XIV
MOREEL GEDRAG
XIV.1
PREFRONTALE CORTEX: INITIATIEF, PLANNING, SPRAAK, PERSOONLIJKHEID
EN MOREEL GEDRAG
De functies van de prefrontale cortex kwamen in eerste instantie door beschadigingen en ziekteprocessen aan het licht.
Zoals voor vele hersenstructuren geldt, werden de functies van het voorste deel van de hersenschors, de prefrontale cortex (PFC, fig. 14), bij de mens voor het eerst duidelijk na een ongeluk, een operatie of een hersenziekte. In 1848 schoot bij een ploegbaas voor de aanleg van een spoorweg in de VS, Phineas Gage, een ijzeren staaf dwars door zijn PFC heen. Hij was degene die met die ijzeren staaf het dynamiet in boorgaten aanstampte om rotsen te laten exploderen. Toen de explosie plaatsvond voordat de springstof met zand was afgedekt, doorboorde de staaf Gages PFC. Hij overleefde dit, en bleef zelfs bij bewustzijn. Maar hij onderging sterke persoonlijkheidsveranderingen. Hij werd grof en grillig, wars van conventies, werd een vechtersbaas, verloor zijn sterke verantwoordelijkheidsgevoel en werd ontslagen; ‘Gage was Gage niet meer’, want de PFC zorgt ervoor dat je je als een sociaal aangepast persoon gedraagt.
Een andere functie van de frontale cortex werd kort daarop duidelijk. In 1861 deed Paul Broca in Parijs een obductie bij een man die in de kliniek ‘Tan’ genoemd werd omdat ‘tan’ het enige was wat hij nog kon zeggen. Hij bleek zijn spraakstoornis te danken te hebben aan een syfilishaard links onder in de frontale cortex (fig. 7). Sindsdien heet dat spraakcentrum naar Broca. Als het aangedaan wordt bij een herseninfarct treedt er een spraakstoornis, een afasie, op.
Honderd jaar na het ongeluk van Gage werd de prefrontale cortex expres kapotgemaakt tijdens de ‘hoogtijdagen’ van de psychochirurgie met een operatie die lobotomie of leukotomie heette. Verkeerd geïnterpreteerde dierexperimenten leidden tot toepassing van deze operatie bij vooral schizofrenie en bij sterk agressief gedrag. In de film One Flew Over the Cuckoo’s Nest wordt indringend getoond hoe een opstandige, lastige patiënt door de operatie tot een initiatiefloze zombie werd, die alleen nog maar passief in een stoel voor zich uit zat te staren. Hij was natuurlijk wel gemakkelijker te verplegen. En dat was een belangrijke overweging voor het uitvoeren van de lobotomie. Het effect van de operatie op het verdwijnen van initiatief is duidelijk, maar de twijfel over de effectiviteit van deze ingreep voor agressief gedrag werd gevoed door de anekdote dat de initiatiefnemer van de lobotomieën, de Nobelprijswinnaar Moniz, door een van zijn geopereerde schizofrene patiënten in de rug werd geschoten en zijn laatste jaren in een rolstoel sleet. Of de dader van deze aanslag inderdaad een door hem geopereerde patiënt betrof is uit de stukken echter onduidelijk. In 1951 waren er 18 608 lobotomieën uitgevoerd in de VS, voornamelijk bij schizofrene patienten en voor een belangrijk deel gestimuleerd door de ijver en het enthousiasme van Walter Jackson Freeman, bijgenaamd ‘Jack the Brainslasher’, die de operatie zelfs poliklinisch verrichtte. Na een narcose door middel van elektroshock sloeg hij met een hamertje zalfspatels door de oogkassen van de patiënt en vernielde daarmee de verbindingen tussen de PFC en de andere hersengebieden. Er was in die periode totaal geen begrip van wat de patiënten werd aangedaan. Paus Pius XII was niet tegen lobotomie als de ‘vrije wil maar behouden bleef, zelfs als er wat afname van de persoonlijkheid was’, en een andere hooggeplaatste katholiek voegde hieraan toe: ‘Als de ziel de dood overleeft, overleeft hij waarschijnlijk ook een lobotomie.’ De operatie werd later terecht gekenmerkt als ‘partiële euthanasie’, want van de persoonlijkheid bleef niets kenmerkends over, en van enig initiatief was geen sprake meer. De operatie werd niet gestaakt uit ethische overwegingen, maar werd overbodig door de opkomst van nieuwe medicijnen, de psychofarmaca, rond 1955. De schade voor het functioneren van al die mensen door een lobotomie is nooit goed gedocumenteerd, maar wel werd duidelijk dat voor het tot uiting komen van je persoonlijke kenmerken en het nemen van initiatief de PFC cruciaal was.
William H. Calvin beschrijft in zijn boek De rivier die tegen de berg opstroomt een anekdote die het belang van de PFC voor het plannen duidelijk maakt. ‘De vermaarde neurochirurg Wilder Penfield uit Montreal had een zus. Die vrouw behoorde tot de mensen die zo goed urenlang een diner van vijf gangen voor een heel gezelschap kunnen koken dat er niets aan mankeert zodra het eten op tafel komt. Niets hoefde warm te worden gehouden en niets was tot moes gekookt, omdat alles precies op het moment waarop het nodig was van het gas of uit de oven kwam. Zo koken vereist een scenario met precisietiming. De zus van Penfield merkte dat ze haar talent begon kwijt te raken. In de loop van ettelijke jaren zag ze steeds meer op tegen de grote familiediners in de vakantie, omdat ze niet meer zo tot in de puntjes kon organiseren als vroeger. Voor gewone diners kookte ze nog wel goed. De meeste artsen zouden zulke subtiele aanwijzingen niet hebben waargenomen. Maar Penfield’s klinische instinct gaf hem ter overweging dat zij een tumor in de voorhoofdskwab zou kunnen hebben. Dat was zo. Hij opereerde haar en ze herstelde.’ Het defect in planning bleef echter bestaan na de verwijdering van het grootste deel van de rechter prefrontale cortex met tumorweefsel. Vijftien maanden na de operatie maakte ze een diner voor één gast en vier familieleden. De organisatie van het diner mislukte totaal door haar onmogelijkheid initiatieven te nemen en keuzes te maken, typische functies van de prefrontale cortex.
De PFC zorgt er ook voor dat we ons aangepast gedragen. De PFC is sterk aangedaan bij de ziekte van Pick en andere prefrontale-cortexdementiën. Hierbij krimpen de windingen van het voorste deel van de hersenen tot zij eruitzien als een walnoot (fig. 29). In het beginstadium van de ziekte van Pick staan niet zozeer de geheugenstoornissen voorop als wel de gedragsstoornissen, die pas vele jaren later gevolgd worden door een globale dementie (zie XIX.1). Zo was er een hoogleraar die als eerste gedragsstoornis door de ziekte van Pick decorumverlies kreeg en tegen de piano in de salon ging plassen. Opvallend was dat jarenlang de overgrote meerderheid van de patiënten die in de kliniek de diagnose ziekte van Pick kreeg en na hun dood ter obductie kwam bij de Nederlandse Hersenbank, onder de microscoop niet de typische ‘lichaampjes van Pick’ bleek te hebben, bolvormige insluitlichaampjes in de hersencellen. De laatste tien jaar bleken sommigen van deze patiënten, die ook parkinsonachtige bewegingsstoornissen hadden, een ‘frontotemporale dementie op basis van mutaties in het tau-gen op chromosoom 17’ te hebben. Ook zij hadden vroeg in het proces gedragsafwijkingen, zoals gestoord sociaal gedrag, hyper- of hyposeksualiteit, alcoholisme, agressief gedrag, depressie en een schizofrenieachtig beeld. Er worden nog steeds nieuwe vormen van dementie ontdekt.
En zo kwamen door schade en schande, door beschadigingen en ziekteprocessen de functies van de pfc stapsgewijs aan het licht.
XIV.2
MOREEL GEDRAG: DE MENS IN HET BEEST
In dit hoofdstuk beoog ik alleen aan te
tonen dat er geen fundamenteel verschil is tussen de mens en de
hogere zoogdieren wat betreft hun verstandelijke
vermogens.
CHARLES DARWIN, 1871
Aanhangers van de ‘Intelligent Design (ID)’-beweging gaan ervan uit dat moraliteit geen biologische basis heeft maar aan de mens is gegeven door Gods genade, en dat de gelovigen bij die uitreiking vooraan hebben gestaan. Zo stelt de ID’er Henk Jochemsen in een boek geredigeerd door Cees Dekker (2005): ‘Voor de sociobiologie en evolutionaire ethiek is onweerlegbaar altruïstisch gedrag biologisch pervers en pathologisch, omdat het tegen de eigenlijke natuur van de mens ingaat. Maar in de meeste culturen en grote godsdiensten wordt waarlijk altruïstisch gedrag juist als hoger ideaal gesteld.’ Iedereen die het werk van Darwin en Frans de Waal kent, weet dat dit onzin is. Een ID-fixe dus. Darwin beschreef al gedetailleerd hoe ons moreel besef is voortgekomen uit sociale instincten die van belang zijn voor de overleving van de groep. Dat zie je bij alle soorten die op samenwerking moeten kunnen vertrouwen, zoals primaten, olifanten en wolven.
Het hebben van empathie, het meevoelen met anderen, is de basis voor al het moreel handelen. Ik heb zelf met bewondering gekeken hoe onze hond met zijn maatje, de hond van onze dochter, meeleefde nadat deze aan zijn poot geopereerd was. Normaal daagden ze elkaar voortdurend uit om wild te spelen. Maar na de operatie ging onze hond heel voorzichtig snuffelend naar de ander toe en bleef eindeloos staan, geconcentreerd kijkend, terwijl hij zo nu en dan zacht piepend duidelijk maakte dat hij met het lot van de ander begaan was. Vervolgens begon hij ook heel voorzichtig de geopereerde poot van de andere hond te likken. Als een olifant wordt getroffen door een kogel of een verdovingspijl, trompetteren de andere olifanten heftig en proberen soms urenlang met hun slurf of door tegen het slachtoffer aan te duwen hem weer overeind te helpen. Ook wordt er door soortgenoten hulp geboden wanneer een olifant door een ongeluk gewond raakt, en dat is zeker niet beperkt tot hulp binnen de eigen kudde. Na een conflict in de kolonie zoeken roeken troost bij hun partner voor het leven. Ze doen aanhalig, delen wat voedsel, fatsoeneren elkaars veren en houden elkaar liefdevol bij de snavel, alsof ze elkaar aan het kussen zijn. Er zijn vele schitterende voorbeelden van waarlijk moreel gedrag bij dieren beschreven. In een dierentuin werd een oude zieke aap aan een groep toegevoegd. Omdat hij niet begreep wat de verzorgers van hem verwachtten, namen de bonobo’s hem bij de hand en brachten hem naar de juiste plaats. Toen hij verdwaalde en noodkreten slaakte, kwamen de andere naar hem toe, kalmeerden hem en brachten hem terug naar de groep. Kom daar op straat in Amsterdam eens om! Dat moreel besef bij mensapen aanwezig is blijkt ook uit het bestaan van kameraadschap en het zorgen voor een gewonde metgezel bij chimpansees. Pure empathie moet ook de basis zijn geweest voor het troosten van een gewonde vogel door een bonobo. In 1966 redde het gorillavrouwtje Binti Jua een drie jaar oud jongetje dat zes meter naar beneden was gevallen in het primatenverblijf in Chicago. Ook andere soorten kunnen zich opofferen voor de mens. Zo sprong een labrador in Californië voor zijn beste vriend en werd daardoor zelf door een ratelslang gebeten. Van dolfijnen is bekend dat ze niet alleen soortgenoten uit netten bevrijden, maar ook mensen kunnen redden. Het medeleven met en het helpen van de ander is dus weliswaar de kern van de menselijke moraal, maar heeft een lange en zeker niet voor de mens exclusieve evolutionaire geschiedenis. Met deze paar voorbeelden wordt al duidelijk dat nanotechnoloog, orthodox-christen en profeet van de Nederlandse ID-beweging prof. Cees Dekker de plank misslaat als hij de moraliteit claimt voor het christendom. Zo zei hij in een interview in de Volkskrant: (4-3-2006): ‘Jezus zegt: heb God lief boven alles en je naasten als jezelf. Dat is een morele opdracht, een wet die moeilijk te begrijpen is of te onderzoeken is met natuurwetenschappelijke methodes. En toch is er besef tussen goed en kwaad.’ ID’ers lezen de literatuur van diegenen waar ze kritiek op hebben blijkbaar niet. Daarom hoeven ze ook niet te concluderen dat religie de morele regels niet heeft uitgevonden, maar ze slechts heeft overgenomen nadat ze in de evolutie ontwikkeld waren voor sociaal levende dieren, inclusief de mens.
XIV.3
ONBEWUST MOREEL GEDRAG
De grootste tragedie in de geschiedenis
van de mensheid zou wel eens het zich toe-eigenen van de moraliteit
door de godsdienst kunnen zijn.
ARTHUR C. CLARKE
Morele regels dienen om de samenwerking en onderlinge steun binnen een sociaal levende groep te bevorderen en ze functioneren als een sociaal contract dat een groot aantal beperkingen aan het individu oplegt. Darwins morele psychologie (1859) was dan ook niet gebaseerd op een egoïstische competitie tussen individuen, maar op sociale betrokkenheid binnen de groep. Tijdens de evolutie is het elkaar helpen voortgekomen uit het liefdevolle zorggedrag van ouderdieren voor hun nakomelingen. Vervolgens werd dit uitgebreid tot soortgenoten volgens het principe: wie goed doet goed ontmoet. Op een gegeven moment werd sympathiseren met de ander een doel op zich. Ten slotte werd dit product van miljoenen jaren evolutie een hoeksteen van de menselijke moraal die pas recentelijk, een paar duizend jaar geleden, in religies is opgenomen. Het is overigens cynisch te moeten constateren dat het hebben van een gemeenschappelijke vijand de sterkste prikkel voor het gemeenschapsgevoel is, een mechanisme waar vele wereldleiders misbruik van hebben gemaakt.
Inherent aan het biologische doel van moraliteit – de samenwerking bevorderen – is dat leden van het eigen groepje bevoordeeld worden. Allereerst is er de loyaliteit aan het eigen gezin, de familie en de eigen gemeenschap als een morele plicht. Pas als de overleving en de gezondheid van de naasten is gegarandeerd, kan de loyaliteitscirkel uitgebreid worden: ‘Erst das Fressen, dan die Moral’, zoals Bertolt Brecht schreef. Sinds kort hebben we het zo goed dat de cirkel van loyaliteit uitgebreid wordt naar de EU, het Westen, de derde wereld en het dierenwelzijn, en, sinds de Conventie van Genève in 1949 zelfs naar onze vijanden. De noodzaak hiervoor werd echter al veel eerder gevoeld. In de 3e eeuw voor Christus verzuchtte de Chinese filosoof Mozi toen hij de oorlogsverwoestingen zag: ‘Wat is de weg naar de universele liefde en wederzijds voordeel? Dat niemand landen van anderen beschouwt als de zijne.’
Hoewel er ook in testen geen significant verschil is in de morele keuzes die atheïsten en gelovigen maken, claimt de ID-beweging het moreel gedrag als iets wat specifiek is voor de mens, iets wat voortkomt uit religie, en dan vooral uit het christendom. Zo kan men in het boek van Dekker (2005) lezen dat de ID’er Van der Meer zegt ‘[…] mensen zijn de enige primaten die nadenken over morele normen.’ Frans de Waal, een expert op dit gebied, heeft er echter op gewezen dat de mens meestal helemaal niet nadenkt over morele acties. Er wordt snel en instinctief moreel gehandeld vanuit een sterke biologische basis. Vervolgens verzint men achteraf een reden voor wat men in een flits, onbewust gedaan heeft. Onze morele waarden zijn in de loop van miljoenen jaren geëvolueerd, en berusten op onbewuste universele waarden. Moreel gedrag is ook al vroeg in de ontwikkeling zichtbaar, wat samen met het moreel gedrag bij dieren een argument is voor de biologische basis voor dit gedrag. Jonge kinderen troosten familieleden die pijn hebben al voor ze taal hebben ontwikkeld of over morele normen hebben kunnen nadenken, net zoals mensapen elkaar troosten. Als volwassenen doen alsof ze verdriet hebben troost een kind van één tot twee jaar hen al. En niet alleen kinderen, ook huisdieren deden heftig troostend in zo’n experiment mee. Chimpansees kunnen, net als mensenkinderen van anderhalf jaar, ook zonder dat er enige beloning op korte of lange termijn tegenover staat, altruïstisch gedrag vertonen. Ze kunnen aan een andere chimpansee een stok aanreiken of aan een kind een potlood, simpelweg omdat de ander er niet bij kan. Ze doen dat bovendien herhaald, wederom zonder dat er enige beloning tegenover staat. De wortels voor ons altruïsme gaan dus zeer ver terug. Er is dan ook geen basis voor wat deID ’er Van der Meer (in Dekker et al., 2005) zegt: ‘Goed gedrag heeft geen biologische oorzaak, maar moet geleerd worden omdat het van nature niet vastligt en dus fout kan gaan.’ Het is tevens onbegrijpelijk dat het schitterende primatenonderzoek van De Waal en anderen betreffende de biologische basis van sociaal gedrag valt onder wat id’er Jochemsen in Dekkers boek (2005) beschrijft als ‘het verschrompelen van de menswetenschappen en sociale wetenschappen tot specialisaties van de biologie’. Een beetje relativeren van de eigen nietonderbouwde gezichtspunten zou geen kwaad kunnen, id’ers!
XIV.4
MORELE NETWERKEN
Niet alleen de prefrontale cortex, maar ook vele andere hersengebieden zijn betrokken bij het nemen van onze morele beslissingen.
We hebben in onze hersenen een ‘moreel netwerk’ waarvoor de neurobiologische bouwstenen tijdens de evolutie stapsgewijs zijn ontwikkeld. In de eerste plaats nemen we de emoties van anderen waar door middel van ‘spiegelneuronen’. Het kijken naar een handbeweging die iemand maakt, stimuleert dezelfde hersencellen die geactiveerd worden wanneer je zelf die beweging uitvoert. Die ‘spiegelneuronen’ zijn de basis voor ons leren door na-apen. Dit imitatiegedrag verloopt grotendeels automatisch. Pasgeboren mensenbaby’s van minder dan een uur oud zijn al in staat mondbewegingen van volwassenen te kopiëren. Spiegelneuronen werken ook bij emoties. Zij maken het mogelijk dat je kunt invoelen wat een ander voor emoties meemaakt en zijn zo de basis voor empathie. Er zijn spiegelneuronen ontdekt in de prefrontale cortex (PFC; fig. 14), in het voorste deel van de hersenen, en in andere delen van de hersenschors.
Onze grote PFC bevat belangrijke componenten van ons moreel netwerk. De PFC zorgt ervoor dat de waargenomen emoties gekoppeld worden aan morele opvattingen. Hij reageert op sociale signalen en remt impulsieve, egoïstische reacties af. Ook voor het gevoel een eerlijke ‘deal’ te maken is de PFC essentieel. Het belang van de PFC voor ons moreel besef is gebleken uit de gevolgen van beschadigingen door tumoren, schotwonden en andere letsels in dat gebied, die kunnen leiden tot asociaal, psychopathisch en immoreel gedrag. Een rechter in de VS kreeg een prefrontalecortexbeschadiging door granaatscherven. Hij kon daardoor geen enkel gevoel meer opbrengen voor de verdachten en hield gelukkig op met de uitoefening van zijn functie. Beschadiging van de PFC op jeugdige leeftijd leidt tot stoornissen in morele opvattingen en gedrag dat we kennen van psychopaten. Bij van moord beschuldigde mannen werden stoornissen in de functie van de PFC gevonden. Patiënten met een frontotemporale dementie, een hersenziekte die begint in de PFC, vertonen nogal eens asociaal, delinquent gedrag, zoals ongevraagde seksuele benaderingen, verkeersovertredingen waarna wordt doorgereden, lichamelijk geweld, diefstal, inbraak en pedofilie. Pas later blijkt dan dat deze gedragsveranderingen het begin waren van het ziekteproces.
De PFC staat centraal bij het nemen van beslissingen bij morele dilemma’s, zoals testen waarbij het opofferen van het leven van één persoon nodig is om een paar anderen te redden. Voor de meesten van ons zijn dit onmogelijke beslissingen om te nemen, maar mensen met een beschadiging van de PFC maken heel koele, zeer onpersoonlijke afwegingen. Ze voelen geen empathie of medelijden bij dit soort vreselijke beslissingen.
Naast de PFC zijn ook andere corticale en subcorticale hersengebieden van belang voor ons moreel functioneren, zoals het voorste deel van de temporaalkwab met hierin een amandelvormige kern (de amygdala), het septum dat tussen de hersenholtes is gelegen (fig. 25), het belonend systeem (het ventrale tegmentum/nucleus accumbens, fig. 15) en de hypothalamus (fig. 17), die in de basis van de hersenen ligt. Al deze gebieden zijn essentieel voor de motivatie en emoties van ons morele gedrag. De amygdala is ook betrokken bij het inschatten van de sociale betekenis van gezichtsexpressies en van de juistheid van de reactie daarop. Bij moordenaars en psychopathen zijn er afwijkende functies gevonden van de amygdala, wat ook verklaart waarom psychopaten minder reageren op gezichtsexpressies als verdriet en vrees bij hun slachtoffers. Bij van moord beschuldigde mannen werden deficiënties in de temporale hersenschors gevonden. De mens houdt niet van slechte intenties achter een handeling. Ze worden algemeen veroordeeld, en verhogen de strafmaat. Maar schakel je het morele circuit uit (met transcraniële magnetische stimulatie gericht op de rechterovergang tussen de temporaalkwab en de pariëtaalkwab), dan kan het de proefpersonen niet meer schelen of iemand kwade bedoelingen heeft. Men kan zich dan niet meer verplaatsen in de intenties van een ander.
Het morele netwerk is dus niet alleen maar gelokaliseerd in de tijdens de recente evolutie verworven hersenschors, de neocortex. Ook de evolutionair oude gebieden zijn cruciaal voor onze morele functies. Typische morele emoties zoals schuldgevoel, medelijden en empathie, schaamte, trots, verachting en dankbaarheid, alsook walging, ontzag, verontwaardiging en woede zijn afhankelijk van de interacties van de genoemde hersengebieden. Functionele hersenscans, gemaakt tijdens testen waarbij vreselijke morele dilemma’s worden voorgelegd, zoals het smoren van een huilende baby om meer levens te redden, laten activiteitsveranderingen zien in hersengebieden waarvan we al eerder wisten dat beschadigingen en tumoren er tot morele problemen kunnen leiden.
Maar we moeten bij al deze mooie morele impulsen niet vergeten dat empathie het niet alleen mogelijk maakt om anderen te begrijpen en met hen mee te voelen, maar ons ook in staat stelt ons voor te stellen wat anderen zullen meemaken als we hen opzettelijk kwetsen of martelen, en ook die impulsen kunnen we vervolgens met verve volgen.
XIV.5
WAT DE NATUUR ONS LEERT OVER EEN BETERE SAMENLEVING
De mens is een chimpansee met
kapsones.
BERT KEIZER, ALZHEIMER-OPERA
Frans de Waal is een wereldberoemde, uit Nederland afkomstige primatoloog die sinds 1981 in de VS werkt. Zijn negende fascinerende boek heeft de optimistische titel: Nature’s Lessons for a Kinder Society, en in de Nederlandse vertaling: Wat de natuur ons leert over een betere samenleving. Hierin trekt hij weer parallellen tussen het gedrag van dieren en dat van de mens. De boodschap van dit boek is dat nu het tijdperk van empathie is aangebroken. De misvatting van Thatcher en Reagan dat de vrijemarkteconomie een zelfregulerend systeem zou zijn, is in de periode-George Bush geculmineerd in de nachtmerrie van de financiële crisis. Nu moet het afgelopen zijn met de graaicultuur van de CEO’s en bankiers. ‘Greed is out, empathy is in,’ stelt De Waal. Mensen zijn niet alleen de meest agressieve primaten, maar ook de meest empathische, zoals bleek uit de hulp na de orkaan Katrina in 2005 en na de Chinese aardbeving in 2008. Het is allemaal een kwestie van balans, en die was in de afgelopen periode zoek. Empathie, het invoelen wat anderen beroert, moet nu weer de bovenhand krijgen, zegt De Waal. Empathie heeft een lange evolutionaire geschiedenis van 200 miljoen jaar in de zoogdierenevolutie, die een solide basis voor zo’n verandering moet kunnen zijn. Je kunt je afvragen of De Waals wens de vader van de gedachte is, maar sinds de G20-top in 2009 heeft afgesproken de bonuscultuur aan banden te leggen, lijkt hij al het begin van gelijk te krijgen. De Waal is een darwinist pur sang, die laat zien dat ook wat betreft emoties alle componenten van het gedrag al aanwezig zijn in het dierenrijk. Net als Darwin, schrijft ook De Waal helder, boeiend en vlot leesbaar en illustreert hij iedere cruciale stap in zijn betoog met sprekende voorbeelden uit het hele dierenrijk. Maar bovendien geeft hij een veelheid van ingenieuze experimenten als bewijs voor zijn stellingen. Aan zijn gevoel voor humor kan Darwin echter niet tippen.
Empathie komt oorspronkelijk voort uit de zorg van het moederdier voor haar jongen. Het is een automatische respons, waarbij niet alleen de recentelijk zo sterk ontwikkelde prefrontale cortex, maar ook evolutionair oude hersengebieden betrokken zijn. Empathie hebben we praktisch allemaal – uitgezonderd een kleine groep psychopaten. Competitie is zonder meer belangrijk in de apen- en de mensenmaatschappij, maar samenwerking en het prettige gevoel eerlijk te delen en wat voor een ander doen net zo goed. Geef twee apen een gelijke beloning voor dezelfde taak, en alles loopt op rolletjes. Geef vervolgens één aap een veel lekkerder druif in plaats van de komkommer waarmee de ander nog steeds beloond wordt, en de onderbetaalde aap die dat ziet staakt zijn medewerking en gooit zijn stukje komkommer de kooi uit als protest.
Meer dan in vorige boeken introduceert De Waal zo nu en dan voorbeelden uit de neurowetenschappen om het mechanisme achter gedragingen te verklaren. Er is in dit veld inderdaad zoveel nieuws, dat de tijd rijp lijkt voor de integratie van gedrag en neurobiologie als een focus voor een volgend boek van De Waal. Spiegelneuronen, die reageren op de emoties van anderen en zo de basis vormen voor empathie, komen in zijn boek natuurlijk ter sprake. Sekseverschillen worden ook genoemd. Zo blijken vrouwen hun empathie te behouden als een valsspeler wordt gestraft, terwijl mannen alle empathie verliezen, en de straf voor de valsspeler hun belonend systeem (fig. 15) zelfs activeert, wat aantoont dat ze die terechte straf juist prettig vinden. De argumentatie voor de VEN-neuronen als basis voor zelfherkenning in een spiegel lijkt me echter momenteel niet overtuigend.
Een geavanceerde vorm van empathie is niet mogelijk zonder dat een dier zichzelf en de buitenwereld kan onderscheiden. Dit vermogen is met een spiegel te testen. Nadat er een stip verf is aangebracht op het hoofd, zal het dier, als hij zichzelf herkent in de spiegel, proberen die stip verf weg te poetsen. Voor dit examen slagen kinderen boven de twee jaar, mensapen, dolfijnen, en, zoals De Waal zelf aantoonde met een enorme spiegel, ook een olifant.
Het wordt in het Westen overigens nog maar heel recent geaccepteerd dat dieren ook emoties hebben. Toen in 1835 de eerste chimpansee en orang-oetang in de Londense dierentuin arriveerden, noemde koningin Victoria ze ‘frightful and painfully and disagreably human’. De jonge Darwin vond echter dat iedereen die dacht dat de mens superieur was, maar eens een kijkje moest gaan nemen. Het probleem emoties van dieren te accepteren wijt De Waal aan onze joods-christelijke cultuur. Deze religies kenden alleen de mens een ziel toe, en zagen de mens als enig intelligent wezen, geschapen naar Gods even-beeld. Ik deel zijn analyse niet. Ook in China vielen emoties van dieren tot voor kort buiten het empathisch gezichtsveld. Dieren waren uitsluitend interessant als voedsel. Met het toenemen van de welvaart zie je nu echter ook in China de belangstelling voor en empathie met dieren toenemen. Steeds meer Chinezen hebben huisdieren, mishandeling van dieren leidt tot heftige publieke reacties, en in de universiteit van Wu Han staat een enorm standbeeld voor de resusaapjes die werden opgeofferd voor het onderzoek naar SARS.
Toen De Waal door een religieus tijdschrift werd gevraagd wat hij aan de mens zou willen veranderen als hij God was, moest hij even flink nadenken. Hij heeft terecht een forse dosis achterdocht tegen bewegingen die van bovenaf geprobeerd hebben de mens te veranderen, zoals het sociaal darwinisme, het marxisme en het Amerikaanse feminisme. De Waal wijst erop dat beide kanten van de mens, die van de vriendelijke, zeer empathische en sexy bonobo, en die van de brute dominante chimpansee, noodzakelijk zijn voor het handhaven van een stabiele maatschappij. De Waal zou God dus niet om een radicale verandering van de mens willen vragen, maar slechts om wat meer ‘broederschap’. God zou de mens wat meer empathie voor ‘andere mensen’ moeten geven. Ik betwijfel of daarmee de grote problemen de wereld uit zullen zijn. De Waal geeft zelf de tegenargumenten. Als je voor iedereen openstaat en iedereen vertrouwt, zoals bij het williamssyndroom, vertrouwt niemand jou, en sta je volledig alleen. Bovendien heeft empathie ook haar duistere kanten. De mens is zo goed in martelen omdat we ons als geen ander kunnen inleven in wat de ander voelt. Wat meer empathie maakt deze afschuwelijke eigenschap alleen maar sterker. Ook geeft hij het voorbeeld van de nazikampbeul die ’s avonds, buiten het kamp, de empathische huisvader is. We kunnen veel empathie hebben, maar we kunnen dit gevoel ook heel effectief afsluiten voor andere groepen. De miljoenen mensen die met groot enthousiasme achter Hitler, Stalin of Mao aanliepen, hadden niet meer of minder empathie dan wij nu. De Waal zou er dus goed aan doen om God te vragen ook onze neiging om kritiekloos achter de charismatische alfaman/-aap aan te lopen in te tomen. Dat zou niet alleen herhaling van genociden en de culturele revolutie kunnen voorkomen, maar ook de kans op herhaling van de rampzalige graaicultuur van CEO’s en bankdirecteuren kunnen verkleinen.