hij vertelt uitgebreid over de familie van Inez, hun mooie tuin en het rustige dorp in Gelderland waar ze wonen.
Ze zijn er pas geleden op bezoek geweest. Ik schenk af en toe een kopje thee in, terwijl ik naar zijn verhalen luister. Dan valt er een stilte. Ik kan aan vader zien dat hij iets op zijn hart heeft en ik vraag me verbaasd af wat het kan zijn en waardoor deze aarzeling wordt veroorzaakt. Dan legt hij zijn hand op de mijne. “Kindje,” zegt hij, “ik hoop zo dat het niet als een schok voor je komt, maar Inez en ik hebben besloten om te gaan trouwen!”
Dinsdag
“Ik vind het iets heel moois hebben, dat je op zo’n leeftijd nog de moed op kunt brengen om te gaan trouwen. Vind jij dat niet hoopvol, Anne-Wil? De gedachte dat geluk er niet alleen is voor jonge mensen?” Evelyn kijkt me vragend aan. Ik knik langzaam. Natuurlijk heeft ze gelijk. Het is niet alleen moedig om op die leeftijd te trouwen, maar ook nog heerlijk, om elkaar zo aardig te vinden dat je de rest van je leven met elkaar wilt delen. En toch heb ik verschrikkelijk veel moeite met de gedachte dat iemand die niet mijn moeder is, de vrouw van mijn vader gaat worden. Zij zal de naam dragen die mijn moeder toekwam. En ik zal nu nooit meer alleen met vader kunnen zijn. Dat vind ik nog het ergste van alles. Altijd als ik naar hem toe ga, zal zij er zijn. Op de stoel van moeder. Achter het theelichtje met de theepot die bij moeder hoorde. Ik probeer me mevrouw Van Raalte voor te stellen die het ouderwetse trommeltje met de kaneelbeschuitjes naar me toeschuift. “Anne-Wil, je ziet eruit alsof je in tranen gaat uitbarsten,” zegt Evelyn bezorgd. “Ik begrijp best dat het moeilijk voor je is, maar je zult je er toch overheen moeten zetten. Dit is de keuze en de beslissing van je vader, Anne-Wil. Die moet je respecteren!”
“Het is geen kwestie van respect,” zeg ik zacht. “Het is verdriet. Ik mis moeder nog vaak. En ik weet wel dat vader nooit naar een ander gekeken zou hebben als moeder nog leefde. Ik kan hem niets verwijten. Helemaal niets. Maar het doet pijn.” Evelyn zwijgt. Dan zegt ze: “Stel je voor dat het iets was geworden tussen Laurens en jou. En dat jouw vader het helemaal niet met hem had kunnen vinden. Wat dan?”
“Dat zou hij nooit gezegd hebben.” Evelyn zegt niets. Ze kijkt me alleen maar aan. Het dringt tot me door wat ik heb gezegd, en wat zij nu met haar zwijgen wil zeggen. “Dat ligt héél anders!” zeg ik, maar ik hoor zelf hoe weinig overtuigend mijn woorden klinken.
Donderdag
“Morgen komt ze,” zegt Hanneke somber. Ze is onverwacht langsgekomen. Ze zit nu met een kop koffie tussen haar handen op de bank, haar schouders een beetje opgetrokken, alsof ze het koud heeft. “Wie?” vraag ik. Ze kijkt me geschokt en verwijtend aan. “Sonja,” zegt ze. “Néé!” zeg ik, “Hanneke, heb je het toch doorgezet? En weet je nu wel zeker dat je het ook aankunt?” Ze kijkt me aan en ik zie angst en verdriet in haar ogen. “Nee, dat weet ik niet,” zegt ze. “Hoe meer het moment nadert, hoe meer ik er tegenop zie. Ik krijg ook neigingen die ik van mezelf verfoei. Naar de kapper gaan. De schoonheidsspecialiste. Dat soort dingen. Ik moet mezelf dwingen om het niet te doen. Ik wil me niet oppoetsen om de vriendin van Jaap onder ogen te komen. Als het alleen om uiterlijkheden zou gaan, was Jaap al weg geweest. Geen vrouw van mijn leeftijd kan, wat uiterlijk betreft, concurreren met een vrouw die meer dan twintig jaar jonger is. En ik wil dat ook niet. Dat de gedachte in me opkomt, vind ik al erg genoeg.”
“Hoe laat komt ze?” vraag ik. “Morgenavond. Jaap is dan al thuis. Ik heb gezegd dat ik het niet kan verdragen als ze samen komen. Daar was Jaap het trouwens mee eens. Hij is óp van de zenuwen, dat is het enige waarover ik me ongerust maak. Dat het te veel zal zijn voor zijn hart.”
We zitten een tijdje zwijgend tegenover elkaar. Dan vraag ik voorzichtig of ze enig idee heeft van het gesprek dat morgenavond plaats zal vinden. “Ik zal wel zien hoe het loopt,” zegt ze. “Hanneke, dat is niet verstandig. Je moet voor jezelf weten wat je van die ontmoeting wilt. Misschien wil je wel graag weten hoe zij zich de toekomst voorstelt. Ik bedoel, er zijn toch dingen genoeg die jij je afvraagt? Morgen heb je de kans om ze aan haar te vragen, met Jaap erbij zodat je meteen weet wat hij ervan vindt.”
Ze staat op en zet de koffiekop op tafel. Haar handen trillen. “Ik zie wel wat ik doe,” zegt ze zacht.
Zaterdag
Eigenlijk moet ik nog boodschappen doen, maar ik blijf thuis omdat ik ervan overtuigd ben dat Hanneke langs zal komen om stoom af te blazen. En ik wil niet dat ze dan voor een gesloten deur staat. Pas tegen het einde van de ochtend, als ik spijt begin te krijgen dat ik thuis ben gebleven, stopt haar autootje voor de deur. Ze stapt uit en ik schrik als ik haar vermoeide gezicht zie en de manier waarop ze met haar hoofd gebogen het tuinpad oploopt.
“Zullen we een eind gaan lopen?” stelt ze voor als ik de deur opendoe. “Ik moet een beetje uitwaaien.” We lopen met Dinky over de hei. Ik weet dat het geen zin heeft iets te vragen, als ze zo in gedachten verdiept naast me loopt. Ze komt vanzelf wel met haar verhaal als ze eraan toe is. We lopen zeker een halfuur voordat het tot me doordringt dat ze, haar gezicht half verscholen achter haar opgeslagen kraag, loopt te huilen. Ik sta stil en leg mijn handen op haar schouders. “Is het zo erg?” vraag ik, en ze knikt terwijl de tranen over haar gezicht stromen. “Ik dacht dat het zou helpen als ik wist wie ik tegenover me heb,” zei ze. “Maar nu ik het weet, is het ineens veel moeilijker. Het deed zo’n pijn om te zien hoe Jaap naar haar kijkt. God, hij is dol op haar, dat kun je aan alles zien. Wat hij voor mij voelt, is ook liefde, maar dan het soort liefde dat een ouder echtpaar voor elkaar voelt na honderd jaar huwelijk.”Ze lacht spottend door haar tranen heen. “Hij wil mij niet kwetsen, hij wil niet dat ik alleen en ongelukkig achterblijf. Maar zij maakt iets in hem wakker dat al zolang voorbij was. Ze maakt hem jong, Anne-Wil, en wat kan ik daar tegenoverstellen?” Ze veegt ongeduldig met haar mouw langs haar gezicht.
“Ze is niet eens mooi,” zegt ze, “dat maakt het nog erger. Ik dacht: als ze jong is en mooi en een beetje onbenullig, dan kan ik het wel uitzitten. Dan gaat het wel over. Maar het is gewoon een leuk mens. Als ik haar op een andere manier had ontmoet, had ik haar aardig gevonden.”
Dinsdag
Ineens heb ik er behoefte aan om Barts stem te horen. Hij schrijft trouw elke week. Soms een brief, vaker een kaart, die hij volkrabbelt met enthousiaste opmerkingen. De naam van Maureen komt er altijd wel een keer in voor. “Ik ben met Maureen…”, “Maureen zei…”, “Maureen en ik…” Hij heeft ook een foto van hen gestuurd. Een leuk meisje, donkerblond krulhaar, bruine ogen, een half hoofd kleiner dan Bart, die trots zijn arm om haar heen heeft. Ik bel hem op, maar er wordt niet opgenomen en de teleurstelling daarover is groter dan ik had verwacht.
Woensdag
Ik ben nog maar net thuis als de telefoon gaat. “Met Inez van Raalte,” zegt de vrouwenstem, en ik voel mijn hart sneller kloppen. De gedachte flitst door me heen dat er iets met vader is, dat ze mij opbelt omdat vader ziek is geworden. Misschien wel dood is. Ze voelt mijn schrik en zegt haastig: “Nee, er is niets bijzonders aan de hand. Maar ik zou het zo prettig vinden om een keertje thee bij je te drinken. Kan dat, denk je?” Ik zeg dat het natuurlijk kan, en we spreken af voor komende vrijdag, als ik een vrije middag heb. Ik zeg dat het me spijt dat ik haar niet kan komen halen, omdat ik haar niet meer te bieden heb dan mijn bagagedrager. Ze lacht en zegt dat ze een taxi zal nemen. Als ik heb neergelegd, ga ik langzaam op de bank zitten. “Theedrinken…” Ze wil met mij praten, dat is duidelijk. Een gesprek van vrouwen onder elkaar. Maar waarover? Het geeft me een onbehaaglijk gevoel dat ik de komende uren niet kwijtraak.
Donderdag
Een brief van Bart! Staande in de gang maak ik hem open. Hij wil graag een weekje thuiskomen. Mét Maureen! Haar zijn moeder laten zien, zijn huis, zijn stad, zijn land. “Ze moet toch weten waar ik vandaan kom,” schrijft hij. Alsof het de gewoonste zaak van de wereld is. Ik leg de brief op tafel en ga de groente schoonmaken. Natuurlijk is het de gewoonste zaak van de wereld dat een jongen van Barts leeftijd verliefd wordt en zoals dat heet ‘verkering krijgt’. Twintig jaar, zo verschrikkelijk jong is dat nou ook weer niet. Op zich vind ik het erg leuk om nu eindelijk zijn Maureen eens te ontmoeten. Maar hoe stelt Bart zich die logeerpartij voor? Samen in zijn éénpersoons-bed of hij boven en Maureen in de logeerkamer? Hoe gaat dat eigenlijk in Engeland? Hij woont nog steeds bij meneer en mevrouw Morris, die erg blij schijnen te zijn met zijn gezelschap. Mogen ze daar samen slapen? Of anders bij Maureens ouders? “Mam, waar maak je je druk om!” lacht Manon, als ik haar mijn probleem voorleg. “Als ze daar samen slapen, laat je ze het toch gewoon hier ook doen? En als ze daar apart slapen, stop je Maureen in de logeerkamer.” Ze kijkt me plagend aan. “En mam, als je niet wilt dat ze hier samen slapen, dan geef je Maureen de logeerkamer en je stopt iets in je oren zodat je het gesluip over de gang ‘s nachts niet hoort!”
Vrijdag
Ik heb er verschrikkelijk tegenop gezien, maar vanaf het moment dat Inez van Raalte tegenover me op de bank zit, voel ik me op m’n gemak. Het lijkt wel alsof ik haar voor het eerst objectief zie, nu vader niet naast haar zit. Een leuke vrouw, met een sympathieke uitstraling. Ze laat er geen gras over groeien. Halverwege onze eerste kop thee vertelt ze waarom ze zichzelf heeft uitgenodigd. Het is haar niet ontgaan dat ik heel veel moeite heb met haar rol in vaders leven. Ze kan het zich levendig voorstellen, maar aan de andere kant wil ze toch vader niet opgeven. “Een heel bijzondere man,” zegt ze, met een hartverwarmende glimlach. Maar een officieel huwelijk kan best een tijd uitgesteld worden, als dat voor mij gevoelsmatig makkelijker is. Ik kijk naar haar, een vrouw die een huwelijk opgeeft om de dochter van haar vriend niet te kwetsen. Ik voel tranen in m’n ogen als ik haar aankijk en uit de grond van mijn hart zeg dat ik eigenlijk heel blij ben dat mijn vader haar heeft ontmoet.
Zondag
“Wat fijn dat je Inez aardig bent gaan vinden,” zegt Manneke. “Ik heb nooit begrepen waarom het niet boterde tussen jullie. Tenslotte heeft ze vader niet van moeder afgepikt, dus wat kon je haar kwalijk nemen?”
“Niets,” zeg ik, “dat wist ik heus wel. Ik heb er alleen heel veel moeite mee gehad om te aanvaarden dat ze moeders plaats heeft ingenomen. En ik denk dat ik weer heel moeilijk zal krijgen op hun trouwdag. Maar daar mag niemand iets van merken, dat heb ik me heilig voorgenomen!”
“Gek idee eigenlijk,” zegt Manneke, “om je eigen vader te zien trouwen. Dat is de omgekeerde wereld.” Ik lach, maar als ik naar haar gezicht kijk, zie ik dat er zelfs geen glimlach over glijdt. De koude wind heeft haar huid strak getrokken, en af en toe drupt er een traan uit haar oog, die niets met verdriet te maken heeft. Ik loop ze ook de hele tijd weg te vegen en eerlijk gezegd zal ik blij zijn als we weer thuis zijn, want ik heb het koud. Maar Manneke weet van geen ophouden. Ze stapt naast me als een robot, handen diep in haar zakken, haar bontkraag omhoog. “Weet je nog, vorig jaar, onze vakantie,” zegt ze ineens. “Ik zou wel weer eens zoiets willen, maar als ik nu wegga, weet ik zeker dat Jaap meteen bij…bij Sonja zit. Vorig jaar wist ik dat nog niet. God, wat leefde ik toen nog onbezorgd.”
“Je kunt moeilijk de rest van je leven thuisblijven om op Jaap te passen,” zeg ik. “Bovendien wéét je nu dat hij haar regelmatig ziet.”
“Ja,” zegt ze, “maar ik ben bang dat ik het evenwicht verstoor als ik weg ga. Nu slaapt hij nog steeds elke nacht thuis, ook al is het soms erg laat voordat hij er is. Maar als ik weg ben, verandert dat natuurlijk. En is het dan nog terug te draaien als ik terug ben?” Ik geef geen antwoord. Het klinkt logisch, maar mijn gevoel zegt me dat het niet goed is zoals ze redeneert. “Zeg eens wat!” vraagt Hanneke. Ik aarzel. “Vind je dat ik ongelijk heb?” houdt ze aan. “Ik denk dat het niet verstandig is om zo te redeneren,” zeg ik voorzichtig. “Je hebt het al moeilijk genoeg. Je zou aan jezelf moeten denken, en niet de hele tijd aan wat Jaap wel of niet zal doen. Als jij behoefte hebt aan een vakantie, dan moet je dat doen. Probeer een eigen leven te hebben, en niet alleen de vrouw van Jaap te zijn. Neem een beslissing die alleen met jou te maken heeft. Laat zien dat jij er ook nog bent, en niet alleen de schaduw van Jaap.”
Ze staat stil en kijkt me aan. Ik zie dat ze woedend is. De tranen die nu in haar ogen staan, hebben niets met de kou te maken. “Jij hebt makkelijk praten!” zegt ze. “Wat heb ik aan die mooie praatjes. Mijn man wordt van me afgepakt, is het gek dat het enige dat me interesseert, is hoe ik dat kan stoppen?”Ze draait zich om en loopt met boze stappen van me weg.
Maandag
De manier waarop Manon zich door dit examenjaar heen slaat, verbaast me telkens weer. Geen slapeloze nachten, gierende zenuwen, steunzoekende gesprekken. Voor Manon is dit gewoon een leuk jaar, beetje spannender dan de voorafgaande jaren, maar niet iets om je nu heel erg druk om te maken. Omdat ze nooit moeite met de leerstof heeft gehad, vindt ze dit jaar een cadeautje. Niets nieuws, alleen maar herhalen. En tijd genoeg over voor haar verliefdheid op Joris. Ze zien elkaar bijna elk weekend, en ik raak eraan gewend om een groot deel van de zaterdag of zondag alleen te zijn. In Amsterdam logeren is gelukkig nog steeds een uitzondering. Ik weet dat ze dan niet op zijn kamer is, maar bij vriendinnen van hem logeert, die nu ook haar vriendinnen zijn geworden. Maar het is me liever als ik weet dat ze veilig boven op haar kamer is. Ik denk dat ik gewoon nog een beetje te veel kloek-gevoel heb om nu ook mijn jongste kind de wereld in te zien gaan.
Donderdag
Bart belt op en zegt dat hij eigenlijk heel graag bij het trouwen van vader en Inez wil zijn. En is het dan goed dat Maureen meekomt? Kan ze meteen kennismaken met de hele familie. “Twee vliegen in één klap!” zegt hij opgewekt, en met een Engels accent. Ik moet erom lachen. “Ben je nu al je moedertaal verleerd?” vraag ik. Hij zegt van niet, maar het is natuurlijk wel zo dat hij alleen nog maar in de telefoongesprekjes met mij Nederlands praat. “En met oom Jaap natuurlijk,” zegt hij, “als die hier op zakenbezoek is. Hij was er vorige week nog even. Leuk mens, die secretaresse van hem.”
“O ja?” vraag ik, “hoe heet ze?”
“Sonja of zoiets,” zegt hij vaag. “Mam, mag Maureen meekomen?” Ik zeg dat het me heel gezellig lijkt, en pas als ik heb neergelegd, schiet het me te binnen dat ik alweer niet heb gevraagd of ze samen slapen of niet.
Dinsdag
Evelyn is snoezig, met haar bollende buik. Op de een of andere manier slaagt ze erin om er zelfs nu elegant uit te zien. En ze is mooier dan ooit, met haar stralende ogen in een gezicht dat permanent zachtrode wangen heeft. “Ik zie eruit als een appeltje,” zegt ze als ze zichzelf voor de zoveelste keer in de spiegel bekijkt. “Alles rond en blozend. En ik vind het heerlijk! Ik had nooit gedacht dat zwanger zijn zo leuk zou zijn.” Ondertussen probeert ze mij alles van haar vak te leren dat ze in een leven van ervaring heeft vergaard. Inkopen, administratie, klachten behandelen, nabestellen. Het enige dat ze door iemand anders zal laten doen als zij er zelf niet is, is de inkoop. “Beurzen afgaan is een vak apart, Anne-Wil,” zegt ze. “Natuurlijk kun je het leren, maar dan moet je een aantal keren met mij meegaan. En daar hebben we de tijd niet meer voor.” Ik ben allang blij dat het niet hoeft. Hoe leuk ik het werk ook vind, ik wil er niet voor op reis. Zolang Manon nog thuis woont wil ik er ook zijn. En wie weet hoe kort dat nog maar zal hoeven.
Woensdag
Natuurlijk is het weer goed tussen Hanneke en mij. Zondagochtend kwam ze de keuken binnenstappen alsof er niets was gebeurd. We sloegen onze armen om elkaar heen, zoenden elkaar op beide wangen en spraken verder nergens meer over. Er zijn echt ruzies, die over wezenlijke dingen gaan, die uitgesproken móeten worden. Maar dit was niet zo’n soort ruzie. Hanneke zit op dit moment vast in haar verdriet en in haar opvattingen over hoe ze met de situatie om moet gaan. Ik heb daar een andere mening over en die zal ik de volgende keer, als ze vraagt wat ik ervan vind, wéér zeggen. En verder ben ik alleen maar blij dat ze kennelijk graag bij mij is. Eén van de weinige plekken waar ze zich nog veilig voelt.
Dinsdag
“Dag zusje, ben ik welkom?” vraagt Jaap. Zijn gezichtsuitdrukking past niet helemaal bij de nonchalant vrolijke manier waarop hij me toespreekt. Ik glimlach naar hem en zeg dat hij altijd welkom is, en hij bukt zich en drukt een zoen op mijn wang. Terwijl ik koffie zet, staat hij tegen het aanrecht geleund bij me. “Weet je nog dat Rob en ik de keuken samen geschilderd hebben, toen jullie hier kwamen wonen?” Ik knik. “Je was veel handiger dan ik dacht,” zeg ik. “Ik heb altijd geprobeerd om verborgen te houden hoe handig ik kan zijn,” zegt hij met een glimlach. “Ik voelde er niks voor om de klusjesman van de familie te zijn. Egoïstisch hè?”
“Maar bij ons kwam je helpen,” zeg ik, “we hebben heel veel aan je gehad.”
Ik schenk de koffie in en we lopen naar binnen. “Ga zitten,” zeg ik. Hij aarzelt even en gaat dan op de stoel tegenover de bank zitten. “Ik was bang dat je boos op me was,” zegt hij dan. Het klinkt onhandig en kinderlijk uit de mond van zo’n forse man. Ik zwijg en wacht op wat hij verder gaat zeggen, maar het duurt een tijd voordat hij zijn mond weer opendoet. “Jaap,” zeg ik, “je bent mijn broer. Er moet heel veel gebeuren wil ik boos op jou worden.”
“Er gebeurt ook heel veel, de laatste tijd,” zegt hij. “Manneke heeft je er vast alles over verteld. Dat is ook de reden dat ik een beetje uitjouw buurt ben gebleven, Anne-Wil. Ik heb Sonja om mijn hart bij uit te storten. Manneke heeft jou.”
“Ik had toch verwacht dat je er eerder met mij over zou praten,” zeg ik. “Toen je het niet deed, dacht ik dat je niet durfde. Maar het maakte het wel extra moeilijk om alles te weten en toch met jou om te gaan alsof er niets aan de hand was. Ik ben blij dat je hier bent, Jaap. Het werd echt tijd!”
“Het verhaal is niet zo simpel als het lijkt,” zegt hij langzaam, “en daarom vind ik het zo moeilijk om erover te praten. Er is méér dan dat een man van vijftig een verhouding met zijn secretaresse is begonnen. Je hebt geen idee hoe ik mij de laatste jaren heb gevoeld. Alsof ik langzaam werd verstikt door de gezellige sleur, de voorspelbare gebeurtenissen. Er was niets dat ook maar een beetje spanning had, er gebeurde niets onverwachts meer, al jaren niet. Manneke en ik kennen elkaar zo verschrikkelijk goed dat het nauwelijks nodig is om nog ergens over te praten. Ik hou van haar en ik moet er niet aan denken dat ik haar definitief kwijt zou raken. Maar ik moet er ook niet aan denken dat ik op die manier met haar door moet leven tot één van ons dood is! Zelfs nu, nu ik haar zo verschrikkelijk kwets, reageert ze waardig en verstandig. Ik bewonder haar daarom, maar ik zou af en toe wel tegen haar willen schreeuwen:’Word eens een keer kwaad! Gooi mij het hele servies naar mijn hoofd. Raak eindelijk eens buiten jezelf!”
; zeg“En die Sonja,” zeg ik, “die gooit wel met serviezen als iets haar niet bevalt.” Jaap kijkt me aan. “Ze heet niet ‘die Sonja’,” zegt hij rustig, “ze heet Sonja.” Het is op dat moment, dat het met een schok tot mij doordringt dat zijn gevoel voor haar dieper zit dan ik tot nu toe had gehoopt.
Woensdag
Als ik Manons kamer binnenloop met een paar gestreken bloesjes die ik in haar kast wil ophangen, zie ik op haar wastafel een doosje liggen waarvan ik de naam in één oogopslag herken als ‘de pil’. Ik voel me ineens een beetje draaierig, en ga, met de bloesjes nog in mijn handen, op de rand van Manons bed zitten. Wat ik precies voel, weet ik eigenlijk niet. Losse gedachten komen op en verdwijnen weer voordat ik er iets mee kan. Dus toch! Gebrek aan vertrouwen…nog veel te jong. Pas als ik weer beneden ben, en in de keuken bijna automatisch het avondeten sta klaar te maken, begint er wat meer lijn in mijn gedachten te komen. Waarom heeft ze dat doosje zo duidelijk zichtbaar op haar wastafel laten liggen? Slordigheid? Want er is toch niets makkelijker te verstoppen dan zoiets kleins. Of heeft ze gewild dat ik het zou vinden, omdat ze geen geheimen wil, maar ook niet over het onderwerp durft te beginnen? Ze kan nu elk moment thuiskomen en ik zie op tegen het ogenblik dat ze tegenover me zal staan. Maar als het zover is, gaan de dingen vanzelf. Ik zie haar gezicht veranderen, als ze blozend en fris van het fietsen de keuken binnenstapt en mijn gezicht ziet. Ze trekt haar handschoenen uit en trekt het grappige wollen mutsje van haar hoofd. Als ze haar halflange blonde haren losschudt, valt mij het vrouwelijke van haar bewegingen op. “Je hebt ze gevonden, hè mam?” zegt ze. “Ja,” zeg ik, “wilde je dat ik ze zou vinden?”Ze knikt en zucht. “Ik wil best veel met je bespreken, mam, maar sommige dingen vind ik toch wel moeilijk om te zeggen. Vooral als ik weet wat jij ervan zult vinden.”
“En wat vind ik er dan van?” vraag ik. Ze haalt haar schouders op. “Ik ben te jong,” zegt ze, “en ik heb je teleurgesteld in je vertrouwen. Verder weet ik het eigenlijk niet.”
“Ik ook niet,” zeg ik, “ik ben nog in het verwarde stadium.”
“Maar ben je boos?” vraagt ze. Ik schud langzaam mijn hoofd. “Nee,” zeg ik, “ik ben niet boos. Ik vind het jammer, omdat ik je echt nog een beetje te jong vind. Maar ik vind het ook heel lief van je dat je wilde dat ik het weet.” We staan tegenover elkaar, dan doen we tegelijkertijd een stap naar elkaar toe. “Lieve mam,” zegt Manon, haar armen om me heen. “Ik durfde bijna niet naar huis. Ik ben zo blij dat je niet boos op me bent.” Ik streel haar blonde haren met tranen in mijn ogen. En het is de doordringende geur van verbrande aardappels, die voorkomt dat we te sentimenteel worden.
Zaterdag
“Ik heb nog steeds die vakantie in mijn hoofd,” zegt Manneke. “Ik wil er zo vreselijk graag weer eens uit. De hele toestand benauwt me verschrikkelijk. Af en toe heb ik het gevoel dat ik stik. Het zal best dat Jaap dan onmiddellijk naar die Sonja gaat, maar wat red ik ermee door hier te blijven? Ik wil ergens naartoe waar het behoorlijk weer is, en waar we rustig kunnen wandelen. Ga je dan met me mee,Anne-Wil?” Ik zeg dat het me erg gezellig lijkt om samen op stap te gaan, maar dat ik het wel een tijdje van tevoren moet weten in verband met de boetiek. “Tweede helft van mei lijkt me een goeie tijd,” zegt ze. “Is er een plaats waar jij graag naartoe wilt?” Ik zeg dat ik het graag aan haar overlaat. Ze heeft veel meer reiservaring dan ik en een heel goede hand van vakantiebestemmingen kiezen. “Het moet alleen niet te duur zijn,” zeg ik. “Ik heb wel een vakantiepotje, maar dat is ook voor de vakanties van de kinderen bedoeld.”
“Ik heb je toch uitgenodigd?” zegt Hanneke en als ik wil protesteren: “Toe nou, Anne-Wil, laten we nou verder niet over geld praten. Dat is nu net het enige waarmee ik geen probleem heb.”
Zondag
“Hello,” zegt Maureen, en steekt haar hand naar me uit, “how are you?” Naast haar staat Bart, stralend van trots. Ik geef haar een hand en glimlach, terwijl Bart afwisselend in het Engels en in het Nederlands staat uit te leggen wie iedereen is. “Leuk meisje,”fluistert Manon, als we in de auto stappen. Ik knik. Met haar donkerblonde krulletjes en haar bruine ogen is Maureen een plaatje, en het verbaast me niets dat Bart zo verrukt van haar is. Hij zit met zijn arm om haar heen in de auto en wijst haar op alles wat in zijn ogen interessant is voor iemand die uit Engeland komt.
Jaap zit zwijgend achter het stuur. Ik ben geschrokken van zijn gezicht, toen hij Manon en mij op kwam halen. Zo oud ineens. Een beetje grauw, een beetje verslagen. Dit is dus een man die de liefde van zijn leven ontmoet heeft, denk ik als ik naar hem kijk. Hanneke is niet meegekomen. Ook al proberen ze om naar buiten toe de schijn van ‘gewoon echtpaar’in stand te houden, het gebeurt steeds vaker dat ze elkaars gezelschap mijden. Het kan ook bijna niet anders. Dat ze nog steeds in hetzelfde huis wonen, mag op zich al een wonder heten. Ik ben blij dat Bart en Maureen er zijn, het brengt wat meer vrolijkheid en onbezorgdheid in de familie. Alhoewel vader en Inez wat dat betreft ook hun steentje bijdragen. Overmorgen trouwen ze. Tot mijn verbazing vroeg Inez aan me of ik niet aan vader wilde vertellen wat ze op haar trouwdag draagt. Aan mij heeft ze het wel laten zien, een beeldig pakje. Elegant en vrouwelijk in een theerozenkleur, die haar enorm flatteert. “Ik heb alleen de kleur aan je vader verteld,” zegt Inez, “dat moest hij weten voor het boeket.” Ze ziet er zo stralend gelukkig uit dat ik even een vervelend gevoel krijg. Niet van jaloezie, maar van verlangen om ook weer eens zo blij met een man te kunnen zijn. “Vind je ook niet, mam?” vraagt Bart, en ik moet bekennen dat ik niet heb gehoord wat hij zei. “Leuke moeder ben jij,” zegt Manon, “zie je eindelijk Bart weer eens, zit je aan iets anders te denken terwijl Bart tegen je praat. “Het spijt me,” zeg ik tegen Bart, die vrolijk naar me lacht en aan Maureen uitlegt dat ‘het spijt me’hetzelfde betekent als ‘l’m sorry!”
Maandag
Wat kan een mens zich toch bezorgd maken om niks! Ik heb me echt zenuwachtig gemaakt, omdat ik niet wist of ik twee bedden moest opmaken in Barts kamer, of eentje in Barts kamer en eentje in de logeerkamer. Als we van Schiphol komen, heb ik het probleem nog steeds niet opgelost. “Omdat je niet durft te vragen hoe het ermee staat,” zegt Manon, vlak voordat Jaap ons komt halen. “Jeetje, mam, als Joris en ik af en toe samen slapen, zullen Bart en Maureen het zeker doen!” Ik vind het niet prettig dat ze zo nonchalant praat over iets waarmee ik nog steeds moeite heb. Ik weet best dat er kinderen genoeg zijn, die op een jongere leeftijd dan die van Manon met elkaar naar bed gaan. Maar daarom hoef ik het nog niet leuk te vinden, dat mijn eigen dochter begonnen is aan iets waarvoor ik haar nog steeds te jong vind. Ik geef geen antwoord en zucht zonder het te willen. Manon slaat haar armen om me heen. “Lieve mam, het komt allemaal best in orde. Heus!”
; zegEn nu staan we in de gang, en Bart zegt dat hij eerst even de koffer naar boven gaat brengen. Ik schraap mijn keel en zeg dat ik eigenlijk nog niet weet waar ze moeten slapen. Bart staat stil, zijn voet op de onderste tree, en kijkt me verbaasd aan. “Hoe bedoel je?” vraagt hij. Ik kijk naar Manon, die zwijgt en doet alsof ze nergens iets mee te maken heeft. “Ik wist niet wat jullie gewend zijn,” zeg ik onhandig. Tot mijn verbazing glijdt er een brede grijns over Barts gezicht. “O dat!” zegt hij. “Mam, we slapen samen als we bij mij zijn, en we slapen apart als we bij Maureen zijn, want haar ouders vinden het niet prettig. Dus je zegt het maar, mij maakt het niet uit.”
“Leugenaar,” zegt Manon, en ik vang de blik van verstandhouding op die tussen broer en zus flitst. “Nou ja, samen is natuurlijk het gezelligst,” zegt Bart. “Oké,” zeg ik, “dan maak ik de bedden in jouw kamer wel even op.”
“Sinds wanneer staan daar twee bedden?” wil Bart weten. “Sinds mam en ik ons een breuk hebben gesjouwd,” zegt Manon. “We maken zelf ons bed wel op,” zegt Bart. “Dan schenk ik koffie in,” zegt Manon, en loopt naar de keuken. Jaap en ik kijken elkaar aan. “Ze worden gróót,” zegt Jaap en voor de eerste keer die dag zie ik hem lachen.
Dinsdag
De tranen lopen over mijn gezicht als vader en Inez elkaar hun jawoord geven. “We zijn mensen van de dag,” heeft vader een keer gezegd. En een andere keer: “Op mijn leeftijd maak je geen toekomstplannen meer.” Maar deze dag trouwt hij. De moed die daaruit spreekt, ontroert me, terwijl ik tegelijkertijd trots op hem ben. Ik sta naast Manneke en zie dat zij ook tranen in haar ogen heeft. Ik weduwe en Hanneke op weg naar een scheiding, denk ik, maar voor ons staat vader, die zoveel heeft meegemaakt in zijn leven, en toch optimist genoeg is gebleven om zo’n stap aan te durven. Even later sta ik tegenover hem. We kijken elkaar aan en ik weet dat we elkaar beter begrijpen dan ooit tevoren.
Donderdag
Bart en Maureen zijn vertrokken voor ‘een paar dagen Nederland’. Ik heb te doen met dat arme kind, dat door Bart van hot naar her wordt gesleept, omdat hij vindt dat ze zoveel mogelijk moet zien van het land waar hij geboren en getogen is. Ze doen treinreisjes en zullen in kleine hotelletjes slapen. Ze vertrekken met veel ‘thank you’s’ en ‘bye’s’ en ik zwaai ze na totdat hun taxi om de hoek is verdwenen. Volgende week zullen ze nog een paar dagen thuis logeren en dan zit het er weer op. Dat ik had gehoopt méér van ze te zien tijdens deze vakantie, heb ik maar niet gezegd.
Vrijdag
Het verbaast me dat Manon, die zo goed kan leren, zo weinig ambitie heeft. Van studeren trekt alleen het studentenleven haar aan. Sinds ze heeft meegemaakt hoe Joris voor zijn tentamens moet blokken, hoe zwaar de druk is om op de aangegeven tijden met bepaalde studieonderdelen klaar te zijn, is haar interesse in een eventuele studie verdwenen. “Wat wil je dan eigenlijk gaan doen met je leven?” vraag ik. Ze haalt haar schouders op. “Gewoon, léven,” zegt ze. “Manon, wees nou eens serieus,” zeg ik. “Straks ben je van school af en wat dan? Je wilt me toch niet vertellen dat het je leuk lijkt om thuis te zitten.”
“Natuurlijk ga ik niet thuis zitten,” zegt ze. En dan, bestudeerd luchtig: “Ik denk dat ik bij Joris ga wonen.” Het is niet de eerste keer dat ze zoiets heeft gezegd, maar tot nu toe heb ik het niet ernstig genomen. Iets in haar gezicht vertelt me dat ze het wel degelijk serieus meent.
“Manon,” zeg ik, “bij een jongen gaan wonen, is niet echt een eigentijdse toekomstplanning.”
“Jee, mam, ben je ineens femi geworden?” plaagt ze, maar ik ga er niet op in. “Je bent al voor een boel dingen te laat,” zeg ik, “als je iets had willen studeren, had je je allang moeten laten inschrijven. Dat is met het beroepsonderwijs misschien wel net zo. Heb je dan geen enkel idee van dat je zou willen gaan doen?”
“Nee,” zegt ze. “Ik wil bij Joris wonen en verder zie ik wel.”
Zaterdag
Het is Hanneke, die met een idee komt dat me zo gek nog niet lijkt. “Laat haar toch een tijdje naar het buitenland gaan,” zegt ze. “Gewoon een jaartje weg. Dan kan ze een beetje afstand nemen van die jongen, die Joris, en misschien komt ze wel op een idee wat haar toekomst betreft. Jaap heeft zoveel relaties overal in Europa, die kan dat best regelen als je wilt.”
“Manon moet het willen,” zeg ik, “en die gaat echt niet weg nu ze zo gek is op Joris.”
Maar tot mijn verbazing is Manon wel degelijk geïnteresseerd als ik er zonder veel hoop over begin. “Parijs zou ik misschien wel willen,” zegt ze. “Lijkt me best hartstikke gaaf, mam. En het is zo dichtbij. Joris kan best een paar keer per maand naar me toe komen. Of ik naar hem.” Het verbaast me dat ze zo makkelijk van plan verandert. Het ene moment wil ze bij Joris wonen, het andere moment trekt het idee om vijfhonderd kilometer van hem vandaan te wonen haar wel aan. Ik smeed het ijzer terwijl het nog heet is en bel Jaap, die belooft er meteen achteraan te zullen gaan.
Zondag
“We zijn allebei een beetje kinderloos vandaag,” zegt Moniek Doorenbos door de heg heen. “Kom je vanavond bij ons eten? Heel simpel hoor, je weet dat ik geen kok ben.”
“Leuk!” zeg ik uit de grond van mijn hart. Manon is dit hele weekend bij Joris. Ik heb ‘ja’gezegd toen ze het vroeg, omdat ik eigenlijk geen goede reden wist om het te weigeren. Maar leuk vind ik het niet. Nog even en ze heeft haar schooltijd achter zich. Dan kan ze helemaal doen en laten wat ze wil. Je kunt dus wel zeggen dat de periode van opvoeden achter ons ligt. Wat ik haar nu niet heb bijgebracht, zal ze ergens anders moeten leren. Of niet. Het is een vreemde gedachte. Zo op het oog is ze nog steeds mijn dochter, die bij mij in huis woont. Precies zoals het vorige jaar en de jaren daarvoor. Maar bijna ongemerkt is ze volwassen geworden, een medevrouw, al kost het mij nog steeds moeite haar zo te zien.
Maandag
Jaap belt dat hij een adres heeft. Een echtpaar in Parijs, met de man heeft hij regelmatig zakelijk te maken. Ze wonen in een luxueus appartement vlak bij de Eiffeltoren en hebben twee kinderen van zes en acht jaar. Manon zou bij hen in huis komen als au pair. Huishoudelijk werk hoeft ze niet te doen, want daarvoor is hulp aanwezig, maar het is de bedoeling dat ze voor de kinderen zorgt en ‘s-avonds thuis is als de ouders weg zijn. Wat nogal eens zal gebeuren, volgens Jaap. ‘s-Middags mag ze de speciale cursus Frans voor buitenlanders aan de Sorbonne volgen. Manon is enthousiast als ze van het verhaal hoort. Maar tot mij dringt het plotseling door dat het niet lang meer zal duren of ik zal een moeder zonder kinderen zijn.
Dinsdag
Er komt een kaart uit Gelderland. Een wagen volgeladen met hooi rijdt over een landweg, de zon trekt gouden banen licht over de velden. Echte onvervalste romantiek. Ik glimlach en keer de kaart om. In vaders keurige handschrift lees ik dat Inez en hij een heerlijke vakantie hebben. Het hotelletje is goed, er is een beschut terras zodat ze al heel snel buiten kunnen zitten. “En de natuur is zoals altijd: prachtig!”schrijft hij. Inez heeft ook een paar regels geschreven. “Ik besef elke dag opnieuw hoe gelukkig ik ben dat ik jouw vader heb ontmoet!” Ik zet de kaart tegen de schemerlamp op tafel, en elke keer als ik erlangs loop en ernaar kijk, geeft hij me het verheugde gevoel dat het in elk geval met een paar mensen in mijn omgeving heel goed gaat.
Vrijdag
Voor Bart en Maureen zit de vakantie in Nederland er weer op. Jaap komt ze halen om ze naar Schiphol te brengen. Deze keer gaat hij zelf ook mee, omdat hij een bespreking heeft in Londen. Als ik meeloop naar de auto zie ik een jonge vrouw naast de bestuurdersplaats zitten. Donkerblond haar, kalme grijze ogen, niet opvallend knap, maar op een prettige manier aantrekkelijk. “Mijn secretaresse,” zegt Jaap onhandig, “Sonja.” Ze steekt haar hand uit en ik aarzel even en leg er dan de mijne in. Bart en Maureen begroeten haar als een goede bekende. Ik kijk de auto na, terwijl ik de woede in me op voel komen. Ik wil niet op deze manier betrokken worden bij Jaaps escapades. Sonja had best op eigen gelegenheid naar Schiphol kunnen gaan. Waarom wilde Jaap per se dat ik haar ontmoette?
Zondag
“Ik moet eruit!” zegt Hanneke heftig. “Als ik nog langer hier blijf, dan stik ik. Of ik doe Jaap wat. Ik heb even een adempauze nodig.” Ze loopt naast me, met zulke grote stappen dat ik moeite heb haar bij te houden. “Wist je dat hij met die Sonja in Londen zit?” zegt ze, zonder haar pas in te houden. “Ja,” zeg ik. Ze staat stil en draait zich naar me om. “Ja? En daar heb je me niks van verteld?”
“Nee,” zeg ik, “daar heb ik je niks van verteld. Ik heb er niet om gevraagd dat Jaap haar mee zou brengen toen hij de kinderen kwam halen en ik ben er niet blij mee ook. Maar ik ga dan niet meteen aan de telefoon hangen om jou op de hoogte te brengen. Als je dat van me verwacht, kan ik jou en Jaap beter helemaal nooit meer zien, want dan zit ik in een onmogelijke positie.”
Ik zie haar gezichtsuitdrukking veranderen. “Ik wil niet dat Jaap jou in contact brengt met haar! Ik weet best dat hij je broer is, maar je bent mijn vriendin. Wat moet ik zonder jou?” Ze heeft tranen in haar ogen. “Ik denk niet dat Jaap er iets speciaals mee bedoelde,” zeg ik. “Het is gewoon stom van hem. Hij heeft er niet bij nagedacht.”
“Ja, dat zal het zijn,” zegt ze cynisch. We lopen verder, en ik buk me even om Dinky te aaien die kwispelend naast me is komen lopen en nu weer als een pijl uit de boog verdwijnt. “Laten we morgen weggaan,” zegt Hanneke ineens. “We gooien wat kleren in een koffer en we vertrekken. Wat vind je daarvan?”
“Hoe kan dat nou?” zeg ik. “Ik kan toch niet zomaar van mijn werk wegblijven?”
“Wat geeft dat nou voor een weekje,” zegt ze, met de luchtigheid van iemand die nooit een baan heeft gehad. “Bel anders die Evelyn even op.”
“Hanneke, dat kan ik niet maken!” zeg ik. Maar ze ziet er zo teleurgesteld uit dat ik beloof Evelyn te bellen. En dat doe ik ook, zodra ik thuis ben. “Ik schrok,” zegt Evelym, als ik haar het verhaal vertel. “Ik dacht dat er iets ergs aan de hand was. Je hebt me nog nooit op zondag thuis gebeld. Maar natuurlijk moet je gaan, ik red het heus wel een weekje alleen. Bovendien voel ik me dan straks niet zo schuldig als ik een paar maanden weg ben als de baby komt.”
“Ze vindt het goed,” zeg ik tegen Hanneke, die gespannen naast me staat. “Heerlijk, dan kom ik je om tien uur halen,” zegt ze en verdwijnt opgewekter dan ik haar in tijden heb gezien.
Manon moet lachen als ik haar vertel dat ik voor een weekje wegga met Manneke. “Wat avontuurlijk. Niks voor jou, mam, om zomaar ineens je koffer te pakken!” Ze heeft gelijk, het is ook niks voor mij. Ik merk dat ik met tegenzin de kleren uitzoek, die ik de komende week nodig zal hebben. Het zal wel verschrikkelijk tuttig zijn, maar eigenlijk ben ik niet zo dol op dit soort onverwachte evenementen.
Maandag
Maar als ik naast Manneke in de auto stap en we de straat uitrijden, overvalt me ineens een gevoel van opwinding. Niet te geloven, ik ga zomaar ineens weg! Het is alleen jammer dat Hanneke er zo gedeprimeerd uitziet. Ze heeft Jaap aan de telefoon gehad. Hij vindt het een prima idee dat ze er een weekje tussenuit gaat, heeft hij gezegd. “En ik kan wel raden waarom,” voegt ze er bitter aan toen. Nu zit ze zwijgend en gespannen achter het stuur. “Waar gaan we eigenlijk naartoe?” vraag ik. Ze haalt haar schouders op. “Naar het zuiden. Frankrijk, die kant uit. We zien wel waar we terechtkomen. Het is nog voorseizoen, dus een hotel vinden we altijd wel.” Gelukkig klaart haar stemming op naarmate we verder van huis verwijderd raken. En als we de Belgisch-Franse grens passeren, kan er zelfs een glimlach af. “Oefff!” zegt ze, “wat een opluchting om even een eindje uit de buurt te zijn!”
Woensdag
Het is verrukkelijk zacht weer. We rijden over kleine weggetjes ‘naar beneden’. Als we ergens een leuk plekje zien, maken we een wandelingetje. En als zo tegen lunchtijd ergens in een dorpje een terrasje ons iets lijkt, stoppen we om te eten. Hanneke heeft gelijk, er is genoeg plaats in de hotelletjes, dus ook dat is geen probleem. Ooit, in het begin van ons huwelijk toen we nog geen kinderen hadden, waren de vakanties van Rob en mij net zo. Beetje rondzwerven en zien waar je terechtkomt. Later kon het niet meer. Je kunt met kinderen niet het risico nemen dat je nergens onderdak komt. Maar ik weet dat we die manier van met vakantie gaan nog jarenlang hebben gemist. En nu, zoveel jaren later, herken ik het gevoel van vrijheid weer. De onbezorgdheid van ‘s-morgens nog niet weten waar je ‘s-avonds zult slapen, en daarvan genieten. Dat het Manneke zichtbaar goed doet, maakt het extra leuk. Ze ziet er jaren jonger uit, en over Jaap en ‘die Sonja’ heeft ze al meer dan vierentwintig uur geen woord gezegd.
Zaterdag
Dinky springt luid blaffend en hevig kwispelend tegen me op. Manon omhelst me en trekt me mee naar binnen, waar een groot boeket op tafel staat met een appeltaart ernaast. “Zelf gemaakt!” zegt ze trots. Ik knuffel haar, en zeg ‘ja, graag’ als ze vraagt of ik koffie wil. Manneke zit wat stilletjes naast me op de bank, terwijl ik vertel over de heerlijke week die we achter de rug hebben. “Wat een goed idee van jou, tante Manneke!” zegt Manon. “Niks voor mama om zomaar onverwacht te vertrekken. Ik dacht nooit dat ze het zou doen. En ze was best een beetje aan vakantie toe.”
Manneke glimlacht naar haar, maar ze blijft weinig zeggen. En ineens zie ik de situatie door haar ogen: het uitbundige welkom, de verwennerijtjes, de belangstelling. Straks zal zij thuiskomen, en misschien is Jaap er niet eens om haar welkom te heten. En als hij er wél is, zal er met hem ook meteen weer de confrontatie met hun problemen zijn. Manneke staat op. “Wil je geen koffie meer?” vraagt Manon een beetje teleurgesteld. “Nee, ik ben een beetje moe,” zegt Manneke. Ik breng haar naar de deur. “Het was heerlijk,” zeg ik. “Je hebt mij er zo’n plezier mee gedaan!”
“Jij mij ook,” zegt Manneke. We kijken elkaar aan. “Zie je er tegenop om naar huis te gaan?” vraag ik. Ze knikt, ik zie tranen in haar ogen. Dan draait ze zich om en loopt de tuin uit.
Maandag
Nu het moment nadert dat Manon de uitslag van het examen krijgt, is ze toch een beetje zenuwachtig. Niet dat ze er ook maar een moment aan twijfelt dat ze geslaagd is, maar ze gaat er ineens aan twijfelen of ze het wel zo goed heeft gedaan als ze dacht. Bovendien wordt ze een beetje aangestoken door de zenuwen van een paar klasgenoten met wie ze intensief contact heeft, ook al hoeven ze niet meer naar school. Het is een vreemde periode waarin ze nu leeft, zo tussen ‘scholier’en ‘ex-scholier’ in. Ze voelt het zelf ook zo. “Ik wou dat ik wist waar ik aan toe was,” verzucht ze, met opgetrokken benen in een tuin-stoel, terwijl ze de nagels van haar tenen lakt. “Straks zit ik in Parijs, mam. Zul je me missen?” Ze kijkt me half ernstig, half plagend aan.
“Ontzettend,” zeg ik. “Ik jou ook,” zegt ze. “Alles hier zal ik missen. Goh, mam, weet je nog dat we hier met z’n allen woonden? En nu blijf jij alleen achter, terwijl wij allemaal nieuwe dingen gaan doen. Vind je dat niet saai?”
“Saai is het woord niet,” zeg ik langzaam. “Ik denk dat ik er ontzettend aan moet wennen. En waren dat nog maar de enige veranderingen, maar vader en Inez gaan ook weg en…”
“Weg?” zegt Manon verbaasd. “Hoe bedoel je?” Ik vertel dat ze van plan zijn om in Gelderland te gaan wonen. Dat ik het allang had zien aankomen, maar dat het er nu eindelijk van gaat komen. “Opa ook weg…” zegt Manon. “Mam, wat wordt het dan stil om je heen. Het wordt tijd dat je nou eens iemand ontmoet die een beetje normaal is. Gewoon een leuke man.”
“Ik hoef niemand,” zeg ik, en schrik zelf van de felheid waarmee ik het zeg. Manon kijkt me onderzoekend aan. “Dan niet!” zegt ze luchtig, en strekt haar been om het effect van de nagellak te bekijken.
Woensdag
“Wat zou je ervan vinden als ik vanaf volgende week alleen nog maar de ochtenden kom werken?” vraagt Evelyn. “Lijkt me een goed idee,” zeg ik. “Een mooie overgang naar de maanden dat je er helemaal niet meer bent.”
Ze glimlacht. “Wie had dat kunnen denken toen je hier voor de eerste keer binnenkwam,” zegt ze. “Je was zo verlegen en onzeker. En nu schrik je niet eens meer van het vooruitzicht dat je de hele verantwoordelijkheid voor de boetiek op je schouders krijgt!”
“Jij ook niet,” zeg ik lachend.
Ze kijkt me peinzend aan. “Anne-Wil, je bent zo enorm veranderd de laatste paar jaar. Besef je dat wel?” Ik kijk haar verbaasd aan. “Ik bedoel,” zegt ze, “als je weereen man ontmoet, onthou dan dat je niet zomaar iemand bent. Je kunt het je veroorloven om kritisch te zijn en eisen te stellen.”
“Wat een opruiende taal!” zeg ik half lachend, half ernstig. Er komt een klant de winkel binnen. Evelyn staat op en legt in het voorbijlopen haar hand op mijn schouder. “Ik weet wat je waard bent,” zegt ze. “Maar het wordt tijd dat jij het ook weet!”
Donderdag
Manon zwiert van het ene eindexamenfeest naar het andere. Zelf geeft ze ook een feest, samen met een schoolvriendinnetje dat een groter huis heeft dan het onze. Als ik hoor wat er allemaal overhoop wordt gehaald aan tuinversieringen en toestanden, ben ik blij dat het op deze manier is geregeld. Vooral als de ouders van het meisje me uitnodigen om op de avond van het feest een glas wijn te komen drinken en een blik op de feestvreugde te werpen.
Woensdag
Evelyn is halve dagen gaan werken, maar dat kost haar duidelijk moeite. De eerste twee dagen slaagt ze erin om tot halverwege de middag te blijven, met als uitvlucht dat er nog zoveel gedaan moet worden. Maar vandaag heb ik om half een streng op mijn horloge gekeken en haar naar huis gestuurd. “Ik voel me zo schuldig!” klaagt ze terwijl ze haar linnen blazer aantrekt. “Maar als je straks lekker met je voeten omhoog in de tuin zit niet meer,” voorspel ik. Ze lacht en zegt dat ze dat zelf eigenlijk ook wel denkt. Ik kijk haar na terwijl ze de deur uitloopt. Ze is zo beeldig zwanger. Ik heb er geen idee van hoe ik er zelf in die tijd uitzag, en ik neem me voor om thuis weer eens in oude fotoboeken te bladeren. Een paar keer per jaar komt die behoefte in mij op. “Sentimental journey,” plaagt Manon me dan, maar al gauw kijkt ze over mijn schouder mee, vol commentaar en uitroepen van verbazing.
En onvermijdelijk komt dan het gesprek op Rob. Hoe hij was, en hoe wij als gezin waren. Ik vind het prettig om te merken dat het praten over zijn dood nog steeds emoties bij Manon wakker roept. Het zou erg zijn als hij door zijn eigen kinderen vergeten zou worden. Alleen daarom al zijn die reizen door het verleden belangrijk. Ik vraag me af wat hij ervan gevonden zou hebben als hij zou weten dat ik hele dagen werk. Terwijl hij beslist geen ouderwetse man was, vond hij het prettig dat ik thuis was bij de kinderen. “Buiten de deur werken, kun je altijd nog,” zei hij dan. Misschien, als het belangrijk voor mij was geweest, zou het een strijdpunt geworden zijn. Maar ik genoot van mijn leven als huisvrouw en moeder. En toen het ongeluk toesloeg, was ik blij dat ik er zo honderd procent in was opgegaan. Nu zou ik mijn werk voor geen goud willen missen. De gedachte aan een bestaan dat zich hoofdzakelijk thuis zou afspelen, benauwt me al zonder dat er sprake van is. Ik denk aan de woorden van Evelyn, een week geleden. Over hoe ik veranderd ben de afgelopen jaren. Ik weet dat ze gelijk heeft.
Dinsdag
Wat heeft Manon een heerlijk leven. Te weten dat ze het zo leuk heeft en zo geniet, geeft me extra energie om de drukke dagen in de boetiek door te komen. Ik zie haar weinig op het ogenblik en ik duw de gedachte maar een beetje van me af dat ze straks een jaar lang helemaal verdwenen zal zijn. Gisterochtend is ze met een stel vrienden naar Friesland vertrokken. Een vriend van Joris heeft daar een paar weken het zomerhuisje van zijn ouders en het hele stel zal gedeeltelijk in het huisje en gedeeltelijk in de boten slapen. Ik heb ze uitgezwaaid toen ze bruin, vrolijk en beladen met felgekleurde weekendtassen verdwenen. Bij het buurhek deed Moniek Doorenbos hetzelfde. “Kinderachtig hè, dat we nog steeds onze kinderen uitzwaaien,” zei ze lachend, toen Joris en Manon om de hoek waren verdwenen. “Volgens mij vinden ze het best leuk,” zei ik. En toen moest ik me alweer haasten om Dinky nog even uit te laten en op tijd in de boetiek te zijn.
Vrijdag
Victor belt: Evelyn is in het ziekenhuis opgenomen. “Een lichte bloeding,” zegt Victor. “Er is niets bijzonders ontdekt. De gynaecoloog denkt dat ze misschien begin volgende week alweer naar huis kan. Ze moet het dan rustig aan doen, maar dat is geen probleem. Er komt elke middag tot de bevalling een vriendin van haar om wat huishoudelijke werkjes en boodschappen te doen. Alle praktische dingen zijn geregeld. Alleen is Evelyn zo geschrokken dat ze niet meer durft te geloven in een goede afloop. Je weet hoe bezorgd ze meteen in het begin van haar zwangerschap al was,” zegt Victor. “Maar er zijn toch veel vrouwen die op haar leeftijd nog een kind krijgen?” Zijn stem klinkt alsof hij gerustgesteld wil worden. Ik zeg dat ik ook vaak hoor van vrouwen die veertig jaar of ouder zijn als ze aan hun eerste kind beginnen. Dat is tegenwoordig helemaal niet meer zo uitzonderlijk. “Ik zal blij zijn als de baby er is,” zegt hij. “Nog zeven weken, hoe komen we ze door!”
Zaterdag
Ik heb Evelyn opgezocht. Ze ligt in een zee van bloemen, en lijkt heel tenger en kwetsbaar in het koele witte ziekenhuisbed. “Wat lief van je!” zegt ze, als ik mijn boeketje babyroosjes aan haar geef. “Die wil ik heel dicht bij me hebben!” Ik zoek een vaasje waarin ze passen en zet het op het tafeltje, dat ze met één armbeweging over haar bed kan schuiven. “Mooi,” zegt ze, terwijl ze er aandachtig naar kijkt. Ik schuif een krukje onder haar bed vandaan en ga naast haar zitten. “Hoe is het er nou mee?” Ze kijkt me aan. “De dokter zegt dat het goed gaat. Ik vloei niet meer en heb ook geen pijn meer. Volgens hem hoef ik me nergens meer ongerust over te maken. Ik moet het alleen een beetje rustig aan doen tot de bevalling.”
“Maar je maakt je toch ongerust, hè?” zeg ik. Ze knikt. Onder haar bruine huid ziet ze er weggetrokken uit. “Ik heb altijd het gevoel gehad dat het niet door zou gaan,” zegt ze zacht. “Evelyn, je hebt een baby in je buik, dan kun je toch niet liggen denken dat ‘het’ niet door zal gaan? Dat is toch niet eerlijk!” zeg ik. Ze kijkt me aan. “Vind je dat? Denk je dat hij het wéét als ik zo denk?” Ze legt in een beschermd gebaar haar handen op haar buik. Ik aarzel. “Evelyn, ik weet niets van die dingen. Ik zeg het alleen maar zoals ik het voel. Je hebt een levend kindje in je buik, en je móet geloven dat het goed zal gaan. Dat maakt jullie allebei sterk, dat kan niet anders!”
“En als het niet goed gaat?” zegt ze. “Daar gaat het nu niet om,” zeg ik. “Het gaat op dit moment wél goed en je moet blijven geloven in jezelf en in je kind zolang dat mogelijk is.”
“Dat is een hele omschakeling,” zegt ze. “Victor is ook al zo pessimistisch de laatste tijd. Hij probeert het niet te laten merken, maar ik voel het aan hem.”
“Misschien kun je hem een beetje oppeppen,” zeg ik. “Trouwens, als je baby nu geboren zou worden, zou hij een heel grote kans maken. Je bent toch al 33 weken?”
“Ik knap ontzettend op van de dingen die je zegt,” zegt Evelyn dan. Pas als ik naar huis fiets, schiet me te binnen dat we met geen woord over de boetiek hebben gepraat.
Maandag
Bart en Maureen gaan een paar weken naar Schotland met een tentje. “Je bent toch niet boos dat we niet naar jou komen?” vraagt Bart bezorgd aan de telefoon. Ik zeg dat ik absoluut niet boos ben en dat ik er eerlijk gezegd ook niet op had gerekend dat hij zou komen. “O,” zegt hij, “mooi is dat. Tel ik niet meer mee?” Ik lach en probeer uit te leggen hoe verschrikkelijk druk ik het heb met de boetiek. Dat ik heel weinig tijd voor Maureen en hem zou hebben als ze nu zouden komen logeren. “Nou, dan is het maar goed dat we niet komen,” zegt hij en ik moet even glimlachen om de half vrolijke, half serieuze manier waarop hij het zegt.
Zaterdag
Met Evelyn gaat het gelukkig heel goed. Over een paar dagen mag ze naar huis. Bedrust is niet nodig en ze hoeft ook niet speciaal op te passen. “Gewoon je gezonde verstand gebruiken,” heeft haar gynaecoloog gezegd. “Je weet zelf ook wel wat je wel en niet moet doen. Alles is goed afgelopen en je loopt niet meer risico dan andere vrouwen met een normale zwangerschap.”
“Dat moet ik dan maar geloven,” zegt ze met een zucht. “Maar wat zal ik blij zijn als de baby er is!”
Zondag
“Heb je zin om vanavond bij ons te komen barbecuen?” vraagt Moniek Doorenbos. “Niels is er met z’n nieuwe vriendin. En er komen kennissen die we heel lang niet hebben gezien. Als je dat allemaal niet erg vindt, ben je van harte welkom.” Ik zeg dat ik het allemaal niet erg vind en heel graag wil komen. Het is zo’n zomerse dag waarop het net lijkt of iedereen gezelschap heeft. Zo’n dag dat het huis ineens een beetje te groot lijkt voor één mens en de dag een beetje te lang. Ik beloof Moniek dat ik een appeltaart zal bakken.
Allang voordat ik de tocht naar het buurhuis onderneem, hoor ik Pieter Doorenbos die in de weer is met z’n barbecue. Niels staat erbij, zoals gewoonlijk vol raadgevingen en opmerkingen. Zijn vriendin giechelt hoofdzakelijk. Ik haal een vest uit de kast, pak de appeltaart en trek de deur achter me dicht. Als ik met Moniek de buurtuin binnenstap, zitten hun kennissen er al. Ik herken haar onmiddellijk als een van de beste klanten van de boetiek. De beste én de lastigste. Als zij binnenkomt, slaken Evelyn en ik meestal gelijktijdig een diepe zucht. “Goed voor de verkoop, maar dodelijk voor de zenuwen,” zegt Evelyn vaak. Ze herkent mij ook meteen. “De juffrouw van de winkel,” zegt ze met een lachje. Ik zie Moniek verstijven. “Onze dierbare buurvrouw Anne-Wil de Boer,” zegt Pieter, een arm om mijn schouders. “Anne-Wil, dit is Francien de Jager, en dit is Erik.” Hij is opgestaan en steekt een hand naar me uit. Zijn glimlach is vriendelijk en een beetje verontschuldigend als hij het verveelde gebaar ziet waarmee zijn vrouw haar hand naar me uitsteekt. “Ik heb die andere vrouw al zo’n tijd niet gezien,” zegt Francien de Jager, “werkt ze niet meer?” lk vertel dat Evelyn een baby verwacht en daarom een paar maanden uit de roulatie is. “Is ze daar niet veel te oud voor?” zegt Francien. “Ik vind het toch zo raar tegenwoordig dat al die oudere vrouwen per se nog een kind willen.” Ik doe mijn mond open om iets te zeggen, maar bedenk me. “Kan ik je helpen?” vraag ik aan Moniek. “Graag,” zegt ze. We lopen naar de keuken en Moniek doet de deur achter zich dicht. We kijken elkaar aan en barsten tegelijk in lachen uit.
Dinsdag
Manon ligt nog te slapen als ik naar de boetiek ga. Het huis is net zo stil als wanneer ik alleen thuis ben, en toch is het anders. Ik verbaas me erover dat alleen het wéten dat er iemand in huis is zo’n verschil maakt. Zoals elke ochtend geniet ik van mijn fietstochtje naar de boetiek. Het laatste halfuurtje voordat ik weer opgesloten zit binnen vier muren. Af en toe benauwt het me dat de hele verantwoordelijkheid op mij rust, dat ik werkelijk geen minuut te laat kan arriveren en geen minuut eerder weg kan gaan. Maar het vervelendste vind ik het om geen lunchpauze te hebben. Het was altijd een opluchting om, ook al was het maar even, de deur uit te kunnen gaan tussen de middag. Een paar boodschappen doen, een eindje lopen of ergens koffiedrinken op een terras. Ik heb me gerealiseerd dat ik het op deze manier niet meer wil. Als Evelyn nog eens een tijdje weg is, moet er iemand bij komen, al is het maar voor een paar middagen per week.
Vrijdag
“Zo, dus hier werk je,” zegt Erik de Jager. Het is rustig in de zaak. Het is het soort zomerweer waarbij vrouwen liever in de zon zitten dan in een boetiek kleren passen. Er is dan ook maar één klant, die bezig is zich in een paskamer in te nauwe T-shirts te persen. Iets dat ik heb geprobeerd uit haar hoofd te praten, maar waar ze niet van was te weerhouden. En ik kon moeilijk zeggen dat ik bang was dat ze eruit zou barsten. En nu staat Erik voor me. De avond van de barbecue bij Pieter en Moniek Doorenbos heb ik naast hem gezeten en me verbaasd over zijn makkelijke manier van praten en grappen maken. Een vrolijk mens, niet in het minst gehinderd door de zure opmerkingen die zijn vrouw met regelmaat op hem afvuurde. “Stoor ik je?” vraagt Erik. “Nee, niet echt,” zeg ik. Uit de paskamer komen gesmoorde geluiden. Erik hoort het ook. Er glijdt een glimlach over zijn gezicht. “Ik had je willen verleiden om mee koffie te gaan drinken op een terrasje,” zegt hij. “Kan niet,” zeg ik, “ik ben alleen hier en ik kan moeilijk de deur op slot doen en er een briefje op hangen dat ik op een terras ben gaan zitten.”
“Jammer,” zegt hij luchtig. “Een andere keer?” Ik glimlach zonder antwoord te geven. De vrouw komt uit de paskamer, haar arm vol T-shirts. Ze ziet er warm uit. “Ze passen niet,” zegt ze verwijtend. Alsof dat niet het eerste was wat ik tegen haar zei. Ze legt de T-shirts voor me neer en verdwijnt. “Arme Anne-Wil,” zegt Erik. De manier waarop hij het zegt, raakt iets in mijn gevoel. Ik begin de T-shirts op de hangers te hangen. “We zien elkaar nog wel,” zegt Erik. Ik blijf verward achter, verbaasd en verontrust over het gevoel dat hij zo onverwacht in mij wakker maakte.
Zondag
“Er is iets met Jaap,” zegt Hanneke. “Hij is veranderd. Ik wou dat hij vertelde wat er aan de hand is. Ik word gek van het gevoel dat me iets boven het hoofd hangt.” Ik vraag in welk opzicht ze Jaap veranderd vindt en waar ze bang voor is, maar ze kan het niet uitleggen. Behalve dan dat hij ineens zo attent is en vaker thuis dan anders. “Misschien is zijn gevoel voor Sonja een beetje over,” opper ik. Ze schudt haar hoofd. “Dat is het niet,” zegt ze. “Er is iets anders. Ik heb ernaar gevraagd, maar hij zegt dat ik het me verbeeld.”
“Misschien is er echt niets,” zeg ik. Ze schudt haar hoofd. “Er is wel iets,” zegt ze langzaam, “ik dacht dat ik alles wel zo’n beetje had gehad, maar ik heb het vreselijke gevoel dat het ergste nog moet komen.”
Donderdag
Nog twee dagen, dan brengen we Manon naar Parijs. Ze heeft haar koffers al gepakt en is deze laatste dagen bezig met eindeloos afscheid nemen. Haar stemmingen wisselen met het moment. Van uitgelaten vrolijk tot neerslachtigheid, omdat ze Joris zo’n tijd niet zal zien. Hij gaat mee haar wegbrengen. Zondag om negen uur zal Jaap voor de deur staan. Hanneke gaat niet mee. Ze vermijdt het steeds meer om samen met hem iets te ondernemen. “Het is schijnheilig,” heeft ze heftig gezegd toen ik liet merken dat ik teleurgesteld was. “Dat we nog steeds in één huis wonen, slaat ook allang nergens meer op. Maar als ik vraag waarom hij niet opstapt, zegt hij dat hij daar nog niet aan toe is.”
Ik laat het er verder bij. Het naderende afscheid van Manon kost me meer energie en emotie dan ik had voorzien en ik wil me heel even niet laten afleiden door problemen van anderen. Zelfs niet als die ander Hanneke is. Ik vind het verschrikkelijk dat ik deze laatste week niet thuis kan zijn, maar er is geen oplossing. De boetiek kan niet dicht blijven, omdat mijn dochter naar Frankrijk vertrekt. Voor Manon is het moeilijk om haar tijd en aandacht tussen zoveel mensen te verdelen. Vrienden die ze nog een keer wil zien, Joris bij wie ze zoveel mogelijk wil zijn. Haar eigen moeder komt er een beetje door in het gedrang. Als ik op een avond aan het koken ben, slaat ze ineens haar armen om me heen en ik zie dat ze huilt. “Ik wil niet weg!” snikt ze als een klein kind. Maar tien minuten later is ze alweer vrolijk. Voor haar is het ook goed als deze week is afgelopen.
Maandag
De hele weg naar Parijs heeft Manon met haar hand stijf in die van Joris gezeten. Pogingen van Jaap om een gesprek met haar te beginnen, liepen op niets uit. Het was duidelijk dat ze alleen maar met heel veel moeite haar emoties de baas kon. Misschien was het ook niet zo’n goed idee van Joris om mee te gaan. Nu werd ze elke meter van de reis geconfronteerd met het naderende afscheid. Grondig als Jaap is, had hij op een plattegrond van Parijs bekeken hoe hij rijden moest. Het moment dat we de Champs Elysées op reden, was overweldigend. Die brede boulevard met aan het einde de contouren van de Are de Triomphe…het gaf me het gevoel dat we in een film meespeelden. Vlak bij de Eiffeltoren, in een brede rustige straat, parkeerde Jaap de auto. “We zijn er,”zei hij. Ik zag Manons blik van paniek. Joris sloeg een arm om haar heen en maakte een grapje, maar ik kon aan hem zien dat hij het nu ook moeilijk kreeg. Even later zaten we bij madame en monsieur Bernède in de salon. Een ander woord voor de manier waarop de royale kamer was ingericht, kan ik niet bedenken. “O, de Eiffeltoren!” riep Manon enthousiast, en het was inderdaad spectaculair om die vanuit een woonkamer te kunnen zien. Madame Bernède, klein en tenger en zo Frans dat het net was alsof ze uit een tijdschrift was weggelopen, zei met een glimlach dat Manon hem vanuit haar slaapkamer ook kon zien. Dat ze zo aardig was, deed me goed. Je hoort zo vaak verhalen over au pairs die doodongelukkig zijn, omdat ze koel en afstandelijk worden behandeld door de mensen bij wie ze in huis zijn. En natuurlijk kan het evengoed nog tegenvallen, maar het begin was in elk geval hoopgevend. Na de koffie was er geen ontkomen meer aan. We namen afscheid van de Bernèdes en gingen naar de auto. Manon liep mee, dicht tegen Joris aan, tranen in haar ogen. Jaap gaf haar een zoen, ik sloeg mijn armen om haar heen en kuste haar op beide wangen. Daarna stapten we alvast in zodat ze nog even ongestoord afscheid van Joris kon nemen. Het laatste beeld dat ik van haar heb, is dat ze, terwijl de tranen over haar gezicht stromen, met een opgeheven hand bewegingloos op het trottoir staat.
Dinsdag
“Hoi, mam. Ik wil even weten hoe je het redt zonder je dochter!” zegt Bart opgewekt. “Lieverd…” zeg ik en dan ben ik even stil omdat ik heel erg moet slikken. Hij heeft Manon een dag voordat ze wegging nog opgebeld om haar succes te wensen en ook Maureen heeft haar een goede reis gewenst. Maar dat hij nu ook nog even belt om te vragen hoe het met mij gaat, ontroert me. Bart merkt kennelijk dat ik het even te kwaad heb en begint een opgewekt verhaal over een bedrijfscursus. Die is zo goed verlopen, dat het vrijwel zeker is dat hij promotie zal maken en er is nu alweer sprake van een volgende cursus in het najaar. En met Maureen gaat het ook geweldig. Af en toe spelen ze met de gedachte om te gaan trouwen. “Maar dat hoor je bijtijds hoor, mam!” zegt hij geruststellend. Ik heb nog maar net neergelegd of Manon belt. “Ik mag even bellen, mam,” zegt ze. “Je zag er zo verdrietig uit. Maar het gaat heel goed. Toen jullie weg waren, voelde ik me al een stuk beter. Ik kan nu eenmaal niet tegen afscheid nemen!” Als ik op de bank zit, met Dinky slapend aan mijn voeten, voel ik me ineens niet meer alleen of verdrietig. Ook al zijn mijn kinderen in een ander land, het voelt alsof ze heel dichtbij zijn.
Woensdag
Erik de Jager komt de boetiek binnen als ik aan het afsluiten ben. “Aangezien je overdag geen tijd hebt om iets met me te drinken, probeer ik het nu maar eens,” zegt hij opgewekt. “Ik sta op het punt om naar huis te gaan,” zeg ik. “Waar niemand op je wacht,” zegt hij. Ik kijk hem even verbaasd aan en herinner me dan dat ik op de avond dat ik naast hem zat in de tuin van de buren, uitgebreid heb verteld over Bart die in Engeland woont en Manon die naar Parijs zou gaan. Ik lach naar hem, wat niet moeilijk is, want elke keer als ik hem zie valt het me weer op hoe aantrekkelijk hij is. “Vooruit,” zegt hij, “doe niet zo flauw. Je kunt toch wel een glaasje sherry met me gaan drinken?” Een kwartier later zitten we in een klein café dat een paar straten van de boetiek verwijderd is. “Eindelijk heb ik je dan te pakken,” zegt hij tevreden, terwijl hij zijn glas heft. “Nou zeg!” reageer ik geschokt. “Bij wijze van spreken natuurlijk,” zegt hij, met zo’n stralende glimlach dat ik niet anders kan doen dan teruglachen.
Donderdag
“Weet je zeker dat je niet een hapje met me wilt eten?” heeft Erik de Jager gevraagd. Hij heeft het moment goed uitgekozen. Na een drukke dag in de warme boetiek hebben de twee glazen wij die ik gedronken heb me luchthartig en ontspannen gemaakt. Ik kijk naar hem, terwijl hij zich over het tafeltje heen een beetje naar me overbuigt. De uitdrukking in zijn ogen is plagend, maar er zit ook iets anders in dat ik niet kan plaatsen, maar waarvan ik de verklaring ook eigenlijk niet wil weten. Erik de Jager is een aantrekkelijke man, en dat weet hij. Hij is bovendien een getrouwde man, en dat maakt dat ik mijn ogen van de zijne afwend en mijn fietssleuteltje uit mijn tas haal. “Als jij nou eens gewoon naar jouw huis gaat, dan ga ik naar het mijne,” zeg ik, terwijl ik opsta. Aan de blik van teleurstelling die over zijn gezicht glijdt, zie ik dat hij een ander antwoord had verwacht. “Ben je werkelijk zo puriteins?” vraagt hij, terwijl we naar buiten lopen. “Als je daarmee bedoelt dat ik geen afspraakjes maak met getrouwde mannen, ben ik inderdaad puriteins,” zeg ik. Ik voel me verward en onhandig en ik heb ook een beetje de pest in, omdat mijn woorden zo stijfjes klinken. Maar ik kan toch moeilijk tegen hem zeggen dat ik eigenlijk dolgraag zijn uitnodiging aan zou nemen, omdat ik in geen tijden een man heb ontmoet die zoveel gevoelens bij me wakker roept.
We staan bij mijn fiets. “Gelijk heb je, dat je met dit weer de auto laat staan,” zegt hij. “Ik heb geen auto,” zeg ik. “O sorry,” zegt hij, en daar moet ik ineens verschrikkelijk om lachen.
Maandag
Ik neem me voor Manneke vanavond te bellen, maar voordat het zover is, zie ik haar ineens de tuin binnenkomen. Ze loopt een beetje voorovergebogen, alsof ze tegen een storm op moet tornen. Ik stap de keuken uit en loop haar tegemoet. “Hanneke, wat een verassing!” Ze kijkt me aan, sporen van tranen op haar gezicht. “Lieverd, wat is er?” vraag ik en sla een arm om haar heen. Een paar minuten later zitten we binnen. “Vertel wat er is gebeurd,” dring ik aan. Het duurt lang voordat ze opkijkt van haar handen die gevouwen op haar schoot liggen. Ik schrik van het peilloos diepe verdriet in haar ogen. “Sonja is zwanger,” zegt ze.
Dinsdag
Woede en verbijstering. Hoe krijgt hij het in zijn hoofd. Hoe verzint hij het om Hanneke zoiets aan te doen. Mijn eigen broer! Waar ik ook mee bezig ben, ik blijf Hannekes gezicht voor me zien. De uitdrukking in haar ogen toen ze het vertelde: Sonja is zwanger! Hoe lang heeft het niet geduurd voordat ze de hoop opgaf om zelf ooit nog eens moeder te worden. Wat heeft ze niet allemaal moeten doorstaan, op die moeizame weg van het ene onderzoek na het andere, de ene specialist na de andere, het ene ziekenhuis na het andere. Totdat, heel langzaam, de berusting in haar groeide. Het moederschap was niet voor haar weggelegd. Jaap zou nooit met zijn zonen een balletje trappen. Het waren jaren die hun huwelijk steeds hechter maakten. Zo aan elkaar verknocht. Zo op elkaar ingesteld. Waarschijnlijk was het beter geweest als ze zich niet zo honderd procent op Jaap had ingesteld. Als ze ook een leven voor haarzelf alleen had gecreëerd.
Maar niet alle mensen zijn hetzelfde, wat voor de één een absoluut onaanvaardbare manier van leven is, kan voor de ander het hoogste geluk brengen. En voor Hanneke betekende ‘geluk’ het samen met Jaap goed hebben. Misschien dat ze daardoor zoveel geduld op kon brengen, toen Jaap openlijk voor zijn relatie met Sonja uitkwam. Maar nu is geduld niet meer voldoende. Deze nieuwe slag die hij haar toebrengt, is daar te ernstig voor.
Ik zit tegenover Hanneke en weet niet wat ik zeggen moet. Maar ze schijnt geen woorden van me te verwachten. Nadat ze heeft verteld wat er aan de hand is, heeft ze gezwegen. Ze huilt niet. Ze is niet woedend. Ze heeft iets onbereikbaars, alsof ze een hoge muur tussen haar en de rest van de wereld heeft opgetrokken. “Wat nu?” vraag ik. Hanneke kijkt me aan. “Hij kan nu niet langer meer thuisblijven,” zegt ze. “Dat zou té krankzinnig zijn. Bovendien zou Sonja het nooit accepteren.”
“Jij toch ook niet?” zeg ik.
Ze kijkt me aan en geeft geen antwoord. Is het echt mogelijk dat je telkens opnieuw je grenzen verlegt? Dat wat gisteren volstrekt onaanvaardbaar leek, vandaag ineens tot de mogelijkheden behoort? “Is hij al weg?” vraag ik. “Ik weet het niet,” zegt ze, “hij is al een paar dagen niet thuis geweest.”
“Een paar dagen!” zeg ik. “Hanneke, wanneer heeft hij het dan aan je verteld?”
“Zaterdag,” zegt ze. Ik zie haar ineens voor me, alleen in dat veel te grote huis, met niemand om te praten over dat vreselijke nieuws dat ze heeft gehoord. Ze staat op. “Ik ga naar huis,” zegt ze. “Ik ben de zolder aan het opruimen.”
“De wat…” zeg ik.
Ze is al bij de deur. “Ik wil zo snel mogelijk verhuizen, en ik kan toch geen kijkers rond laten lopen zolang de zolder nog zo’n rommel is.” Ik loop met haar mee naar het hek. Als ze in haar auto wil stappen, sla ik mijn armen om haar heen. “Manneke, waarom blijf je niet bij mij logeren?” Ze glimlacht vermoeid. “Er is zoveel te doen,” zegt ze, “later misschien…” Ik kijk haar auto na totdat hij om de hoek van de straat is verdwenen. Alles wat er het afgelopen halve uur is gezegd, lijkt op iets uit een griezelige film. Zo’n film waarin alles normaal lijkt, terwijl je weet dat er eigenlijk iets heel ergs aan de hand is.
Woensdag
“Ik wéét waarom je me laat opdraven, zeg maar niks!” Jaap staat groot en somber voor me in de deuropening. “Ik zeg wél wat,” zeg ik. “Ik kan je wel wat doen. Jaap, waar ben je in hemelsnaam mee bezig?” Ik was helemaal niet van plan om het gesprek al in de gang te beginnen, maar nu hij zo begint, zit er niets anders op. “Waar ik mee bezig ben,” zegt hij, terwijl hij zich in een stoel laat zakken. “Anne-Wil, ik ben bezig een nieuw leven te beginnen. En ik heb geprobeerd om dat zo voorzichtig mogelijk te doen.” Ik kijk hem met open mond aan. “Ik bén toch niet ineens bij Manneke weggegaan?” zegt hij. “Ik heb toch gewacht totdat ik zeker was van mijn gevoelens voor Sonja. Deze…deze zwangerschap komt een beetje onverwacht, maar anders was het allemaal heel soepel verlopen.” Ik heb het gevoel alsof ik sterretjes zie. Dit egoïsme van mijn eigen broer overtreft alles wat ik op het gebied van relaties ooit heb gehoord. Soepele overgang…gewoon net zolang van twee walletjes eten totdat je zeker weet voor welk walletje je wilt kiezen, dat is wat hij gedaan heeft. “Ik weet ook wel dat ik geen schoonheidsprijs verdien,” zegt hij somber. “Maar wat moet ik dan? Ik heb je al eerder gezegd dat ik van Manneke hou. Maar wat ik voor Sonja voel, is anders. Ik wil niet zonder haar. Ik kan niet zonder haar. Sonja maakt dat ik me weer levend voel. Met Manneke voelde ik me een ingesufte ouwe zak. Daar! Nou, weet je het!”
“Was dan geen ingesufte ouwe zak geworden,” zeg ik woedend, “daar was je toch zelf bij! Dat heb je toch zelf laten gebeuren? En hoe moet het nu verder?” Hij kijkt me aan met iets van wanhoop in zijn ogen. “Ik ga doen wat ik al veel eerder had moeten doen, Anne-Wil. Ik ga een scheiding aanvragen.”
Donderdag
Ze ligt stralend in het ziekenhuisbed, half overeind, leunend in de kussens, haar baby in haar armen. Om haar heen een zee van bloemen. “Is ze niet beeldig!” zegt ze vertederd, terwijl ze voorzichtig het wangetje van haar baby streelt. En ja, ze is beeldig, zoals keizersnedekindjes beeldig zijn, omdat ze niet op eigen kracht de moeizame tocht naar de buitenwereld hoefden te maken. “Wil je haar vasthouden?” vraagt Evelyn. “Durf je dat echt?” vraag ik verbaasd, maar ze strekt haar armen al, en ik neem de kleine Jasmijn van haar over. Ik was vergeten hoe licht pasgeboren baby’s zijn. Een klein bundeltje houd ik in mijn armen, dat heerlijk geurt en nu ook pruttelende geluidjes begint te maken, met stijf toegeknepen ogen en veel bewegen van vingertjes en teentjes. “Het is bijna haar tijd,” zegt Evelyn, “ik voel het toeschieten.” Ze knoopt haar nachtjapon open en ik geef Jasmijn die, nog steeds met haar ogen dicht, driftige zoekbewegingen maakt en dan intens tevreden begint te drinken.
Ik zit op het krukje naast Evelyn en kijk toe. Dit is het moment voor nostalgische gedachten. Bart en Manon als baby. En Rob, de trotse vader, die hen voor de nachtvoeding uit hun wiegje haalde en bij mij in het grote bed legde. Evelyn gaat voorzichtig anders liggen en trekt een pijnlijk gezicht. “Heb je veel last van de wond?” vraag ik bezorgd. “Af en toe behoorlijk,” zegt ze, “maar het kan me niet echt schelen. Zonder keizersnede was het niet goed afgelopen met Jasmijn.”
Victor komt binnen. Hij heeft een stapeltje post in zijn handen en een beeldig verpakt cadeautje. Ik wens hem geluk met zijn dochter en hij wil stralend weten of het werkelijk de mooiste baby van de wereld is, of dat Evelyn en hij dat alleen maar denken. Ik zeg dat ze groot gelijk hebben en sta op. Over het hoofdje van Jasmijn glimlacht Evelyn naar me. “Je komt toch gauw wéér?” vraagt ze.